Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005–2006
30 300 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2006
Nr. 145
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 6 juni 2006 De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 18 mei 2006 overleg gevoerd met staatssecretaris Ross-van Dorp van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over: – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 29 april 2004 inzake het kabinetsstandpunt op het advies van de Gezondheidsraad «Anticonceptie voor mensen met een verstandelijke handicap» (VWS-02-1211) (29 200 XVI, nr. 228); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 19 mei 2005 inzake onderzoek naar ouderschapscompetenties van mensen met een verstandelijke handicap (VWS-05-739); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 1 maart 2006 inzake verstandelijk gehandicapte ouders en kinderwensen (30 300 XVI, nr. 125). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen van de commissie
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Joldersma (CDA), Varela (LPF), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Azough (GroenLinks), Kos¸er Kaya (D66) en Van der Sande (VVD). Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Ferrier (CDA), C q örüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GroenLinks), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Hamer (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Ormel (CDA), Koomen (CDA), Van As (LPF), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Hermans (LPF), Eski (CDA), Van Gent (GroenLinks), Bakker (D66) en Nijs (VVD).
Mevrouw Van Miltenburg (VVD) is het met de staatssecretaris eens dat de belangen van het kind voorop dienen te staan, maar voegt eraan toe dat de ogen niet mogen worden gesloten voor de belangen en rechten van verstandelijk gehandicapten die zoveel mogelijk een normaal leven moeten kunnen leiden. De spanning tussen beide uitgangspunten is niet op te lossen met regels die op een grote groep van toepassing zijn. Het wel of niet kunnen hebben van kinderen is immers een individueel bepaald gegeven. Er dient sprake te zijn van een structureel en specifiek ondersteunend beleid ten behoeve van verstandelijk gehandicapte ouders. De overheid heeft hier een eerste verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit het uitgangspunt «Normaal waar het kan, speciaal waar het moet». Het ontmoedigingsbeleid dat de staatssecretaris voorstaat, is een zeer beperkte oplossing. In het merendeel van de gevallen is sprake van een onverwachte zwangerschap. Juist in die gevallen is er alle reden om op te komen voor het ook door haar onderstreepte belang van het kind. Er is echter geen specifiek beleid ontwikkeld. Deze ouders zijn namelijk aangewezen op reguliere hulpverlening. Dat staat haaks op het uitgangspunt dat het belang van het kind voorop staat en het is niet consequent om alleen
KST98227 0506tkkst30300XVI-145 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 145
1
1
maar trachten te voorkomen dat er kinderen komen. De reguliere hulpverlening kan hierin onvoldoende voorzien omdat zij daarvoor niet is toegerust. Deze hulpverlening stamt immers uit een tijd waarin verstandelijk gehandicapte mensen veelal in instellingen verbleven. In de jeugdhulpverlening wordt er tegenwoordig van uitgegaan dat ouders iets te leren valt, maar als die leerbaarheid er niet is, heeft de hulpverlening in veel gevallen geen alternatief voorhanden. Bekend is echter dat in sommige gevallen verstandelijk gehandicapten dankzij structurele en specifieke begeleiding wel degelijk goed als ouders kunnen functioneren. Er moet iets worden gedaan met de aanbevelingen uit het rapport «Samenspel van factoren» en het rapport van de Gezondheidsraad. Het is jammer dat de staatssecretaris alleen de aanbevelingen over het ontmoedigingsbeleid heeft overgenomen. Wil zij nog voor de zomer met een plan van aankomen met betrekking tot de andere aanbevelingen? Momenteel is er nog te weinig kennis voorhanden om een goed beleid te formuleren, maar het is van groot belang dat er op termijn een goed gefundeerd en structureel beleid komt voor verstandelijk gehandicapte ouders. Daarnaast is er nog de groep mensen die nooit voldoende competenties hebben om goede ouders te worden. Die groep zorgt voor de schrijnende voorbeelden die bij tijd en wijle de pers houden en die sommigen ertoe brengt extreme maatregelen als verplichte sterilisatie en abortus voor te stellen. Mevrouw Van Miltenburg vindt deze maatregelen onbespreekbaar omdat ze indruisen tegen de integriteit van het menselijk lichaam. Deze probleemgroep lijkt overigens goed te onderscheiden van bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapte ouders. Wil de staatssecretaris laten onderzoeken of het mogelijk is wetgeving te maken die het mogelijk maakt kinderen uithuis te plaatsen voordat het mis gaat? Die maatregel moet uiteraard omgeven zijn door de nodige voorwaarden en kan alleen goed werken als het ondersteuningsbeleid goed is georganiseerd. Rechters en hulpverleners zijn nu nog vaak gefrustreerd omdat op grond van de huidige wetgeving met ingrijpen moet worden gewacht totdat het misgaat. Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA) vindt het van groot belang dat de discussie over dit gevoelige onderwerp niet alleen op politiek niveau maar ook in de maatschappij moet worden gevoerd. Zij laat in die discussie de belangen van het kind het zwaarst wegen. In situaties waarin het misgaat met de opvoeding zijn er alleen maar slachtoffers: het kind en de verstandelijk gehandicapte ouders die het zo graag goed hadden willen doen. Uit onderzoek blijkt dat in een op de drie gezinnen gesproken kan worden van goed ouderschap. De Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten heeft een standaard ontwikkeld die behulpzaam kan zijn bij het geven van een antwoord op de vraag of goed genoeg ouderschap mogelijk is. De KNMG pleit voor een diepgaand maatschappelijk debat over de voorwaarden waaronder de uitoefening van grondrechten als gezinsvorming en integriteit van het lichaam kunnen worden beperkt. De Federatie van Ouderverenigingen, daarin ondersteund door de VGN, heeft bezwaren tegen het stigmatiseren van de groep van verstandelijk gehandicapte ouders en pleit voor een individuele beoordeling. De discussie is kennelijk nog niet afgerond. Mevrouw Aasted Madsen is van mening dat de belangen van het kind zwaarder wegen dan de kinderwens van de verstandelijk gehandicapte ouders. Nagegaan moet worden of de beschermwaardigheid van het ongeboren kind wettelijk kan worden verankerd in de WGBO. Ouders van verstandelijk gehandicapten moeten in die discussie een duidelijke stem hebben omdat zij zich vaak verantwoordelijk voelen voor de opvoeding van hun kleinkind. Het beleid moet in de eerste plaats zijn gericht op ontmoediging als de zorgketen rondom de wensouder ervan overtuigd dat het toekomstige kind en ook de ouders schade zullen ondervinden. Daarbij zou eerder
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 145
2
genoemde standaard van de NVAVG kunnen worden gehanteerd. Als de verstandelijk gehandicapten volharden in een kinderwens en de zorgketen overtuigd blijven van de onwenselijkheid daarvan, zal onderzocht moeten worden onder welke voorwaarden gedwongen anticonceptie moet plaatsvinden en wie de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid moet krijgen. Als er toch een kind komt maar de aanvullende zorg ontoereikend is, moet worden overgegaan tot uithuisplaatsing. Deelt de staatssecretaris deze benadering? Is zij ook van mening dat niet moet worden overgegaan tot een generiek ontmoedigingsbeleid omdat goed genoeg ouderschap niet alleen wordt bepaald door cognitieve intelligentie? Deelt zij de mening dat ouders van verstandelijk gehandicapte wensouders een duidelijke stem moeten hebben bij het formuleren van een antwoord op de vraag of ouderschap gewenst en mogelijk is? Wil zij laten onderzoeken of door middel van een aanpassing van de WGBO artsen ruimte kan worden geboden om in het uiterste geval tot gedwongen anticonceptie over te gaan? Welk beleid staat zij voor als zwangerschap geen discussiepunt meer is maar een feit? Mevrouw Kraneveldt (LPF) kan vanzelfsprekend instemmen met het beleid dat erop is gericht dat fysiek en verstandelijk gehandicapten zoveel mogelijk een «normaal» leven kunnen leiden. Een verdergaande integratie brengt met zich mee dat er meer gelegenheid is om seksueel actief te zijn. Dat is een goede zaak, maar het brengt ook een kinderwens met zich mee van sommige verstandelijk gehandicapte ouders die dat volgens hun persoonlijke en professionele omgeving niet aankunnen. Zij benadrukt dat het belang van het kind voorop dient te staan. Er kan nog heel veel worden gewonnen als het gaat om voorlichting over relaties, seksualiteit en wat het is om een kind te hebben. Investeren in deze fase kan heel veel leed bij betrokkenen voorkomen en daarom ondersteunt zij van harte de aanbevelingen die hierop aansturen. In eerste instantie gaat het daarbij om voorlichting en hulp, maar in tweede instantie gaat het over drang. De hulpverlener heeft een soort poortwachtersfunctie in dezen. De vertrouwensband tussen hulpverlener en verstandelijk gehandicapte is erg belangrijk en mag niet in gevaar worden gebracht door allerlei regeltjes en bedreigingen. Er moet invloed worden aangewend om de verstandelijk gehandicapten tot een juiste beslissing te brengen. Daarbij dient zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van de intrinsieke motivatie van de betreffende verstandelijk gehandicapte. Cruciaal is een goede invulling van «hulpverlenerschap» en met het oog daarop dient er aandacht te zijn voor bij- en nascholing van hulpverleners en artsen. De WGBO veronderstelt goed hulpverlenerschap, maar voor anticonceptie is altijd toestemming nodig van betrokkenen. Sterilisatie mag uiteraard nooit plaatsvinden zonder uitdrukkelijke toestemming van betrokkene. Als de patiënt niet wilsbekwaam is, is toestemming nodig van een wettelijk vertegenwoordiger. De WGBO-gedachte is dat in dit geval het belang van de patiënt zwaarder weegt dan dat van het toekomstige kind. Hier zit natuurlijk een spanningsveld. De Gezondheidsraad vindt het geen vereiste dat de verstandelijk gehandicapte altijd in staat is zelfstandig een kind op te voeden. Het is voldoende dat hij of zij samen met een partner en met ondersteuning van een netwerk tot verantwoord ouderschap in staat is. Wie beoordeelt echter of er het netwerk voldoende is en of het ook beschikbaar blijft? Een bijkomend probleem is dat je niet alleen op basis van een IQ-test kunt voorspellen of iemand het ouderschap aankan. Er dient in het belang van het kind en de verstandelijk gehandicapte op korte termijn onderzoek te worden gedaan naar de vraag of een verruiming van de juridische mogelijkheden om onder dwang anticonceptie toe te passen, bijvoorbeeld via de BOPZ, mogelijk is. Het probleem hierbij is dat het ongeboren kind geen belanghebbende derde is. Ligt hier wellicht een oplossing? Daarnaast dienen er nadere criteria voor wilsonbekwaam-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 145
3
heid te worden geformuleerd. Niemand is gebaat bij willekeur en rechtsongelijkheid. Mevrouw Kraneveldt is verder van mening dat beter in kaart moet worden gebracht hoeveel verstandelijk gehandicapte ouders er in Nederland zijn. Dan kan beter worden beoordeeld of het gewijzigde beleid effectief is geweest. Gaat de staatssecretaris verder onderzoek stimuleren. De staatssecretaris zet terecht in op een ontmoedigingsbeleid, maar dat moet wel gebeuren binnen de ethische normen die de beroepsgroep hanteert. Daarvoor is echter wel een cultuurverandering binnen de sector van de hulpverlening nodig, want er zijn nog te veel hulpverleners die er liever niet aan beginnen omdat het zo’n gevoelig onderwerp is. Mevrouw Kos¸er Kaya (D66) benadrukt dat het zelfbeschikkingsrecht van mensen hoger dient te staan dan inmenging van de overheid. Wat echter te doen als een verstandelijk gehandicapte ouder niet in staat blijkt om een kind te laten genieten van een onbezorgde jeugd en te laten opgroeien tot een mondige volwassene? In dit dilemma dient het belang van het kind voorop te staan, maar waar houdt de verantwoordelijkheid van ouders op en begint de plicht van de overheid om in te grijpen? Hoe kan een algemeen ontmoedigingsbeleid worden gevoerd als je weet dat er zoveel verschillende situaties zijn? De gewenste vermaatschappelijking van verstandelijk gehandicapten stuit op grenzen als het gaat om ouderschap, terwijl er toch veel positieve ervaringen zijn opgedaan met ouderschap van mensen met een verstandelijke handicap, vooral als er sprake is van een goed sociaal netwerk, financiële onafhankelijk, de bereidheid om hulp te accepteren en de beschikbaarheid van professionele hulpverlening. Als in die gevallen kan worden gesproken van verantwoord ouderschap, is een generiek ontmoedigingsbeleid niet op zijn plaats. De staatssecretaris dient daarentegen in te zetten op de ontwikkeling van een professionele standaard zodat professionals wanneer een zwangerschap dient te worden voorkomen. In zo’n geval is gedwongen anticonceptie op haar plaats. Binnen de beroepsgroep moet hiervoor echter nog de nodige kennis worden ontwikkeld. Verder dient de afbraak van de hulpverlening te worden stopgezet. Kan de staatssecretaris aangeven hoe andere landen met dit vraagstuk omgaan? Mevrouw Van Dijken (PvdA) merkt allereerst op dat alles staat of valt met goed hulpverlenerschap, met een vertrouwensband tussen verstandelijk gehandicapte en hulpverlener. In die relatie behoort ook zoiets als een kinderwens besproken te kunnen worden. Een hulpverlener mag advies geven en een inschatting maken van de (on)mogelijkheden, maar dat mag pas als een reële kinderwens is erkend. Daarbij zou gebruik kunnen worden gemaakt van de ervaringsdeskundigheid van Onderling Sterk. Bedacht moet worden dat wat in een gezin met één kind goed is, in onbalans kan raken als er een kind bijkomt. Het is al te rigide dat er een ontmoedigingsbeleid moet worden gevoerd als uitsluitend dankzij een sociaal netwerk verantwoord ouderschap mogelijk is. Elk geval moet afzonderlijk worden getoetst. Een beroep op opvoedingsondersteuning is overigens geen teken van zwakte. Het is eerder een teken van bewust ouderschap. Falend ouderschap is niet voorbehouden aan mensen met een verstandelijke beperking. Opvoedingsondersteuning en een sociaal netwerk kunnen dus belangrijk zijn voor elke ouder en in dat opzicht behoeven verstandelijk gehandicapte ouders niet te worden beschouwd als speciale gevallen. Voorlichting over de plichten, verbonden aan het ouderschap, en de criteria die worden gehanteerd bij de beoordeling of het ouderschap goed genoeg is, is dringend noodzakelijk. Daaraan zou meer aandacht moeten worden besteed op de middelbare scholen. Mevrouw Van Dijken wijst erop dat nu ook kinderen uit huis kunnen worden gehaald als ouders falen in de opvoeding. Er zijn echter nog te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 145
4
weinig preventie-instrumenten. Er moet begonnen worden met drang, maar als blijkt dat de ouders evident falen, moet het mogelijk zijn dwang uit te oefenen om herhaling te voorkomen en aldus preventief te werk te gaan. De heer Van der Vlies (SGP) merkt op dat het hebben van kinderen een grote zegen is, maar ook een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. De vraag is nu of alle verstandelijk gehandicapte ouders die verantwoordelijkheid kunnen dragen. De praktijk wijst uit dat daarvoor geen eenduidige indicatoren zijn te benoemen en de vraag doemt dus op of het mogelijk moet zijn om op grond van die praktijk te interveniëren. Het belang van het kind dient centraal te staan, maar moet in de grond der zaak ook niet de kinderwens van verstandelijk gehandicapte ouders worden gehonoreerd? De praktijk leert dat dat regelmatig goed gaat. De heer Van der Vlies onderscheidt vier uitgangsposities: geen huwelijk en geen zwangerschap, wel een huwelijk en geen zwangerschap, de fase van de zwangerschap en de fase van de opvoeding. In de eerste twee fasen zou dan moeten worden ingezet op de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen en directe omgeving, terwijl in de laatste twee fasen de maatschappelijke verantwoordelijkheid voorop staat. In elke fase dient sprake te zijn van ondersteuning door het sociale netwerk en daaraan zou nog meer vorm en inhoud kunnen worden gegeven. Het is in ieder geval niet aan de overheid om mensen anticonceptie of abortus voor te schrijven. Als het gaat om begeleiding en ondersteuning noemt hij nog als kernwoorden: voldoende artsen, voldoende hulpverleners, toerusting van ouderorganisaties van gehandicapten, richtlijnen en protocollering, opvoedingsondersteuning en dergelijke. Mevrouw Azough (GroenLinks) onderschrijft een actief ontmoedigingsbeleid als het gaat om de kinderwens van verstandelijk gehandicapten. Er is echter nog nauwelijks beleid ontwikkeld. Verstandelijk gehandicapte jongeren groeien terecht op met het ideaal zo «normaal» mogelijk te zijn. In sommige gevallen betreft dat een kinderwens. Het probleem is nu dat zij niet altijd de competenties hebben die ouderschap vereist en ook niet over het nodige ondersteunende netwerk beschikken. Vaak ook weten zij onvoldoende af van seksualiteit en voortplanting. Op dit gebied dient er meer voorlichting te worden gegeven en dat vergt een goede samenwerking tussen hulpverleners, scholen en ouderorganisaties. Wat is er op dit punt de afgelopen jaren gebeurd? Er staat grote budgettaire druk op organisaties die zich hiermee bezighouden en er is te weinig ruimte voor maatwerk. In veel gevallen moet een voortdurende dialoog plaatsvinden. Ook zijn veel hulpverleners het nog niet gewend om hierover te spreken. Vooral jongere hulpverleners zijn vaak nogal naïef en slagen er niet goed in om leeftijdgenoten met een verstandelijke handicap duidelijk te maken wat het met zich meebrengt om ouder te zijn. Jonge mensen met een verstandelijke handicap moet worden geleerd om zich te verzoenen met hun lot. Deskundigheidsbevordering is dus nodig. Hoe denkt de staatssecretaris haar ontmoedigingsbeleid handen en voeten te geven? Waar streeft zij naar? Vindt zij ook niet dat anticonceptie en sterilisatie volledig moeten worden vergoed als het gaat om verstandelijk gehandicapte mensen? Er mag geen sprake zijn van verschraling van zorg en er dient duidelijkheid te zijn over de ondersteuning van de ouders. Daartoe dient er een plan van aanpak te komen, inclusief deadlines en eindtermen. Ouders, scholen en sociale omgeving dienen te worden vergeleid en de anticonceptiemiddelen voor deze mensen moeten terug in het pakket. Ook dient er meer inzicht te komen in de aantallen mensen waar het om gaat. In de achterstandswijken van grote steden ontstaan nieuwe gevallen die weinig of geen contact hebben met de reguliere hulpverlening.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 145
5
Wat denkt de staatssecretaris ten slotte te gaan doen aan het probleem dat steeds meer verstandelijk gehandicapte meisjes het slachtoffer worden van loverboys? Antwoord van de staatssecretaris De staatssecretaris merkt allereerst op dat het onderhavige onderwerp voor velen een nieuw terrein is. In de zoektocht naar een goede oplossing, moet af en toe over de schutting worden gekeken want er zijn veel raakvlakken met andere beleidsterreinen. «It takes a village to raise a child» geldt voor elke ouder en het geldt des te sterker voor ouders met een verstandelijke handicap. De vraag is nu waar de grens ligt waarbij nog verantwoord ouderschap mogelijk is en hoe deze ouders kunnen worden geholpen. Na 29 april 2004, toen de staatssecretaris haar reactie op het advies van de Gezondheidsraad bekend maakte, is er intensief overleg geweest met allerlei partijen die betrokken zijn bij dit onderwerp. Ondermeer op grond van dat overleg heeft zij haar standpunt ingenomen dat een ontmoedigingsbeleid moet worden gevoerd. Zij benadrukt dat het altijd om een individuele afweging moet gaan en dat haar beleid niet inhoudt dat alle mensen met een verstandelijke beperking ontraden moet worden om een kind te krijgen. Bij het opvoeden van kinderen gaat het immers niet alleen om cognitieve intelligentie. Er is sprake van een samenspel van factoren. Onderzoekers hebben vastgesteld dat in de ongeveer 1500 gevallen de opvoeding onder de maat was. In de andere gevallen werd het ouderschap als «goed genoeg» beoordeeld, maar dan wel met de nodige ondersteuning. De onderzoekers hebben niet nagegaan hoeveel ondersteuning nodig was. Ouderschap blijkt vrijwel uitsluitend voor te komen bij mensen met een lichte of matige geestelijke handicap. De succesfactoren worden voornamelijk bepaald door de ondersteuning van mantelzorgers en professionals. Daarnaast spelen bijzondere omstandigheden een rol, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een niet verstandelijk beperkte partner. Heel belangrijk is het accepteren van de eigen beperking. Als dat het geval is, staat men meer open voor ondersteuning. Deze ouders ervaren de hulp als steun binnen het gezin. Mogelijkheden en beperkingen worden dan bespreekbaar en dat geldt ook voor een eventuele kinderwens. Als men geen hulp wenst te aanvaarden, gaat het vaak mis. Verplichte opvoedingsondersteuning is al wettelijk mogelijk, maar daarvan wordt weinig gebruik gemaakt. Een niet vrijblijvende aanpak is echter gewenst als de belangen van het kind in het gedrang komen. De onderzoekers stellen vast dat het IQ geen sterke indicator is voor de kans op succes of mislukking. Het spreekt voor zich dat ook het karakter van het kind een rol speelt. En als er meer kinderen komen, bestaat de kans dat het netwerk het niet meer aankan. De onderzoekers adviseren ten slotte te komen tot één vast coördinatiepunt voor de hulp aan het gezin. Wat gebeurt er als er een schakel uit het sociaal netwerk wegvalt? Als verstandelijk gehandicapte ouders volledig afhankelijk zijn van hulp van derden, is een ontmoedigingsbeleid beslist op zijn plaats. De staatssecretaris voelt zich hierin gesteund door het rapport «Een samenspel van factoren» en het rapport van de Gezondheidsraad. Het door de onderzoekers ontwikkelde balansmodel kan hulpverleners aanknopingspunten bieden om in individuele gevallen tot een onderbouwde beslissing te komen. De afweging zal niet altijd even gemakkelijk zijn, maar de staatssecretaris meent dat daarbij het belang van het kind voorop moet staan. Op de vraag hoe te handelen als mensen met een verstandelijke handicap een kind willen terwijl er goede redenen zijn om dat te ontmoedigen, kan in het kader van de WGBO geen afdoende antwoord worden gegeven omdat het aanknopingspunt van de belanghebbende derde ontbreekt. Zij zegt toe nader onderzoek te zullen laten verrichten naar de mogelijkheden en onmogelijkheden op dit punt. Een dergelijk onderzoek zal echter de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 145
6
nodige tijd vergen, want het is een ingewikkelde kwestie met erg veel raakvlakken. In ieder geval zal het nodige overleg met Justitie moeten worden gevoerd. Voorzover het haar beleidsterrein betreft (het ontmoedigings-, het ondersteunings- en hulpverleningsbeleid) zal zij graag met de Kamer in discussie treden. Niet alleen het belang van het kind telt, het is ook voor de ouders een bijzonder trieste zaak als het kind uit huis moet worden geplaatst. Er kan inderdaad sprake zijn van een oprechte kinderwens, maar men moet zich realiseren dat tegenover rechten ook plichten staan. Als een verstandelijk gehandicapte niet kan voldoen aan de plichten van het ouderschap, zijn de belangen van toekomstige kind in het geding. De NVVAVG heeft een protocol ontwikkeld waarmee sinds kort wordt gewerkt. Dat gaat over veel meer dan het meten van het IQ. Ook het ondersteunend netwerk wordt daarin nadrukkelijk meegenomen. Op basis van dit protocol kan meer ervaring worden opgedaan. In combinatie met het balansmodel kan wellicht een effectief instrument worden ontwikkeld. Men moet zich echter wel voor ogen houden dat geen enkel instrument waterdicht is en dat het in bepaalde gevallen altijd nog fout kan gaan. De staatssecretaris zegt toe de commissie te zijner tijd te zullen informeren over de stand van zaken op dit punt. Een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen is van groot belang. Ook daarom wordt het project Netwerk kinderwens verstandelijk gehandicapten financieel ondersteund. De bedoeling van dit project is, ervaringskennis en deskundigheid te bundelen en over te dragen aan hulpverleners en zorgaanbieders. Op dit moment wordt gewerkt aan het opzetten van een cursus voor hulpverleners. Daarbij wordt ook de LFB Onderling Sterk betrokken. Als er ondanks het ontmoedigingsbeleid toch een kind komt, moet er voldoende steun zijn bij de opvoeding van het kind. Als het kind wordt geboren in een volstrekt onverantwoorde situatie, zal uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling moeten plaatsvinden. Professionals dienen zich te richten op voegsignalering, iets waarbij uitaard ook het privacyargument een rol speelt. Begin 2006 is een inventarisatie afgerond van meer dan 200 verschillende organisaties die zich bezighouden met het ouderschap van geestelijk gehandicapte mensen. De commissie zal deze inventarisatie toegestuurd krijgen. Het spreekt voor zich dat moet worden gestreefd naar doelmatige en effectieve interventies. De staatssecretaris zegt ten slotte toe na te zullen gaan of er inderdaad sprake is van loverboys die proberen meisjes met een geestelijke handicap te ronselen. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Van Miltenburg (VVD) is blij met de toezegging van de staatssecretaris de commissie een overzicht te verstrekken van alle initiatieven en ontwikkelingen. Zij wil nog wel graag weten hoe de staatssecretaris denkt om te gaan met de diverse aanbevelingen. Het is van groot belang dat hulpverleners precies weten wat zij wel en niet kunnen doen. Is de staatssecretaris ook niet van mening dat met name een gericht ondersteuningsbeleid op zijn plaats is? Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA) vindt het van groot belang dat hulpverleners leren om seksualiteit bespreekbaar te maken. Zij wijst nog op de brief van de KNMG waarin staat dat ondanks verzet van een wilsonbekwame patiënt gedwongen behandeling kan plaatsvinden mits de wettelijk vertegenwoordiger ermee heeft ingestemd en de behandeling kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen. Kan het probleem niet worden ondervangen door middel van 7:465, lid 5, BW, waarin wordt gerept van ernstige nadelen voor patiënt en/of toekomstig kind?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 145
7
Mevrouw Kraneveldt (LPF) wijst gedwongen anticonceptie niet bij voorbaat af, maar meent dat daaraan vooraf moeten gaan een studie naar de juridische (on)mogelijkheden en een internationale vergelijking. Als het begrip «belanghebbende derde» wordt uitgebreid naar het ongeboren kind of zelfs naar het nog niet verwekte kind, zal dat ook gevolgen kunnen hebben voor de abortuswetgeving. Mevrouw Kos¸er Kaya (D66) vindt dat de mogelijkheid van gedwongen anticonceptie aanwezig moet zijn als volstrekt duidelijk is dat niet voldaan kan worden aan de kinderwens van verstandelijk gehandicapte ouders. Als het kind echt centraal staat, is een ontmoedigingsbeleid niet voldoende. Mevrouw Van Dijken (PvdA) wijst er nog op dat België ontzettend graag gezamenlijk met Nederland beleid wil ontwikkelen als het gaat om bewezen falend ouderschap. Als ouders hebben laten zien dat zij niet in staat zijn, hun kinderen op te voeden, dient er te worden ingegrepen. De heer Van der Vlies (SGP) herhaalt dat bij alle protocollen en codes de menselijke maat voorop dient te staan. Een beleidskader is gewenst, maar als er ondanks alles toch een kind wordt geboren, dient het sociale netwerk, de samenleving, er alles aan te doen om het zo verantwoord mogelijk op te vangen en te begeleiden. Mevrouw Azough (GroenLinks) vraagt of de staatssecretaris of vergoeding van de anticonceptie of sterilisatie niet van toepassing kan zijn in gevallen waarin de professionals van mening zijn dat het niet gewenst is dat er kinderen komen. Wat is precies de reikwijdte van de door de staatssecretaris genoemde maatregelen? Zal het geld echt worden besteed aan de ontwikkeling van specifieke expertise. De staatssecretaris antwoordt dat het veld bezig is met het ontwikkelen van specifieke expertise. De overheid faciliteert die ontwikkeling. Zij heeft van het veld begrepen dat in de door mevrouw Azough bedoelde gevallen de vergoeding van anticonceptie- of sterilisatiekosten in het algemeen geen probleem oplevert, maar zij zegt toe hiernaar nog eens te zullen kijken. In de nog te sturen brief zal hierop worden ingegaan. Dat geldt ook voor de door mevrouw Van Miltenburg bedoelde aanbevelingen. De suggestie om hulpverleners te leren seksualiteit bespreekbaar te maken, verdient inderdaad alle aandacht. Het is zeker niet uitgesloten dat ook met het oog op het belang van de patiënt zelf wordt besloten om tot anticonceptie over te gaan. Op het juridische aspect zal zeker worden teruggekomen in het alreeds toegezegde onderzoek. De voorzitter van de vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Blok Adjunct-griffier van de vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sjerp
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 145
8