Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1984-1985
2
Rijksbegroting voor het jaar 1985
18600 Hoofdstuk V Ministerie van Buitenlandse Zaken
Nr. 38
' Samenstelling: Leden: Van der Spek (PSP), Ter Beek (PvdA), voorzitter, Scholten (de groep Scholten/Dijkman), Aarts (CDA), De Kwaadsteniet (CDA), Meijer (PvdA), Engwirda (D'66), Stemerdink (PvdA), De Boer (CDA), ondervoorzitter, Beckers-de Bruijn (PPR), Gualthérie van Weezel (CDA), Van den Bergh (PvdA), Van der Linden (CDA), Nijpels (VVD), Frinking (CDA), Blaauw (VVD), Wagenaar (RPF), De Waart (PvdA), Wallage (PvdA), Van den Toorn (CDA), Brouwer (CPN), Herfkens (PvdA), Ubels-Veen (EVP), Voorhoeve (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD). Plv. leden: Knol (PvdA).Couprie (CDA), G.C. van Dam (CDA), Den Uyl (PvdA), Wessel-Tuinstra (D'66), Poppe (PvdA), Beinema (CDA), Van lersel (CDA), Van Dijk (CDA), Van der Kooij (VVD), B. de Vries (CDA), Waalkens (VVD), Van Rossum (SGP), K. G. de Vries (PvdA), Tazelaar (PvdA), Schutte (GPV), Jacobse (VVD), Den Ouden-Dekkers (VVD), Terpstra (VVD)
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 21 november 1984 De vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken' heeft op donderdag 8 november mondeling overleg gevoerd met de Minister van Buitenlandse Zaken over drie onderwerpen. In de eerste plaats werd van gedachten gewisseld over het verloop van de algemene vergadering van de Verenigde Naties en over het Nederlandse lidmaatschap van de Veiligheidsraad in de periode van mei tot oktober. Met betrekking tot dit laatste onderwerp had de minister een notitie aan de commissie gezonden die wordt gepubliceerd als bijlage bij dit verslag. De minister werd bij de behandeling van dit onderwerp terzijde gestaan door de plv. directeur-generaal Internationale samenwerking, mr. J. H. R. D. van Roijen, alsmede door drs. G. Ringnalda, chef Directie-Internationale Organisaties, en drs. A. J. Ettema, adviseur Politieke en Veiligheidsraadzaken. De vaste commissie besprak met de minister in de tweede plaats enkele kwesties betreffende de organisatie van het departement. De minister werd hierbij terzijde gestaan door zijn secretaris-generaal de heer I. Verkade, alsmede door de adjunct-coördinator Mensenrechten, mr. A. F. van Dongen. Het derde onderwerp van het overleg was het verloop van de bijeenkomst van Ministers van Buitenlandse Zaken op 28 en 29 september jl. in de hoofdstad van Costa Rica. De minister had aan de vaste commissie het gemeenschappelijke communiqué van deze bijeenkomst tevoren toegezonden. Dit stuk ligt op het secretariaat van de vaste commissie ter inzage. De minister werd bij de bespreking van dit onderdeel van de agenda terzijde gestaan door de chef van de directie Westelijk Halfrond mr. A. E. van Walsum en door het hoofd van het bureau Noord- en Midden-Amerika en Caraïbisch gebied drs. A. J. Cornelissen.
1. DE ALGEMENE VERGADERING VAN DE VN EN DE VEILIGHEIDSRAAD IN DE PERIODE MEI-OKTOBER Inleiding door de Minister van Buitenlandse Zaken De bewindsman had zijn eigen toespraak tot de Algemene Vergadering in het kader gezet van het functioneren van de VN, zulks in het vooruitzicht op het 40-jarig bestaan daarvan. Bewust had hij derhalve in zijn toespraak niet alle belangrijke agendapunten aangeroerd. De door hem gedane suggesties worden op dit moment in New York en elders in de meest geschikte gremia uitgewerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk V, nr. 38
1
Overigens verliep de Algemene Vergadering tot nu toe grotendeels routinematig. Zulks was bij voorbeeld het geval ten aanzien van de behandeling van de geloofsbrieven van Israël. Het Deense voorstel dat zich kantte tegen het Iranese initiatief om deze geloofsbrieven af te wijzen, vond meer steun dan in het verleden met een dergelijk voorstel het geval was. Zo onthield bij voorbeeld Irak zich van stemming over dit voorstel. In overleg met Noorwegen is overeengekomen om de kandidatuur van de Nederlandse hoogleraar Bos voor het lidmaatschap van het Internationaal Gerechtshof in te trekken. Op 7 november is intussen de Noorse kandidaat Evensen gekozen. Wanneer de concurrentie tussen de beide landen was gehandhaafd, was het behoud van de Westelijke zetel in gevaar gekomen. In de eerste commissie van de AV hebben zich nog geen bepaalde ontwikkelingen voorgedaan ten aanzien van de resolutie over de «freeze». Er wordt gewerkt aan resoluties over de stopzetting van kernproeven, over de wapenwedloop in de ruimte en over de chemische wapens. Noorwegen zal komen met een voorstel tot een uitspraak over een toetsingsconferentie voor biologische wapens. Frankrijk stelt, met Nederlandse steun, een resolutie voor terzake van standaardprocedures die de secretaris-generaal zal kunnen volgen bij het verifiëren van het gebruik van chemische wapens. In de derde commissie is men onder andere bezig met de voorbereiding van het Internationale Jeugdjaar 1985 en met de voorbereiding van de Internationale Vrouwenconferentie die eveneens in dat jaar zal plaatsvinden. Het belangrijkste dekolonisatieprobleem - dat van Namibië - komt eerder aan de orde in de AV zelf dan in de vierde commissie, die hiertoe eigenlijk bestemd is. In de commissie die zich bezig houdt met administratieve zaken wordt onder andere van gedachten gewisseld over de mogelijkheden tot betere bescherming van ambassades. Vragen en opmerkingen uit de commissie De heer J. de Boer moest vaststellen dat tot nu toe nog niet veel vooruitgang was geboekt bij de verbetering van de werkwijze van de Veiligheidsraad, zoals gevraagd in een motie van de Tweede Kamer, voorgesteld uit de fractie van het C.D.A. en de V.V.D. Blijkens het periodieke verslag van de minister is het gezag van dit orgaan op sommige punten achteruit gegaan, op sommige andere punten niet vooruit gegaan, terwijl van een wezenlijk succes slechts sprake is in het geschil tussen Laos en Thailand. Voorts moet men vast stellen dat de Veiligheidsraad wel van gedachten heeft gewisseld over spanningsgebieden waar in feite nauwelijks geschoten werd, zoals Cyprus en de Golan, terwijl de conflicten in Afghanistan en tussen Iran en Irak, waar wèl sprake was van daadwerkelijke oorlogshandelingen niet aan de orde kwam. Ook ten aanzien van de AV zag de heer De Boer weinig vorderingen in de werkwijze. Wel is het een goed teken dat de geloofsbrieven van Israël minder problemen hebben gegeven. Toch rijst de vraag of bij voorbeeld de «foundingfathers» van de VN niet eens bijeen zouden moeten komen in het perspectief van het 40-jarig bestaan van hun kind om zich te beraden wat er van hun bedoelingen is terecht gekomen en wat daaraan te doen. Wanneer de heer De Boer kritiek had uitgeoefend op het functioneren van de Veiligheidsraad en de VN als geheel, dan richtte zich deze kritiek niet op Nederland, niet op de minister en ook niet op de Nederlandse delegatie. In het bijzonder waardeerde de heer De Boer het dat het Nederlandse standpunt over de Zuidafrikaanse grondwetsherziening goed naar voren is gekomen. De heer De Waart (P.v.d.A.) meende dat dit niet de laatste gelegenheid was tot een gedachtenwisseling over het Nederlandse lidmaatschap van de Veiligheidsraad. Er volgt immers nog een slotreportage. De heer De Waart wilde zich dan ook beperken tot enkele opmerkingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk V, nr. 38
2
Hij was het eens met het terugtrekken van de kandidatuur van prof. Bos voor het Internationaal Gerechtshof. De heer De Waart wees er vervolgens op dat in de komende weken belangrijke resoluties ter stemming komen in de Algemene Vergadering. Is het mogelijk om deze teksten tevoren aan de Tweede Kamer te zenden, zodat hierover mondeling overleg mogelijk wordt? De heer De Waart was zich bewust dat zulks in het traditionele Nederlandse staatsrecht niet past maar meende dat het overleg met de Tweede Kamer over de Europese politiek precedenten geeft in dit opzicht. Overigens brengt de Europese samenwerking in New York lid-staten ertoe om standpunten af te zwakken. Althans moet men vaststellen - zo meende de heer De Waart - dat de inventiviteit en de creativiteit dreigt de verdwijnen dankzij de EPS-procedures. Wat betreft de werkwijze van de Veiligheidsraad informeerde de heer De Waart in het bijzonder hoe het staat met het Nederlandse initiatief tot betere procedures tot «fact-finding». Blijkens het periodieke verslag heeft de Nederlandse ambassadeur bij de VN in de Veiligheidsraad uiteengezet «dat het geduld van de troepenleverende landen bij Unifil niet oneindig is». Hierbij heeft hij in het bijzonder verwezen naar de financiële lasten. Is deze uitlating van tactische aard of werkelijk gemeend? In het laatste geval zou de heer De Waart zulks betreuren. Uiteindelijk moet de Nederlandse deelneming aan de Unifil niet op financiële gronden maar op politieke gronden worden getoetst. Op de opmerking bij wijze van interruptie van de heer Frinking dat de P.v.d.A.-fractie dan niet zou moeten meewerken aan een verlaging van de defensie-begroting, antwoordde de heer De Waart dat zijn fractie gaarne zal willen zoeken naar fondsen voor deelname aan Unifil. Het was de heer De Waart tenslotte opgevallen dat slechts drie landen het woord hebben gevoerd bij het debat over de beweerde agressie van de Verenigde Staten in Nicaragua. Voelen de andere leden van de Veiligheidsraad zich bij deze kwestie dan niet betrokken? Mevrouw Van Heemskerck Pillis (V.V.D.) wilde wel toegeven dat de VN formeel gesproken aan kracht hebben ingeboet. Zulks neemt niet weg dat de Volkerenorganisaties informeel nog een unieke functie als ontmoetingspunt vervult. Een ander gevaar dat in het bijzonder de zgn. specialised agencies bedreigt is dat van bureaucratisering. Ten onrechte wordt dit punt nauwelijks genoemd in het jaarrapport van de secretaris-generaal en terecht is de minister er in zijn toespraak tot de AV wel op ingegaan. In dit verband zou ook de werkwijze van de FAO moeten worden onderzocht. Omgekeerd had het de aandacht van mevrouw Van Heemskerck getrokken dat de minister in zijn toespraak niet is ingegaan op de situatie in Afghanistan, noch op de vluchtelingensituatie rond dit land, terwijl de secretaris-generaal dat wel had gedaan. Wat betreft het verdrag tegen marteling, achtte mevrouw Van Heemskerck implementatie belangrijker dan de verbale instemming waarnaar gestreefd wordt. Zij wilde tenslotte haar waardering tot uitdrukking brengen voor de Nederlandse permanent vertegenwoordiger en diens staf. Zij had kunnen vaststellen dat deze reële invloed heeft bij de verschillende besprekingen. De heer Van der Spek (P.S.P.) zou graag van de minister zijn taxatie vernemen van het verloop van de stemming over het Iraanse initiatief ten aanzien van de geloofsbrieven van Israël. Moet het geringe enthousiasme van een groot aantal landen voor dit initiatief niet verklaard worden door het feit dat Iran, volgens geruchten, belangrijke wapenleveranties van Israël krijgt? De heer Van der Spek informeerde vervolgens waarom Nederland niet heeft deelgenomen aan het debat in de Veiligheidsraad over de situatie in Nicaragua. Voorts vroeg hij waarom er geen reacties kwamen toen de Nederlandse ambassadeur herinnerde aan het Nederlandse voorstel tot uitbreiding van het wapenembargo tegen Zuid-Afrika.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk V, nr. 38
3
Tenslotte sprake hij er zijn verbazing over uit dat er zoveel tijd was besteed aan een debat over de vraag of een land dat van naam verandert nog wel als voorzitter kan fungeren. De heer Van den Bergh (P.v.d.A.) informeerde of het waar is dat de gecumuleerde Nederlandse vordering op de VN terzake van Unifil 35 min. gulden bedraagt. Kan ons land niet - naar het voorbeeld van Frankrijk in analoge situaties - zijn vorderingen compenseren via de afdracht van contributie? Antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken De minister had door zijn toespraak tot de AV naar buiten willen brengen dat Nederland zich zorgen maakt over de reputatie van de VN. Die zorgen zijn voor een deel politiek gemotiveerd, nl. door de verhouding tussen de beide supermachten. Die slechte verhouding beïnvloedt de effectiviteit van de Veiligheidsraad sterk negatief. Dit is mede een reden voor het Nederlandse streven tot verbetering van de Oost-West-betrekkingen. Hiernaast bepleit Nederland ook in elk incidenteel geval weer bij de supermachten het inschakelen van de Veiligheidsraad. Zulks is een enkele maal gelukt, zoals bij voorbeeld waar het betreft het conflict tussen Irak en Iran. Er bestaan echter ook organisatorische redenen voor de Nederlandse zorg. Nederland probeert deze problemen aan te pakken. Zo keert het zich bij voorbeeld tegen het jaarlijks op de agenda van de AV plaatsen van rituele punten. De organisatorische problemen zijn voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de enorme toename van het aantal leden van de volkenorganisatie. De dekolonisatie heeft het evenwicht veranderd, vergeleken met de situatie bij de oprichting. Ondanks al deze zorgen kent Nederland een groot belang toe aan de VN. Naar aanleiding van het verzoek van de heer De Waart om concept-resoluties naar de Tweede Kamer te zenden, bracht de minister in herinnering dat de Tweede Kamer geen steminstructies kan geven. Hier komt echter bij dat de in New York verblijvende kamerleden de concept-teksten kennen en hiermee mogen doen wat ze willen. Op de interruptie van de heer De Waart dat deze laatste mededeling hem geruststelde, omdat teksten slechts onder voorbehoud van een zekere vertrouwelijkheid ter beschikking worden gesteld, antwoordde de minister dat teksten die ter stemming komen uiteraard niet vertrouwelijk kunnen zijn. Eenstemmigheid tussen de landen van de Europese Gemeenschap is in New York waar mogelijk gewenst. Dit neemt niet weg dat Nederland zich niet per se direct, zonder slag of stoot, hoeft neer te leggen bij de grootste gemene deler, van de Tien. Helaas neemt de verscheidenheid in het stemgedrag van de Tien trouwens toe. De minister kon niet zonder meer zeggen dat de financiële toetsing van de Vredesoperaties van de VN irrelevant is voor Nederland. De VN hebben inderdaad een achterstand in betaling van 35 min. op Nederland. De minister had hierover van gedachten gewisseld met de secretaris-generaal en met diens plaatsvervanger Urguart. Dit heeft ten gevolge gehad dat de kwestie voor één jaar is geregeld. Men begeeft zich op een hellend vlak als men gaat denken aan compensatie met andere betalingen. Zulks leidt al gauw tot de mogelijkheid van procedures om het stemrecht aan een land te ontnemen. Op de vraag bij wijze van interruptie van de heer Frinking of Nederland in het kader van de regeling voor één jaar concessies heeft gedaan, antwoordde de bewindsman dat zulks uiteraard niet het geval is omdat Nederland schuldeiser is. De minister hoopte dat de kritische benadering van Nederland en andere landen, leidt tot het inslaan van een nieuwe richting door de Unesco. De laatste vergadering van de uitvoerende raad van deze organisatie lijkt wat dit betreft enigszins positief te zijn verlopen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk V, nr. 38
4
Hoe zeer ook de kwestie Afghanistan van politiek belang is, de minister had hieraan geen aandacht besteed in zijn toespraak, omdat hij deze voornamelijk had gewijd aan de doelmatigheid van de organisatie. Ook andere belangrijke problemen waren daarom niet aan de orde gekomen. Nederlandse ambtenaren hebben een essentiële rol gespeeld bij de voorbereiding van het verdrag tegen het martelen. Hiervoor had de minister veel waardering en ook andere landen hadden die waardering tot uitdrukking gebracht. Dit verdrag geeft geen machtsmiddelen maar biedt wel de mogelijkheid tot periodieke evaluatie van het functioneren ervan. De minister hoopte het verloop van het debat over de Israëlische geloofsbrieven aldus te mogen interpreteren dat men iets minder snel grijpt naar de geloofsbrieven om de afkeuring van de politiek van een bepaald land tot uitdrukking te brengen. Dit inzicht ligt ten minste mede op de achtergrond van het geringe succes van het Iranese initiatief. Het debat in de Veiligheidsraad over Nicaragua verdient niet de naam van een echt debat. Na de verklaring van Nicaragua volgden alleen een weerwoord van Amerikaanse zijde en vanwege de Sovjetunie.
2. DE ORGANISATIE VAN HET DEPARTEMENT Inleiding door de Minister van Buitenlandse Zaken De minister bracht in herinnering dat hij in maart van het vorig jaar een notitie aan de Kamer had gezonden (zie stuk 17 600, V, nr. 92) over het verloop van de integratie tussen de buitenlandse dienst en de departementale dienst. Aan het einde van deze notitie had hij in het vooruitzicht gesteld dat in deze kabinetsperiode een nieuw reglement zou tot stand komen, een overgangsregeling alsmede de fusie van de personeelsafdelingen. Volgens het nu geldende tijdschema zal het nieuwe reglement inderdaad op 1 januari 1986 van kracht worden en midden 1986 operationeel zijn. De fusie van de personeelsafdelingen wordt voorbereid en een nieuwe chef is benoemd. Alle reglementen en ook de overgangsregeling moeten echter nog worden bekeken door de raad voor de rijksdienst van de ministerraad. Verschillende afspraken moeten ook nog formeel door de bonden worden bekrachtigd. Voor wat betreft de zgn. 2%-operatie, had de minister bij de ministerraad om clementie gevraagd ten behoeve van de buitenlandse dienst die immers functioneert ten behoeve van alle ministers. Hier komt bij dat deze dienst versnipperd is over een groot aantal kleine posten in de hele wereld. Het resultaat van dit pleidooi is geweest dat de vermindering op de formatie van de buitenlandse dienst niet de volle 2% per jaar zal bedragen. Ware dit wel het geval geweest, dan zouden 18 a 20 posten gesloten moeten zijn. De minister hoopte nu dat het sluiten van posten beperkt zou kunnen blijven tot 0 a 6. Overigens is dit een kabinetsbeslissing. In totaal zal het ministerie van Buitenlandse Zaken 105 formatieplaatsen in moeten leveren. Vragen en opmerkingen uit de commissie De heer Van den Bergh (P.v.d.A.) deelde allereerst mede dat zijn fractie kon instemmen met het voorlopig advies over de plaats van de rechten van de mens in de opleiding van de hogere ambtenaren van de toekomstige dienst buitenlandse zaken, welk advies in oktober 1983 is uitgebracht door de adviescommissie mensenrechten. De heer Van den Bergh was blij dat de minister dit advies royaal had overgenomen. Wat betreft de integratie tussen de beide diensten in het algemeen, is de P.v.d.A.-fractie tegenstander van de circuit-gedachte, terwijl zij tegelijkertijd wel de beschikbare gespecialiseerde kennis wil behouden en gebruiken. De indruk bestaat dat een sollicitant op dit moment minder kans heeft om te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk V, nr. 38
5
worden aangenomen als hij of zij een voorkeur heeft voor een bepaald specialisme. Los hiervan zou de leeftijdsgrens niet in alle gevallen een obstakel voor recrutering moeten zijn en zou er krachtiger naar gestreefd moeten worden vrouwen in dienst te nemen. De heer Van den Bergh zette vraagtekens bij de kwaliteit van sommige leden van de buitenlandse dienst. Op het tweede en derde echelon is wél vee! talent aanwezig en dat maakt het juist des te wenselijker om te komen tot een snellere doorstoot naar hogere posten. Hiernaast lijkt ook meer horizontale instroming vanuit het bedrijfsleven of vanuit andere overheidsinstanties gewenst. Waarom zouden voor hoge posten zelfs geen open sollicitatie-procedures gelden? Op de vraag bij wijze van interruptie van de heer Gualthérie van Weezel of zulks dan ook bij het leger zou moeten worden ingevoerd, antwoordde de heer Van den Bergh dat het bij de buitenlandse dienst in ieder geval wel mogelijk moet zijn. De heer Van den Bergh steunde de voorzichtige aanpak van de minister ten aanzien van het sluiten van posten. Het is echter wel van belang om daarbij de reële mogelijkheden mee te laten wegen om de arbeidsomstandigheden op een minimaal leefbaar niveau te houden. De heer Gualthérie van Weezel (C.D.A.) was van mening dat organisatorische kwesties veel aandacht behoren te krijgen in het parlement. Ministers verdwijnen, terwijl ambtenaren blijven. De C.D.A.-fractie houdt juist hierom vast aan de integratie. Zij is het ook eens met de heer Van den Bergh dat meer gekeken moet worden naar geschiktheid en minder naar anciënniteit als het gaat om vervulling van belangrijke functies. Wat wordt de verhouding tussen de centrale personeelsdirectie en de beleidsafdelingen? Hoe zal de inpassing van de huidige diplomaten in de geïntegreerde dienst verlopen? In dit verband is het van belang dat de carrièregang bij de diplomaten traag maar zeker is, terwijl departementambtenaren eventueel snel bevorderd kunnen worden. Het probleem wordt geïllustreerd door de positie van de huidige directeur-generaal politieke zaken die op grond van zijn rang in de diplomatieke dienst slechts een lagere ambassadeurspost kan krijgen. De heer Gualthérie van Weezel betwijfelde of integratie met de werkers in de sfeer van ontwikkelingssamenwerking volledig mogelijk is. Deze komen immers terecht in een totaal andere carrière dan ze oorspronkelijk kozen. Is het waar dat de directie Internationale organisaties wordt gereorganiseerd en dat in dat kadereen deel blijft bij de directeur-generaal Internationale samenwerking terwijl een ander deel overgaat naar het eigenlijke departement van Buitenlandse Zaken? Zo ja, wat is de achtergrond van deze nieuwe opzet? Naar de mening van de heer Gualthérie van Weezel moeten posten worden gehandhaafd waar Nederlandse commerciële belangen in het geding zijn. Als bezuinigd moet worden dan kan dit naar de mening van de fractie van het C.D.A. beter op bilaterale posten in Europa. De verslaggeving daar loopt immers toch reeds via de EPS en via directe contacten. De heer Weisglas (V.V.D.) kon instemmen met hetgeen door de heer Van den Bergh was opgemerkt ten aanzien van het voorlopig advies van de mensenrechtenadviescommissie. Overigens zou de heer Weisglas gaarne vernemen waarom de vaste commissie het definitieve advies dat inmiddels ook is uitgekomen pas maanden na de vaststelling daarvan heeft ontvangen. De heer Weisglas was het eens met de heer Gualthérie van Weezel dat de vermindering van het totale personeel beter kan worden gevonden in een uitdunning op de grote posten in Europa, dan elders. De heer Weisglas zou graag in de toekomst wat vaker mondeling overleg met de minister willen voeren over de integratie. Deze operatie verdient veel politieke aandacht. Wat is er in concreto gebeurd sinds het vorige mondelinge overleg (zie stuk 17 600, V, nr. 92) over dit onderwerp in 1983? Is overeenstemming
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk V, nr. 38
6
bereikt met de personeelsorganisaties en - zo neen - waar liggen de belangrijkste knelpunten? Met betrekking tot dezgn. circuit-gedachte, is de V.V.D.-fractie voorstander van meervoudige specialisatie. Welke functionaris is overigens, sinds het vertrek van de loco-secretarisgeneraal, belast met de integratie? Is het waar dat er onlangs nog een enquête is gehouden onder de ambtenaren terzake van hun voorkeur voor al of niet integratie en - zo ja wat was het resultaat van die enquête? Speelt het aspect van de werkende partner op dit moment nog steeds een rol bij de problemen bij het in de praktijk brengen van de overplaatsbaarheid? Wat is de financiële opzet van de integratie? Is de minister van Financiën inmiddels akkoord met de meerkosten? Heeft de minister van Binnenlandse Zaken inmiddels ingestemd met de waarborg voor een vrije keuze tussen al of niet integratie? De heer Weisglas wilde ook deze gelegenheid niet laten voorbijgaan zonderte pleiten voordezgn. «grote» integratie. Er moet worden toegegroeid naar een formule waarbij de internationale afdelingen van alle departementen in een grote pool zitten. De minister heeft in het mondeling overleg van 10 maart 1983 meegedeeld dat zulks iets voor de langere termijn is. Zijn op dit punt inmiddels vorderingen gemaakt? Kan de detacheringsregeling zo worden toegepast dat de integratie wordt versneld? De heer Van den Toorn (C.D.A.) stelde de vraag waarom er meer dan vroeger behoefte bestaat aan het element mensenrechten bij de opleiding voor de buitenlandse dienst. Hij achtte het te zwaar om daarvoor een speciaal examen te vragen. Overigens is de vergroting van de aandacht maar relatief, nl. 9 dagdelen in plaats van 5 dagdelen. Antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken Wat betreft de plaats van de mensenrechten in de opleiding van de diplomaten, meende de minister dat het beleid in het verleden ook wel goed was maar dat er reden wat tot verbetering. Anders dan de heer Van den Toorn meende hij dat een bijna-verdubbeling van het aantal lessen toch wel van betekenis was. De bewindsman was het eens met de heer Van den Bergh dat de arbeidsomstandigheden in het veld soms moeilijk zijn. Ook de minister zelf had wel eens klachten vernomen. Er is overleg met het ministerie van Financiën over een versoepeling van de regeling van onderhoud van gebouwen die voor enkele problemen soelaas zal bieden. Helaas verloopt de besluitvorming hier nogal traag. In het algemeen doet de regering haar best maar is zij toch gebonden het financiële keurslijf. De minister erkende dat de integratie de kans meebrengt van het teloor gaan van specialistische kennis, maar het streven is erop gericht om zulks in de praktijk zo veel mogelijk te vermijden. Dit geschiedt bijvoorbeeld door langere termijnen dan het maximum van 6 jaar op één post toe te laten. Bovendien zijn er natuurlijk enkele niet overplaatsbare posten. Het is niet waar dat specialisten niet meer in aanmerking komen voor de toekomstige dienst buitenlandse zaken. Er bestaat een zekere voorkeur voor meervoudige specialisten, zoals de heer Weisglas waarschijnlijk bedoelde. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan een specialisatie zowel op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking, als dat van de handel als dat van het consulaire werk. Het nieuwe reglement brengt een einde aan het verschil tussen de carrièregang bij de beide diensten. De blokbevordering zoals nu bij de buitenlandse dienst, zal dan niet meer worden toegepast. Jongeren met veel talenten zullen snel omhoog kunnen zoals dat nu reeds in de departementale dienst het geval is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984- 1985, 18 600 hoofdstuk V, nr. 38
7
Op de vraag bij wijze van interruptie van de heer Van den Bergh of in de toekomst een 32-jarige, met twee jaar ervaring op het departement, directeur-generaal kan worden, antwoordde de minister dat de toekomstige situatie in ieder geval flexibeler zal zijn dan de huidige. Dergelijke beslissingen blijven natuurlijk een kwestie van totaal personeelsbeleid. Onder het nieuwe reglement zal de huidige directeur-generaal politieke zaken ook te zijner tijd belast kunnen worden met een belangrijke ambassade. Belangrijk is ook dat een ambassadeur op een kleine post vervolgens tweede man kan worden op een zeer belangrijke post. Een speciale commissie van drie topambtenaren zal het probleem bestuderen van de ambtenaren die vanwege de automatische carrièregang bij de buitenlandse dienst nog geen hogere rang hebben bereikt maar reeds hoger zijn ingeschaald door detachering ten departemente, evenals het spiegelbeeldige probleem van departements-ambtenaren die in hun carrière zijn geremd doordat ambtenaren van de buitenlandse dienst boven hen werden benoemd. Het blijft altijd mogelijk om mensen van buiten, in het kader van de zgn. laterale werving aan te trekken. Zulks zal echter meer uitzondering dan regel zijn. Onder het nieuwe reglement worden de vacatures voor de komende tijd steeds bekend gemaakt. Als er onder het bestaande personeel geen kandidaat of geschikte kandidaat is, dan zal buiten de dienst kunnen worden gezocht. De chef van de centrale personeelsdienst heeft reeds op dit moment vergaande bevoegdheden ten aanzien van de functies in het buitenland. Op dit moment hebben de chefs van de diverse directies nog speciale bevoegdheden waar het gaat om de vervulling van functies op hun eigen afdeling. In de toekomst zal ook hier de beslissing van de chef van de centrale personeelsdienst grotendeels doorslaggevend zijn. Topfunctionarissen zullen in de toekomst, zoals nu, worden benoemd door de minister, die daarbij geadviseerd wordt door een speciaal adviescollege, bestaande uit twee topambtenaren en een onafhankelijke voorzitter. In de opzet van de directie Internationale organisaties is nog geen wijziging aangebracht. Deze directie ressorteert reeds nu niet alléén onder ontwikkelingssamenwerking. De bedoeling is echter de geldende praktijk organisatorisch te vertalen in die zin dat bij voorbeeld de afdeling politieke zaken komt te ressorteren onder DGPZ. Op de vraag bij wijze van interruptie van de heer Weisglas of zulks betekent dat suggesties onjuist zijn als zou deze reorganisatie samenhangen met een verschuiving in de ministeriële competenties, antwoordde de minister dat deze suggesties inderdaad uit de lucht zijn gegrepen, ook al heeft de minister uiteraard zijn meningen over de indeling en de organisatie van de departementen. Veel bezuinigingen zullen vooral, zoals ook uit de commissie is bepleit, worden gevonden in verminderingen op de grote posten in Europa. Dat levert circa 40 formatieplaatsen op. De minister was gaarne bereid tot meer overleg met de Kamer over het verloop van de integratie. Het personeelsblad van oktober heeft een enquête terzake van de personeelscommissie gepubliceerd. Het beeld komt hieruit op dat er nog steeds vrij veel animo bestaat voor de integratie. De verdere voortgang van de integratie wordt begeleid door twee medewerkers van de vroegere loco-secretaris-generaal, welke medewerkers volledig onder de noodzakelijke kennis en ervaring beschikken en die voor dit doel zijn toegevoegd aan de secretaris-generaal en de plv. secretaris-generaal. Begin 1984 is het beraad met de bonden over de integratie grotendeels afgerond. Intussen is het interdepartementaal overleg geopend. In het overleg met Financiën is gebleken dat de meerkosten bij de voltooiing van de integratie, d.w.z. over circa 15 jaar, kunnen worden geschat op 5 a 6 min. gulden per jaar. In het begin van de integratie zullen de meerkosten geringer zijn. De minister van Financiën gaat op bepaalde voorwaarden akkoord met deze opzet. De kwestie van de tweeverdieners, of misschien beter gezegd, tweewerkers, vormt inderdaad nog een knelpunt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 600 hoofdstuk V, nr. 38
8
De door de heer Weisglas bepleite «grote» integratie is nog steeds een belangrijk doel. Deze zou ook betrekking hebben op Nederlanders die werkzaam zijn bij internationale organisaties. De minister ging ervan uit dat dit aspect bij het toekomstige personeelsbeleid meer aandacht zal krijgen.
3. DE CONFERENTIE VAN SAN JOSÉ Mevrouw Herfkens (P.v.d.A.) karakteriseerde de conferentie van San José als een belangrijk diplomatiek gebeuren, een mijlpaal in de relatie tussen Europa en Latijns-Amerika. Positief te waarderen is de voorkeur voor politieke boven militaire oplossingen en het negeren van Amerikaanse pressie om Nicaragua te isoleren. Enkele Europese landen - zo had mevrouw Herfkens begrepen - hebben zich bereid verklaard om een Contadora-akkoord mede te ondertekenen. Welke landen zijn dit? Waarom hoort Nederland hier niet bij? Mevrouw Herfkens betreurde het dat aan géén der wensen op het gebied van handel en ontwikkelingssamenwerking is tegemoet gekomen. Niet vermeld in het slotcommuniqué, maar wel in de pen is een toezegging tot verhoging van de hulp van 40 min. en tot 60 min., maar mevrouw Herfkens had begrepen dat die verhoging niet is verwerkt in de begroting zoals aangeboden aan het Europees Parlement. Is de minister bereid om te zorgen dat het nodige hier nog geschiedt? Hoe is de ontwikkeling terzake van het Contadora-initiatief sinds de conferentie van San José? Het was de bedoeling om de consultaties om te zetten in «legal commitments». Toen Nicaragua zich hiertoe bereid verklaarde - zo had mevrouw Herfkens begrepen - veranderde de positie van de Verenigde Staten. Er kwamen onduidelijke berichten uit Washington, waarbij tenslotte drie Midden-Amerikaanse landen bleken te streven naar heropening van het overleg. Heeft de minister de indruk dat Amerika zal willen volstaan met een verfijning van het akkoord op het gebied van de verificatie of uiteindelijk het gehele akkoord afwijzen? Zijn de Europese landen bereid om te helpen bij de implementatie van de Contadora-afspraken? Zonder te spreken van een vredesmacht kan men hier toch aan bepaalde vormen van presentie, zoals die van waarnemers langs de grenzen, denken. De heer Gualthérie van Weezel (C.D.A.) achtte de bijeenkomst van San José inderdaad een unieke gebeurtenis. Europa heeft zich duidelijk gemanifesteerd buiten Europa. Juist daarom is de follow-up cruciaal. De van Europese zijde toegezegde bedragen zijn niet groot maar het gaat ook niet zozeer om de hoeveelheden alswel om het kader wat het mogelijk maakt om de invloed van de Verenigde Staten in Centraal Amerika wat terug te dringen. De heer Gualthérie van Weezel was niet zo gerust over het optreden van de huidige Amerikaanse administratie ten opzichte van Nicaragua. Kennelijk spelen de Verenigde Staten de vermeende levering van MIG-vliegtuigen op, terwijl Nicaragua geen enkele luchtmacht bezit. Het is logisch dat Nicaragua het bezit van vliegtuigen wenst, maar toch lijkt het onwaarschijnlijk dat het deze juist zal willen importeren op provocerende wijze direct na de Amerikaanse verkiezingen. Overigens zou een verdere militarisering van Nicaragua een ongelukkige ontwikkeling zijn, maar hier tegenover moeten de Verenigde Staten ook voorkómen dat bijvoorbeeld Honduras zich verder bewapent. Hierbij moet men bedenken dat Honduras al in het bezit is van een luchtmacht. Mevrouw Van Heemskerck Pillis (V.V.D.) meende dat de bijeenkomst van San José een goed startpunt is geweest voor een dialoog tussen Europa en Latijns-Amerika. De hoop bestaat dat men de Amerikaanse activiteit in de regio zal kunnen matigen. Mevrouw Van Heemskerck zou in dit verband
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-198b, 18 600 hoofdstuk V, nr. 38
9
graag meer vernemen over de brief die de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken heeft gericht aan de ministers die in San José bijeen waren. Wat betreft de hulpverlening zou mevrouw Van Heemskerck graag vernemen of het gaat om een aanvulling door Nederland op EG-hulp dan wel om een aanvulling van EG-zijde op bilaterale hulpverlening. De heer Van der Spek (P.S.P.) had de indruk dat de Verenigde Staten vragen om wijziging van een Acte die zij eerst hadden willen steunen. Nederland kan tegen die ontwikkeling ingaan door zich juist nu bereid te verklaren tot mede ondertekening van het nationale protocol, zoals zes andere EG-landen dit eerder hadden gedaan. Is overigens een vervolgconferentie voorzien? Hoe beoordeelt de Minister de brief van Shultz (pro El Salvador, anti Nicaragua, de Acte afwijzend) die tijdens de conferentie arriveerde? Heeft Nederland contact gehad met de Verenigde Staten over de San José conferentie? Is de hulpverlening ter waarde van 60 min. ecu eenmalig? Kan die hulpverlening niet structureel worden? Is zij gebonden aan bepaalde voorwaarden? Kan Nederland zich onttrekken aan deelneming aan de hulpverlening voor zover deze bestemd is voor bepaalde landen, bij voorbeeld Guatemala? Mevrouw Brouwer (C.P.N.) wilde in de eerste plaats de eerder gemaakte opmerkingen preciseren, in zoverre als het hier niet gaat om de rol van Europa in Latijns-Amerika, maar om de rol van West-Europa. Zij meende dat de brief van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken een ongebruikelijke geste was geweest. Heeft Nederland gereageerd op die brief? Aan de Contadora-Acte is bijna 20 maanden gewerkt. Mevrouw Brouwer merkte op dat de Verenigde Staten hier oorspronkelijk positief tegenover stonden. Tenslotte informeerde zij hoe het bedrag van f60 min. een precies tot stand is gekomen. Antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken De bewindsman zette uiteen dat de tien lid-staten van de Europese Gemeenschap en de vertegenwoordigers van de twee landen die zullen toetreden tot de Gemeenschap, naar San José zijn gegaan zowel om politiek steun te verlenen aan het Contadora-proces, als om te komen tot een meer structurele dialoog met Centraal Amerika. De politieke steun aan het Contadora-proces betekent niet dat de Europese landen zich willen bemoeien met de inhoud van dat proces, wel dat zij het gewicht daarvan willen verzwaren. In San José is dus ook niet gesproken over de inhoud van de Acte die het eindpunt van het Contadora-proces vormde. Dit is uiteindelijk een zaak van de vijf betrokken Centraal Amerikaanse landen. Zolang die vijf landen het niet eens zijn geworden, bestaat de vraag van het al of niet mede ondertekenen door Europese landen niet. Nederland is overigens in beginsel bereid tot mede ondertekening en heeft zulks ook op de laatste dag van de conferentie verklaard, al zijn er hierover onjuiste berichten verspreid. Ook de bondsrepubliek legde een zodanige bereidverklaring af. De landen die deze bereidverklaring uitspraken hadden overigens nog wel een bepaald verschil in benadering. De brief van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken was gericht aan het Ierse voorzitterschap van de Tien. Deze brief is vertrouwelijk gebleven maar dit betekent niet dat men er iets geheimzinnigs achter moet zoeken. De brief kwam overigens niet tijdens de conferentie aan maar reeds daarvóór. De eerste, in het kader van het Contadora-proces tot stand gekomen Acte is door Nicaragua aanvaard en tot nu toe door de vier andere Centraal Amerikaanse landen niet. Waarschijnlijk moet de reden hierin worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 600 hoofdstuk V, nr. 38
10
gezocht dat deze de verificatie en waarborg op de controle niet goed vonden. Sinds de bijeenkomst in San José hebben de Contadora-landen nog weer in Madrid met elkaar gepraat. De Europese landen praten echter nog steeds niet mee en zulks is ook niet aan hen gevraagd. Als zou worden gevraagd om hulp te verlenen bij de verificatie en controle van de gemaakte afspraken, zouden de Europese landen hier waarschijnlijk positief tegenover staan. Op de vraag bij wijze van interruptie van mevrouw Herfkens en mevrouw Brouwer of het waar is dat de Verenigde Staten van mening veranderden nadat Nicaragua zich akkoord heeft verklaard met de bereikte afspraken, antwoordde de minister dat deze chronologie wel juist kan zijn maar dat de Europese landen hier niet bij zijn geweest. De minister had zelf tegenover zijn Amerikaanse ambtgenoot opgemerkt dat Nederland hecht aan voortgang van het Contadora-proces. De berichtgeving over de invoer in Nicaragua van MIG-vliegtuigen is zeer vaag. Het zou te betreuren als Nicaragua op zo'n spectaculaire wijze afbreuk doet aan een essentieel deel van de Acte. Dit zou betekenen dat geen overeenstemming tussen Nicaragua en de vier andere landen meer te bereiken is. De bijeenkomst in San José krijgt in zoverre een vervolg dat de directeuren-generaal politieke zaken in de loop van 1985 opnieuw bijeenkomen in het kader van de dialoog met Centraal Amerika. De hulpverlening tot een hoogte van 60 min. is inderdaad weinig spectaculair. De minister zag wel de noodzaak van een royaal gebaar maar hij zag ook de noodzaak van een uiterste sanering van de Europese begroting. Hij zegde toe te zullen nagaan of de 80 min. al of niet vóórkomen op de begroting voor 1985, zoals deze bij het Europees Parlement is ingediend. Het toegezegde bedrag is eenmalig maar de minister zou er geen bezwaar tegen hebben als het uitgangspunt werd voor structurele hulpverlening. De steunverlening is in het algemeen regionaal. Nederland zal dus geen bezwaar kunnen maken als een deel naar Guatemala gaat. Los hiervan wordt humanitaire steun gegeven die per definitie op het goede adres arriveert. Einde november vindt nieuw ambtelijkoverleg plaats over de mogelijkheid om te komen tot een soort kaderovereenkomst zoals de Europese Gemeenschap die ook heeft met de Andes-landen en met de Asean-landen. De voorzitter van de commissie. Ter Beek De griffier van de commissie, De Beaufort
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 600 hoofdstuk V, nr. 38
11
BIJLAGE
NEDERLAND IN DE VEILIGHEIDSRAAD MEI-OKTOBER 1984 Inleiding Sinds het vorige verslag over het Nederlands lidmaatschap van de Veiligheidsraad, dat werd afgesloten per 20 april 1984, heeft de Raad in openbare zitting de volgende kwesties behandeld: - Cyprus - Libanon - Oorlog Iran/Irak - UNDOF - UNFICYP - Zuidafrika - Nicaragua - Geschil Laos/Thailand - UNIFIL Over het rapport van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties kwam de Raad 6 maal voor informele consultaties bijeen. Op 14 juni 1984 heeft een besloten zitting plaatsgevonden van de Veiligheidsraadcommissie ingesteld bij resolutie 421 (1977) betreffende de kwestie Zuidafrika (wapenembargo-commissie). Ambassadeur Van der Stoel heeft bij deze gelegenheid herinnerd aan het Nederlandse voorstel om het wapenembargo tegen Zuidafrika uit te breiden met een verbod op de invoer van Zuidafrikaanse wapens, waarop geen reacties volgden. Daarnaast heeft de Raad zich in augustus in informele consultaties gebogen over de vraag of de naamsverandering van Boven-Volta in Burkina Faso zou meebrengen, dat dit land na augustus 1984 in oktober 1984 wederom het voorzitterschap van de Raad zou kunnen bekleden, hetgeen in bevestigende zin werd beslist. Cyprus De Permanent Vertegenwoordiger van Cyprus verzocht bij brief van 30 april 1984 om een spoedzitting van de Veiligheidsraad in verband met de ernstige situatie op Cyprus als gevolg van enige maatregelen ter uitwerking van de eenzijdige onafhankelijkheidsverkaring van Noord-Cyprus m.n. de uitwisseling van ambassadeurs tussen Turkije en Noord-Cyprus. Het debat vond in de periode 3-11 mei plaats. Intussen vond langdurig overleg plaats over een ontwerpresolutie van Cyprus, die op 11 mei als resolutie 550 werd aanvaard met 13 voorstemmen, één tegenstem (Pakistan) en één onthouding (VS). In deze resolutie worden onder meer de afscheidingsactiviteiten van Noord-Cyprus veroordeeld, het mandaat voor de missie van goede diensten van de Secretaris-Generaal verlengd en besloten tot dringende en passende maatregelen ingeval resolutie 541 en de onderhavige niet worden uitgevoerd. Ambassadeur Van der Stoel heeft in zijn interventie krachtig stelling genomen tegen de polariserende maatregelen van Turks-Cyprische en Turkse zijde. Anderzijds heeft hij ook herinnerd aan vroegere schendingen van de grondwet van Cyprus en aan de basis van overeenstemming die is gelegd in de overeenkomsten van 1977 en 1979. In zijn stemverklaring heeft Ambassadeur Van der Stoel gesteld, dat Nederland in de resolutie graag meer nadruk zou hebben gezien op verzoening en het nodige vertrouwen en minder op veroordeling van de recente gebeurtenissen. Tevens heeft hij een reserve uitgesproken tegen bovengenoemde paragraaf betreffende eventueel te nemen maatregelen bij niet-uitvoering van resoluties 541 en 550. Libanon Naar aanleiding van enige ernstige incidenten in het Palestijnse vluchtelingenkamp Ein el Hilweh nabij de Zuid-Libanese stad Sidon, kwam de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk V, nr. 38
12
Veiligheidsraad op verzoek van Koeweit op 18 mei 1984 voor informele consultaties bijeen. Bij deze gelegenheid las de Secretaris-Generaal een verklaring voor, waaruit bleek dat één dode en een twintigtal gewonden waren gevallen bij schietpartijen van door het Israëlische leger gewapende leden van de zg. Palestinian National Guard gericht op bewoners van het kamp. Een openbaar Raadsdebat vond op 21 mei plaats. Een presidentiële verklaring is niet totstandgekomen bij gebrek aan de daarvoor benodigde consensus. Bij brief van 24 augustus 1984 verzocht de Libanese Permanent Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties om een spoedzitting van de Veiligheidsraad teneinde de praktijken en maatregelen van de Israëlische bezettingsautoriteiten in Zuid-Libanon te bespreken. De voornaamste Libanese grief betrof de afgrendeling van het bezette zuidelijk deel van de rest van Libanon. Van 29 augustus tot 4 september vond een openbaar debat plaats. De Libanese Permanent Vertegenwoordiger vroeg om onmiddellijke terugtrekking van de Israëlische troepen uit Zuid-Libanon en beëindiging van enige met name genoemde Israëlische praktijken in bezet gebied, die in strijd zouden zijn met de bepaling van de Geneefse conventies van 1949. De Israëlische vertegenwoordiger wees de Libanese beschuldigingen als volstrekt ongefundeerd van de hand. Een Libanese ontwerpresolutie waarin Israël werd opgeroepen de rechten van de burgerbevolking in Zuid-Libanon te respecteren en enige beperkende maatregelen die in strijd met de vierde Geneefse Conventie zouden zijn op te heffen, stuitte op 6 september op een veto van de Verenigde Staten. Dit land achtte de ontwerpresolutie eenzijdig daar deze alleen aandacht besteedde aan het door Israëlische troepen bezette deel van Libanon. Evenals de overige Raadsleden stemde Nederland voor de resolutie. De Nederlandse Permanent Vertegenwoordiger, Ambassadeur Van der Stoel, legde op 6 september een stemverklaring af. Oorlig Iran/Irak Naar aanleiding van bombardementen op tankers in de Perzische Golf verzochten de lid-staten van de Gulf Cooperation Council (GCC) op 21 mei 1984 om een spoedzitting van de Veiligheidsraad, teneinde «de Iraanse agressie tegen de vrijheid van navigatie naar en van de havens van onze landen» te bespreken. Het raadsdebat voltrok zich in de periode 25 mei-1 juni. De Nederlandse permanent vertegenwoordiger legde op 1 juni een verklaring af, waarin hij erop wees, dat slechts een kleine minderheid van de in het Golf-gebied getroffen schepen van en naar havens van de GCC-landen onderweg waren. Met een beroep op het volkenrecht onderstreepte hij de rechten van schepen van neutrale landen, ook in de de wateren van de beide belligerenten. Hij bepleitte, dat de internationale gemeenschap zijn inspanningen zou voortzetten om een alomvattende, rechtvaardige en eervolle beëindiging van de oorlog te bereiken. Tevens kondigde hij een voorstem aan op de ter tafel liggende ontwerpresolutie van de Golf-staten, waarbij hij stelde dat Nederland geprefereerd zou hebben, dat de noodzaak om alle vijandelijkheden in het Golf-gebied te beëindigen duidelijker tot uiting zou zijn gekomen. De genoemde ontwerpresolutie werd op 1 juni als resolutie 552 aanvaard met 13 voorstemmen en 2 onthoudingen (Zimbabwe en Nicaragua). De tekst bevat naast paragrafen van algemeen volkenrechtelijke aard een veroordeling van de recente aanvallen op schepen onderweg van en naar de neutrale Golf-staten Koeweit en Saoediarabië, en een besluit dat de raad in geval van niet-naleving van de onderhavige resolutie opnieuw bijeen zou komen om effectieve maatregelen te overwegen, teneinde de vrijheid van scheepvaart te verzekeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk V, nr. 38
13
Bij brief van 15 juni 1984 (doe. S/16628) bracht de president van de Veiligheidsraad aan de secretaris-generaal de instemming van de raad ter kennis met diens voorstellen aan Iran en Irak tot beëindiging van aanvallen op civiele doelen, waarop beide partijen positief hadden gereageerd. En en ander was vervat in een brief van de secretaris-generaal aan de president van de Veiligheidsraad dd. 14 juni (doe. S/16627).
UNDOF Op 30 mei 1984 verlengde de Veiligheidsraad unaniem en zonder debat bij resolutie 551 het mandaat van UNDOF, de VN-vredesmacht op de Golan-hoogvlakte, voor een periode van zes maanden tot 30 november 1984. Zoals gebruikelijk legde de president van de Veiligheidsraad bij deze gelegenheid een korte verklaring af, waarin hij ter ondersteuning van het rapport van de secretaris-generaal terzake erop wees, dat ondanks de rustige toestand op de hoogvlakte de situatie in het Midden-Oosten als geheel potentieel gevaarlijk bleef.
UNFICYP De Veiligheidsraad aanvaardde unaniem op 15 juni 1984 resolutie 553, waarbij het mandaat van de VN-vredesmacht op Cyprus, UNFICYP, met zes maanden werd verlengd. Deze resolutie vormt een exacte kopie van resolutie 544 die onder Nederlands presidentschap in december 1983 tot stand kwam. De Turkse permanent vertegenwoordiger en de vertegenwoordiger van de Turks-Cyprische gemeenschap verwierpen wederom de resolutie, maar lieten weten de aanwezigheid van UNFICYP verder te zullen gedogen. Aan het debat namen slechts vertegenwoordigers der vier bij het conflict betrokken partijen deel. Zuid-Afrika Aan de vooravond van de verkiezingen, in het kader van de nieuwe Zuidafrikaanse grondwet, van kamers in het parlement voor kleurlingen en Aziaten verzocht Algerije als voorzitter van de Afrikaanse groep op 8 augustus de Veiligheidsraad bijeen te roepen voor een urgent debat over de grondwetshervormingen in Zuid-Afrika. Dit vond plaats op 16 en 17 augustus en mondde uit in aanvaarding van resolutie 554 met 13 voorstemmen en 2 onthoudingen (VS en VK). In deze resolutie wordt o.m. de nieuwe grondwet in strijd met het VN-handvest en evenals de te houden verkiezingen van nul en gener waarde genoemd. Voorts worden alle regeringen en organisaties opgeroepen de resultaten der verkiezingen niette erkennen en gepaste actie te nemen om het onderdrukte volk van Zuid-Afrika te steunen bij zijn rechtmatige strijd voor een non-raciale democratische samenleving. Ambassadeur Van der Stoel lichtte in zijn stemverklaring de Nederlandse voorstem toe door erop te wijzen, dat de nieuwe grondwet in geen enkel opzicht een afschaffing van het apartheidssysteem inhield noch voorzag in deelname van de zwarte bevolking van Zuid-Afrika aan de macht. Deze grondwet beoogde juist de heerschappij van de blanke minderheid en de apartheid te bestendigen. Weliswaar stelde de ambassadeur dat het niet aan de raad is te oordelen over de wettigheid van een grondwet of verkiezingsproces van een lid-staat, maarde raad was zeker gerechtigd afschaffing van de apartheid te verlangen en vestiging van een samenleving gebaseerd op vrije deelname van alle burgers bij het bepalen van de toekomst van het land en op het uitoefenen van de mensenrechten. Nederland keurde dan ook de nieuwe grondwet af.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18600 hoofdstuk V, nr. 38
14
Nicaragua Op verzoek van Nicaragua kwam de Veiligheidsraad op 7 september bijeen om een klacht van dat land over daden van agressie tegen Nicaragua te bespreken. Aan het korte debat werd slechts deelgenomen door vertegenwoordigers van Nicaragua, de VS en de Sovjetunie. Geschil Laos/Thailand Bij brief van 3 oktober verzocht de permanent vertegenwoordiger van Laos om een spoedzitting van de Veiligheidsraad. Laos beschuldigde Thailand ervan drie dorpen in het grensgebied te hebben bezet, die op grond van een grensakkoord tussen Frankrijk en Thailand van 1907 tot Laos zouden behoren. Dit verzoek om een raadszitting werd gedaan, nadat Thailand had aangekondigd de militaire bezetting van de bewuste dorpen, die overigens reeds van juni dateerde, te hebben opgeheven teneinde de situatie te deëscaleren. Op 9 oktober kwam de Raad in openbare zitting bijeen. Slechts Laos en Thailand voerden hierbij het woord, waarbij de vertegenwoordiger van Thailand aanbood het grensgeschil bilateraal op te lossen dan wel een VN-missie of arbitrage door een derde, neutraal land te aanvaarden.
UNIFIL De Libanese permanent vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties verzocht de secretaris-generaal bij brief van 8 oktober om verlenging van het mandaat van UNIFIL met zes maanden. De secretaris-generaal legde in zijn rapport van 9 oktober nadruk op het belang om de gunstig lijkende omstandigheden thans aan te grijpen om terugtrekking van de Israëlische troepen in Libanon te bewerkstelligen en in het kader daarvan een nieuwe rol voor UNIFIL te bepalen. Daarbij herinnerde hij aan de suggesties gedaan in zijn vorig rapport van 9 april. Op 12 oktober werd een Libanese ontwerpresolutie als resolutie 555 aanvaard. Deze resolutie verschilt niet wezenlijk van de vorige resolutie betreffende het mandaat van UNIFIL. Wederom wordt hierin het mandaat in ongewijzigde vorm voor een termijn van zes maanden verlengd. Aan het korte debat heeft ook de Nederlandse permanent vertegenwoordiger deelgenomen. Ambassadeur Van der Stoel onderstreepte hierbij o.m. het onder paragraaf 27 van het rapport van de secretaris-generaal gestelde, nl. dat het geduld van de troepenleverende landen niet oneindig is en dat niet vanzelfsprekend op hun deelname mag worden gerekend, te meer gezien de financiële last die zij moeten dragen. Jaarrapport secretaris-generaal Daarbij gedane suggesties betreffende de procedurele kwesties vonden geen algemene steun. De Nederlandse permanent vertegenwoordiger heeft overigens benadrukt dat, hoe belangrijk verbeteringen in de werkwijze van de raad ook kunnen zijn, de raad alleen zijn taak ten aanzien van de handhaving van internationale vrede en veiligheid zal kunnen vervullen als de leden de politieke wil tonen om van de bestaande machinerie gebruik te maken. De raad heeft het resultaat van de besprekingen van het rapport van de secretaris-generaal neergelegd in een nota van de president van de raad aan de 39e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dd. 28 september 1984.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 18 600 hoofdstuk V, nr. 38
15