Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1983-1984
Vaststelling van de begroting voor het jaar 1984
18100 A
Begroting van lasten en baten
2
Algemeen burgerlijk pensioenfonds
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN GEDEELTE De resultaten over het begrotingsjaar zijn sterk afhankelijk van de verwachte ontwikkelingen van de actuariële voorziening en de voorziening voor de VUT. De actuariële voorziening is evenals in voorgaande jaren gebaseerd op een rekenrente van 4%. De rekenrente en de overige waarderingsgrondslagen zijn ontleend aan de XVIIe Wetenschappelijke balans van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds. De algemene verhoging van het salaris- en pensioenpeil in 1984 is gesteld op 4% en het fondsrendement in 1984 is op ± 8,9% geraamd. Met betrekking tot de voorziening voor de VUT is aangenomen dat deze aangepast moet worden aan een verhoging van het deelnemingspercentage van 60 tot 80. Het voordeel als gevolg van de sterke discrepantie tussen het fondsrendement en de loontrend wordt gedeeltelijk tenietgedaan door de versterking van de voorziening voor de VUT en de inlevering van 900 min. geïndexeerd. Of het geraamde resultaat in 1984 zal worden gerealiseerd is echter in belangrijke mate afhankelijk van de werkelijke algemene salaris(pensioen)ontwikkelingen, van de ontwikkeling van de algemene pensioenen, van het wettelijke en werkelijke bijdragepercentage, van de ontwikkeling van het ambtenarencorps c.q. het draagvlak, van de ontwikkeling van het gepensioneerdenbestand met name dat van de invaliden en van de ontwikkelingen in de VUT-deelneming. Ten aanzien van het geraamde personeelsbestand per ultimo van het begrotingsjaar van 3 451 personen, kan worden opgemerkt, dat hiervan 1 532 personen werkzaamheden zullen verrichten, waarvan de kosten aan externe instanties of intern aan de beleggingssector worden doorberekend, te weten:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18100 hoofdstuk A, nrs. 1-3
7
1984
Mutatie t.o.v. 1983
ten behoeve van: de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen de Buitengewone Pensioenraad het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds de Wet uitkeringen vervolgensslachtoffers 1940—1945 de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1 9 4 0 - 1 9 4 5 het Ministerie van Defensie
64,5 130,5 550 321 39,5 7
extern door te berekenen ten behoeve van de beleggingen (intern door te berekenen)
1 112,5 419,5
381,5 27
totaal door te berekenen
1 532
408,5
7.
11 4,5 51 316 14 7
De kosten van uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, die vanaf 1 augustus 1983 door het Abp geschiedt, zijn in totaalbedragen als lasten opgenomen onder de artikelen 13, personeelskosten en 15, materiële kosten en als baten onder artikel 28, doorberekende kosten.
ARTIKELEN Lasten Artikel 7. De toeneming van de actuariële voorziening in 1984 is door de Wiskundig adviseur geraamd op basis van de waarderingsgrondslagen van de XVIIe Wetenschappelijke balans van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds. Daarbij is rekening gehouden met een ongewijzigd wettelijk bijdragepercentage van 21 en, zoals in het algemeen gedeelte reeds is vermeld, een ongewijzigd salaris- en pensioenpeil. De toeneming van de actuariële voorziening is aldus begroot op 3 528 min. Een algemene verhoging respectievelijk verlaging van het salaris- en pensioenpeil met 1 % in 1984 veroorzaakt een hogere respectievelijk lagere toeneming van de actuariële voorziening van ca. 950 min. Artikel 2. Ter zake van de reeds geregistreerde en in de toekomst verwachte VUT-uitkeringsgerechtigden van 62 jaar en ouder wordt naast de actuariële voorziening ter zake van de pensioenregeling een afzonderlijke - eveneens actuarieel berekende - voorziening voor de VUT aangehouden. Deze VUT-voorziening omvat de contante waarde van de lopende en in de toekomst verwachte VUT-uitkeringen minus de contante waarde van de geïndexeerde Rijksbijdrage aan de VUT-regeling, alsmede minus het actuariële effect van de verhoging van het basisbijdragepercentage ten koste van het inhaalbijdragepercentage. Voor het jaar 1984 is een toeneming van de voorziening voor de VUT begroot als gevolg van onderstaande twee factoren (in miljoenen guldens): — verhoging van de verwachte gemiddelde VUT-deelneming, dat is het verwachte aantal VUT-uitkeringsgerechtigden van 62 jaar en ouder uitgedrukt in een percentage van het potentiële aantal, 60% t o t 8 0 % en de bijbehorende verhoging van de basisbijdrageverhoging van 3%-punt tot 4%-punt met - volgroeiing van het bestand aan lopende VUT-uitkeringen met
3 304 407
in totaal met
3 711
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18100 hoofdstuk A, nrs. 1-3
8
Artikel 3. Uit de stijging van de maandelijkse standen van de pensioenen en de inbouw van de bodemuitkeringen over het tijdvak van 31 december 1980 tot en met 31 oktober 1982 (alle herleid naar het salarispeil van oktober 1982) is het gemiddeld procentuele accres per maand bepaald, waarmee door extrapolatie de toekomstige uitgaven zijn berekend. De overige uitgaven zijn geraamd met behulp van de ter beschikking staande gegevens over 1982. Met betrekking tot de te verwachten uitgaven aan premievergoeding AOW/AWW, alsmede aan de premies AKW, AWBZ en AAW, is uitgegaan van de percentages welke sinds medio 1983 gelden. Het bedrag aan te restitueren uitkeringen door het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds zal naar verwachting blijven toenemen als gevolg van de geraamde stijging van het gemiddeld claimbedrag en het verwachte aantal nieuw toe te kennen invaliditeitspensioenen, die alle bij dit fonds kunnen worden gedeclareerd. Het onder de post compensatie WAO-uïtkeringen opgenomen bedrag heeft betrekking op de invaliditeitspensioenen van de per 1 januari 1982 overgenomen pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds van de NV Gemengd Bedrijf Haagsche Tramweg Maatschappij (HTM-pensioenfonds). Een aantal invaliditeitsgepensioneerden van het HTM-pensioenfonds hebben naast hun pensioen nog recht op een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Deze WAO-uitkering wordt door het Gemeenschappelijk Administratiekantoor te Amsterdam aan het Fonds overgemaakt en kan geheel of gedeeltelijk op het invaliditeitspensioen gekort worden. Artikel 6. Met betrekking tot de uitkeringen op grond van artikel N3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet werd van 1980 tot en met 1982 gunstig beschikt over het hieronder vermelde aantal gevallen met de daarbij genoemde gemiddelde afkoopsom. Tevens zijn de voor 1983 en 1984 hiervoor geraamde cijfers vermeld. Aantal toegewezen verzoeken
1980 1981 1982 1983 1984
6 300 6 500 3 900 7 000 2 300
Gemiddelde afkoopsom
12 500 14 200 16 000 15 000 13 700
De daling van het aantal toegewezen verzoeken tot afkoop van pensioen die zich in 1982 manifesteerde, zal zich naar 1984 voortzetten. Zij is het gevolg van de beëindiging van de mogelijkheid van afkoop van diensttijd wanneer het ontslag onmiddellijk zonder onderbreking wordt gevolgd door herintreding in overheidsdienst en de afgeschafte mogelijkheid voor huwende en gehuwde vrouwen hun pensioenrechten ineens af te kopen (Koninklijk besluit dd. 22 maart 1976, Stb. 194, in werking getreden met ingang van 1 mei 1976). Onder het geraamd aantal toe te wijzen verzoeken in 1984 zijn 900 aanvragen op grond van emigratie opgenomen; de hierbij behorende gemiddelde afkoopsom is lager dan de gemiddelde afkoopsom bij aanvragen op grond van huwelijk. Artikel 8. Het aantal herplaatsingstoelagen zal naar verwachting de komende jaren toenemen als gevolg van de verwachte wijziging van hoofdstuk K van de Algemene burgerlijke pensioenwet (de herplaatsbaar verklaarde ambtenaar). De wijziging heeft betrekking op een te voeren sociaal-medisch beleid, dat er voornamelijk op gericht is arbeidsongeschikten te herplaatsen in deeltijdbanen en waarbij de leeftijdsgrens van 50 jaar geen belemmering meer zal vormen voor het verstrekken van een herplaatsbaarheidsverklaring.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk A, nrs. 1-3
9
Artikel 9. Het voor 1984 geraamde bedrag aan sociaal-medische uitkeringen dat ten laste van het Fonds blijft wordt voornamelijk veroorzaakt doordat op grond van artikel P10, 3e lid van de Algemene burgerlijke pensioenwet vergoedingen voor inkomstenderving worden verleend die niet verhaalbaar zijn op het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds. Het betreft hier een zelfstandige maatregel van het Fonds ter voorkoming van een arbeidsongeschiktheidsverklaring, die tot doel heeft de belanghebbende die inkomsten derft als gevolg van ziekten of gebreken, weer te integreren in het arbeidsproces. Artikel 10. De stijging van de uitkeringen die voortvloeien uit de per 1 oktober 1981 overgenomen uitvoering van de algemene regeling inzake een uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden van burgerlijk overheidspersoneel, van onderwijspersoneel en van daarmee gelijk te stellen personeel (Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden, VUT) wordt, naast de stijging van het VUT-deelnemingspercentage voor 62-jaripen en ouderen, voornamelijk veroorzaakt door het verwachte aantal uittreders dat, als gevolg van het per 1 oktober 1982 verlagen van de VUT-gerechtigde leeftijd van 62 naar 61 jaar, van de regeling gebruik wenst te maken. Tot de leeftijd van 62 jaar komen de VUT-uitkeringen niet ten laste van het Abp-vermogen. Deze uitkeringen komen voor rekening van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en voor wat betreft de eenmalige VUT-uitkeringen voor 59-jarigen in het onderwijs voor rekening van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Artikel 13. Met ingang van 1982 is het interne doorberekeningssysteem van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds gewijzigd. Tot en met 1981 werden alleen apparaatskosten aan de beleggingscategorie onroerend goed doorberekend; vanaf 1982 echter worden ook de apparaatskosten verbonden aan de overige beleggingsactiviteiten aan de betreffende beleggingscategorieën doorberekend. Bij het opstellen van de begroting 1984 is de gewijzigde doorberekeningsmethodiek gehanteerd. De extra personeelsbehoefte voor het begrotingsjaar 1984 is als volgt toe te lichten. Sector Pensioenzaken. De geraamde personele uitbreiding van de pensioensector wordt voornamelijk veroorzaakt door de overgenomen uitvoering van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden. Voor de overige activiteiten die de pensioensectorten deel vallen is met betrekking tot de personeelsontwikkeling een relatief stabiel beeld te schetsen. Sector Beleggingen. De personele uitbreiding ten behoeve van deze sector komt volledig ten goede aan een verdere uitbouw van het hypotheekbedrijf; deze ten einde meer spreiding in het risico en de aard van de beleggingen aan te brengen. De activiteitentoename op het gebied van onderhandse leningen, aandelen en onroerend goed kan zonder personeelsuitbreiding worden opgevangen. Sector Administratief Beheer. De groei van de dienstverlenende activiteiten die in deze sector gebundeld zijn is voor een groot deel afhankelijk van de geschetste groei in de bovengenoemde sectoren. De nadruk van de uitbreidingen ligt dan ook op de financiële controle-activiteiten met betrekking tot de organen, de efficiëncy-verhogende activiteiten, de technisch/huishoudelijke dienstverlening en de automatiseringsactiviteiten. Bij de sociale lasten zijn onder de post sociale premies ten behoeve van personeel zonder vast dienstverband de premies Ziekenfondswet, Ziektewet en de premie Werkloosheidswet/Wachtgeld opgenomen. Artikel 15. De voornaamste oorzaken voor de stijging van de materiële kosten vormen de huren van de kantoorruimten en het daaraan verbonden onderhoud en het onderhoud en de huur van kantoormachines.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18100 hoofdstuk A, nrs. 1-3
10
Artikel 16. De aanschaffingen in het begrotingsjaar betreffen voornamelijk verbouwingen, installaties, meubilair en automatiseringsapparatuur/programmatuur. De stijging van de aanschaffingen van de automatiseringsbenodigdheden wordt veroorzaakt door een gewijzigd automatiseringsbeleid dat er op gericht is meer apparatuur en programmatuur te kopen in plaats van te huren en zelf te ontwikkelen. De afschrijvingen op aanschaffingen in het begrotingsjaar zijn nihil, doordat alle duurzame bedrijfsmiddelen worden afgeschreven in drie jaren, te beginnen in het jaar na aanschaffing. Artikel 17. In de post bijdragen voor sociale, recreatieve, culturele en wetenschappelijke doeleinden is f 25000 voor laatstgenoemde categorie bestemd. Baten Artikelen 22 tot en met 27. De ontwikkeling van de bijdragebaten is afhankelijk van de volumedaling en van de nominale toeneming van de bijdragegrondslag. De volumedaling wordt bepaald door de incidentele salarisstijgingen, de daling van het aantal actief deelgerechtigden en het salarisniveau van nieuwe intreders. De nominale toeneming van de bijdragen ontstaat uit de meerdere ontvangsten in verband met algemene loon en salarismaatregelen. In de ramingen zijn de gerealiseerde salarismaatregelen voor 1983 (0%) opgenomen. Voor 1984 zijn deze eveneens geraamd op 0%, terwijl de volumedaling is geraamd op 1%. Op grond van de beleidsvoornemens van de regering zijn de geraamde pensioenbijdragen met 901 min. verlaagd. Artikel 28. De doorberekende apparaatskosten betreffen de personele en materiële kosten die met name gemoeid zijn met de uitvoering van de pensioenregelingen van de Buitengewone Pensioenraad, de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 alsmede van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Van het voor de uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 geraamde bedrag van f34054000, dat bij het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur in rekening wordt gebracht, zal krachtens overeenkomst het bedrag dat in de rijksbegroting, hoofdstuk XVI (Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) is begroot, worden betaald. Voor zover de gemaakte kosten deze begrotingspost overschrijden en voor zover daarin niet middels een suppletoire begroting kan worden voorzien, wordt de resterende vordering van het Abp op het ministerie overgeboekt naar het eerstvolgende kalenderjaar. In de rijksbegroting is een bedrag van f22 500 000 opgenomen. In de raming van de doorberekende kosten aan de Commissie uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers is voorshands alleen rekening gehouden met continuering van de kosten van voortzetting van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, evenals dit in de begroting 1983. Artikelen 29 en 30. Onder het resultaat overige beleggingen en de rente van de volgens artikel 6 van de Beleggingswet gereserveerde gelden is voor het begrotingsjaar 1984 voor het eerst het aandeel in het resultaat van ondernemingen waarin het Fonds een belang heeft, opgenomen. Met betrekking tot de in 1984 beschikbaar komende middelen is verondersteld dat deze worden besteed zoals is aangegeven in de onderstaande opstelling (in miljoenen guldens): beleggingen op lange termijn storting op de voorinschrijfrekening Totaal
9 787 4 192 13 979
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk A, nrs. 1-3
11
Gelet op het bepaalde in artikel 25a, vierde lid jo derde lid, onder b van de Wet op de Raad van State is de Raad van State van oordeel, dat openbaarmaking van het te dezer zake
Aangenomen is dat het bedrag in de orde van grootte van de storting op de voorinschrijfrekening zal worden geconsolideerd. .
uitgebrachte advies achterwege dient te
De Minister van Binnenlandse Zaken,
blijven (z.g. blanco advies).
J. G. Rietkerk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18100 hoofdstuk A, nrs. 1-3
12