Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
Interne Marktraad
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 16juni 1992 Conform bestaande afspraken heb ik de eer U hierbij aan te bieden het verslag van de Interne Markt Raad d.d. 14 juni 1993. De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, P. Dankert
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 501-01, nr. 61
VERSLAG INTERNE MARKT RAAD D.D. 14 JUIMI 1993 1. Functioneren van de Interne Markt (incl. transeuropese netwerken) De Commissie lichtte kort haar vlak voor de Raad gereed gekomen voorlopige document toe over de verdere versterking van de Interne Markt. De Commissie is van mening, mede in het belang van groei voor werkgelegenheid, dat de Gemeenschap zich thans niet slechts moet toeleggen op het beheer van de Interne Markt, doch ook op de verdere ontwikkeling ervan, met name op flankerende onderdelen zoals de trans– europese netwerken. Zij zal ten behoeve van een concrete invulling van een strategisch plan consultaties voeren met de Lidstaten alsmede met economische actoren en aan het begin van de herfst met een nieuw document terzake komen. Dit zal dan, zo deelde het komende Belgische Voorzitterschap mede, op de Interne Marktraad van 28 september a.s. besproken worden zodat in november daarna de eventueel noodzakelijke concrete besluiten kunnen worden genomen. Uit het voorlopige document van de Commissie is duidelijk dat drie elementen de kern zullen vormen van het strategisch plan: - partnerschap (beheer van de IM, administratieve samenwerking tussen lidstaten, info-uitwisselingsafspraken, spoedprocedures, ontsnap– pingsclausuleprocedures), - rechtstoegang voor bedrijven en burgers (training van advocaten en rechters, rechtsdatabanken, consumentenrechten, uitwisseling van info over nationaal sanctiebeleid), - communicatie en informatie (toegang tot en bekendheid met het IM-regime, samenwerking tussen Commissie en lidstaten op dit punt). 2. Wederzijdse administratieve bijstand (douane, landbouw) De Raad nam zonder debat kennis van de stand van zaken met betrekking tot een voorstel tot wijziging van verordening EEG 1468/81 die de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane– en landbouwvoor– schriften regelt. Het doel van de verordening is fraude inzake douane– en landbouw– wetgeving van de Gemeenschap te voorkomen en te bestrijden. Wijziging van de verordening is noodzakelijk geworden om deze aan te passen aan recentere EG-regelgeving met betrekking tot de Eigen Middelen (verordening EEG/1552/89) en met betrekking tot onregelma– tigheden in het kader van de financiering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (EEG/595/91). Tevens is wijziging vereist wegens oprichting van een centraal gegevensbestand - het douane-informatie– systeem - op basis van de gegevens die door de Lid-Staten en de Commissie zijn ingevoerd. Hoewel er geen grote knelpunten met betrekking tot het voorstel meer bestaan, moet er nog het nodige technische werk verricht worden, zodat besluitvorming vermoedelijk zal plaats vinden tijdens het Belgische Voorzitterschap. 3. Harmonisatie beschermingsduur auteursrechten De Interne Markt Raad heeft bij gekwalificeerde meerderheid een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld m.b.t. de ontwerprichtlijn betreffende de harmonisatie van de beschermingsduur van auteurs– rechten en van bepaalde met het auteursrecht verwante rechten. Nederland, Luxemburg, lerland en Portugal stemden tegen. Nederland had niet alleen bezwaar tegen het voorstel de beschermingsduur van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 501-01, nr. 61
auteursrecht uit te breiden tot 70 jaar (met name vanwege de lange duur voordat een werk in het publieke domein valt), maar ook tegen de voorgestelde regeling m.b.t. postume werken en de toepassing van de richtlijn in de tijd. Wat postume rechten betreft, bepaalt de richtlijn dat werken die postuum verschenen zijn en waarvan de beschermingstermijn verstreken is, een bescherming genieten voor een periode van 25 jaar vanaf het tijdstip dat het werk voor het publiek toegankelijk is gemaakt. Nederland was van oordeel dat hiermede een nieuw naburig recht wordt geschapen dat de circulatie van bedoelde werken belemmert. Een Neder– landse suggestie om dit recht optioneel te maken werd niet door de Raad aanvaard. Wat de toepassing in de tijd betreft, bepaalt de richtlijn dat werken die op het moment van de inwerkingtreding van de richtlijn in een lidstaat beschermd zijn, maar waarvan de beschermingstermijn in een andere Lidstaat verlopen is, in deze laatste Lid-Staat alsnog beschermd dienen te worden. Tegen deze herleving van rechten had Nederland groot bezwaar vanwege de door derden inmiddels legitiem verkregen rechten. 4. Bedrijfsstatistiek De Raad heeft, zonder nader debat, bij gekwalificeerde meerderheid een besluit genomen over een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de communautaire coördinatie van de inrichting van ondernemingsregisters voor statistische doeleinden. Met de verordening wordt beoogd uitvoering te geven aan de eerste fase van het project van communautaire coördinatie door in de Lid-Staten geharmoniseerde registers van juridische eenheden op te zetten en daarvoor de statis– tische autoriteiten van de Lid-Staten toegang te verschaffen tot de relevante nationale informatie. In de verordening worden definities met betrekking tot ondernemingen en de voorschriften waar nationale statis– tische registers aan moeten voldoen, geformuleerd. De Lid-Staten kunnen worden verplicht om op grond van de communautaire veror– dening bewerkingen van het nationale register uit te voeren. 5. Pensioenfondsen De Raad voerde een debat over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de vrijheid van het beheer en de beleggingen van de gelden van instellmgen voor pensioenvoorziening. De richtlijn is gericht op het realiseren van: - de vrijheid van grensoverschrijdend beleggingsbeheer: het toestaan aan een pensioenfonds het beleggingsbeheer geheel of gedeeltelijk uit te besteden aan een verzekeraar, kredietinstelling, beleggingsinstelling of effecteninstelling in een andere Lid-Staat, - de vrijheid van belegging van actieve pensioenfondsen: alleen zullen algemene voorschriften gericht op een voorzichtige en solide belegging zijn toegestaan; geen beleggingsdwang en geen beperkingen voor beleg– gingen in ECU's c.q. valuta's die behoren tot het EMS. De discussie in de Raad spitste zich toe op drie kernproblemen: - het toepassingsgebied; - het beheer en de localisatie van activa en samenwerking tussen toezichthouders; en - de valutacongruentieregels. Wat het toepassingsgebied betreft bereikte de Raad in grote lijnen overeenstemming over de uitsluiting van sociale zekerheidsinstellingen en de criteria die in dit verband zullen gelden. Tevens werd in dit verband door Nederland de wenselijheid uitgesproken het ABP eveneens van de toepassing van de richtlijn uit te sluiten. De Raad bereikte hierover geen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 501-01, nr. 61
overeenstemming doch de voorzitter hierover een «intelligente oplossing» diende te worden bereikt. Wat het beheer en de localisatie van activa betreft kon nog geen overeenstemming over een voorzitterschapscompromis terzake worden bereikt, met name niet omtrent de geheimhoudingsbepalingen. Wat tenslotte de valuta congruentie regels betreft, lijkt een meerderheid zich uit te spreken voor het voorzitterschapsvoorstel dat inhoudt dat de Lid-Staten wordt verboden te eisen dat instellingen voor pensioenvoor– ziening meer dan 80% van hun activa in congruenten valuta's houden. Nederland kan accoord gaan met het voorstel van de Commissie indien kan worden zeker gesteld dat het SPF en het ABP niet onder de richtlijn zullen vallen zolang deze fondsen een publiekrechtelijke status hebben. Naar het zich laat aanzien zal de implementatiedatum van de richtlijn 31/12/95 zijn, hetgeen samenvalt met de voorziene privatiseringsdatum van het ABP (streefdatum 1/1/96). De streefdatum voor het SPF is 1/1/94. Mocht tijdens de tweede lezing van de richtlijn blijken dat de werkelijke privatiseringsdatum van het ABP (en het SPF) onverhoopt later in de tijd dreigt te vallen dan de implementatiedatum van de richtlijn, dan wenst Nederland voor de overgangsperiode een uitzondering gehand– haafd te zien, gelet op de dan nog geldende aansprakelijkheden. 6. Notificatie richtlijn De Commissie heeft een voorstel gedaan tot aanpassing van de zgn. notificatierichtlijn. Het voorstel beoogt de richtlijn aan te passen aan de interne markt via vergroting van de doorzichtigheid van de procedures en versterking van het regime. Het voorstel behelst een uitbreiding van het toepassingsgebied, een verruiming van de gevallen waarin notificatie is vereist en een verlenging van de wachttermijn waarbinnen een Lid-Staat zich onthoudt van de invoering van nationale voorschriften hangende een Commissie-voorstel op het betreffende terrein. Lang niet al deze punten kwamen op de Raad aan de orde. De Raad bereikte, met instemming van de Commissie, overeenstemming over het schrappen van de volgens het Commissie-voorstel verplichte verwijzing naar de richtlijn bij de officiële bekendmaking van een nationaal technisch voorschrift. De Raad bereikte eveneens overeenstemming over de gevallen waarin de Lid-Staten van de verplichting tot kennisgeving zijn vrijgesteld. Ook over het doel van de kennisgevingsprocedure bereikte de Raad overeenstemming. Met andere landen meende Nederland dat het doel gerelateerd moet worden aan het vrij verkeer van goederen als zodanig en niet de goede werking van de Interne Markt, zoals de veel ruimere omschrijving van het voorstel luidde. De Raad aanvaardde een oplossing waarbij het doel gerelateerd wordt aan het vrij verkeer van de goederen in het kader van de Interne Markt. Daarnaast besprak de Raad de omschrijving van het begrip «plaatselijke overheid» (N.B. de richtlijn dekt niet de voorschriften van plaatselijke overheden). Dit punt kon niet worden opgelost. Een voorstel van het EP om een uitputtende lijst van plaatselijke overheden samen te stellen werd overgenomen. Op een punt kon minder vordering gemaakt worden. T.a.v. de wacht– termijnen bleef alleen Nederland zich verzetten tegen een verlenging van de wachttermijn tot 18 maanden en het invoeren van een wachttermijn voor de zgn. «de facto» technische voorschriften (bijv. convenanten). Daarnaast meende Nederland dat de voorgestelde wachttermijn voor voorstellen die ingaan tegen een ingenomen gemeenschappelijk standpunt geschrapt moet worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 501-01, nr. 61
7. Gemeenschaps merkenrecht De discussie in de Raad bleef beperkt tot een informele gedachtenwis– seling omtrent het talenregime. Aangezien tijdens de eerdere informele bijeenkomst van de ministers belast met de Interne Markt gebleken was dat Duitsland niet kon instemmen met een gewijzigd voorzitters-compromis terzake, had de Bondsrepubliek zelf een alter– natief voorstel op tafel gelegd. Aangezien dit in feite neer zou komen op een vijf-talenregime, was het voor Nederland en andere Lid-Staten niet aanvaardbaar. Het voorzitterschap kon dan ook niet anders concluderen dat 11 Lid-Staten zijn compromisvoorstel kunnen accepteren, zodat opnieuw de druk op Duitsland ligt om zich meer inschikkelijk te tonen.
8. Etikettering schoeisel In de Raad vond een kort debat plaats over de wenselijkheid van een communautaire regeling m.b.t. de etikettering van schoeisel. De Commissie heeft terzake een ontwerp-richtlijn ingediend die ondermeer beoogd de consument informatie te verschaffen over de materialen die gebruikt zijn in schoeisel. Het voorstel bevat verregaande verplichtingen voor de detailhandel. De Commissie stelt etikettering voor in de vorm van pictogrammen. Om de begrijpelijkheid hiervan te vergemakkelijken moet op elk verkooppunt een verklaring van de tekens in de nationale taal worden geafficheerd. Diverse Lid-Staten waaronder Duitsland, het VK en Nederland achten het voorstel vanuit een oogpunt van subsidiariteit onwenselijk. Zij wensen de betrokken regelingen vrijwillig te laten overlaten aan de industrie. Eventueel noodzakelijke regelingen zouden bovendien niet in een speci– fieke richtlijn, doch in de bestaande horizontale voorschriften voor etiket– tering kunnen worden opgenomen. De meeste zuidelijke Lid-Staten, met name Italië en Spanje, vinden het voorstel wel wenselijk. Het voorzitterschap concludeerde dat het dossier voor discussie terug wordt verwezen naar het Coreper.
9. Exportcontrole op dual-use goederen De Raad nam kennis van de stand van zaken m.b.t. de besprekingen over een ontwerp-verordening inzake de controle op de uitvoer van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik (de zogenaamde «dual use verordening»). Het Commissie voorstel heeft tot doel effectieve exportcontroles naar derde landen binnen de Gemeenschap te garan– deren op basis van gemeenschappelijke normen. Aan de ontwerp-veror– dening is een intergouvernementeel overeengekomen goederen-lijst gehecht. Er spelen nog drie belangrijke problemen: - de juridische structuur van de verordening: sommige landen geven de voorkeur aan een verordening gekoppeld aan een kaderbesluit boven het bovenomschreven Commissievoorstel. Nederland heeft ter wille van de effectiviteit een voorkeur voor het Commissievoorstel. - de wijze waarop fraudeleuze praktijken zoals «license shopping» kunnen worden voorkomen: sommige Lid-Staten wensen op nationaal vlak een zekere discretionaire bevoegdheid bij de tenuitvoerlegging van het exportcontrole beleid te behouden. Nederland meent dat de stelregel moet zijn dat de verordening het exportcontrole beleid tussen de Lid-Staten harmoniseert. - de duur van de overgangsperiode: sommige landen pleiten voor een onbepaalde overgangsperiode gedurende welke de Lid-Staten hun nationale controleprocedures in overeenstemming met de verordening aanpassen. Nederland wenst deze periode in de tijd te beperken. Het voorzitterschap had zich voorgesteld over deze kernvragen een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 501-01, nr. 61
debat te voeren, doch daar is het in de Raad nauwelijks gekomen. Wel werd opgemerkt dat over de rechtsvorm zo snel mogelijk een oplossing moet worden gevonden omdat dit consequenties heeft voor de hele opzet van de regeling. Tevens werd door enkele Lid-Staten de wens uitgesproken dat ook de Algemene Raad zich over dit voorstel buigt. 10. Aanpassing machine-richtlijn De Raad heeft het wijzigingsvoorstel m.b.t. de richtlijn inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betref– fende machines nog niet definitief kunnen aannemen omdat een gekwali– ficeerde meerderheid voor besluitvorming ontbrak. Het voorstel betreft een uitbreidmg van het toepassingsgebied van de huidige richtlijn tot bouwliften. 11. Maximum koppel en vermogen 2-3 wielige motorvoertuigen De Raad heeft een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld m.b.t. de ontwerp-richtlijn inzake het maximumkoppel en vermogen van twee/drie wielige motorvoertuigen. Tijdens de Interne Markt Raad van april jl. kon i.v.m. een Brits bezwaar tegen de beperking van het motorvermogen tot 74 Kw nog geen gemeenschappelijk standpunt worden vastgesteld. Thans is overeenstemming bereikt over een compromis van het voorzit– terschap waarbij gedurende een periode van 5 jaar op nationale basis een vermogen van maximaal 94 Kw mogelijk is. Wel is bepaald dat de Lid-Staten die niet van deze uitzondering gebruik maken de registratie van dergelijke motoren mogen weigeren. Het compromis bepaalt tenslotte dat de Commissie 3,5 jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn een rapport aan de Raad zal voorleggen over de toepassing van deze bepaling (met name de relatie tussen de verkeersveiligheid en de beperking van het maximum vermogen) en dat op basis daarvan de richtlijn na 5 jaar eventueel wordt herzien. 12. Vrij verkeer van medicijnen De Raad ging zonder verder debat akkoord met de definitieve aanneming van drie richtlijnen en een verordening betreffende een gemeenschappelijke procedure voor de registratie van geneesmiddelen. Met de regelingen wordt een uniform systeem beoogd voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot het oprichten van een Europees Bureau voor de Genees– middelenbeoordeling (EMA). Dit uniforme systeem zal bestaan uit drie onderdelen, te weten: - een «gedecentraliseerde procedure», waarbij de registratie door één Lid-Staat erkend wordt in de andere Lid-Staten; - een «gecentraliseerde procedure», waarbij het nieuw op te richten Europees Bureau (EMA) de registratie verzorgt. Registratie geldt dan voor de hele EG-markt; - een «nationale procedure», voor aanvragen met slechts een lokaal belang die èén Lid-Staat betreffen. Het nieuw op te richten Agentschap zal ook de «post-marketing controle» en inspecties door de nationale organisaties coördineren. De zetelkwestie zal nog moeten worden opgelost in het kader van een algemeen akkoord over de bepaling van de zetels van instellingen tussen de Lid-Staten. 13. Europese Pharmacopee De Raad ging akkoord met een besluit omtrent de aanvaarding door de Gemeenschap van de Conventie inzake de Europese Pharmacopee dat in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 501-01, nr. 61
het kader van de Raad van Europa is gesloten en dat gericht is op een harmonisatie van de specificaties voor geneeskrachtige stoffen en pharmaceutische preparaten teneinde het vrij verkeer in Europa mogelijk te maken. Het Verdrag bepaalt dat de monografieën van de Europese Pharmacopee technische voorschriften zijn, die van toepassing zijn op het grondgebied van alle Verdragsluitende Partijen. 14. Diversen a, Edele metalen Naar aanleiding van een verzoek van Italië, deelde de Commissie mede dat zij nog voor het eind van deze maand zal komen met een nader voorstel omtrent edele metalen. Enkele Lid-Staten waaronder Nederland hadden moeite met het eerdere Commissievoorstel daar dit zou leiden tot het vervangen van alle traditionele keurmerken door het EG-conformi– teitsmerkteken. b. Brandbaarheid van meubels Eveneens op verzoek van Italië deelde de Commissie mede dat zij zeker niet voor het einde van dit jaar met een voorstel zal komen omtrent de brandbestendigheid van meubilair en soortgelijke objecten. De Commissie stelde dat, teneinde in samenwerking met normeringsinstel– lingen technische normen vast te stellen, nader onderzoek naar de ontvlambaarheid van diverse materialen noodzakelijk is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 501-01, nr. 61