2
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1986-1987
19898
Voortgang Gecoördineerd Bouwbeleid
Nr. 2
VOORTGANGSNOTA Inhoudsopgave 0.
Samenvatting
1.
Inleiding
2. 2.1
De bouw in perspectief De ontwikkeling van de bouwmarkt Trendbepalende factoren Doelstelling, uitgangspunten en aandachtgebieden van het bouwbeleid
2.2 2.3
3. 3.1
3.2 4. 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.1.5 4.1.6 4.2 5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Blz. 4 7
Kwaliteit van de arbeid Algemeen Arbeidsomstandigheden op de bouwplaats
9 9
7.
Regelgeving in de bouw
36
8.
Internationale aspecten van het bouwbeleid Internationale samenwerking Voorlichting aan het bouwbedrijfsleven over exportzaken Communicatieve ondersteuning van exportactiviteiten Stimuleren samenwerkingsverbanden
37
40
11 12
8.1 8.2
Coördinatie als instrument van het bouwbeleid Enige kenmerken van de bedrijfstak en van de overheidsorganisatie Het coördinatiemechanisme
15
8.3
15
8.4
16
9.
De bouwmarkt Omvang en ontwikkeling van het bouwvolume Trendontwikkeling Conjuncturele ontwikkeling Uitbreiding en vervanging van de voorraad bouwwerken Instandhouding en verbetering van de voorraad bouwwerken Nieuwe markten Publiek private samenwerking De bouwarbeidsmarkt
19 19
91
Het bouwproces en het (bouw) bedrijfsproces Technologiebeleid Integrale zorg voor kwaliteit Bouwinformatica Kennisoverdracht Milieu en bouwen Architectuur en de gebouwde omgeving
Blz. 34 34 34
6. 6.1 6.2
19 20 21
9.4
23
9.5
Organisatie en wijze van aanpak De plaats van de coördinerend bouwminister Afstemming van beleid Verkenning van ontbrekende schakels Aanspreekpunt voor afstemming en verkenning De omvang van de DCB
23 24 26
10. 10.1 10.2
Het netwerk van contacten Kennisoverdracht Overleg
27
Bijlagen: Activiteitenplan
92 93
37 38 38 38
40 40 41 41 42 43 43 43
27 29 30 31 32 33
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
3
O. Samenvatting
Doelstelling en uitgangspunten In de nota wordt aangegeven wat in het licht van de veranderende omstandigheden de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn voor een gecoördineerd bouwbeleid, waarbij marktconformiteit als uitgangspunt voorop staat. Dit beleid betreft alle terreinen van de bouw (woningbouw, utiliteitsbouw en de wegen- en waterbouw), en de verschillende disciplines van de bouwpartners (ontwerpend, adviserend, uitvoerend, etc). De nota, die als ondertitel heeft «Perspectief van de bouw in de jaren '90 en het daarop gerichte bouwbeleid in de eerstkomende jaren», begint met een beschrijving van de ontwikkelingen van de bouwmarkt en enkele belangrijke trendbepalende factoren die de bouw in de jaren '90 zullen bepalen. Vervolgens komen doelstelling en uitgangspunten van het beleid aan de orde. Doelstelling is dat het regeringsbeleid zich richt op het bevorderen van een goed verlopend bouwproces in de meest ruime zin, ten behoeve van het totstandkomen van hoogwaardige bouwproduktie waaraan maatschappelijk erkende behoefte bestaat. Bij het realiseren van deze doelstelling dient het marktproces als vertrekpunt. Waar de resultaten van dat marktproces te kort schieten vanuit een oogpunt van doelmatigheid, effectiviteit en/of rechtvaardigheid ontstaat een motief voor overheidsbemoeienis. Een uitgangspunt is voorts dat samenhangende vraagstukken een samenhangende aanpak in overleg met alle betrokkenen krijgen. Het aangeven en inzichtelijk maken van die samenhang, het bijeen brengen van betrokken partijen wordt gerekend tot de primaire taak van de coördinerend bouwminister. Aandachtsgebieden Op basis van de analyse van de huidige situatie in de bouw, van de trendbepalende factoren en de geformuleerde doelstellingen en uitgangspunten zijn drie aandachtsgebieden geformuleerd, die bij de verdere uitwerking van het beleid prioriteit zullen krijgen. - De veranderende markt en de noodzaak van technologische vernieuwing vragen om kennis van die markt en een daarop inspelende flexibele opstelling van de bedrijfstak; de veranderende markt zelf moet ook beter worden onderzocht op nieuwe mogelijkheden voor de bouw (marketing); het arbeidsmarktbeleid moet op de marktveranderingen worden afgestemd. - De verbetering van het bouwproces met name door technologische vernieuwing lijkt toe aan een gecoördineerde impuls, teneinde de concurrentiepositie van de bedrijfstak op de binnenlandse en de buitenlandse markt te versterken; mede in het licht van de veranderende markt is daarbij ook verhoogde aandacht noodzakelijk voor integrale kwaliteitszorg, voor een goede programmering van onderzoek en voor een optimale kennisoverdracht op alle niveaus. - De kwaliteit van de arbeid in de bouw verdient bijzondere aandacht, in het belang van werknemers, maar zeker ook van werkgevers; scholing en vakopleiding in de bouw zijn ook in dit verband belangrijk. Bij de uitwerking van deze aandachtsgebieden wordt steeds ingegaan op de rol die de coördinerend bouwminister kan spelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
4
Veranderende markt De vooruitzichten op korte termijn voor de bouw in het algemeen zijn gunstig, zij het dat de GWW-sector wat achterblijft bij andere sectoren. Bij de opstelling van het regeerakkoord werd uitgegaan van een economische groei van 2% per jaar in de periode tot 1990. Bij zich wijzigende groei-vooruitzichten zal de coördinerend bouwminister voortdurend de implicaties daarvan voor de vraag naar bouwprodukten onder de aandacht brengen, zowel voor wat betreft de collectieve sector als marktsector. T.a.v. de veranderende markt wordt gesteld dat het globale inzicht in de trendmatige vraag naar de onderscheidene bouwprodukten verbeterd moet worden. Vooral de ontwikkelingen op middellange termijn krijgen accent. Met betrekking tot de bouwarbeidsmarkt wordt vooral gewezen op de noodzaak verder inzicht te krijgen in de instroom, de samenstelling van het werklozenbestand, de trendmatige vraag naar arbeid en de noodzakelijke opleidingscapaciteit. De nog steeds voortdurende grote behoefte aan investeringen in infrastructuur en gebouwen wordt geconfronteerd met sterk afgenomen mogelijkheden van de overheid om deze behoefte te financieren. Er moet daarom worden gezocht naar nieuwe, creatieve vormen van financiering. Een van de meest belangwekkende is de zgn. publiek-private-samenwerking waarbij door samenwerking van overheid, particuliere opdrachtgevers en beleggers projecten tot stand kunnen worden gebracht die anders niet zouden kunnen worden gerealiseerd. Ook is het mogelijk via deze samenwerkingsvormen het totale volume te vergroten en de kwaliteit te verbeteren. Bij deze publiek-private samenwerkingsvormen staat voorop dat de partijen die de middelen inbrengen ook risico's dragen. Verbetering bouwproces Op een aantal aandachtsgebieden kan een bijdrage aan de verbetering van het bouwproces worden geleverd. Vooral het technologiebeleid, gericht op een betere prijs/kwaliteit-verhouding en daarmee op een sterkere concurrentiepositie, is daarbij van groot belang. Wel is het zo dat het voortouw voor verbetering van het bouwproces bij het bedrijfsleven zelf behoort te liggen. De overheid moet vooral ondersteunen en voorwaarden scheppen voor de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technische mogelijkheden. In overleg met andere departementen en met organisaties uit het bouwbedrijfsleven heeft de coördinerend bouwminister bij de Tijfdelijke Adviescommissie inzake de uitbouw van het technologiebeleid (de zgn. Commissie Dekker) aandacht gevraagd voor het belang van een effectieve stimulering van technologische innovaties in de bouw. Andere belangrijke aandachtsgebieden zijn de bouwinformatica, de kennisinfrastructuur en de integrale aanpak van de zorg voor de kwaliteit in de bouw. Meer aandacht wordt in het vooruitzicht gesteld voor de integratie van milieu en bouwen en voor een hoogwaardige architectonische kwaliteit van de gebouwde omgeving. Verbetering arbeidsomstandigheden De inplementatie van de Arbeidsomstandighedenwet kan een sterk positieve invloed hebben op de kwaliteit van de arbeid op de bouwplaats. Er zal actief bevorderd worden dat het regeringsbeleid op dit terrein ook voor de bouw vorm en inhoud krijgt. Daarbij staan, naast een voorbeeldfunctie van de rijksoverheid als opdrachtgever, ook concrete acties voor ogen, die echter alleen gezamenlijk met andere betrokkenen uitgevoerd kunnen worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
5
Regelgeving Op het terrein van de regelgeving in de bouw wordt onder andere aandacht geschonken aan de herziening van de Uniforme Administratieve Voorwaarden, aan de Europese richtlijnen die in nationale wetgeving moeten worden omgezet en de ontwikkelingen met betrekking tot de mededinging. Internationale aspecten De internationale aspecten krijgen aandacht door de ontwikkeling van een op de bouwnijverheid gericht buitenlands beleid. Daarbij worden vier clusters onderscheiden: internationale samenwerking, voorlichting over nieuwe produkten en markten, presentatie en promotie van Nederlandse produkten, en het stimuleren van samenwerkingsverbanden. Coördinatie als instrument Binnen de coördinerende taak worden drie instrumenten onderscheiden: - afstemming van bestaand en voorgenomen beleid; - verkenning van ontbrekende schakels in het beleid; - het fungeren als aanspreekpunt voor de bedrijfstak. Bij deze invulling ligt een sterk accent op communicatie. Daarbij zijn kennisoverdracht en overleg essentiële instrumenten. De capaciteit van de organisatie van DCB kan daarbij aanmerkelijk worden vergroot door het onderhouden van een netwerk van formele en informele contacten met het bouwbedrijfsleven en binnen de overheid. Met behulp van de overal aanwezige deskundigheid kan zodoende een soort multiplier effect worden bereikt. Activiteitenplan De nota bevat als uitgebreide bijlage een activiteitenplan, waarin per hoofdstuk een aantal concrete activiteiten is opgenomen. Bedoeling daarvan is meer inzicht te geven in de concrete invulling van de in de nota beschreven beleidsvoornemens.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
6
1. Inleiding
De bouw(nijverheid) bevindt zich in een snel voortschrijdend veranderingsproces. Ook de omgeving van de bouw verandert snel, niet in het minst als gevolg van de economische omstandigheden. Tevens kan worden vastgesteld dat de (politieke) visie op de rol van de overheid - ook waar het het bouwbeleid betreft - evenzeer aan snelle verandering onderhevig is. Een en ander heeft gevolgen voor het beleid van de coördinerend bouwminister. Over al deze zaken handelt deze nota. In juni 1984 zond mijn voorganger de Notitie Coördinatie Bouwbeleid aan de Tweede Kamer (zitting 1983-1984, 18 100 hfdst. XI, nr. 145), waarin doelstellingen en aanpak van het gecoördineerd bouwbeleid - inclusief de taken van de coördinerend bouwminister - werden uiteengezet. Ook werd een reorganisatie binnen het departement toegelicht. Sedert voorjaar 1984 functioneert de Directie Coördinatie Bouwbeleid (DCB). In de toelichtingen bij de begrotingen van mijn departement voor de jaren 1985, 1986 en 1987 is steeds verslag gedaan van de activiteiten. In de Nota n.a.v. het Verslag bij de begroting 1986 is wat meer en detail ingegaan op de voortgang van enkele in de Notitie Coördinatie Bouwbeleid aangekondigde acties. De activiteiten en ervaringen van de coördinerend bouwminister in de afgelopen drie jaar hebben ertoe bijgedragen dat meer en meer inzicht ontstaat in de aard van de problematiek waarmee de bouwnijverheid wordt geconfronteerd en in de mogelijke oplossingen daarvan. In aansluiting op de zojuist genoemde stukken wil ik in deze nota aangeven wat in het licht van de veranderende omstandigheden de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn voor een gecoördineerd bouwbeleid op alle terreinen van de bouw (woningbouw, utiliteitsbouw en de wegen- en waterbouw) en voor de verschillende disciplines van de bouwpartners (ontwerpend, adviserend, uitvoerend etc). Daartoe beschrijf ik in hoofdstuk 2 achtereenvolgens de ontwikkelingen van de bouwmarkt, enkele belangrijke trendbepalende factoren die de bouw in de jaren '90 zullen bepalen, de doelstelling en uitgangspunten van het beleid, en tenslotte de aandachtsgebieden die daarbij prioriteit zullen krijgen. In hoofdstuk 3 komt de karakteristieke structuur van de bouwnijverheid aan de orde die in samenhang met de vele betrokken overheidsorganisaties bepaalde eisen stelt aan het coördinatiemechanisme. De ontwikkelingen op de (veranderende) bouwmarkt (het eerste aandachtsgebied) staan centraal in hoofdstuk 4. De bijdragen van het coördinerend bouwbeleid aan de versterking van de concurrentiepositie door verbetering van het bouw- en bedrijfsproces (het tweede aandachtsgebied) vormen het onderwerp van hoofdstuk 5. Het derde aandachtsgebied, dat met betrekking tot de kwaliteit van de arbeid, staat beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 en 8 komen twee onderwerpen aan de orde die het gehele beleidsterrein doorsnijden: Regelgeving en Internationaal Bouwbeleid. Hoofdstuk 9 beschrijft de (ambtelijke) organisatie en wijze van aanpak, waarvan in hoofdstuk 10 het Netwerk van contacten nog eens extra wordt belicht. Teneinde enig nader inzicht te geven in de invulling die aan de in deze nota beschreven beleidsvoornemens van de coördinerend bouwminister
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
7
wordt gegeven, is als bijlage een activiteitenplan toegevoegd, waarin per hoofdstuk een aantal concrete activiteiten wordt beschreven. In de tekst van de nota wordt door middel van het tussen haakjes geplaatste nummer van de activiteit (bv. actie ....) naar het activiteitenplan verwezen. Met nadruk wijs ik erop dat dit activiteitenplan de gehele kabinetsperiode betreft. Prioriteiten binnen de gekozen aandachtsgebieden zullen mede op basis van de discussie over deze voortgangsnota worden bepaald. Het is mijn voornemen nog voor de zomer aan de T w e e d e Kamer mee te delen w a t het resultaat van deze discussie is en daarbij nader in te gaan op prioriteitstelling en het tijdstip waarop met bepaalde activiteiten gestart zal w o r d e n . Tegelijk met deze voortgangsnota zal ook het Onderzoeksplan '87 van de Directie Coördinatie Bouwbeleid aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De daarin beschreven onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten sluiten nauw aan bij de in deze nota aangegeven beleidslijnen. Voor zover de vermelde activiteiten leiden tot kosten kunnen deze worden gefinancierd uit het budget voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van het bouwen. In de praktijk wordt aan veel activiteiten ook door andere departementen en het bedrijfsleven een bijdrage geleverd, waarmee niet gezegd is dat deze bijdrage van financiële aard zal zijn. Alvorens deze nota aan de Ministerraad voor te leggen, heb ik over een eerder concept van deze nota het bouwbedrijfsleven geconsulteerd. De in dat verband gemaakte opmerkingen zijn waar mogelijk verwerkt. De kritiek van het bouwbedrijfsleven spitst zich toe op twee aspecten die ik zonder de pretentie te hebben volledig te zijn, als volgt wil samenvatten. In de eerste plaats is men van oordeel dat de coördinerend bouwminister over onvoldoende bevoegdheden beschikt om zijn taken goed te kunnen uitwerken. In de tweede plaats acht men het niveau van de voor de bouw bestemde overheidsuitgaven, met name op het gebied van de infrastructuur, onvoldoende. In de formulering van de op die aspecten betrekking hebbende hoofdstukken (3 en 4) heb ik de relevante formuleringen nog eens kritisch bezien en op onderdelen verduidelijkt. Daarbij zijn voor mij het regeerakkoord en de daaruit voortvloeiende meerjarenramingen een vanzelfsprekende leidraad geweest. Ik ben mij er van bewust dat ook nu nog niet alle zorg bij partijen zal zijn weggenomen. Zoals ik in deze nota hoop te onderbouwen, heb ik echter vertrouwen in een positief perspectief voor de bouw in Nederland.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
8
2. De bouw in perspectief
Alvorens in de navolgende hoofdstukken in te gaan op concrete knelpunten en daarmee samenhangende (mogelijke) acties in het kader van het gecoördineerde bouwbeleid, wil ik een schets geven van de huidige situatie in de bouw in het perpectief van de jaren '90 en van de hoofdlijnen van het daarop aansluitende overheidsbeleid, zoals ik mij dat in deze kabinetsperiode voorstel. Daarbij zal in het bijzonder worden ingegaan op de ontwikkeling van de bouwmarkt, op trendbepalende factoren en tenslotte op de hoofdlijnen van het te voeren bouwbeleid. 2 . 1 . De ontwikkeling van de bouwmarkt Goede rendementen en een daarbij passende optimale werkgelegenheid vormen (ook) voor de bedrijven en de daarin werkzame werknemers in de bouwnijverheidsector de primaire doelstellingen. Het gerealiseerde bouwvolume is daarvoor vanzelfsprekend de meest bepalende factor. De behoefte aan bouwprodukten (inclusief infrastructuur) is - zij het genuan ceerd naar sectoren - in geld uitgedrukt veel groter dan het totaal van de beschikbare middelen. Op zich is dat een belangrijk gegeven, maar uiteindelijk is toch de koopkrachtige vraag naar bouwprodukten bepalend voor het bouwvolume. Als gevolg van de economische omstandigheden is het door overheden opgedragen bouwvolume de laatste jaren gestaag teruggelopen. Extra programmma's (bijv. het terugploegen) hebben enige compensatie geboden. Omdat ook de particuliere investeringen in de bouw terugliepen, kreeg de bouw te maken met een sterke terugval. In dit verband is van belang te onderkennen dat op basis van het geldende regeerakkoord de invloed op de bouwmarkt van de overheid, als opdrachtgever en/of financier, weliswaar afneemt, maar toch altijd sterk bepalend zal blijven voor het totale beeld. Ongeveer 30% van de totale bouwproduktie komt rechtstreeks in opdracht van de overheid tot stand (zie tabel 1, op de volgende bladzijde). Daarnaast heeft de overheid op ongeveer 35% een zeer grote directe invloed (volkshuisvesting, onderwijs, gezondsheidszorg en niet commerciële dienstverlening). Inmiddels is het economisch herstel duidelijk zichtbaar geworden. Het macroeconomisch beleid dat de afgelopen jaren gericht was op meer ruimte voor particuliere investeringen door middel van onder meer lastenverlaging en een dalend rentepeil, begint hiermee vruchten af te werpen. De internationale economische ontwikkeling en de constructieve opstelling van de werkgevers- en werknemersorganisaties - de laatsten met name voor wat betreft het gematigde standpunt over de loonontwikkeling - zijn belangrijke bepalende factoren. Zoals uit de ontwerpbegroting 1987 blijkt, zet het huidige kabinet deze beleidslijn voort. Het economisch herstel werkt nu ook door naar de bouw. In hoofdstuk 4 kom ik daar meer uitvoerig op terug. Op deze plaats wil ik volstaan met een schets van de ontwikkelingen. Gesteld kan worden dat de jaren 1 986 en 1987 voor de bouw een duidelijk keerpunt in positieve zin zullen betekenen ten opzichte van de vijf voorgaande jaren. Nadat sinds 1980 de produktie en werkgelegenheid in de bouw drastisch waren gedaald en de werkloosheid tot een naoorlogs record was gestegen, is in 1986 een fors herstel opgetreden dat zich naar verwachting ook in 1987 zal voortzetten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
9
Het econonomisch herstel komt met name tot uitdrukking in een spectaculaire opleving van de investeringen in bedrijfsgebouwen, nadat eerder al de bedrijfsinvesteringen in outillage en transportmiddelen toenamen. Tabel 1. De rol van de overheid in de bouw
Woongebouwen Utiliteitsbouw
Gemiddelde over In %, naar opdrachtgever 1984 en 1985 (mld.gld.)* Rijk* LPL's
Particulieren
10,9
7
93
7,2
11
81
Openbaar bestuur, defensie en wettelijke sociale verzekering Onderwijs Openbaar vervoer en openbaar nut Gezondheidszorg (collectieve) Maatschappelijke dienstverlening Overige kwartaire dienstverlening Sport, recreatie en cultuur Landbouw en visserij Commerciële dienstverlening Nijverheid (excl. openbaar nut) Infrastructurele werken
21
6,9
Verkeer Waterzuivering Bestemmingsplannen Groenvoorziening en recreatie Vervoer per leiding Overige werken Totaal Generaal
62 12 1 3 1 46 2 1 1 1
0,5 0,6 0,2 0,4 0,3 0,3 0,4 0,9 2,4 1,4
3,0 0,2 0,5 0,4 2,6 0,2 25,0
35 28 68 3 12 9 39
3 60 31 94 87 45 59 99 97 97
-
2 2 19
60 34
59 95 98 88 50 38
2 12 10 60 22
40 2 70
* Gebaseerd op de statistieken Voortgang Bouwwerken B & U en GWW van het CBS, dus excl. onderhoud. ** Incl. Staatsbedrijven. Toelichting De rol van de overheid bij het tot stand komen van bouwproduktie is complex. Ca. 30% van de totale bouwproduktie komt rechtstreeks tot stand in opdracht van de overheid. De lagere publiekrechtelijke lichamen (LPL's) geven een veelvoud (3 x) aan bouwopdrachten van wat het rijk doet. Het accent ligt daarbij op de infrastructurele werken. Ca. 60% van deze werken komt tot stand in opdracht van de LPL's. Opdrachtverlening is echter onvoldoende om de rol van de overheid te karakteriseren. In veel gevallen neemt de rol van de overheid de vorm van financier, subsidieverlener en/of regelgever aan. De rol van de overheid als opdrachtgever is bij woongebouwen betrekkelijk gering. Ten behoeve van de volkshuisvesting/stadsvernieuwing gaf het rijk in de jaren 1984 en 1 985 echter gemiddeld ruim f 13 mld. uit, in de vorm van leningen, object- en subjectsubsidies en bijdragen a fond perdu. Bij de sector utiliteitsbouw is in de tabel een - enigszins arbitraire - volgorde naar mate van collectieve zorg aangebracht. De bouwproduktie ten behoeve van het openbaar bestuur e.d. vindt vrijwel volledig in opdracht van de overheid plaats. Bij het onderwijs, algemeen erkend als een onderwerp van collectieve zorg, spelen particulieren de hoofdrol. De overheid financiert echter een zeer belangrijk deel van deze opdrachten. De produktie van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer en openbare nutsbedrijven vindt voor het merendeel in opdracht van de LPL's plaats. De kosten hiervan worden voor een aanzienlijk deel gedekt uit de opbrengsten van deze voorzieningen. In de gezond heidszorg heeft het particulier initiatief weer de overhand. De overheid bemoeit zich echter intensief met de financiering en toetst bouwinitiatieven in het kader van het bouwplafond voor intramurale voorzieningen. Dienstverlening op het gebied van maatschappelijke zorg, sport, recreatie en cultuur is veelal een gemengd initiatief van overheid en particulieren. In veel gevallen verstrekt de overheid aanzienlijke subsidies.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
10
Maar ook de overheid intensiveert het beleid in bepaalde sectoren waar zich knelpunten voordoen. Ik noem in dit verband onder andere de woningverbetering, de bodemsanering, aanleg en onderhoud van rijkswegen en het beschikbaar stellen van extra middelen voor investeringen van lagere overheden. In paragraaf 4.2. ga ik nader in op de ontwikkeling per sector. De ontwikkeling in 1985/1986 vertoont op het eerste gezicht een opmerkelijke overeenkomst met die van de periode 1975/1976, toen na een forse inzinking in de eerste helft van de jaren zeventig ook een fors herstel optrad dat tot een hoogconjunctuur in de bouw leidde aan het eind van die periode. De factoren die het huidige herstel veroorzaken, zijn echter niet dezelfde. Het eind van de jaren zeventig werd gekenmerkt door hoge inflatie, sterke stijging van de bouwkosten en lage reële rente. De komende periode zal zich juist kenmerken door lage inflatie, wellicht dalende prijzen, een lichte stijging van de bouwkosten en een nog hoge, zij het geleidelijk dalende reële rente. Met het herstel van de investeringen in bedrijfsgebouwen in 1986/1987 is een eerste stap gezet in de richting van een door de markt zelf gedragen opleving in de bouw. De hoofdlijnen van het thans geldende regeerakkoord sluiten aan bij deze ontwikkelingen op de bouwmarkt. Centraal daarin staat een oplevende marktsector die de terugval in de door de overheid opgedragen bouw overtreft. Anders gezegd, waar het door de directe bezuinigingen op de rijksbegroting lijkt alsof de bouw onevenredig benadeeld is door dit regeerakkoord, tonen de berekeningen van het Centraal Planbureau aan dat het algemeen financieel-economische beleid nu juist de voorwaarden schept voor een herstel, ook in de bouw. 2.2. Trendbepalende factoren De in de vorige paragraaf beschreven macro- en financieel-economische factoren bepalen uiteraard in eerste aanleg de markt voor bouwproduktie. Er zijn echter andere, meer kwalitatieve factoren, die de trendmatige ontwikkelingen in de bouw in de komende jaren in hoge mate beïnvloeden, zeker wanneer men deze beziet in het perspectief van de jaren '90. Soms gaat het daarbij om autonome factoren, waarmee rekening gehouden zal moeten worden. Soms zijn het beïnvloedbare factoren, dat wil zeggen factoren die nu waarneembaar zijn, maar die door beleid en/of gedrag van de betrokken partijen (overheden en bedrijfsleven) gewijzigd kunnen worden. Vaak is een ontwikkeling ten dele autonoom en ten dele beïnvloedbaar. In de hoofdstukken 4 e.v. waarin ik mijn zienswijze op de verschillende aandachtsgebieden van het beleid zal uiteenzetten, komt een en ander uiteraard aan de orde. Omdat er een duidelijke samenhang bestaat tussen diverse ontwikkelingen op grond waarvan ik inhoud denk te geven aan mijn coördinerende rol, wil ik hieronder daarvan een korte opsomming geven. In de hoofdstukken 4 e.v. zal ik ingaan op de beleidsinzichten die ik aan deze analyses verbind. Een en ander speelt zich onder meer af binnen de verwachte maatschappelijke ontwikkelingen als aangegeven in de nota «Ruimtelijke Perspectieven» die gezien kan worden als voorloper van de 4e nota over de ruimtelijke ordening. De belangrijkste trendbepalende factoren zijn: - de ontwikkeling van de bouwmarkt, met name in de woningbouw en utiliteitsbouw, van een «aanbiedersmarkt» (met relatief ruime effectieve vraag) naar een markt die meer het karakter heeft van een «vragersmarkt»; - de verwachte trendmatige relatieve stijging van de bouwkosten (dat wil zeggen ten opzichte van het algemeen prijspeil); - er zijn signalen dat als gevolg van de moeilijke conjuncturele situatie waarin de bedrijfstak nu een aantal jaren heeft verkeerd, het arbeidsbestand «vergrijst» en er onvoldoende instroom van jongeren plaatsvindt; - als gevolg van een «terugtredende overheid» treedt een verschuiving op in de richting van de marktsector;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
11
- ook tussen de bestuurslagen is een verschuiving gaande, die leidt tot meer invloed van lagere overheden op de bouwmarkt, met name in sectoren van de bouw van op uitbrede grond-, weg- en waterbouw; - een verschuiving in vrijwel alle sectoren van de bouw van op uitbreiding gerichte nieuwbouw naar onderhoud, renovatie en op vervanging gerichte nieuwbouw; - een veranderende vraag als gevolg van demografische factoren als b.v. vergrijzing en verkleining van de huishoudens door groei van het aantal alleenstaanden zowel onder jongeren als door echtscheidingen. - in woningbouw en grond-, water- en wegenbouw zal de gemiddelde projectgrootte afnemen en/of de vraag naar meer diversiteit toenemen, met ondermeer andere concurrentieverhoudingen binnen de bedrijfstak als gevolg; - op basis van de huidige toestand, van de verwachte economische groei en door de toenemende mobiliteit zal extra aandacht nodig zijn voor de boven- en ondergrondse infrastructuur; - enerzijds de toenemende concurrentie met buitenlandse bedrijven op de buitenlandse maar ook op de binnenlandse markt, anderzijds toenemende kansen voor het Nederlandse bouwbedrijfsleven op de buitenlandse markt, mede als gevolg van het EG-beleid gericht op devoltooiing van de interne markt; - de ontwikkeling van nieuwe technologieën; deze is van doorslaggevende betekenis voor het voortbestaan van ons land als industriële natie. De bouwnijverheid kan daarbij profiteren van de kansen die ook de de dienstensector in dat verband worden geboden. Met name de ontwikkelingen op het gebied van automatisering en informatica zullen grote invloed hebben op zowel het bouwproces als via een veranderende vraag op het bouwprodukt. - De groei van de zogenoemde informele sector, m.b.t. onderhoud in de woningbouw en de utiliteitsbouw, vooral bestaande uit een toename van reguliere doe-het-zelf-activiteiten, maar ook uit een groei van zwart werk; - in de bouw is sprake van een toenemende achterstand in arbeidsomstandigheden in vergelijking met andere sectoren van industrie en nijverheid. Deze ontwikkelingen hangen voor een deel met elkaar samen, hetgeen de noodzaak van een samenhangende benadering door het bedrijfsleven, maar ook door de overheid nog eens onderstreept. Zonder nadere afstemming ontstaan knelpunten, zowel binnen de bedrijfstak en bij de overheid als ook op het grensvlak van die twee partijen. In de volgende paragraaf geef ik aan op welke aandachtsgebieden ik mij in dat verband wil richten en welke doelstelllingen en uitgangspunten mij daarbij voor ogen staan. 2.3. Doelstelling, uitgangspunten en aandachtsgebieden van het bouwbeleid Voor economische groei, voor verbetering van de Nederlandse economie en voor de positie van ons land op de internationale markt is een hoogwaardig gebouwde omgeving, met inbegrip van de infrastructuur te land en te water, een absolute voorwaarde. De daaruit voortvloeiende bouwbehoefte moet in de eerste plaats vorm krijgen in een koopkrachtige vraag. Het behoort tot de uitgangspunten van dit kabinet vooral het marktproces te laten werken. Voor een hoogwaardige gebouwde omgeving is ook een hoogwaardige bedrijfstak bouwnijverheid noodzakelijk die in staat is goed in te spelen op veranderende marktomstandigheden en die tevens tracht het bouwproces (en het daaraan gekoppelde bedrijfsproces) voortdurend te verbeteren, opdat ook de verhouding tussen de kosten en de kwaliteit van het bouwprodukt voortdurend verbetert. Een goed
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
12
verlopend bouw- en bedrijfsproces is een essentiële voorwaarde voor een sterke concurrentiepositie van de bedrijfstak. Het spreekt vanzelf dat het bedrijfsleven zelf daarvoor de primaire verantwoordelijkheid draagt. Dat is namelijk voor hen van levensbelang. Vernieuwing is een essentiële voorwaarde voor continuïteit en daarmee voor de concurrentiepositie van de bedrijven op zowel de binnenlandse als de buitenlandse markt. Uit het bovenstaande blijkt duidelijk de gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid en bouwbedrijfsleven voor het totstandkomen van een hoogwaardige gebouwde omgeving. Zoals in de Notitie Coördinatie Bouwbeleid van juni 1984 is aangegeven richt het regeringsbeleid zich op het bevorderen van een goed verlopend bouwproces in de meest ruime zin, ten behoeve van het totstandkomen van hoogwaardige bouwproduktie waaraan maatschappelijk erkende behoefte bestaat. Daarmee wordt ondermeer beoogd tevens de nadruk te leggen op de verhoging van de kwaliteit van het (bouw-)eindprodukt. Bij het realiseren van deze doelstelling dient het marktproces als vertrekpunt. Waar de resultaten van dat marktproces te kort schieten vanuit een oogpunt van doel matigheid, effectiviteit en/of rechtvaardigheid ontstaat een motief voor overheidsbemoeienis. Het uitgangspunt van marktconform beleid staat dus voorop. Daarbij is de laatste decennia steeds meer het inzicht gegroeid dat een dergelijke bemoeienis effectiever zal zijn naarmate daarvoor een grote maatschappelijke ondersteuning bestaat. Uitgangspunt is dan ook dat samenhangende vraagstukken een samenhangende aanpak in overleg met alle betrokkenen krijgen. Het aangeven en inzichtelijk maken van die samenhang, het bijeen brengen van betrokken partijen reken ik tot mijn primaire taak als coördinerend bouwminister. Het beleid op de afzonderlijke terreinen behoort tot de competentie van de betrokken vakbewindslieden. Op enkele aspecten ben ik ook in mijn coördinerende rol beleidsmatig actief. Ik kom daar op terug. Bij de hierboven geformuleerde doelstelling passen twee kanttekeningen: Het feit dat het marktproces als uitgangspunt wordt gekozen doet niets af aan het belang van de overheid als opdrachtgever als partij op die markt. Anders gezegd, het marktproces wordt in belangrijke mate mede beïnvloed door allerlei overheidsdiensten met een opdrachtgevende rol. Het hierboven omschreven uitgangspunt bepaalt vooral de kaders van het gecoördineerd bouwbeleid. Ik kom daarop terug in par. 3.2. De tweede kanttekening betreft het belang van een gelijkmatig verloop van de bouwproduktie. Bouwen is geen doel op zich. Een gelijkmatige bouwproduktie kan dan ook geen autonome doelstelling vormen. Maar het is evident dat, indien het marktproces zou dreigen te leiden tot omvangrijke discontinuïteit in de bouwconjunctuur, met grote maatschappelijke verliezen als gevolg, het kabinet er op basis van bovengenoemde beleidsuitgangpunten naar streeft zijn prioriteitskeuzen een stabiliserende rol te laten spelen. De coördinerend bouwminister heeft daarbij een signalerende en bewakende functie. Ook daarop kom ik terug in par. 3.2. De analyse van de huidige situatie van de bouw, de trendbepalende factoren die de toekomstige ontwikkelingen beïnvloeden, de doelstelling en uitgangspunten van het beleid bepalen gezamenlijk het perspectief van de bouw in de jaren '90. Op basis van die samenhang heb ik de volgende drie aandachtsgebieden geselecteerd, die bij de verdere uitwerking van het beleid prioriteit zullen krijgen: a. De veranderende markt De veranderende markt en de noodzaak van technologische vernieuwing vragen om kennis van die markt en een daarop inspelende flexibele
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
13
opstelling van de bedrijfstak; de veranderende markt zelf moet ook beter worden onderzocht op nieuwe mogelijkheden voor de bouw (marketing); het arbeidsmarktbeleid moet op de marktveranderingen worden afgestemd. b. Versterking concurrentiepositie
door verbetering
bouwproces
De verbetering van het bouwproces met name door technologische vernieuwing, lijkt toe aan een gecoördineerde impuls, teneinde de concurrentiepositie van de bedrijfstak op de binnenlandse en de buitenlandse markt te versterken; mede in het licht van de veranderende markt is daarbij ook verhoogde aandacht noodzakelijk voor integrale kwaliteitszorg, voor een goede programmering van onderzoek en voor een optimale kennisoverdracht op alle niveaus. c. Kwaliteit van de arbeid De kwaliteit van de arbeid in de bouw verdient bijzondere aandacht, in het belang van werknemers, maar zeker ook van werkgevers; scholing en vakopleiding in de bouw zijn ook in dit verband belangrijk. In de hoofdstukken 4 (Bouwmarkt), 5 (Het bouwproces en het (bouw)bedrijfsproces) en 6 (Kwaliteit van de arbeid) zullen deze aandachtsgebieden verder beleidsmatig worden uitgewerkt. In de hoofdstukken 7 en 8 zullen respectievelijk de dwars door de aandachtsgebieden snijdende aspecten regelgeving en internationale zaken worden behandeld. Daaraan voorafgaand wil ik echter in hoofdstuk 3 nader ingaan op enkele kenmerken van de bouwnijverheid en de daarmee in verband staande overheidsorganisatie om te kunnen aangeven wat in dit verband onder coördinatie moet worden verstaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
14
3. Coördinatie als instrument van het bouwbeleid
3 . 1 . Enige kenmerken van de bedrijfstak en van de overheidsorganisatie De bouwnijverheid bestaat uit een aantal sectoren, gericht op ontwerp, constructie, bouw en onderhoud van respectievelijk woningen, andere gebouwen en infrastructuur. Een belangrijk deel van de bouwproduktie voorziet in primaire behoeften, die individueel (bijvoorbeeld woningen) dan wel collectief (bijvoorbeeld wegen) tot gelding komen. De bouwprodukten hebben in het algemeen een lange levensduur en gedurende die tijd zijn zij door hun omvang en hun volstrekte plaatsgebondenheid zeer bepalend voor de ruimtelijke inrichting. Het aandeel van de bouwnijverheid in het bruto nationaal produkt bedraagt evenals het aandeel in de werkgelegenheid circa 7 procent. De bouw is daarmee één van de grotere bedrijfstakken in ons land. Bij de binnenlandse bouwproduktie is er tot nu toe vrijwel geen sprake van buitenlandse concurrentie. Het overgrote deel van de produktie bestaat uit investeringsgoederen. Daardoor is de bouwnijverheid sterk conjunctuurgevoelig. Bovendien worden de meeste bouwwerken pas in uitvoering genomen nadat daartoe opdracht is verstrekt. Dat wil zeggen, er wordt in deze bedrijfstak niet of nauwelijks op voorraad geproduceerd. Daarmee is de ontwikkeling van de bouwproduktie sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de actuele vraag. De bouwnijverheid telt zo'n 30.000 (ontwerpende, adviserende en uitvoerende) bedrijven, bestaande uit zeer veel kleine en slechts enkele grote ondernemingen. Het bouwproces wordt gekenmerkt door steeds wisselende relaties tussen opdrachtgevers, ontwerpers en adviseurs, hoofd- en onderaannemers en toeleveranciers. De verantwoordelijkheid van de (bouw) partners voor de diverse fasen ligt mede door de gesegmenteerde structuur zeer onduidelijk. De partners in het bouwproces hebben ieder een specifieke taak die veelal onderworpen is aan daarop gerichte regelgeving (b.v. Vestigingswetgeving; Wet op de Architectentitel; U.A.R., U.A.V.). Bovendien worden bouwwerken op steeds wisselende plaatsen volgens steeds wisselende ontwerpen uitgevoerd. Daardoor is industriële massaproduktie nauwelijks mogelijk. Over het algemeen is het werk relatief arbeidsintensief. Deze factoren veroorzaken een geringere groei van de arbeidsproduktiviteit dan in fabrieksmatige produktieprocessen. Als gevolg van de gesegmenteerde structuur is ook het speurwerk, de produktontwikkeling en de uitvoering van bouwwerken vrijwel altijd in verschillende handen. Nieuwe ideeën en vindingen komen daardoor minder snel tot toepassing. Dit in tegenstelling tot de gang van zaken in de meeste andere bedrijfstakken. Het overgrote deel van de bedrijfstak kan door de geringe bedrijfsgrootte bovendien nauwelijks gebruik maken van de resultaten op het gebied van speurwerk en produktontwikkeling. Het opheffen van de nadelen van deze gesegmenteerde structuur is van groot belang het functioneren van de bedrijfstak. Ik acht dat in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de bedrijfstak zelf. Waar mogelijk en gewenst, wil ik voorwaardenscheppend en ondersteunend beleid voeren. De hierboven beschreven structuur van de bedrijfstak bouwnijverheid veroorzaakt een bijzondere problematiek voor het midden en kleinbedrijf
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
15
in de bouw. Bij het ministerie van Economische Zaken wordt het beleid t.a.v. het MKB momenteel opnieuw geëvalueerd, het zgn. MKB-project. Ik stel mij voor om samen met de betrokken bewindsman van Economische Zaken na te gaan, of het zinvol is om in het kader van deze heroverweging een speciale aan de bouwnijverheid gewijde notitie op te stellen. Binnen de overheidsorganisatie is de voorbereiding en uitvoering van voor de bouw relevant beleid verdeeld over een groot aantal ministeries en decentrale overheden. Er zijn bijvoorbeeld al zes ministeries die als bouwopdrachtgever/financier optreden: VROM, V&W, Defensie, O&W, WVC en BiZa. Daarnaast is ook het beleid van de sociaal-economische driehoek (EZ, Financiën, SZW) van groot belang. De doelstellingen van al die instituties zijn voor een deel gelijkluidend, voor een deel aanvullend, maar voor een deel ook conflicterend van aard en dat kan vaak ook niet anders. Om de doelstellingen te realiseren, hebben de verschillende overheidsinstituties een veelheid van instrumenten ontwikkeld. En al die verschillende overheidsorganisaties - ministeries, provinciale en gemeentelijke diensten zijn bovendien meestal georganiseerd naar de aard van het eindprodukt en dat is lang niet altijd een bouwprodukt. Zo is er binnen het ministerie van VROM het directoraat-generaal voor de Volkshuisvesting, gericht op goede huisvesting voor alle inwoners van ons land. De doelstellingen van het bouwbeleid vormen daarbij één invalshoek, maar niet de enige. Bij het ministerie van O&W ligt het nog duidelijker. Goed onderwijs is daar de primaire doelstelling. Scholenbouw is daarvan een afgeleide. Binnen provincies en gemeenten zijn vergelijkbare onderverdelingen naar de aard van het produkt aangebracht. Dit heeft tot gevolg dat - terecht - het beleid van al die diensten op hun produkt is gericht. De samenhang, de dwarsverbindingen in dat beleid ontbreken veelal. Daaronder moet ook worden begrepen het expliciet maken van tegenstrijdige doelstellingen en het onderbouwen van de beleidskeuze die na een afweging daarvan uiteindelijk wordt gemaakt. In het licht van de doelstelling van het bouwbeleid en het ontbreken van samenhang is coördinatie van dat beleid gewenst. 3.2. Het coördinatiemechanisme Er is nu zo'n 10 jaar ervaring opgedaan met een coördinerend bouwministerie. Dat gebeurde in een sterk veranderende omgeving. De economische recessie trof de bouw extra hard. De volkshuisvesting en de infrastructuur, altijd geduchte politieke onderwerpen, werden van de bovenste plaatsen verdrongen door economisch herstel, terugdringing financieringstekort, werkloosheid e.d. En tenslotte veranderden de opvattingen over de rol van de overheid in het economisch, ruimtelijk en bestuurlijk proces in een snel tempo. Al deze ervaringen zijn vanzelfsprekend mede bepalend voor het toekomstig gecoördineerde bouwbeleid. Ik wil daarom in deze paragraaf stilstaan bij het begrip coördinatie en de wijze waarop ik daaraan in de komende jaren inhoud denk te geven. In de Nota Bouwbeleid van 1976 is een poging ondernomen om tot een systematische coördinatie van de overheidsbemoeienis met de bouwnijverheid te komen. Het accent lag daarbij vooral op de rol van de overheid als opdrachtgeefster. In de tweede Nota Bouwbeleid (1978) werd een taakstellend bouwprogramma ingevoerd. Dit programma omvat een verzameling afspraken tussen de minister van VROM en de ministers van de andere departementen met begrotingsartikelen die betrekking hebben op de bouw, alsmede met de minister van Financiën. De minister van VROM vervult in dit proces de rol van coördinerend bewindsman. Dit houdt in dat hij zorg draagt voor een zo groot mogelijke interdepartementale beleidsvoorbereiding en eenheid van beleid. Deze coördinatie laat overigens de afzonderlijke verantwoordelijkheden voor het eigen beleidsterrein van andere hierbij betrokken bewindslieden onverlet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
16
Zoals in de Notitie Coördinatie Bouwbeleid (juni '84) nog eens is uiteengezet, is het gelet op mogelijke conflicterende doelstellingen van het bouwbeleid en het beleid van een vakminister de taak van de coördinerend bouwminister de consequenties van voorgenomen beleid in een zo vroeg mogelijk stadium onder de aandacht te brengen van de betrokken minister en - zonodig - van de ministerraad. Ook kunnen door hem alternatieven worden ingebracht. De beslissingsbevoegdheid ligt evenwel altijd bij de betrokken minister of de ministerraad. Ook in de ministerraad krijgt de coördinatie van het bouwbeleid inhoud door het inzichtelijk maken van de problematiek en het vroegtijdig signaleren van de mogelijke gevolgen van voorgenomen beleid. Met andere woorden. « D e feitelijke inhoud die aan de rol van coördinerend bouwminister w o r d t gegeven, wordt echter niet gekenmerkt door formele bevoegdheden, maar door het pragmatisch leggen van ambtelijke en bestuurlijke verbindingen bij de beleidsvoorbereiding, zowel binnen de overheid als tussen de overheid en het bouwbedrijfsleven. De effectiviteit van het handelen staat daarbij voorop» (Minister Winsemius in de Nota na v het verslag bij de begroting voor 1986, gedrukt stuk 19 200, hoofdstuk IX, nr. 1 7 ) . Binnen mijn eigen departement is ook een voortdurende afweging noodzakelijk van met name het volkshuisvestingsbeleid en het beleid van de Rijksgebouwendienst enerzijds en het bouwbeleid anderzijds Sedert het voorjaar van 1981 worden in het kader van de jaarlijkse begrotingsvoorbereiding de effecten op de bouwproduktie van de beleidsvoornemens van alle departementen voor het nieuwe begrotingsjaar in kaart gebracht. Om de bouwbelangen mee te kunnen wegen, worden de consequenties van de nieuwe beleidsvoornemens voor de omvang van de bouwproduktie en bouwwerkgelegenheid - zo goed mogelijk gekwan tificeerd - expliciet ingebracht in de besluitvorming van de ministerraad. Daartoe wordt door mijn departement jaarlijks ten tijde van de voorbereiding van de rijksbegroting een Voorlopige Nota Bouwprognoses opgesteld. Daarin wordt aangegeven welke de gevolgen voor de bouw zijn van de beleidsvoornemens van het kabinet. Een en ander loopt vooruit op de Nota Bouwprognoses, die éénmaal per jaar (kort na Prinsjesdag) door het kabinet wordt vastgesteld en aangeboden aan de Staten-Generaal. In deze nota wordt aangegeven wat de verwachtingen zijn voor de effektieve vraag naar bouwproduktie van zowel de private sectoren als de budgetsector. Het opstellen van de bouwprognoses en het in dat verband te voeren gestructureerde overleg met de betrokken departementen, vormen een belangrijk onderdeel van de coördinatie van het bouwbeleid. Maar de noodzaak tot coördinatie reikt verder. Er zijn nog vele terreinen waarop en waartussen coördinatie van beleid gewenst is. Ik doel daarbij op de aandachtsgebieden die in paragraaf 2.3 zijn omschreven. Aanpassing aan veranderende omstandigheden en vernieuwing staan daarbij centraal. Naast een voldoende effectieve vraag zijn vernieuwing en flexibele aanpassingen aan de veranderende omstandigheden namelijk evenzeer noodzakelijk voor continuïteit Waar mogelijk en gewenst wil ik daaraan een bijdrage leveren. Ik kom daar in de hoofdstukken 4 t/m 8 op terug. In dit verband nog een enkele opmerking over de wijze van coördinatie. In het bovenstaande is vooral de afstemming van (voorgenomen) beleid aan de orde geweest. Naast de coördinatie in de zin van afstemming van het bestaande beleid, is er nog een andere vorm van coördinatie nodig. Door de gesegmenteerdheid van de bouwmarkt en de bouwnijverheid, door het grote aantal overheidsorganisaties dat bij de bouw betrokken is en door de complexiteit en de dynamiek van alle daarmee samenhangende ontwikke-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
17
lingen, wordt een aantal vraagstukken niet of - wat veel vaker voorkomt te laat manifest. Het in kaart brengen van deze latente vraagstukken en coördinatie van de ontwikkeling van daarop aansluitend beleid acht ik een belangrijke activiteit. Naast afstemming en verkenning van beleid is het voor de coördinerende bouwminister van wezenlijk belang dat hij naast de vanzelfsprekende bilaterale contacten tussen de andere departementen en de bouw kan functioneren als algemeen aanspreekpunt voor deze coördinatietaak voor de bedrijfstak, zodat sprake kan zijn van een optimale communicatie, dat wil zeggen in twee richtingen, tussen rijksoverheid en bouwnijverheid. In de hoofdstukken 9 en 10 zal ik nader ingaan op de organisatie en wijze van aanpak die nodig zijn om deze drie taken - afstemming, verkenning en aanspreekpunt - goed te kunnen verrichten. Daaraan voorafgaand nu eerst de op de inhoud van het beleid gerichte hoofdstukken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
18
4. De bouwmarkt
4 . 1 . Omvang en ontwikkeling van het bouwvolume 4.1.1.
Trendontwikkeling
De effectieve, dat wil zeggen koopkrachtige vraag naar bouwprodukten is bepalend voor het bouwvolume. Dit betekent dat de trendmatige ontwikkeling van de effectieve vraag naar de verschillende bouwprodukten bepalend is voor de omvang en ontwikkeling van de produktiecapaciteit. Slechts bij afwijkingen van de stabiele trendmatige ontwikkeling is uit macro-economische gezichtshoek plaats voor compenserend overheidsbeleid. Kennis van de markt vraagt onder meer om inzicht in de trendmatige ontwikkeling van de effectieve vraag naar bouwprodukten. Dat is ook nodig voor diverse facetten van het bouwbeleid. Van groot belang voor de trendmatige ontwikkeling van de effectieve vraag naar bouwprodukten is de ontwikkeling van de economische groei. In de eerste plaats leidt economische groei tot directe effectieve vraag vanuit de marktsector. In de tweede plaats heeft economische groei tot gevolg dat de behoefte aan bouwkundige voorzieningen van de budgetsector stijgt. Daarbij doen zich twee effecten voor, enerzijds stijgt de behoefte aan traditionele bouwprodukten anderzijds komen nieuwe markten in beeld. Beide effecten doen zich met name voor in de sfeer van de infrastructuur (bijvoorbeeld wegen en waterwegen als traditionele bouwprodukten, bouwprodukten in de sfeer van communicatie en informatievoorziening als nieuwe markten). Tenslotte geeft herstellende economische groei financieringsruimte die aangewend zouden kunnen worden voor potentiële bouwbehoeften. Bij de opstelling van het regeerakkoord werd uitgegaan van een groei van 2% per jaar in de periode tot 1990. Bij zich wijzigende groei-vooruitzichten zal ik voortdurend de implicaties daarvan voor de vraag naar bouwprodukten onder de aandacht brengen, zowel voor wat betreft de collectieve sector als de marktsector. Alhoewel voorspellingen ten aanzien van de groei in de negentiger jaren een speculatief karakter hebben lijkt ook voor deze periode een gunstige ontwikkeling in het verschiet te liggen. Tegen deze achtergrond is de vraag actueel hoe de huidige bouwmarkt zich qua omvang en samenstelling verhoudt tot de bouwmarkt in de negentiger jaren. Gezien het essentiële belang voor bedrijfsleven en overheid van een globaal inzicht in de trendmatige ontwikkeling van de vraag naar de onderscheidene bouwprodukten, wil ik vanuit mijn coördinerende verantwoordelijkheid actie ondernemen om op dit punt tot een verbetering van de bestaande inzichten te komen. In dit kader wil ik onderzoek entameren naar de vraagontwikkeling van de onderscheidene bouwprodukten. Daarbij zullen de volgende marktsegmenten aandacht krijgen. In de eerste plaats de groeimarkten. (Welke markten zullen onder invloed van een herstellende economie een groei vertonen, onder welke voorwaarden en in welke mate?). In de tweede plaats zullen segmenten van de bouwmarkt die afhankelijk zijn van demografische factoren zich stabiliseren; vervanging en instandhouding zijn karakteristieken van die markt. In de derde plaats ontstaan nieuwe markten. Hierbij kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de ervaringen die elders zijn opgedaan teneinde daaruit lering te trekken voor de Nederlandse situatie (actie 4.1.4).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
19
Ik stel mij voor dat deze onderzoekingen na goed overleg met de sociale partners worden voorbereid en uitgevoerd. Overeenstemming tussen overheid en sociale partners over aard en opzet van deze verkenningen is een belangrijke voorwaarde voor de benodigde informatie-uitwisseling en kennisinbreng en voor de acceptatie van de inhoud ervan. Het uit te voeren onderzoek dient onder meer ter verificatie van de in hoofdstuk 2.2 beschreven trends en en zal tevens de globale kwantitatieve gevolgen ervan, ook op langere termijn, moeten aangeven. In verband met het belang van een ook op middellange termijn gelijkmatige ontwikkeling van de bouwinvesteringen zal de Stuurgroep Begrotingsruimte trachten nog dit jaar een rapport uit te brengen over de gevolgen van invoering van een kapitaaldienst voor deze investeringen, voorzover ze op de rijksbegroting drukken. 4.1.2. Conjuncturele
ontwikkeling
Het overgrote deel van de produktie in de bouwnijverheid bestaat uit investeringsgoederen. De opdrachtgever legt zich bij een beslissing tot aanschaf van een bouwprodukt voor vele jaren vast, zowel financieel als fysiek. Nu eens staat hij voor de keuze over te gaan tot uitbreiding van zijn gebouwenvoorraad of nog even alles bij het oude te laten, dan weer moet hij kiezen tussen verbetering door herstel en verbouw of vervanging door middel van nieuwbouw. Het meerjarige karakter van de gevolgen van de bouwbeslissing en de rekbare levensduur van het bouwprodukt maken dat de bouwnijverheid sterk afhankelijk is van het beeld dat de opdrachtgever van (de toekomstige ontwikkeling van) zijn economische omgeving heeft. In het begin van de jaren '80 waren de economische vooruitzichten slecht. De groei van het nationaal inkomen stagneerde, de particuliere inkomens daalden, een groot aantal mensen raakten werkloos. De rendementen in het bedrijfsleven bereikten een dieptepunt terwijl de rentestand sterk opgelopen was. De particuliere opdrachten liepen onder deze omstandigheden sterk terug. De totale bouwproduktie liep terug van 43,5 mld. gulden in 1980 tot 35,2 mld. gulden in 1983 (prijzen 1980). De werkgelegenheid daalde in dezelfde periode nog sneller, nl. met bijna 30% De overheid heeft dit proces niet volledig kunnen en willen keren. Het beleid was in de eerste plaats gericht op herstel van gezonde financieel-economische verhoudim gen. Daarin paste geen omvangrijk stimulerend beleid ten aanzien van de bouw. Niettemin heeft de regering niet nagelaten waar mogelijk de bouwproduktie te ondersteunen. De maatregelen die genomen zijn betroffen aanvankelijk een forse uitbreiding van de sociale huursector in de woningbouw. Vervolgens werden de bouwinvesteringen gestimuleerd door middel van het zogenoemde «1 mld. pakket» en het opzetten van een terugploegprogramma. Dit kreeg een vervolg dat voornamelijk gericht was op infrastructurele voorzieningen bij lagere overheden. De gemeenten kregen daarnaast structureel 50 min. gulden extra ter dekking van kapitaallasten van extra investeringen. Inmiddels werd ook gewerkt aan het opzetten van een omvangrijke lease-operatie ten behoeve van rijkskantoren voor de rijksdienst en het ruimte scheppen voor extra bouwactiviteiten in de gezondheidszorg (de zogenoemde «Lansink-projecten»). Zoals eerder aangegeven hebben het aanhoudende matigingsbeleid, de internationale conjunctuur en de sanering van de rijksuitgaven inmiddels het vertrouwen in de toekomst hersteld. Het kabinet is vast van plan zijn beleid op hoofdlijnen voort te zetten. Ook de komende jaren zullen aanzienlijke ombuigingen op de rijksuitgaven plaatsvinden, zoals in het regeerakkoord is afgesproken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
20
De aanpassingen in het volkshuisvestingsbeleid - die overigens mede gerechtvaardigd worden door de ontwikkelingen op de woningmarkt wegen voor de bouwnijverheid het zwaarst. De gevolgen voor de bouwproduktie van de verlaging van de nieuwbouwuitgaven konden echter beperkt worden door verschuivingen in de financieringscategorieën binnen de sociale huursector. Bovendien kan door een wijziging in de subsidie-methodiek een budgettair neutrale intensivering in de sector woningverbetering worden gerealiseerd. Het herstelbeleid heeft inmiddels tot een sterk verbeterd investeringsklimaat geleid. De positieve impuls die hiervan op de bouwnijverheid uitgaat, begint de direct negatieve invloed van de ombuigingen ruimschoots te overtreffen. Zoals in de Nota Bouwprognoses 1986-1991 is aangegeven zal in 1986 en 1987 zal met name de produktie van bedrijfsgebouwen fors toenemen. De markt voor koopwoningen ondergaat, niet in het minst door de sterk gedaalde rente, een krachtig herstel dat onder meer heeft geleid tot een groei van de woningbouw in de vrije sector. Omdat ook de lease-operatie en de bouwactiviteiten in het kader van de Lansink-projecten nu op gang komen, geeft het verloop van de bouwconjunctuur een florissant beeld. De werkloosheid in de bouw is fors teruggelopen (van 121.000 in 1983 tot 70.000 in 1986) en geeft nog steeds een dalende tendens te zien. Zorgelijk is de ontwikkeling van de uitgaven ten behoeve van de infrastructurele voorzieningen in de grond-, water- en wegenbouw. De onvermijdelijke terugval van de rijksuitgaven in deze sector ten gevolge van het aflopen van de Oosterscheldewerken wordt versterkt door de terughoudendheid van gemeenten die eveneens financieel orde op zaken moeten stellen. Het kabinet heeft inmiddels onderkend dat de gemeentelijke investeringen te zeer onder druk zijn komen te staan. Boven hetgeen reeds in het regeerakkoord was afgesproken zal in 1988, 1989 en 1990 telkens 50 min. structureel aan het gemeentefonds worden toegevoegd voor de dekking van de kapitaallasten van extra investeringen. Voor de laatste twee jaar is daarbij een voorbehoud gemaakt voor het geval de ontwikkeling van het financieringstekort tegen valt. De verantwoordelijkheid voor de feitelijke aanwending in de richting van investeringen, zoals in het bestuurakkoord tussen het kabinet en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is vastgesteld, ligt bij de gemeenten. Indien zij een maximaal gebruik maken kan met 50 min. structurele dekking een eenmalige investeringsimpuls van ca. 450 min. gulden (bij de huidige rentestand) teweeg gebracht worden. Het totaalbeeld voor de bouwconjunctuur ziet er voor de komende jaren niet slecht uit. Mits de economie zich gunstig blijft ontwikkelen, zal de bouwproduktie met 1 a 2% per jaar kunnen groeien. Hiermee krijgt de bouwnijverheid de mogelijkheid zich te herstellen van enkele zeer moeilijke jaren waarin het activiteitenniveau te laag was in het licht van de structurele ontwikkeling op lange termijn. Ik reken het dan ook tot mijn taak in dezen waakzaam te blijven. Mijn streven is erop gericht, bij eventueel dreigende maatschappelijke verliezen mijn invloed aan te wenden om de prioriteitskeuzen van overheden een stabiliserende rol te laten spelen. 4.1.3. Uitbreiding en vervanging van de voorraad bouwwerken De mate waarin de bestaande voorraad bouwwerken uitbreiding behoeft is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. Per sector spelen daarbij allerlei factoren een rol. Het zou echter niet juist zijn de aandacht eenzijdig te richten op de uitbreidingsbehoefte. De mate waarin de kwaliteit van de voorraad bouwwerken voldoet aan de wensen van de gebruiker is voor de bouwnijverheid evenzeer interessant.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
21
Technologische veranderingen en verruiming van de bestedingsmogelijkheden van de gebruiker betekenen dat de eisen die aan het bouwprodukt gesteld worden veranderen. Delen van de voorraad bouwwerken zullen niet aan deze gewijzigde eisen voldoen en daarom ingrijpend worden aangepast of afgestoten en vervangen. Een sprekend voorbeeld van verschuiving van uitbreidingsbehoefte naar vervangingsbehoefte doet zich voor in de woningbouw. Tabel 2 geeft aan dat na het jaar 2000 het aantal onttrekkingen aan de woningvoorraad groter zal zijn dan de uitbreiding. Tabel 2. Vervangings- en uitbreidingsbehoefte van de woningvoorraad onttrekkingen
uitbreiding
gemiddelde l e p f f i j r i uan rifi
x 1000 per jaar 1985-1989 1990-1994 1995-1999 2000-2009
15 16 18 21
voorraad 79 70 50 16
34 36 39 42
Bron: Evaluatie Nieuwbouwprogrammering, 1986.
Ook de eisen die aan de infrastructuur worden gesteld zullen evolueren met de economische en technologische ontwikkelingen. In opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft het Bureau McKinsey een onderzoek verricht naar de knelpunten en mogelijke oplossingen voor het wegverkeer in en naar de Randstad voor de komende decennia. In dit onderzoek getiteld «Afrekenen met files» wordt becijferd dat de kosten van de files op het hoofdwegennet circa f. 700 miljoen per jaar bedragen. Ter oplossing van dit probleem worden verschillende mogelijkheden gegeven, waarvan de kosten afhankelijk van de gekozen oplossing variëren tussen f. 1,8 miljard en f. 2,8 miljard. Onvoorziene omstandigheden voorbehouden heeft het kabinet voor deze kabinetsperiode f 100 min. per jaar toegevoegd aan het Rijkswegenfonds. In dit verband zullen overeenkomstig de uitgangspunten van het regeerakkoord ook initiatieven ontwikkeld worden op het gebied van publiek-private samenwerking. Een interessante ontwikkeling is ook dat door de werkgeversorganisaties VNO en NCW twee commissies zijn ingesteld, die kansrijke projecten inventariseren en de financieringsmogelijkheden bekijken. Bezien zal worden hoe de resultaten van deze commissies kunnen aansluiten op de initiatieven van de rijksoverheid. Een ander punt, dat voor de toekomst van de economie en de werkgelegenheid van belang is, wordt gevormd door de toenemende kwaliteitseisen die gesteld worden aan de electriciteitsvoorziening en de telefoonverbindingen in verband met het toenemende belang van deze voorzieningen voor de toepassing en ontwikkeling van de informatietechnologie. Vooralsnog is het niet mogelijk hiervan aan te geven hoeveel geld hiervoor nodig is. In de sfeer van uitbreiding en vervanging ligt aanvullend op hetgeen door de betrokken departementen op hun terreinen wordt verricht het accent op het verkennen van de ontwikkeling van de marktsector, met name de middellange en lange termijn ontwikkeling van de bedrijfsgebouwen (actie 4.1.1.). Nieuwe vormen van ruimtegebruik als gevolg van technologische ontwikkelingen op het gebied van communicatie en informatie moeten verkend en op hun consequenties voor de bouw bezien worden. In de nota Ruimtelijke Verkenningen is daar reeds aandacht aan besteed. Ook bij de voorbereiding van de 4e Nota Ruimtelijke Ordening zal een en ander worden afgestemd. Ondanks het aantrekken van de markt voor bedrijfsgebouwen is het voor de korte termijn van belang te verkennen wat de mogelijkheden zijn om potentiële knelpunten weg te nemen bij de realisering van investeringen in bedrijfsgebouwen (actie 4.1.2).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1 9 8 7 , 1 9 898, nrs. 1-2
22
Daarbij moet onder andere gedacht worden aan de problematiek van verouderde bedrijfsterreinen en de mogelijkheden tot samenwerking van private en publieke sector. 4.1.4. Instandhouding
en verbetering van de voorraad
bouwwerken
De eerste actie richt zich op de problematiek van de infrastructuur. Overheidsinvesteringen voor de instandhouding en de verbetering van de infrastructuur zijn van belang voor het ondersteunen van het herstel van de marktsector. Het tijdig voorbereiden, in zowel technische als organisatorische zin, van deze investeringen is gewenst (zie motie Schutte nr. 26 (19 700)). In de Grond-, Water- en Wegenbouw-sector geschiedt het leeuwedeel van de produktie in opdracht van provincies, waterschappen en vooral gemeenten. In opdracht van mijn departement is een onderzoek verricht naar de «Besluitvorming en Financiering rond investeren in de infrastructuur» en naar het «Onderhoud aan Infrastructuur» bij de lagere overheden. Ter toetsing van de conclusies van dit onderzoek is een seminar gehouden. Met betrekking tot het bouwvolume in de Grond-, Water- en Wegenbouwsector en de besluitvorming hierover geven onderzoek en seminar aanleiding tot een verkenning van de volgende tot nu toe ontbrekende schakels in het beleid (actie 4.2.1): - kunnen publiekrechtelijke procedures bij rijk, provincie en gemeenten beter worden afgestemd? - kunnen de rijkssubsidieregelingen worden verbeterd, onder meer in lijn met de nieuwe opzet van het stadsvernieuwingsfonds? - is introductie denkbaar van een andere goedkeuringsprocedure van investeringen van gemeenten door de provincie op basis van een meerjarenbegroting? - het helpen ontwikkelen van financiële en technische beheersmodellen voor onderhoud, alsmede van de normering van de onderhoudstoestand van de verschillende infrastructuurgroepen. Ook in de utiliteitsbouw heeft de aandacht zich in het verleden vooral gericht op uitbreidingsinvesteringen. Onderhoud en beheer zijn als aandachtsvelden achtergebleven. Er is weinig bekend over de omvang van de onderhoudsmarkt en de technische, functionele en financiële aspecten die daarbij een rol spreken. Onderzoek daar naar èn naar de mogelijke gevolgen voor het bouwproces in zowel technische als organisatorische zin, is nodig (actie 4.2.2). Ook in de sfeer van de woningbouw moet meer inzicht verkregen worden in bestuurlijke, financiële en organisatorische voorwaarden op basis waarvan de behoefte aan onderhoudsactiviteiten zich ook daadwerkelijk op de bouwmarkt kan manifesteren. Vooral in de woningbouw ontstaat een groeiende neiging van de bewoner het beheer in eigen hand te nemen. Een reeds jaren lopend proces, waarbij eigenaren-bewoners c.q. huurders met behulp van hoogwaardige maar eenvoudig te bedienen apparatuur zelf een deel van de bouwproduktie ter hand nemen in de sfeer van onderhoud, renovatie en verbetering, lijkt zich versterkt voort te zetten. Dit bevordert enerzijds innovatieve ontwikkelingen, anderzijds zou een neveneffect daarvan kunnen zijn, dat relatief grotere onzekerheden zullen ontstaan omtrent de kwaliteit en kwaliteitsborging met betrekking tot een gedeelte van onderhoud en renovatie (actie 4.2.3). 4.1.5. Nieuwe markten De bouwmarkt zal - zoals eerder opgemerkt - de komende jaren naar verwachting sterke veranderingen ondergaan. Dit houdt onder meer verband met de verschuiving van nieuwbouw naar onderhoud en renovatie,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
23
versnelde economische veroudering door technologische veroudering van bijvoorbeeld kantoorgebouwen en een terugtredende overheid. De veranderende vraag stelt hoge eisen aan de marketing door de bouwbe drijven. Daarmee bedoel ik zowel het inventariseren van de vraag en als ook het stimuleren van de markt. De bedrijven zullen zich naar verwachting steeds meer moeten richten op de (individuele) behoefte van de eindgebruiker. Dit teneinde beter te kunnen concurreren met andere duurzame consumptiegoederen en bijvoorbeeld vakantiereizen. Een consequentie van het inspelen op de veranderende vraag is een andere aard van werkzaamheden en een andere wijze van (samen)werken. Zo zal er relatief veel meer aandacht moeten worden gegeven aan het ontwerp en de voorbereiding van de uitvoering daarvan. Een goed voorbeeld daarvan is te zien in de installatiesector. Veel meer dan vroeger worden nu via een uitgekiend ontwerp en een goede werkvoorbereiding de energievoorziening en beheerssystemen in gebouwen gerealiseerd. Het is dus allang niet meer zo dat de electriciën uitsluitend draden trekt of dat de gasfitter uitsluitend een leiding legt. De andere aard van werkzaamheden en de andere wijze van (samen)werken staan ook in verband met de ontwikkeling van doe het zelf sector. Bij marketingactiviteiten moeten deze zaken dan ook in hun samenhang worden bezien (actie 4.1.3). Vanuit mijn coördinerende positie zal ik verkennend onderzoek entameren naar marktsegmenten die voor de bouwnijverheid perspectief bieden. Twee velden zijn reeds nu aan te geven, te weten bouwaktiviteiten in de sfeer van criminaliteitsbestrijding en veiligheid en bouwactiviteiten in de milieusector (4.3.1 en 4.3.2). 4.1.6. Publiek private
samenwerking
De mogelijkheden tot financiering van de noodzakelijke en gewenste investeringen zijn uiteraard van cruciale betekenis voor de bouwmarkt. Deze mogelijkheden zijn, althans voor de overheid, de laatste jaren in belangrijke mate afgenomen. Het regeringsbeleid, voor een belangrijk deel gebaseerd op het streven naar verkleining van het financieringstekort en de daarbij horende bezuinigingen, laat minder ruimte voor grote investeringen. Aan de andere kant zijn de financieringsmogelijkheden in de private sector (m.n. banken en institutionele beleggers) aanzienlijk. Het is dan ook gewenst dat door alle betrokken partijen (overheden, bedrijfsleven en financiers) gezamenlijk wordt gezocht naar nieuwe, creatieve vormen van financiering t.b.v. de bouwproduktie. Daarbij moet met name gedacht worden aan vormen van publiek-private samenwerking (ook wel public private partnership, PPP genoemd). Vanzelfsprekend vormt PPP geen doel op zichzelf. Het moet gaan om projecten die passen in de prioriteitstelling van de betrokken overheden. Hoewel verschillende samenwerkingsvormen tussen overheid en bedrijfsleven reeds lang bestaan, is de systematische aandacht voor het onderwerp vooral gestimuleerd door een passage in het Regeerakkoord: «Nieuwe vormen worden opgezet van publieke en private samenwerking met de gemeentelijke overheid, het plaatselijk c.q. regionaal bedrijfsleven en indien nodig, de rijksoverheid, gericht op het opvoeren van het investeringsvolume, ten behoeve van onder meer stedelijke vernieuwing.» In navolging van het Regeerakkoord spreken we van PPP wanneer een of meer private partijen in een door hen opgezet organisatorisch verband, doch met behoud van de eigen identiteit, gezamenlijk werken aan een onderling overeengekomen doel. Bij deze publiek-private samenwerkingsvormen staat voorop dat de partijen die de middelen inbrengen ook risico's dragen. In overeenstemming hiermee worden de opbrengsten verdeeld Het gemeenschappelijke doel op zich moet de potentie hebben om een bijdrage te leveren aan de hoofddoelstelling van elk der partners. Dit is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
24
uiteraard het belangrijkste motief voor zo'n samenwerkingsverband. De motieven liggen voorts in de aard van de bijdrage. Voor de afzonderlijke partners zullen deze uiteenlopen, afhankelijk van de aard van de partners en het specifieke samenwerkingsproject. Voor de private partner behoeven deze motieven niet alleen van bedrijfseconomische aard te zijn Ook gunstige externe effecten, bijvoorbeeld de marketing waarde van een samenwerkingsproject, zijn van belang. Bovendien kan de overheidspartner de private partner meer zekerheid bieden. Bij de overheidspartner spelen het maatschappelijke effect en de indirecte baten in de sfeer van de economische potenties en de leefbaarheid een belangrijke rol. Bij stedelijke vernieuwing is de gemeente altijd actor. Wie de overige actoren zijn, is afhankelijk van de situatie, dat wil zeggen het gebied, de fase en dergelijke. In de afgelopen jaren hebben tal van steden ervaring opgedaan op het punt van samenwerking met andere actoren, met name in het kader van de stadsvernieuwing. Een bekend voorbeeld is de NV. Economische Herstel Zeedijk waarin de gemeente Amsterdam en enkele banken zich richten op aankoop, verbetering en beheer van woon en winkelpanden in het Zeedijk-gebied. De financiële constructie is: 50% gemeente, 50% bedrijfsleven. Ook voor de oplossing van infrastructurele knelpunten is aan de publiek-private samenwerkingsvorm gedacht (tweede Coentunnel, Westerschelde oeververbinding e.d.). Het spreekt vanzelf dat op dit terrein vooral initiatieven ontplooid worden door de minister van Verkeer en Waterstaat. Het aannemen van de motie-Schutte waarin om extra investeringen in de infrastructuur wordt gevraagd heeft daaraan zeker een bijdrage geleverd. De regering acht immers alleen herschikking van middelen of particuliere financiering mogelijk, met andere woorden het leidt niet tot extra beslag op rijksmiddelen. Particuliere financiering van infrastructurele werken is op zich niet nieuw. Denk b.v. aan de realisatie van de Benelux tunnel, de Zeelandbrug en de reeds vermelde stadsvernieuwingsactiviteiten. Het nieuwe dat wordt nagestreefd, is zowel de systematische opzet van het zoeken naar en het opzetten van samenwerkingsverbanden als de wederzijds positieve benadering van overheid en bedrijfsleven. Door van eikaars sterke punten gebruik te maken kunnen de maatschappelijk gewenste voorzieningen worden uitgebreid, kunnen bouwwerken die anders niet tot stand zouden komen toch gerealiseerd worden en kan de kwaliteit van de bouwproduktie worden verbeterd. Een gezamenlijke aanpak door overheid en bedrijfsleven kan leiden tot een efficiëntere aanpak dan bij afzonderlijk optreden. In dit opzicht is publiek private samenwerking een uitvloeisel van de veranderende positie van de overheid in de samenleving. Daarnaast spelen uiteraard financiële overwegingen een rol. Met name waar mogelijkheden aanwezig zijn de gebruikers van voorzieningen het gebruik in rekening te brengen, kan bezien worden of traditionele overheidsinvesteringen door de particuliere sector verricht en geëxploiteerd kunnen worden. Vanuit mijn coördinerende positie zal ik bij deze ontwikkelingen een initiërende en stimulerende rol vervullen (actie 4.3 3.). Een aantal activiteiten is gestart. Zo wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de succes en faalfactoren bij pps-achtige constructies in het nabije verleden. Deze onderzoeken betreffen zowel de Burgerlijke en Utiliteitsbouw als de Grond-, Weg- en Waterbouw. Op grond van deze onderzoekingen zullen in samenspraak met direct betrokkenen (bouwdepartementen - met name Verkeer en Waterstaat, gemeenten, provincies, beleggers, bouwondernemingen e.d ) beleidsaanbevelingen worden opgesteld. Ik overweeg hiertoe een of enkele werkbijeenkomsten te organiseren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986 1987, 19 898, nrs. 1-2
25
4.2. De bouwarbeidsmarkt De bouwarbeidsmarkt wordt traditioneel gekenmerkt door grote onevenwichtigheden. Gebrek aan goed geschoolde krachten, vergrijzing van het bestand en tegelijkertijd een grote werkloosheid zijn daarvan op dit moment de belangrijkste kenmerken. Het arbeidsmarktbeleid behoort in eerste instantie tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De belangen van de bouwnijverheid bij een goed functionerende bouwarbeidsmarkt zijn zo evident dat mijn betrokkenheid hierbij geen nadere toelichting behoeft. Ook sociale partners zelf zijn zeer actief in het aandragen van ideeën over de aanpak van de bouwarbeidsmarkt. Voor wat betreft de samenhang van het bouwbeleid en het arbeidsmarktbeleid zijn de uitgangspunten van de nota «Afstemming van bouwbeleid en arbeidsmarktbeleid» nog steeds van kracht (gedr. st. Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 16 110, nrs. 1-2). Gezien het grote belang van een evenwichtige ontwikkeling van de bouwarbeidsmarkt naar omvang en kwaliteit, worden vanuit mijn departement langs verschillende lijnen akties ondernomen. In de eerste plaats overleg ik regelmatig met sociale partners over een arbeidsmarktbeleid voor de bouw dat de geschetste onevenwichtigheden tegengaat. Het is een terugkerend agendapunt bij het gestructureerde overleg tussen het Bouwberaad en een delegatie uit het kabinet Daarnaast wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een informatiesysteem op het terrein van de (bouw)arbeidsmarkt dat nader inzicht moet geven in (actie 4.4.1): - de verwachte instroom uit het vakonderwijs op korte en middellange termijn; - de samenstelling van het huidige werklozenbestand in de bouw naar leeftijd, opleidingsniveau, regio en werkloosheidsduur; - de mogelijkheden voor bijscholing van de werklozen; - de verwachte trendmatige vraag naar arbeid in omvang en kwaliteit, rekening houdend met de verschuiving van nieuwbouw naar onderhoudswerk; - de aanwezige en op grond van de trendmatige vraag noodzakelijke opleidingscapaciteit. De verschillende elementen van dit arbeidsmarktonderzoek moeten in samenhang met de vermoedelijke ontwikkeling van het produktievolume inzicht bieden in de verwachte vraag en aanbod van arbeid en de basis vormen voor beleid gericht op opleidingscapaciteit, de inhoud van de opleidingen, het werven van jeugdigen voor de vakopleidingen, en de mogelijkheden tot scholing en inzet van werklozen in de bouwnijverheid of elders.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
26
5. Het bouwproces en het (bouw)bedrijfsproces
Een goed verlopend bouwproces (en het daaraan gekoppelde bedrijfsproces) is een essentiële voorwaarde voor een sterke concurrentiepositie van de bedrijfstak. De veranderende markt vraagt om (nog) meer aandacht voor de relatie tussen kosten en kwaliteit. Belangrijke aspecten daarbij zijn onder meer: kennis van die markt, het ontwikkelen van technologische vernieuwingen, integrale kwaliteitszorg, programmering van onderzoek, verbeterde kennisoverdracht. De gesegmenteerde structuur van de bouw(nijverheid) is juist ook op dit gebied een belemmerende factor. De kwaliteit van partijen en de manier waarop zij samenwerken is van groot belang voor een doelmatige toepassing van mensen en middelen. Het economisch structuurbeleid en de coördinatie van het technologiebeleid behoren tot de primaire verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken. Ik reken het tot mijn taak tot een gecoördineerde aanpak van het technologiebeleid voor de bouw te komen. Het innovatiestimuleringsbeleid geldt ook voor de bouwnijverheid. Maar deze bedrijfstak bestaat, zoals gezegd, uit ongeveer 30.000 bedrijven, waarvan het overgrote deel zeer klein van omvang. Het bouwproces wordt bovendien gekenmerkt door steeds wisselende relaties tussen opdrachtgevers, ontwerpers en adviseurs, hoofd- en onderaannemers en toeleveranciers. Daardoor is het speurwerk, de produktontwikkeling en de uitvoering van bouwwerken vrijwel altijd in verschillende handen. Bovendien bestaan er op ondernemingsniveau een aantal barrières die de invoering van nieuwe technologieën kunnen vertragen of zelfs verhinderen. Gebrek aan inzicht in en kennis van de nieuwste technologieën, onvoldoende financiële middelen en de niet te voorziene bedrijfseconomische risico's zijn de belangrijkste belemmeringen. Te zamen met de wijze van prijsvorming zijn dit invloedrijke factoren voor innovatie. De ervaring leert dat de technologische vernieuwing in de bouwnijverheid zich, ondanks het generieke innovatiestimuleringsbeleid, in onvoldoende mate voordoet. Mijn beleid is dan ook gericht op de bevordering van concrete technologische vernieuwingen in de bouw en dan niet alleen in de vorm van stimulering van het werk van anderen, maar ook in mijn rol van opdrachtgever voor bouwwerken. Ook voor andere aspecten m.b.t. het bouwproces en het (bouw)bedrijfs proces wil ik trachten een bijdrage te leveren aan probleemoplossingen die specifiek op versterking van de bouwnijverheid zijn gericht. In de navolgende paragrafen zal ik een aantal aandachtsgebieden nader uitwerken. 5.1. Technologiebeleid De veranderende markt en de noodzaak de concurrentiepositie op de binnenlandse, zowel als de buitenlandse markt te versterken door verbetering van de relatie kosten-kwaliteit, noopt tot het voeren van een actief technologiebeleid. Het technologiebeleid voor de bouw moet aansluiten op het algemene technologiebeleid zoals dat voor het gehele Nederlandse bedrijfsleven wordt gevoerd en waarover de onlangs door de regering ingestelde Tijdelijke Advies Commissie voor de Uitbouw van het Technologie beleid («Commissie Dekker»), binnenkort advies zal uitbrengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
27
Naast het bestaande generieke beleid met instrumenten als Innovatie Stimuleringsregeling, Technisch Ontwikkelingskrediet, Subsidie Manage ment Ondersteuning e.d is er behoefte aan een specifiek op de bouw gericht technologiebeleid. Als reden hiervoor kan genoemd worden de segmentering van het bouwproces en de grote verscheidenheid van partners in deze bedrijfstak. Bij een generiek beleid, dat door de markt zelf ingevuld moet worden, is de kans groot dat het beleid resulteert in een aantal sub-optimale resultaten die, hoe interessant ook vanuit het gezichtspunt van ieder der partners in het bouwproces, door gebrek aan onderlinge aansluiting en afstemming tussen die partners, voor de bouw als geheel van beperkte betekenis blijven. Ik ben echter wel van oordeel dat het voortouw bij de ontwikkeling van de technologische vernieuwing bij het bedrijfsleven zelf behoort te liggen. De overheid kan ondersteunen, mobiliseren en voorwaarden scheppen. Het gaat daarbij ondermeer om: - bevordering van de internationale oriëntatie van het onderzoek; - stimulering van de samenwerking tussen (grote en kleine) bedrijven met complementaire kennis van technologie en markten («co-makership»); vergroting van de onderzoeks en ontwikkelingsinspanningen voor nieuwe produkt markt combinaties door met name de grote bedrijven; --- richten van de regelgeving op bevordering van o.a. kwaliteitsborging, veiligheid, normering en betere arbeidsomstandigheden; als partij in de markt kan de overheid een voorbeeldfunctie hebben; - uitbouwen en meer effectief maken van een aantal algemene regelingen zoals de Innovatie Stimuleringsregeling (INSTIR), het Technisch Ontwikkelingskrediet (TOK) enerzijds en specifieke programma's zoais het Innovatiegericht Onderzoek Programma-Bouw (lOP-Bouw) en het Programma Technologiebeleid voor de Bouw (PTB) anderzijds; - richting geven aan technologische vernieuwing voor het gehele bouwproces en niet alleen op afzonderlijke - deel - bouwprodukten; - herprogrammering van de onderwijspakketten, betere afstemming op marktbehoeften (Hoger Beroeps- en Universitair Onderwijs); - betere afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt (lager-, middelbaar en hogergeschoolden). Geconstateerd kan worden dat er in de bouw een uiterst gecompliceerd en uitgebreid netwerk van ontwikkelings- en onderzoeksinstellingen, branche-organisaties, programmerende instellingen en bedrijven bestaat. In deze infrastructuur slaagt men er onvoldoende in om slagvaardig op de marktontwikkelingen in te spelen. Ook het OESO-rapport van medio 1986 kwam, zij het in algemene zin, tot de conclusie dat de effectiviteit en efficiency van onderzoeks- en ontwikkelingsinspanningen moeten worden verbeterd, wil men de internationale competitie overleven. Voor de kennisinfrastructuur in de bouw geven voornoemde overwegingen aanleiding tot een overkoepeling, in federatieve zin van met name de branche-organisaties en collectieve programmerende instellingen. Het zou dan kunnen blijken dat hergroepering - en wellicht sanering van de vele organisaties van onderzoek (programmerende) instellingen nodig zou zijn. Een dergelijke bundeling van onderzoeksinspanning zou kunnen leiden tot een overkoepelend federatief orgaan, met handhaving van de identiteit en autonomie bij taakuitoefening van de verschillende onderzoekinstellingen Een van de taken zal zijn het maken van strategische keuzen voor specifieke projecten en niet zozeer het «generaal» overkoepelen van het totaal van de onderzoek- en ontwikkelingsinstellingen. De federatie zal dus onderzoekcapaciteit en de daarbij behorende geldstromen moeten mobiliseren in de richting van enkele duidelijke «strategische» doelen, die aansluiten op de boven geschetste bouwopgave. Bij de opstelling van het programma en de inrichting van de federatie, zowel in bestuurlijke als in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
28
financiële zin, is naast de inbreng van de overheid met name die van het bouwbedrijfsleven van groot belang. Ik heb een en ander ook onder de aandacht van de Cie. Dekker gebracht. In het kader van de uitvoering van het technologiebeleid voor de bouw is door mijn ministerie het Programma Technologiebeleid Bouw (PTB) gestart (acties 5.1.1. en 5.1.3). In overleg met het bedrijfsleven en betrokken departementen zijn, in afwachting van de adviezen van de Commissie Dekker voorlopige prioriteiten vastgesteld. Ter coördinatie van het PTB is inmiddels een Adviesgroep Technologiebeleid Bouw opgericht, die o.a. ook de werkzaamheden van de Commissie Dekker ondersteunt De adviesgroep is samengesteld uit vertegenwoordi gers van bedrijfsleven en overheid. Naast het PTB functioneert sedert 1983 het Innovatiegericht Onderzoekprogramma (IOP) Bouw. Dit IOP heeft ten doel de onderzoeksinspanningen van de Universiteiten en de Grote Technologische Instituten sterker dan in het verleden te richten op de behoeften van het bedrijfsleven, en de contacten tussen onderzoeks wereld en bedrijfsleven te intensiveren. Het IOP past in de programmatische aanpak die door de Minister van Economische Zaken en van Onderwijs en Wetenschappen in het leven is geroepen en die zich richt op kennisontwikkeling op middellange termijn. Het lOP-Bouw onderscheidt zich van het PTB in die zin dat het PTB zich meer richt op de korte termijn en de introductie van nieuwe technische mogelijkheden. 5.2. Integrale zorg voor kwaliteit De wens om de verhouding kwaliteit/kosten te verbeteren, leeft in brede kring. Deze belangstelling is onder andere een gevolg van de wens om de sterke stijging van exploitatiekosten (onderhoud, energieverbruik e.d.) te beperken Zoals eerder is aangegeven, nopen ook ontwikkelingen op het internationale vlak daartoe. Ondermeer door het wegvallen van handelsbelemmeringen tussen EG-lidstaten. Maar ook blijkt het op de internationale markt aantoonbaar kunnen leveren van kwaliteit een «must» te zijn bij het verwerven van opdrachten. Bovendien spelen aspecten als garantie en aansprakelijkheid hierbij een rol. Het inspelen op deze nationale en internationale ontwikkeling, bij de concurrentiestrijd om de aanwending van middelen (ook van de consument), is tevens noodzakelijk om het marktaandeel voor de bouw te behouden respectievelijk, te vergroten. Hoewel kwaliteitsborging in eerste instantie geld kost, werkt het streven naar optimale kwaliteit voor het geheel uiteindelijk kostenbesparend. Nu staat volgens deskundigen kwaliteitsborging in de bouwsector in Nederland nog in de kinderschoenen. Er wordt op veel deelgebieden wel aandacht aan besteed, doch van onderlinge samenhang en afstemming is nog geen sprake. De diverse overheden, die in hun rol van opdrachtgever, regelgever en controleur bij het bouwen zijn betrokken, zullen samen met het bedrijfsleven moeten streven naar mogelijkheden om met verschillende partijen tot een samenhangende visie op kwaliteitszorg te komen. Samen met het Ministerie van Economische Zaken wordt, in het kader van het Project Kwaliteitsbeleid van dat Ministerie, door mij thans onderzocht of, en zo ja, in hoeverre de mogelijkheden aanwezig zijn om deze samenhangende visie te schetsen. Op basis van de resultaten van dat overleg zal worden nagegaan of ik als coördinerend bouwminister een rol kan vervullen in de verdere beleidsontwikkeling ter zake. Daarop vooruitlopend ondersteunen mijn ambtgenoot van Economische Zaken en ik inmiddels acties vanuit het bedrijfsleven die beogen op bedrijfstakniveau instrumenten voor kwaliteitsborging te ontwikkelen (actie 5.2.1.).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
29
Naast projecten die typisch op één branche zijn gericht, noem ik hier b.v. het initiatief tot oprichting van de Stichting Bouw Kwaliteit (SBK), waarvoor het bedrijfsleven zelf het initiatief heeft genomen. Getracht wordt in goed overleg te zoeken naar wegen om door betrokkenen gewenste coördinatie op deelgebieden, zoals op het terrein van certificatie in de bouw, te realiseren.
5.3. Bouwinformatica Een spectaculaire ontwikkeling in het moderne bedrijfsleven is de grensverleggende invloed van de computer. In het bouwproces worden ontwerp, uitvoering en beheer er sterk door beïnvloed. Informatica kan als «hulptechnologie» bijdragen aan vernieuwing en verbetering van dat proces. Omdat complexe processen en grote hoeveelheden gegevens met behulp van de computer kunnen worden beheerst, ligt een integraal computergebruik in het bouwproces voor de hand. De explosief toenemende kennis kan slechts doeltreffend toegankelijk worden gemaakt met behulp van de informatietechnologie. Zo ontstaat ook de mogelijkheid kennis vanuit alle deelprocessen in de bouw terug te koppelen naar de fase waarin cruciale beslissingen worden genomen, meestal de bouwvoorbereidings- en ontwerpfase. De kwaliteit van het bouwprodukt t.a.v. gebruikswaarde en onderhoudsbehoefte kan zo sterk worden verbeterd. De verdere ontwikkeling van kennissystemen (o.a. expertsystemen) waarin expertise en ervaring in overdraagbare vorm kunnen worden vastgelegd kan een belangrijke factor worden voor de verbetering van de communicatie en kennisoverdracht tussen de disciplines. In het eerder genoemde streven naar versterking van de concurrentiepositie kan goed gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van flexibele produktieautomatisering. Zo kan worden ingespeeld op de toenemende vraag naar meer diversiteit en kleinere series tegen aanvaardbare kosten. Ook nieuwe produkten, waarin electronica een grote rol speelt, zoals het zogenoemde «smart buildings» concept, ondersteunen dat streven. Simulatietechnieken kunnen gebruikt worden voor de voorbereiding van de uitvoering. Ook kan de bouwuitvoeringsmethodiek kwalitatief worden verbeterd en de ontwikkeling van nieuwe geavanceerde en ergonomisch verantwoorde produktiemiddelen worden ondersteund. Daardoor kunnen bepaalde sectoren van de nog sterk ambachtelijke bouw overgaan op een meer industrieel georiënteerde produktietechniek. Zo kan ook een bijdrage worden geleverd aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in de bouw, onder meer door computerondersteunde keuze- en ontwerptechnieken voor uitvoeringsvriendelijke bouwmethoden en constructies. De sterk gesegmenteerde structuur in de bouw is mede oorzaak van een achterstand ten aanzien van het computergebruik in deze bedrijfstak. Van de overheid mag vanuit haar verantwoordelijkheid op tal van aspecten van het bouwen verwacht worden dat zij, in samenwerking met de bedrijfstak, condities creëert en knelpunten wegneemt die een doeltreffend computergebruik in de weg staan. Vanuit die optiek geef ik, samen met mijn ambtgenoot van EZ, vorm aan een op de bouw gericht informaticabeleid. Daarbij heb ik gekozen voor de volgende globaal thematische clusters, waarbinnen ook duidelijk afgebakende, bedrijfsgerichte en relatief kortlopende acties en onderzoeken zullen worden geïnitieerd. 1. Versterking van de dialoog tussen de partijen in de bouw onderling en met de software-industrie. Daarmee wordt gestreefd naar een grotere samenhang van onderzoek en ontwikkeling op de terreinen normalisatie, gegevensbestanden, kennisoverdracht en voorlichting (actie 5.3.1).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
30
2. Het ten behoeve van ontwerp, uitvoering en beheer benutten van automatisering, waarbij ook speciaal aandacht aan verbetering van arbeidsomstandigheden gegeven kan worden (actie 5.3.2, 5.3.3, 5.3.4 en 6.4). 3. Gericht beleid met betrekking tot het beheersen van de sociale en bedrijfsorganisatorische gevolgen van automatisering (actie 5.3.3); Beleid ten aanzien van het reguliere onderwijs met betrekking tot informaticaleerstof en educatief computergebruik; de aansluiting van onderwijsprogramma's en de kennisvraag vanuit het bedrijfsleven (actie 5.3.4, 5.4.2 en 5.4.3). 4. Het ondersteunen van fundamentele ontwikkelingen op het gebied van electronische gegevensverwerking in de bouw (actie 5.3.2 en 5.3.4). Bij de uitwerking van deze programmaclusters zal zoveel mogelijk afstemming plaatsvinden met de stimuleringsprogramma's en regelingen van andere departementen. Zo is bij de ministeries van Economische Zaken, Onderwijs en Wetenschappen, Binnenlandse Zaken en Landbouw en Visserij, het «Informatica Stimulerings Plan (INSP) in uitvoering, in het kader waarvan aanzienlijke middelen voor het bedrijfsleven en voor onderzoeksinstellingen ter beschikking zijn gesteld. In dit kader deelt ook het bouwbedrijfsleven in de mogelijkheden van het INSP. Het IOP kent ook als belangrijkste programmaonderdeel de Bouwinformatica. Onder de zgn. CISB-regeling van het Ministerie van Economische Zaken zijn diverse voorlichtings- en bewustwordingsprojecten op het gebied van computertoepassingen door branches uit de bouw en de bouw-nevenbedrijven ondersteund. Ten slotte moet worden gewezen op de SMO-regeling ten behoeve van individuele bedrijven. De belangstelling van het bedrijfsleven, mede gevoed door het succes van deze regelingen, geeft aanleiding het beleid te intensiveren, met inachtname van de budgettaire kaders, met name waar het de informatisering van het bouwproces betreft. 5.4. Kennisoverdracht Allerwegen valt de opvatting te beluisteren dat de kennisinfrastructuur in de bouw niet optimaal functioneert en verbeterd moet worden. Veel kennis die van nut zou kunnen zijn voor produktiviteitsverhoging, kwaliteitsverbetering en verbetering van de arbeidsomstandigheden, wordt in de bouw niet of niet snel genoeg toegepast. Vooral de vele kleine bedrijven verkeren op dit gebied in een achterstandsituatie. De bouwnijverheid moet echter kwalitatief hoogwaardige produkten leveren tegen zo gering mogelijke kosten. Om dat te kunnen realiseren is een goede overdracht van of op zijn minst de toegang tot bestaande en nieuwe kennis van groot belang, met name voor de middelgrote en kleine bouwondernemers (actie 5.4.1) Uitgangspunt bij verbetering van de kennisinfrastructuur is, dat in de eerste plaats bestaande structuren en organen voor kennisoverdracht worden benut. Voorts moet het accent vooral liggen op het oplossen van konkrete knelpunten die de gewenste interactie tussen onderzoekinstellingen/onderwijs en bouwbedrijfsleven belemmeren. Inmiddels is op initiatief van mijn voorganger het aandachtterrein verkend, zijn knelpunten geïnventariseerd en zijn er, na een uitgebreide consultatie van betrokkenen uit de sfeer van onderwijs, onderzoek, bedrijfsleven, overheid en intermediairs aanbevelingen opgesteld. Hieraan is in brede kring bekendheid gegeven, zowel direct als indirect via de persmedia. Het initiatief om tot concrete verbetering van de bestaande situatie te komen behoort mijns inziens bij het bedrijfsleven te liggen, waarbij mijn rol slechts voorwaardenscheppend is (actie 5.4.2). Ook in dit verband zijn de ontwikkelingen op het gebied van informatica van belang. Het soepel verloop van het totale bouwproces wordt namelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
31
mede bepaald door communicatie, informatie en kennisoverdracht, waarvoor de ontwikkelingen op het gebied van de informatica van grote betekenis zijn (actie 5.4.2 en 5.4.3) Integratie van vakbekwaamheden lijkt een structurele ontwikkeling te zijn. Deze kan niet alleen produktieverhogend en dus kostenverlagend werken, maar ook meer voldoening geven in het werk. Voor deze integratie is opleiding en training nodig. Daadwerkelijke verwezenlijking van de integratie is in eerste instantie een zaak van de bouw zelf maar waar mogelijk zal ik dit proces ondersteunen (actie 5.4.4.) Vanuit mijn coördinerende rol kan ik de volgende bijdragen leveren: het bedrijfsleven kan worden gestimuleerd tot het oplossen van concrete knelpunten, onder meer door advisering en door het beschikbaar stellen van financiële middelen voor onderzoek, demoprojecten en dergelijke (actie 5.4.1). Daarnaast zal bij alle in dit verband relevante acties in het kader van het gecoördineerd bouwbeleid steeds expliciet aandacht worden geschonken aan het aspect kennisoverdracht. Tevens reken ik het tot mijn taak om te zamen met de minister van Onderwijs en Wetenschappen zorg te dragen voor een hoogwaardige kennisontwikkeling, met name ook met betrekking tot het universitair onderwijs (actie 5.4.5.) 5.5. Milieu en bouwen De bouw, het onderhoud, het beheer en ook de exploitatie van de gebouwde omgeving en de infrastructurele voorzieningen hebben blijvende en vaak onomkeerbare interactie met het natuurlijke leefmilieu. Het inzicht, dat alle mechanismen in het milieu met elkaar samenhangen, heeft geleid tot een fundamenteel nieuwe benadering van de wijze waarop de mens vorm geeft aan zijn leefomgeving en aan de middelen om die te verbeteren en te beschermen. Een voorbeeld daarvan is de beslissing om het ontwerp van de stormvloedkering in de Oosterschelde zo te wijzigen, dat de getijdenbeweging niet geheel verloren gaat. Ook op andere terreinen, zoals de winning en verwerking van grondstoffen, het gebruik van bodem, water, lucht en energie ten behoeve van het bouwen, worden wij voor milieuvraagstukken geplaatst die deels door gewijzigd beleid, maar veelal ook met behulp van nieuwe en nieuw te ontwikkelen technologie kunnen worden opgelost. Zo levert de huidige methode van energieopwekking - steenkool, olie - grote afvalresiduen op (vliegas en slakken). Onderzoek is erop gericht deze afvalstoffen milieuhygiënisch verantwoord te gebruiken als toeslag voor beton en asfalt en zelfs voor nieuwe bouwmaterialen. Een ander voorbeeld is het (her)gebruik van sloopafval van bijvoorbeeld beton, baksteen, asfalt, etc. Daarnaast wordt gestreefd naar bouwmethoden ter voorkoming van de (schadelijke) reststoffen, die ontstaan tijdens fabricage van bouwmaterialen, (assemblage) van bouwwerken of bij sloop. In het algemeen werkt het marktmechanisme (nog) niet zodanig dat rekening wordt gehouden met het milieu. Een verdere bewustwording van de problematiek is daarvoor zeer wezenlijk. Ook in de bouw kan het milieu niet worden behandeld als een gratis hulpbron, waaruit men stoffen kan betrekken en vrijelijk kan vervormen of waarop onbekommerd geloosd kan worden. Het ligt in mijn bedoeling om, met als invalshoek de realisatie van de gebouwde omgeving, meer aandacht te schenken aan de integratie met het milieu (acties 4.3.2, 5.5.1 en 5.5.2). In toenemende mate ontstaat belangstelling voor energiebesparende bouwmethoden, en voor de ontwikkeling van bouwmaterialen met een geringe energie-inhoud en/of een relatief langere levensduur Dit onderscheid kan verder doorgevoerd worden voor draagstructuren met langere levensduur (beleggingstechnisch en ecologisch van belang) versus demontabele inbouwpakketten met kortere levensduur, die aan de veranderende wensen kunnen worden aangepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
32
De problematiek rond verontreinigde grond wil ik hier niet onbesproken laten. De bebouwde lokaties waarvan de grond met chemisch afval is verontreinigd, zijn in kaart gebracht. Zowel de normstellingsacceptatie als de ontwikkeling van zuiverings- en opslagtechnologie, alsook de problematiek van de reststoffen na zuivering, vragen aandacht. Overleg daarover met het bedrijfsleven is thans gaande. Uiteraard is het beleid er op gericht om verontreiniging te voorkomen en waar dat niet meer mogelijk is, te beperken. Partijen, bedrijfstakken, instanties en overheden zijn hier vanuit zeer uiteenlopende doelstellingen en belangen bij betrokken, of moeten, om de gewenste beleidsdoelstellingen te realiseren, tot samenwerking worden bewogen. Ik wil niet in de laatste plaats ook als milieu-minister een coördinerende, initiërende en stimulerende rol spelen, door overleg te bevorderen en in bijvoorbeeld demonstratieprojecten ruimte te geven voor het verwerken van nieuwe inzichten. In dit verband wordt gewerkt aan het inrichten van een netwerk voor het verspreiden en toepassen van de kennis. 5.6 Architectuur en de gebouwde omgeving De verzameling van de gebouwde objecten, de gebouwde omgeving, is verweven met de stedebouwkundige context en landschappelijke structuren, met de natuur, met het milieu. De juiste inpassing van de gebouwde omgeving in deze structuren, maar ook in de maatschappelijke omgeving, wordt bepaald door vele aspecten, die in samenhang met elkaar moeten worden afgewogen. Deze samenhang moet ook bij de uitwerking in termen van functionele, constructieve en architectonische kwaliteit voortdurend voor ogen staan. Zoals in de «Nota Architectonische Kwaliteit» (ministerie VROM, februari 1985) van de Rijksbouwmeester aangegeven is, zijn de functionele en constructieve kwaliteit alsmede de kosten goed te definiëren en te toetsen (programma van eisen, functies van ruimten voorzieningen, klimaat, sterkte en draagkracht etc). De architectonische kwaliteit van de ruimte wordt mede bepaald door de mate waarin zij voor het beoogde gebruik geschikt is, of sterker nog, of zij tot zulk een gebruik oproept en er een extra dimensie aan geeft. Daarnaast geven «mooie» gebouwen eerder aanleiding tot een zorgvuldige behandeling van de rest van de gebouwde omgeving. De eisen met betrekking tot de architectonische kwaliteit zijn slechts in algemene termen te beschrijven en kunnen niet worden gekwantificeerd. De beoordeling is dan ook subjectief en men zal goede kennis moeten hebben van de overwegingen die tijdens de ontwikkeling van het concept tot bepaalde keuzen hebben geleid. Het expliciet hiermee rekening houden heeft tot gevolg dat de betekenis van de architectuur, als schakel tussen cultuur en functioneel gebruik duidelijker naar voren kan komen. De consequenties van een hoge architectonische kwaliteit gaan verder dan de voldoening van de architect. In de Nota Ruimtelijke Perspectieven wordt als trend aangegeven dat de vraag naar een hoogwaardige architectonische kwaliteit, ook in termen van «representativiteit», zal toenemen. Een hoogwaardig gebouwde omgeving is een stimulans voor Nederland als distributieland, draagt bij aan een gunstig klimaat voor investeringen en dus aan de economische groei. Een uitgekiende vormgeving aansluitend bij de functies en de gekozen materialen en technieken leiden tot een hoge kwaliteit van de gebouwde omgeving, maar tegelijkertijd tot minder kosten. Beide componenten staan centraal in het technologiebeleid voor de bouw dat eerder in deze nota werd behandeld. Het is mijn voornemen om, zeker in mijn functie als opdrachtgever van een groot deel van de gebouwde omgeving en zonder het kostenbewustzijn te verwaarlozen, te streven naar een hoge architectonische kwaliteit en voorwaarden te scheppen waaronder deze tot stand kan komen. Daarmee wil ik een bijdrage leveren tot het creëren van een «collectieve trots» m.b.t. de gebouwde omgeving.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
33
6. Kwaliteit van de arbeid
6 . 1 . Algemeen Zoals uiteengezet in hoofdstuk 2 heeft de bouw belang bij goed opgeleide arbeidskrachten, die kunnen werken in een veilige, gezonde en ook overigens prettige omgeving. Dat geldt natuurlijk ook voor andere bedrijfstakken, maar de arbeidsintensiteit in de bouw is groot en ook andere specifieke kenmerken van de bedrijfstak (bijv. tijdelijkheid van de bouwplaats, weersinvloeden) maken extra aandacht voor dit aspect gewenst. Goede arbeidskrachten en een goed arbeidsklimaat zijn goede voorwaarden voor verbetering van produktiviteit en kwaliteit en daarmee voor een sterkere concurrentiepositie en continuïteit. Dat is in het belang van alle betrokkenen, werkgevers en werknemers, maar ook van de overheid. De overheid als belangrijkste opdrachtgeefster en hoedster van het algemeen belang, ziet toe dat het bouwprodukt bijdraagt aan een kwalitatief hoogwaardige omgeving. Het beeld dat men in onze samenleving van de bouw heeft, onder meer op deze aspecten, is niet erg positief. Soms is dat gebaseerd op sterk vertekende of verouderde informatie. Maar vaak ook is het terecht. Er valt nog veel te verbeteren, in de eerste plaats door het bedrijfsleven zelf. Maar de overheid kan voorwaarden scheppen en soms ook concreet steunen. In voorgaande hoofdstukken is reeds aandacht besteed aan economische en technologische factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van de arbeid en van de mensen die in de bouw werken. De daarbij behorende acties staan ook in dat kader vermeld. Op deze plaats wil ik nog nader ingaan op de arbeidsomstandigheden op de bouwplaats. 6.2. Arbeidsomstandigheden op de bouwplaats De bouw kent een aantal specifieke kenmerken, die in dit verband relevant zijn. De weersafhankelijkheid is groot. De produktieplaats wisselt steeds. Bovendien is er voor bouwvakkers sprake van veel wisselende dienstverbanden. Een ander kenmerk is dat er een groot aantal ongevallen plaatsvindt en dat het ziekteverzuim relatief hoog is. Een aantal van de negatieve kenmerken is niet te veranderen of te beïnvloeden. Andere kenmerken zijn dat echter wel. Zo zou bijvoorbeeld de vraag gesteld kunnen worden of door middel van andere werkmethoden het aantal WAO-ers, dat voortkomt uit deze bedrijfstak, in de toekomst zou kunnen verminderen. Ook aspecten als beloning en afwisseling en uitdaging in het werk spelen een rol bij het bepalen van het arbeidsklimaat. De totstandkoming van de Arbeidsomstandighedenwet (ARBO-wet) is een belangrijke ontwikkeling in dit verband, ook voor de bouwnijverheid. Per 1 juni 1985 is de eerste fase van de wet van kracht geworden. Het streven van de regering is erop gericht de wet vanaf 1990 geheel van kracht te doen zijn. Verwacht wordt dat de ARBO-wet een sterk positieve invloed zal hebben op de kwaliteit van de arbeid(somstandigheden) op de bouwplaats. Daar staan evenwel kosten tegenover. En zoals zo vaak, de kosten gaan voor de baten uit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
34
Het is verheugend dat werkgevers en werknemers in de bouw elkaar gevonden hebben in de Stichting Arbouw, teneinde tot samenwerking op dit terrein te komen. Ik zal de ontwikkelingen nauwgezet volgen en bevorderen dat het regeringsbeleid op dit terrein ook voor de bouw vorm en inhoud krijgt (actie 6.1). Mij staan enkele acties voor ogen die ik graag met sociale partners gezamenlijk en in goed overleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zou willen bevorderen: bijvoorbeeld het in overleg met de Stichtig Arbouw ontwikkelen van een keurmerk voor bouwmaterialen die veilig en gezond werken bevorderen (actie 6.3). Een andere bijdrage van mijn kant zou kunnen zijn het helpen formuleren van besteksbepalingen die veilig en gezond werken bevorderen in het bijzonder voor de rijksoverheid als opdrachtgever (actie 6.2). Daarnaast ben ik als coördinerend minister voornemens vooral ook de ontwerpers te stimuleren bij hun werk expliciet aandacht te schenken aan de arbeidsomstandigheden die zullen gelden in de uitvoeringsfase (actie 6.4). De sterke toename van doe-het-zelf-activiteiten heeft onder meer geleid tot de ontwikkeling van gebruikersvriendelijke en veilige hulpwerktuigen. Bij het beleid gericht op verbetering van de arbeidsomstandigheden op de bedrijfsmatige bouwplaats, kan van deze ontwikkeling gebruik worden gemaakt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
35
7. Regelgeving in de bouw
Een belangrijk deel van het overheidsbeleid krijgt gestalte in de vorm van wet- en regelgeving. Dat geldt ook voor het beleid gericht op de bouwnijverheid. Op de hiervoor behandelde beleidsterreinen vindt regelgeving plaats die - soms indirect - gevolgen heeft voor de bouwnijverheid. Gedacht kan worden aan de Arbo-wet of het wetsontwerp Vermeend/Moor. Bij de besluitvorming over regelgeving moet een voortdurende afweging worden gemaakt tussen enerzijds de behoefte daaraan, ook als deze door het bedrijfsleven wordt uitgesproken, en anderzijds de wens tot terugdringen van de rol van de overheid, met name door deregulering. In mijn coördinerende rol wil ik dit spanningsveld zichtbaar maken en de gevolgen van eventuele regelgeving aangeven, met name ook met het oog op de belangen van de bedrijfstak die in het geding komen bij de eventuele realisatie van voornemens (actie 7.4). Daarnaast is er de regelgeving die zich specifiek op de bouw richt. Te denken valt aan de terreinen mededinging en ordening, aan Europese richtlijnen, wijziging van de Woningwet, etc. Ik ben veelal betrokken in de voorbereidende activiteiten, soms ook bij de uitvoering (actie 7.4 t/m 7.7). Zo worden stimulerende en coördinerende activiteiten ontplooid om in overleg met het bouwbedrijfsleven te komen tot herziening van regelingen zoals de Uniforme Administratieve Voorwaarden (UAV) (acties 7.1 en 7.2). Bij de totstandkoming van de Europese richtlijnen verricht het ministerie van EZ coördinerende activiteiten. Ik reken het tot mijn taak een bijdrage te leveren aan de Nederlandse standpuntbepaling ten aanzien van concept-richtlijnen die de bouw rechtstreeks raken. Op het terrein van de mededinging zal in 1987 een AMvB van kracht worden, die de onverbindendverklaring beoogt van zowel het niet op aanbestedingsregelingen gebaseerd overleg (de zogenoemde voortrein), als van die onderlinge afspraken die tot prijsverhogingen leiden welke niet zijn gebaseerd op reëel gemaakte kosten. Voorbeelden van zulke prijsverhogingen zijn de in de huidige mededingingsregelingen nog genoemde prijscorrectie en prijsverbetering. Ik reken het tot mijn coördinerende taak de ontwikkelingen met betrekking tot de mededinging in de bedrijfstak bouw nauwlettend te volgen. In dat kader zal op korte termijn samen met het ministerie van EZ een onderzoek gestart worden ondermeer naar de wijze waarop opzetten ten behoeve van algemene bouwdoeleinden besteed worden. Voorts wordt er in het Europa van de Twaalf ambitieus gewerkt aan een organisaties kunnen worden ondersteund in hun voorlichtingsactiviteiten terzake.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
36
8. Internationale aspecten van het bouwbeleid
Was de bouwnijverheid tot voor kort een, behoudens voor enkele grote internationaal operende bouwbedrijven, volstrekt nationaal gebeuren, allengs treden er veranderingen op die een gestructureerde aandacht voor het buitenland noodzakelijk maken. In de eerste plaats valt te denken aan de vergelijkbare gevolgen van de veranderingen op de bouwmarkt ten gevolge van demografische en economische ontwikkelingen in de westerse landen en de wijze waarop deze landen deze problematiek tegemoet treden. Daarnaast ontstaat in ontwikkelingslanden een toenemende behoefte aan technische en bestuurlijke kennis om de gevolgen van de snel groeiende bevolking en de verstedelijking tegemoet te treden. Voorts wordt er in het Europa van de Twaalf ambitieus gewerkt aan een verdere integratie van de Europese markt, iets wat de afzet van bouwmaterialen en produkten niet onberoerd zal laten. En last but not least doet het bouwbedrijfsleven een beroep op de overheid om haar te ondersteunen bij het verwerven van opdrachten in het buitenland. Mijn departement is in toenemende mate bij internationale activiteiten op het gebied van de bouw betrokken. Het doel daarvan is tweeledig. Veelal zijn de activiteiten gericht op het vergaren van kennis omtrent het in het buitenland gevoerde beleid op specifiek de bouw rakende gebieden, teneinde hieruit lering te trekken voor de Nederlandse situatie. Dit geldt ondermeer voor activiteiten op het gebied van het technologiebeleid en de arbeidsmarkt. Soms echter gaan ze een stap verder en beogen de buitenlandse activiteiten de besluitvorming in een ander land c.q. internationale verbanden te beïnvloeden. De exportondersteunende activiteiten streven beide doelen na. Hoewel het uitgangspunt is dat bouwexport primair een zaak is van het bouwbedrijfsleven, tracht ik daar waar mogelijk het bouwbedrijfsleven in haar exportactiviteiten te steunen. Met deze steun wil ik een bijdrage leveren aan de versterking van de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bouwbedrijfsleven en het positieve effect die dit heeft op de betalingsbalans te vergroten. In nauw overleg met het ministerie van Economische Zaken, dat de buitenlandse economische betrekkingen van de overheid coördineert, ben ik thans bezig een op de bouwnijverheid gericht buitenlands beleid te ontwikkelen. In de volgende paragrafen wordt een viertal clusters van dat buitenlands beleid onderscheiden, te weten: - Internationale samenwerking; - Voorlichting over nieuwe produkten en markten; - Presentatie en promotie van Nederlandse produkten; - Stimuleren van samenwerkingsverbanden. 8 . 1 . Internationale samenwerking Nederland is bij uitstek afhankelijk van een open markt. Dit geldt ook voor de bouw en dan vooral voor de export van bouwmaterialen naar andere EG-landen. De bouw heeft er aldus belang bij dat belemmeringen in de sfeer van regelgeving, normalisatie en kwaliteitsverklaringen worden weggenomen. Voorts is het voor de beleidsontwikkeling van belang dat kennis wordt genomen van ontwikkelingen in andere landen op het gebied van werkgelegenheid en technologie. Om deze redenen is het van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2 i
37
belang dat mijn departement bijvoorbeeld participeert in internationale verbanden als: Europese Gemeenschap (EG), Economie Commission for Europe (ECE), Conseil International du Batement (CIB), Euroconstruct en International Federation for Housing and Planning (IFHP) e.d. (actie 8.1.1, 8.1.3 en 8.1.4). Op verzoek van ontwikkelingslanden worden in toenemende mate bilaterale samenwerkingsverbanden aangegaan tussen mijn departement en het vakdepartement van het ontvangende land (bijvoorbeeld Egypte en Indonesië). Met deze bilaterale samenwerkingsovereenkomsten wordt eendeels beoogd de overdracht van bestuurlijke en technische kennis ten behoeve van de versterking van het lokale bestuur, daarnaast wordt hiermee nagestreefd de investeringen en handelsdoeleinden van het Nederlandse bouwbedrijfsleven te ondersteunen (actie 8.1.2). Voor V&W geldt dat zij soortgelijke aktie op dit terrein nemen. 8.2. Voorlichting aan het bouwbedrijfsleven over exportzaken Om het bedrijfsleven te attenderen op de mogelijkheden van bouwexport en de steun die de overheid daarbij kan leveren zijn in nauwe samenwerking tussen EZ en VROM verscheidene activiteiten gaande of in voorbereiding. De acties richten zich op respectievelijk het organiseren van voorlichting over potentiële exportmarkten, de problematiek van de exportfinanciering en de Nederlandse export-subsidiefaciliteiten (actie 8.2). In dit verband publiceerde VROM onlangs een brochure «Bouwen over de grenzen». In deze brochure worden de belangrijkste instrumenten van de overheid aangegeven ter ondersteuning van de bouwexport. Ook hier voert mijn ambtgenote van V&W een vergelijkbaar beleid. 8.3. Communicatieve ondersteuning van exportinitiatieven Naast deze op voorlichting gerichte activiteiten, tracht ik in overleg met het bedrijfsleven tot gebundelde exportinitiatieven te komen (actie 8.3.1). Om de internationale markt enigzins geconcentreerd te kunnen bewerken hebben overheid en het georganiseerde bouwbedrijfsleven gekozen voor een speerpuntenlandenaanpak. Naast de nabij gelegen landen van de EG en in mindere mate de VS zal de gezamenlijke inspanning van de overheid en het bouwbedrijfsleven in de Burgerlijke & Utiliteitsbouw-sector zich in eerste instantie vooral richten op de landen Egypte, Indonesië, China en India. Zo leidde de oud-staatssecretaris bouwmissies naar Egypte, Indonesië en Amerika, terwijl mijn voorganger een wegenbouwmissie leidde naar Rio de Janeiro. Het bouwbedrijfsleven heeft daarbij contacten kunnen leggen op hoog niveau. De Egyptische autoriteiten brachten in juni van 1986 een tegenbezoek aan Nederland. Ter ondersteuning van de presentatie van het Nederlandse bouwbedrijfsleven in het buitenland worden exportcatalogi samengesteld (actie 8.3.2). 8.4. Stimuleren samenwerkingsverbanden In het kader van het bevorderen van samenwerkingsverbanden steunt VROM de oprichting van een Bouwexportcentrum (NEBEX), waarin circa 60 bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf hun exportactiviteiten hebben gebundeld. Ten behoeve van de coördinatie van de exportondersteunende activiteiten van het ministerie van VROM en het relevante bouwbedrijfsleven is een Export Platform VROM opgericht. Dit is een overlegorgaan van bouwbedrijfsleven en overheid gericht op de bevordering van de bouwexport.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
38
Het Platform richt zich vooral op projecten en regio's in de wereld, waarvan wordt verondersteld dat zonder bundeling van specialistische know how van bedrijfsleven en overheid geen projectmogelijkheden voor een inschakeling van het Nederlandse bouwbedrijfsleven gegenereerd respectievelijk bewerkstelligd kunnen worden. Het Platform streeft voorts naar een verbetering van de informatie-uitwisseling tussen overheid en bouwbedrijfsleven aangaande internationale zaken. Het Platform fungeert ook als overlegorgaan inzake EG-activiteiten. De afstemming van exportbevorderende activiteiten in de sector van de grond-, weg- en waterbouw vindt in samenwerking met V & W plaats, onder andere door vertegenwoordiging van VROM in het Exportplatform Verkeer en Waterstaat en de participatie van Verkeer en Waterstaat in het Exportplatform VROM. Het uitvoerend bedrijfsleven is in de platforms vertegenwoordigd door de Vereniging van Nederlandse Aannemers met Belangen in het Buitenland (NABU) en de ontwerpende disciplines door de Orde van Nederlandse Raadgevende Ingenieurs (ONRI) (actie 8.4).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
39
9. Organisatie en wijze van aanpak
9 . 1 . De plaats van de coördinerend bouwminister Het vraagstuk van de organisatie van de coördinatie kent een bestuurlijk en een ambtelijk facet. Coördinerende activiteiten in de bouw kunnen alleen maar op zinvolle wijze worden uitgevoerd op basis van inzicht in en beïnvloedingsmogelijkheden op het brede terrein van de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering van de gebouwde omgeving. Tot de portefeuille van de minister van VROM behoren onder meer de ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, de huisvesting van de rijksoverheid, en het milieubeheer. Het is duidelijk dat daarmee in deze portefeuille het meeste inzicht in en de grootste beïnvloedingsmogelijkheden op het terrein van de gebouwde omgeving verenigd is. Op basis daarvan is de minister van VROM coördinerend bewindsman voor het bouwbeleid. De ambtelijke ondersteuning van de ministervan VROM als coördinerend bewindspersoon van het bouwbeleid berust bij de Directie Coördinatie Bouwbeleid (DCB). 9.2. Afstemming van beleid Knelpunten bij het bestaande beleid kunnen het gevolg zijn van een gebrek aan coördinatie. Al dan niet op eigen initiatief kan de hiervoor genoemde DCB knelpunten op dit aspect onderzoeken. Beginpunt voor zo'n aanpak gericht op coördinatie vormen de door de verschillende overheidsorganisaties gehanteerde instrumenten en de invloed daarvan op de vraag en het aanbod in de betreffende markt. De DCB zal dit in kaart brengen door middel van inventarisaties, verkenningen en onderzoeken. Op grond van het daardoor verkregen beeld zal de DCB nagaan of de knelpunten het gevolg zijn van onvoldoende of onjuiste coördinatie dan wel het ontbreken van coördinatie. Indien dit het geval is, zal de DCB vervolgens via overleg tussen de betreffende organisaties een betere afstemming nastreven tussen de gehanteerde instrumenten. Daarbij kan het in het geval van structurele aangelegenheden soms aanbeveling verdienen deze afstemming in formele procedures vast te leggen. Dit lijkt evenwel een aantrekkelijker oplossing dan het is. Want het beperkt in hoge mate de flexibiliteit van de betreffende organisaties. Daarmee krijgt de coördinatie bij deze organisaties een negatieve lading, hetgeen de medewerking niet zal bevorderen. Het zal daarom in de meeste gevallen beter zijn te volstaan met informeel overleg. Het is echter heel wel denkbaar dat het informele overleg niet leidt tot de gewenste resultaten. Dit kan twee redenen hebben. De eerste is dat de betreffende organisatie niet bereid is de inzet van instrumenten in tijd en intensiteit mede af te stemmen op de doelstelling van een betere werking van het markt- of het budgetmechanisme. Weliswaar is iedereen daarbij gebaat, maarde bate is individueel nauwelijks toerekenbaar. Overleg tussen mij, als de coördinerend bewindsman en de bestuurlijk verantwoordelijken voor de betreffende organisatie is dan vaak de enige oplossing. De tweede reden waarom het informele overleg mogelijk niet tot het gewenste resultaat leidt, is dat de weigering tot medewerking berust op
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
40
verschillen in doelstellingen. Een voorbeeld. De ruimtelijke ordening geschiedt via in de wet geregelde procedures, onder meer leidend tot streek- en bestemmingsplannen. Eén van de doelstellingen is om betrokkenen een grote invloed te geven bij de ruimtelijke inrichting. Daartoe zijn uitvoerige inspraak- en beroepsprocedures ingevoerd, die veel tijd kunnen vergen. De onvoorspelbare tijdsduur daarvan kan leiden tot ongewenste fluctuaties in het aanbod van bouwlokaties. Het bijstellen van de inspraaken beroepstermijnen kan wel leiden tot een beter in de tijd beheersbaar aanbod van bouwlokaties, maar kan tegelijkertijd afbreuk doen aan de doelstelling van grote invloed van betrokkenen. Het is duidelijk dat in dit geval conflicterende doelstellingen een belemmering vormen voor een betere afstemming van de gehanteerde instrumenten. Informeel overleg is dan niet toereikend. Afhankelijk van de aard van de problematiek zullen op bestuurlijk niveau uitspraken moeten worden gedaan over de prioriteitsvolgorde. De DCB heeft daarbij tot taak de coördinerend bewindsman ambtelijk te ondersteunen en de consequenties voor de bouw aan te geven. Het voorgaande samenvattend: bij de coördinatie in de zin van afstemming van het beleid vormen de gehanteerde instrumenten en de wijze waarop deze worden gehanteerd, het aangi ijpings punt. Inventarisaties, verkenningen, onderzoekingen en informeel overleg vormen de kenmerkende elementen van zo'n aanpak. In zoverre de met de instrumenten nagestreefde doelstellingen conflicteren, komt ook de inhoud van de doelstellingen zelf aan de orde. De daarbij te maken keuzes zullen op bestuurlijk niveau moeten worden afgedaan. 9.3. Verkenning van ontbrekende schakels De verkenning van ontbrekende schakels in het beleid is een continu proces. Het is zaak dit proces zorgvuldig te bewaken. In de eerste plaats om bij deze verkenningen niet opnieuw het wiel uit te vinden en ze niet gedetailleerder te laten zijn dan strikt noodzakelijk is. In de tweede plaats om bij de selectie van hoofd- en bijzaken een wijze zelfbeperking te betrachten. En in de derde plaats om te bewerkstelligen dat de noodzakelijke beleidsaanpak zo snel mogelijk wordt opgepakt en uitgevoerd door de daarvoor meest gerede organisatie(s) van de overheid en de bedrijfstak. De ervaring leert dat het gevaar zeer groot is dat het leveren van een bijdrage tot een eerste beleidsaanpak uitloopt op het volledig in eigen beheer houden van de materie. De genoemde overwegingen om het zoekproces zorgvuldig te bewaken, blijken in de praktijk even zovele bedreigingen voor het op termijn goed functioneren van een coördinatiedirectie. Er is een voortdurende dreiging te blijven steken in de inhoud van de materie, alles even belangrijk te vinden en zelf de uitvoering ter hand te nemen. Als deze verleidingen niet worden weerstaan, valt zo'n orgaan terug tot een reguliere beleidsdirectie met alle competentieproblemen van dien. Het is dan ook zaak om bij het bepalen van activiteiten deze bedreigingen te onderkennen en te weerstaan. 9.4. Aanspreekpunt voor afstemming en verkenning In de voorgaande paragrafen is de wijze van aanpak beschreven bij de coördinatie van de afstemming van bestaand en verkenning van nieuw beleid. Daarbij kan het initiatief op grond van overleg en informatie liggen bij de DCB. Maar initiatieven op dit terrein kunnen en zullen ook worden genomen door mij, door bewindspersonen van de andere bouwdeparte-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
41
menten en die van EZ, SZW en Financiën en door organisaties uit de bouw. De DCB moet daarvan op de hoogte zijn. Het vervullen van deze oog en oorfunctie voor de politieke top en de organisaties uit de bouwnijverheid is van cruciale betekenis in het gehele proces van coördinerende aktiviteiten. Ten behoeve van deze oog- en oorfunctie is een formeel en informeel netwerk binnen de betrokken departementen en de bedrijfstak noodzakelijk waardoor mede de beleidadvisering kwalitatief verbeterd wordt door de verbreding van het ambtelijke en maatschappelijk draagvlak. (Zie hoofdstuk
10.) 9.5. De omvang van de DCB Het takenpakket van de DCB is breed, veelomvattend en vooral veranderlijk naar inhoud. Het veelomvattende en de neiging om bij het ontwikkelen van nieuwe beleidsaanzetten ook de uitvoering ter hand te nemen, oefenen een opwaartse druk uit op de omvang van de personeelsbezetting van een coördinatiedirectie. Aan de andere kant is het voor het welslagen van de DCB van het allergrootste belang dat zij snel, slagvaardig en uiterst flexibel kan opereren. Dat vereist een kleine organisatie met korte interne lijnen en een informele cultuur. Een kleine organisatie draagt er bovendien toe bij dat het takenpakket voortdurend wordt gecontroleerd op minder belangrijke en oneigenlijke activiteiten. En in geval van majeure en complexe projecten dwingt het zo'n directie bovendien tot inschakeling van deskundigen uit andere delen van het departement en/of daarbuiten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
42
10. Het netwerk van contacten
Mede als gevolg van de complexiteit van het bouwbeleid, ligt bij de invulling van mijn coördinerende taak een sterk accent op communicatie. De oog- en oorfunctie van DCB op het raakvlak van overheid en bouwbedrijfsleven vergt goede kennis van de organisatiestructuur in de bouwwereld en een netwerk van contacten. Het gaat daarbij om tweerichtingsverkeer: informatie verzamelen ten behoeve van de beleidsvoorbereiding en beleidsverklaring naar organisaties. Met andere woorden, kennisoverdracht en overleg zijn essentiële instrumenten van mijn beleid. 1 0 . 1 . Kennisoverdracht De kennisoverdracht bevindt zich nog in een stadium van ontwikkeling. Onder kennisoverdracht versta ik zowel voorlichting als instructie; het eerste instrument primair gericht op het dusdanig overdragen van kennis aan betrokkenen in het bouwproces, dat daadwerkelijk de door mij gewenste coördinatie en samenhang kan ontstaan; instructie is meer gericht op het bijbrengen van vaardigheden op de diverse terreinen van het bouwproces en de arbeidsomstandigheden. Beide terreinen bevinden zich nog in een pril stadium van ontwikkeling. Ik stel mij voor, in de volgende voortgangsnota een samenhangend plan van kennisoverdracht t.b.v. de coördinatie bouwbeleid te presenteren. 10.2. Overleg Bij de uitvoering van coördinerende activiteiten is een netwerk van contacten onmisbaar. De binnen deze netwerken plaatsvindende informatie-uitwisseling vormt de basis voor de verdere werkzaamheden. Alle medewerkers van de DCB hebben voor de uitvoering van hun werkzaamheden dan ook zo'n informeel netwerk, vaak op ad hoc basis. Deze netwerken zijn noodzakelijk om over de volle breedte van de bedrijfstak alle benodigde informatie te kunnen uitwisselen. DCB onderhoudt een netwerk van informele contacten met de organisaties van het bouwbedrijfsleven om snel van externe deskundigheid te worden voorzien hetgeen kan leiden tot een multiplier effect. Voor de formele uitwisseling van informatie is een structuur opgezet van diverse overlegplatforms. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt in overlegstructuren: a. met het georganiseerde bouwbedrijfsleven; b. binnen de overheid; c. met gemengde structuren. De vormgeving van de overlegstructuren kan op twee wijzen worden gedifferentieerd: - «periodiek» versus «ad hoc»; - het niveau waarop. Terwille van de continuïteit wordt met een aantal organisaties periodiek overleg gevoerd. Daarnaast vindt ad hoc overleg plaats met vele organisaties en over velerlei onderwerpen. Voorts kan onderscheid worden gemaakt tussen overleg met de bewindspersonen en overleg op ambtelijk niveau. Overleg met de bewindslieden zal plaatsvinden als het gewicht van het onderwerp en van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
43
de betrokken organisatie dat nodig maakt. Gedacht kan worden aan het halfjaarlijks overleg met het Bouwberaad. Het gaat hier in het algemeen om overleg over belangrijke beleidsmatige onderwerpen met organisaties die een belangrijk deel van de bedrijfstak op overkoepelend niveau vertegenwoordigen. Waar dit in mindere mate het geval is, vindt overleg plaats op ambtelijk niveau. Teneinde de doorverwijsfunctie voor het bouwbedrijfsleven die DCB geacht wordt te vervullen binnen de overheid goed te kunnen uitoefenen, worden zowel binnen het ministerie van VROM als met andere voor het bouwbeleid relevante ministeries contacten onderhouden. Daarbij maakt de DCB gebruik van een groot aantal bestaande informele overlegcircuits. Deze voldoen uitstekend. Het verdient dan ook geen aanbeveling deze informele overlegcircuits om te zetten in formele overlegstructuren; dat zou zeer waarschijnlijk minder opleveren en meer tijd kosten. De hier in grote lijnen weergegeven structurering van het netwerk van contacten is een tijdrovende aangelegenheid. Het is evenwel van wezenlijk belang voor het uitoefenen van de oog- en oorfunctie. Het is ook onmisbaar voor een goede vervulling van de coördinerende taken zowel bij het bestaande beleid als bij de verkenning van nieuw beleid. Informatie, gedachtenontwikkeling, het creëren van een draagvlak, het inventariseren van knelpunten en vele andere aspecten van de coördinerende taken, vereisen een goed, representatief en periodiek overleg met het georganiseerde bouwbedrijfsleven en met vele overheidsdiensten. Met de geschetste aanpak kan naar mijn mening het meeste worden bereikt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
44
BIJLAGEN
Activiteiten DCB Blz. Bijlage bij hoofdstuk 4: De bouwmarkt
47
Bijlage bij hoofdstuk 5: Het bouwproces en het (bouw)bedrijfsleven
58
Bijlage bij hoofdstuk 6: Kwaliteit van de arbeid
74
Bijlage bij hoofdstuk 7: Regelgeving in de bouw
78
Bijlage bij hoofdstuk 8: Internationale aspecten van het bouwbeleid
85
Bijlage bij hoofdstuk 10: Netwerk van contacten
93
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
45
a
Bijlage bij hoofdstuk 4 : Bouwmarkt
4 . 1 . Activiteiten in het kader van Uitbreiding/vervanging van de bestaande voorraad 4.1.1. MARKTONTWIKKELING OP MIDDELLANGE EN LANGE TERMIJN TEN AANZIEN VAN DE BEDRIJFSGEBOUWEN 1. Inventariseren van technische, maatschappelijke en regionale ontwikkelingen en de implicaties daarvan voor de behoefte aan bedrijfsgebouwen op middellange en lange termijn. 2. Verbetering van de kwantitatieve bouwprognoses op middellange termijn door middel van een modelmatige aanpak en voor de lange termijn het meer inzichtelijk maken van de mogelijke behoeften aan bedrijfsgebouwen. 3. Naast de in hoofdlijnen geaccentueerde ontwikkeling is het met name voor deze sector van beiang de potentiële vervangings- en uitbreidingsmarkt inzichtelijk te maken. 4. Het middellange termijn project heeft een doorlooptijd van 6 maanden. Het lange termijn project heeft een meer continu-karakter en loopt reeds. 5. LV, RPD, WRR, bouwbedrijfsleven, ontwerpende disciplines, NNAO, CPB. 6. Eigen onderzoek en participatie in onderzoek van derden. 7. Middellange termijn project: eenmalig lange-termijn project: continu
.' Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
47
4.1.2. PROJECT KNELPUNTEN INVESTERINGEN IN BEDRIJFSGEBOUWEN 1. Nader analyseren van in eerder onderzoek gesignaleerde knelpunten bij de investeringsbeslissing omtrent bedrijfsgebouwen en aandragen van oplossingsvarianten. 2. Ondersteuning ten behoeve van de uitbreidings- en vervangingsmarkt van bedrijfsgebouwen. 3. Bevordering investeringen in bedrijfsgebouwen door beleggers en indirect bijdragen aan de oplossing van de gemeentelijke problematiek van het overaanbod van bedrijfsterreinen. 4. 12 maanden met tussentijds deelresultaten. 5. Financiën, EZ, LV, VNG, bedrijfsleven, ROZ. 6. Onderzoek, implementatie overleg, kennisoverdracht bijv. symposium. 7. Eenmalige actie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
48
4.1.3. ONDERZOEK NAAR MARKETINGGERICHTHEID VAN BOUWBE DRIJVEN 1. De veranderende markt stelt hoge eisen aan de marketing van bouwbedrijven. Nagegaan wordt op welke wijze dit gebeurt en hoe weilicht aanpassing nodig is. 2. Doel van de actie is meer inzicht te krijgen in de wijze van marketinc van bouwbedrijven. 3. De bouwmarkt zal de komende jaren naar verwachting sterke veranderingen ondergaan. Te denken valt aan een verschuiving van nieuwbouw naar onderhoud en renovatie, maar dit geldt ook voor een veranderende opdrachtenstroom door een zich terugtrekkende overheid. 4. 6 maanden. 5. Branche-verenigingen. 6. Nader te bepalen. 7. Vooralsnog eenmalig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
49
4.1.4. DISCUSSIEDAG BOUWBELEID IN ENKELE EUROPESE LANDEN 1. Organisatie van een symposium in workshop verband over het bouwbeleid in enkele Europese landen, het gehanteerde instrumentarium en de effectiviteit hiervan. Daarbij zal ook aandacht zijn voor onderwerpen als marktverschuivingen en internationalisering van de bouwmarkt. 2. Internationale ervaringen met veranderende markt. 3. Inzicht in de ontwikkelingen elders met name ook inzicht in het gevoerde beleid. Intensivering van internationale contacten. 4. 10 maanden. 5. Bouwwereld, EIB, hoogleraar bouweconomie 6. Symposium. 7. Eenmalige actie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
50
4.2. Activiteiten in het kader van instandhouding en verbetering van de voorraad b o u w w e r k e n 4.2.1. ONDERHOUD INFRASTRUCTUUR 1. Inventarisatie van de factoren die het wel/niet ontstaan van achterstallig onderhoud bepalen en het kwalitatief en kwantitatief aangeven van de effecten van te weinig onderhoud. 2. Uit reeds verricht onderzoek blijkt dat de onderhoudstoestand bij een aantal infrastructuurgroepen in beheer bij de lagere overheden te wensen overlaat. 3. Bevordering van onderhoud door beïnvloeding van het technische en politieke beheersproces met behulp van doelgerichte informatie. 4. 8 maanden 5. VNG, DGMH, IPO'S, Biz, V&W, LV, bouwbedrijfsleven 6. Onderzoek en kennisoverdracht. 7. Eenmalige actie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
51
4.2.2. PROJECT U-BOUW 1. - Inventarisatie van de staat van onderhoud van de publieke en private U-bouw. - Ontwikkelen van onderhoudsnormen. - Bepalen van de behoefte aan onderhoud op technische, functionele, financiële en sociale overwegingen. - Analyse besluitvormingsprocessen ten aanzien van onderhoud. - Consequenties voor arbeidsmarkt, technologie en organisatie van het bouwproces. 2. Een witte vlek is de informatie over de marktverschuiving in de utiliteitsbouw en de hieruit voortvloeiende consequenties op middellange termijn. In het verleden heeft de aandacht zich vooral gericht op de nieuwbouw van gebouwen. Nu de vraag naar nieuwbouw afneemt, wordt het van groter belang de bestaande voorraad beter te benutten. Ook de aanpassing van bestaande gebouwen aan veranderende eisen van een produktieproces wordt van een grotere importantie. In het verleden was het mogelijk nieuwe eisen te verwerken in een programma van eisen voor nieuwbouw. Nu deze voor een deel wegvalt, zullen oplossingen binnen de bestaande gebouwenvoorraad moeten worden gezocht. 3. Verbetering inzicht in de omvang van de onderhoudsmarkt en de factoren die deze omvang bepalen in technische, bestuurlijke en financiële zin en beschrijving van de mogelijke gevolgen hiervan voor het bouwproces in al zijn facetten. 4. 9 maanden, project reeds gestart. 5. Bouwdepartementen, LV, beheerders onroerend goed, bouwkoepels, vakbeweging. 6. Onderzoek. 7. Eenmalige actie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
52
4.2.3. PROJECT INTEGRAAL BEHEER EN ONDERHOUD GEBOUWEN 1. Inventarisatie van ontwikkelingen en ervaringen in Nederland en elders met betrekking tot integraal beheer en onderhoud van gebouwen en toepasbaarheid daarvan bezien in de Nederlandse situatie. 2. Integrale onderhouds- en beheersystemen worden in de veranderende markt steeds belangrijker mede op grond van budgettaire voordelen en kwaliteitsverbetering. 3. Bereiken van budgettaire voordelen en het bevorderen van nieuwe marktsegmenten voor de bedrijfstak bouwnijverheid. 4. 8 maanden 5. Bouwbedrijfsleven, installateurs, Rgd, beheerders onroerend goed. 6. Onderzoek, overleg en demo-projecten. 7. Eenmalige actie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
53
4.3. Activiteiten in het kader van de ontwikkeling van nieuwe markten en financiering 4.3.1. PROJECT VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN 1. Het initiëren en ondersteunen van acties gericht op het tot stand brengen van veiligheidsvoorzieningen in en om gebouwen door belangen van bewoner, verzekeringsmaatschappijen, uitvoerend bouwbedrijf en justitie vorm te geven in o.a. een financiële betrokkenheid. 2. Bestrijding van de kleine criminaliteit in de gebouwde omgeving inspelend op de toenemende behoefte aan veiligheid. 3. Vanuit de bouwbedrijfstak inspelen op het regeringsbeleid inzake de criminaliteitsbestrijding. 4. Onafhankelijk van de startdatum 8 maanden mede afhankelijk van de resultaten van lopend onderzoek bij ministerie van Justitie. 5. Uitvoerend bouwbedrijf, verzekeringsmaatschappijen, Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven, consumentenorganisaties. 6. Overleg en ondersteunend onderzoek. Verkennen van ontwikkelingen elders. 7. Eenmalige actie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
54
4.3.2. BOUWEN EN MILIEU 1. De eerste actie is te komen tot een verkenning van het nog gefragmenteerde overheids- en ondernemersbeleid opdat binnen afzienbare tijd besloten kan worden of en zo ja op welke manier coördinerende activiteiten moeten worden ondernomen. 2. Formulering van coördinerende taken. 3. Veel plannen zijn ontwikkeld, veel onderzoek is gegenereerd, maar nog weinig gerealiseerd onder andere omdat het overheidsbeleid nog onvoldoende afgestemd is op de problematiek en het marktmechanisme nog niet sterk werkt. Verwacht wordt dat dit sterker zal worden naarmate men er meer van doordrongen wordt - en door regelgeving gedwongen wordt - het milieu niet meer te behandelen als een gratis hulpbron waaruit men stoffen kan betrekken, vrijelijk kan «vervormen» en waarop onbekommerd stoffen geloosd kunnen worden. Het marktmechanisme met betrekking tot (schaarste aan) energie werkt reeds. 4. Circa 0,5 jaar (voor deze verkennende actie). 5. DGMH, Rgd, VW, LV, betrokken organisaties. 6. Overleg met partners, externe ondersteuning. 7. Eerste actie eenmalig, daarna wellicht continue aandacht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
55
4.3.3. PROJECT PUBUEK-PRIVATE FINANCIERING IN DE BOUWSECTOR 1. Inventariseren van factoren, waaronder private deelneming in traditioneel budget-afhankelijke bouwactiviteiten mogelijk is. 2. Financiële problematiek bij realisatie van budget-afhankelijke bouwaktiviteiten oplossen door het private belang in de financiering te betrekken. 3. Oplossing van financiële problematiek bij budgetafhankelijke bouwactiviteiten. 4. Afhankelijk van politiek belang en mogelijkheden. 5. VNG, bouwdepartementen (i.h.b. VW), Financiën, beleggers en bedrijfsleven. 6. Algemeen en projectgebonden onderzoek. Inventarisatie van ervaringen en ontwikkelingen elders. 7. Continue actie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
56
4.4. Activiteiten in het kader van de bouwarbeidsmarkt 4.4.1. PROJECT FLEXIBILITEIT BOUWARBEIDSMARKT 1. - Verbetering informatiestromen met name ten aanzien van de koppeling van werkende en niet werkende bouwvakkers en de kwaliteit van het arbeidsbestand. - Participeren in het experiment van sociale partners met betrekking tot structurele werkloosheid. 2. Door gebrek aan inzicht in de feitelijke situatie op de bouwarbeidsmarkt is het moeilijk het effect van het beleid te maximaliseren. Inflexibele arbeidsmarkt heeft ook negatief effect op bouwproces. 3. Effectverbetering van het beleid gericht op een evenwichtiger arbeidsmarkt waarbij bestrijding van de bouwwerkloosheid in relatie tot verbetering van de vakbekwaamheid een belangrijk element vormt. 4. Continu 5. Sociale partners en SZW. 6. Overleg en onderzoek 7. Continu
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
57
Bijlage bij hoofdstuk 5: Bouwproces
5 . 1 . Activiteiten in het kader van technologiebeleid 5.1.1. PROGRAMMA TECHNOLOGIEBELEID BOUW (PTB) 1. Het PTB is bedoeld als verbijzondering voor de bouw van het generieke innovatiestimuleringsbeleid, zoals dat wordt gevoerd door vooral EZ. 2. - Leveren van een bijdrage aan een structurele verbetering van de verhouding kosten-kwaliteit bij de realisatie en instandhouding van woningen, andere gebouwen en infrastructurele werken. - Anderszins versterken van het concurrentievermogen van het Nederlandse bouwbedrijfsleven op de binnenlandse en buitenlandse markt, door: • bewerkstelligen van noodzakelijke technische, organisatorische en daarop aansluitende veranderingen in de produktiewijze in de bouw; • versterken van de innovatiepotentie van zowel de individuele bedrijven in de bouw als van de gehele bedrijfstak. 3. De afwijkende organisaties van de bouwnijverheid en van de bouwmarkt, alsmede het bijzondere karakter van de produkten en van de produktiewijze in de bouw noodzaken tot een aparte aanpak, die aanvullend kan zijn op die punten waarin het generieke innovatiestimuleringsbeleid onvoldoende effect in de bouw heeft. 4. Circa 3 jaar. 5. Bouwbedrijfsleven, Verkeer en Waterstaat, Economische Zaken, Defensie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 6. Om het gestelde doel te kunnen bereiken is het PTB gekenmerkt door: - voortouw bij het bouwbedrijfsleven; - projectgerichtheid; - tijdelijke levensduur. De belangrijkste invloed op PTB-acties moet uitgaan van het bedrijfsleven in de bouw. De organisaties met sleutelposities in de bouw zullen daarom een overwicht krijgen in de bemanning van de PTB-Stuurgroep. Ook zal het bouwbedrijfsleven de voorzitter leveren. De rijksoverheid zal in het PTB vooral een voorwaardenscheppende en actief ondersteunende functie hebben. Hieraan zal gestalte worden gegeven doordat die overheid een financiële bijdrage levert, organisatorische ondersteuning biedt en er blijk van geeft barrières voor innovatie in de regelgeving aan te pakken. In augustus jl. is een Adviesgroep Technologiebeleid Bouw opgericht. Deze groep ondersteunt ook de werkzaamheden van tijdelijke Adviesconv missie voor de Uitbouw van het Technologiebeleid (Commissie Dekker). Het PTB heeft de nadruk gelegd op ondersteuning bij de uitvoering van experimenten en demonstratieprojecten. Concrete projecten binnen dit kader worden hierna als aparte acties/ projecten beschreven. 7. Continue actie tijdens doorlooptijd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
58
5.1.2. IOP-BOUW 1. Het leveren van een bijdrage aan de totstandkoming en de ter uitvoerlegging van het Innovatiegericht onderzoekprogramma (IOP) voor de Bouw. 2. In maart 1986 is het Innovatiegerichte Onderzoekprogramma voor de bouw goedgekeurd. Kern van de lOP-formule is, dat wetenschappelijke onderzoeksinstellingen, het bedrijfsleven en de overheid samenwerken bij het opstellen van strategisch onderzoekprogramma's. Het voor de bouw aanvaarde programma omvat vijf werkterreinen, te weten: Open bouwen, Materialen en Bouwprodukten, Bouwinformatica, Technisch beheer en Selectie-omgeving. 3. Afstemmen onderzoeksprogrammering universiteiten en Grote Technologische Instituten op behoefte bouwbedrijfsleven. 4. Circa 3 jaar. 5. EZ, TU's en TNO; bouwbedrijfsleven. 6. Ten behoeve van de programmering van het IOP is door de Minister van VROM een programmacommissie lOP-bouw ingesteld. DCB levert de ambtelijke vertegenwoordiger hierin en levert ad hoc bijdragen aan de programma-activiteiten van het.IOP. 7. Continu.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
59
5.1.3. DEMONSTRATIEPROJECTEN EN EXPERIMENTEN 1. In het kader van het Programma Technologiebeleid Bouw (PTB) mogelijkheden scheppen voor het doen plaatsvinden van demonstratieprojecten en experimenten. 2. In het afgelopen jaar is door een gemengde commissie van overheid en bedrijfsleven een programma-advies opgesteld inzake hetTechnologiebeleid in de Bouw. Uit dit advies kwam ondermeer naar voren dat via demonstratieprojecten gestimuleerd kan worden dat de diverse partijen in de bouw beter gaan samen werken bij de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën in de bouw. Ook kunnen door de voorbeeldwerking nieuwe ideeën en produkten een vlottere toepassing in de bouw vinden. 3. Vormen van fonds voor demonstratieprojecten; opstellen van criteria; selecteren, adopteren en begeleiden van de projecten. 4. Circa 3 jaar. 5. AVBB, ONRI, BNA, EZ, VW, SPO, e.d. 6. Primaire besluitvorming door Adviesgroep Technologiebeleid; aanvragen offertes voor begeleidingsproject; instellen demoprojecten secretariaat; start demoprojecten. 7. Continu.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
60
5.2. Activiteiten in het kader van integrale zorg voor kwaliteit 5.2.1. DEMO-PROJECTEN KWALITEITSZORG 1. Via demo-projecten kon worden gestimuleerd dat de diverse partijen in de bouw beter gaan samenwerken bij de ontwikkeling en toepassing van integrale kwaliteitszorg. 2. Versnelling bewerkstelligen in totstandkoming van integrale aanpak van kwaliteitszorg op projectniveau door aan de hand van een demo-project te laten zien dat een bepaalde aanpak resulteert in een signifikant betere kwaliteit/kosten verhouding. 3. De markt, ook internationaal, vraagt om kwalitatief hoogwaardige produkten. Het streven naar optimale kwaliteit werkt uiteindelijk ook kostenbesparend. Het ontbreken van adequate kwaliteitswaarborging vormt ook een ernstige belemmering voor het toepassen van vernieuwingen. 4. Nader te bepalen 1987 5. Branche-organisaties, Rgd, Defensie, NEHEM, EZ 6. Initiatiefgroep (bedrijfsleven-overheid) vormen die projectvoorstel(len) formuleert en project(en) begeleidt. 7. Eenmalig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
61
5.3. Activiteiten in het kader van bouwinformatica 5.3.1. VERBETERING ONTWIKKELINGSSTRUCTUUR INFORMATICATOEPASSINGEN IN DE BOUW 1. Onderzoek, acties, overleg en eventueel projecten om de samenhang van onderzoek en ontwikkeling, door diverse partijen in het veld min of meer geïsoleerd van elkaar geïnitieerd, te bevorderen. 2. Opsporen van mogelijkheden voor samenwerking, kennis- en ervaringsuitwisseling, betere afstemming; peilen van de situatie daaronv trent in de ons omringende landen. 3. Vergroting van de concurrentiekracht door betere en meer gecoördineerde inzet van middelen en capaciteit voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie; onderdeel van de meer specifieke aanpak van innovatiestimuleringsbeleid voor de bouw. 4. 12 maanden; tentatief. 5. DGVH, EZ, IOP, NEHEM, CIAD e.a.; alle betrokken geledingen in de branche; UGCB. 6. Een mogelijk samenwerkingsverband waarbinnen inhoud van onderzoek, software- en systeemontwikkeling, de implementatie van afsprakenstelsels en standaards gecoördineerd kan plaatsvinden. Doorgiftekanaal voor IOP en PTB. 7. Stappenaanpak/eenmalig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
62
5.3.2. KOPPELING DATABANKEN IN DE BOUW 1. Verbetering van de informatie-infrastructuur; mede op die wijze grondslag leggen voor verbetering efficiency/verhoging en optimalisatie van de produktiviteit, produkt- en proceskwaliteit, waardoor versterking van de concurrentiepositie. 2. Actie, onderzoek, coördinerend overleg met de (commerciële) data-uitgevers om te komen samenhang/gemeenschappelijkheid in het compileren en uitgeven van gegevens voor het bouwproces. Coördinerende taak DCB ligt in scheppen van inzichtelijkheid in de voordelen van gemeenschappelijk databankuitgaven voor uitgever zowel als gebruiker, en het mogelijk maken van onderzoek hiernaar. 3. Door verbetering van de toegankelijkheid van gegevens wordt het (commercieel) draagvlak van databankuitgevers verbreed en neemt de prijs/kwaliteitverhouding van data voor de gebruiker toe. Daardoor wordt de grondslag voor het beheersen van technische en technologische processen in alle fasen van het bouw- en het beheerproces versterkt, waardoor er bijdrage aan de concurrentieverbetering wordt geleverd. Verwacht resultaat: een technisch en/of organisatorisch instrument/kader voor data-uitgevers voor de bouw. 4. Circa 2 jaar. 5. DGVH; EZ; NEHEM; IBIS; RAET; ± 15 Databankuitgevers; Bouwcentrum, VROMDOC. In latere fase: AVBB/IOP. 6. Onderzoek in stappen: «go-nogo-»fasering. 7. Eenmalig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
63
5.3.3. GEVOLGEN VAN DE AUTOMATISERING 1. Aangeven van beleidsraakvlakken met kwaliteit/kostenproblematiek, verbetering van arbeidsomstandigheden, beheersen van de sociale gevolgen van innovatie. 2. - Een overzicht van de ontwikkelingen op automatiseringsgebied en het bouwproces en de bedrijfsprocessen in de bouw; - inventarisatie naar de ervaringen van de werknemers met automatisering in de bouw; - richtlijnen, werkinstructies en eventueel een invoeringsmodel door de diverse partijen in de bouw, te gebruiken in het automatiseringsproces; - een overzicht van raakvlakken van automatisering CAD (CAM), toepassing van microprocessors in (hand)gereedschap, manipulatoren en werktuigen op de arbeidsomstandigheden in positieve zin; - kennisoverdracht. 3. Aangeven van specifieke invloed van informaticatoepassingen en computergebruik in alle trajecten van het bouwproces, op de arbeidssituatie, -omstandigheden, het functioneren en de taak- en functieinhoud van werknemers in de bouw. Onderzoeken van de invloed van automatisering in relatie tot veranderingen in de bedrijfsstructuur, operatiegebied, het management, en eventueel de investeringsprognose met betrekking tot bedrijfshuisvesting, kapitaal" en produktiegoederen op (middel)lange termijn (voorbeeld: verschuiving bouwproduktie van bouwlokatie naar fabriek). 4. Tot medio 1987. 5. EZ, SZW, vakbonden, branche-organisaties. 6. SBR-onderzoek A79; overleg en coördinatie ten behoeve van beleidsontwikkeling en kennisoverdracht; vervolgonderzoek. 7. Deel continue taak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
64
5.3.4. COMPUTERGEBRUIK IN HET BOUWUITVOERINGSPROCES 1. Testen van een prototype van een interactief componentensysteem voor de beheersing van materieel- en materiaalstromen, arbeids- en ploegenpotentieel, en andere aspecten van de bouwplaatsadministratie; analyseren van de ervaringen, voorbereiden van een rapportage ten behoeve van de kennisoverdracht van de te ontwikkelen programmaspecificatie. 2. Versterking marktpositie door verbetering kosten/kwaliteit relatie en publiciteit door inzet van de computers op werkvloerniveau. 3. Verbetering van het bouwproces door operationalisatie van een hulpmiddel om dit beter en efficiënter te doen verlopen. Verwacht resultaat is een specificatiepakket en handleiding, waarmee de individuele aannemer een op zijn eigen situatie toegesneden «material management» computerprogramma kan laten samenstellen. 4. Tot november 1987. 5. VROM/DCB, IOP, PTB, software-instituten, uitvoerend bouwbedrijf. 6. Onderzoek; commissiewerk, praktijkpilotproject. 7. Eenmalig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
65
5.4. Activiteiten in het kader van kennisoverdracht 5.4.1. VERBETERING VAN KENNISOVERDRACHT 1. Veel kennis die van nut zou kunnen zijn voor produktiviteitsverhoging, kwaliteitsverbetering en verbetering van de arbeidsomstandigheden wordt in de bouw niet of niet snel genoeg toegepast. DCB kan door het beschikbaar stellen van financiële middelen voor specifieke projecten de ontwikkeling van adequate kennisoverdracht van hiervoor relevante kennis versnellen. 2. Aspect kennisoverdracht integreren bij beleidsontwikkeling, bijvoorbeeld met betrekking tot bouwmarkt, versterking van concurrentiepositie, bevordering vernieuwingen, verbetering arbeidsomstandigheden. 3. Bevorderen dat beschikbare kennis sneller wordt toegepast. Voor konkrete activiteiten wordt de door DCB geïnitieerde studie waarover in SBR114 gerapporteerd is, gehanteerd. 4. Continu. 5. Per project nader te bepalen. 6. - Financiële bijdragen. - Voortgangsoverleg over concrete projecten. 7. Continu.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
66
5.4.2. ONDERSTEUNING VAN DOOR HET BEDRIJFSLEVEN GEINITIEERDE BEWUSTWORDINGS-, VOORLICHTINGS- EN OPLEIDINGSACTIVITEITEN, MET BETREKKING TOT BOUWINFORMATIE, BOUWINFORMATICA EN COMPUTERGEBRUIK 1. Bevorderen van een samenhangend verband, waarbinnen functionarissen uit de verschillende disciplines van de bouwnijverheid de kennisen ervaringshiaten met betrekking tot specifieke bouwinformaticatoepassingen kunnen invullen, en met behulp waarvan voor bedrijven de (nog onbenutte) mogelijkheden met betrekking tot informatica en automatisering inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Formeren van een breder kader voor bouwinformatie/technologie binnen de bouwonderzoeksorganisatie. 2/3. Vergroting van de innovatie-potentie in het bouwbedrijfsleven; daardoor vergroting concurrentieslagkracht op middellange termijn; tegengaan van verlies aan kennis en capaciteit als gevolg van werkloosheid onder academici en technici, die de aansluiting in het onderwijs met de informatica hebben gemist. DCB heeft hier coördinerende/steunende taak in een veld met uiteenlopende betrokkenen met ambtelijke, politieke en bestuurlijke achtergrond. 4. Circa 1 jaar. 5. VROM/DCB; EZ, Rgd (eventueel); SZW, O&W, THD, branche-organisaties. 6. Coördineren/initiëren overleg; onderzoek projectorganisatie; bijdrage leveren aan symposia etc. 7. Continue taak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
67
5.4.3. AANSLUITING ONDERWIJS BOUWBEDRIJFSLEVEN MET BETREKKING TOT INFORMATICA 1. - Inventarisatie van gebieden in de bouw (techniek, organisaties) waar toepassing van de computer mogelijk, gewenst c.q. geboden is; - ontwikkelen van een methodiek om «lespakketten» voor de bouw op het terrein van computertoepassingen - inhoudelijk en naar de vorm - te kunnen ontwikkelen. 2. Versterking van de kennisinfrastructuur; de aansluiting van de leerstof in het onderwijs op de praktische kennisvraag in het bouwbedrijf - in die zin is deze «piloting» in meer algemene zin bedoeld; specifiek is de vraag naar ontwikkeling van leerstof op informaticagebied groot. 3. Blauwdruk voor de ontwikkeling van lesprogramma's voor informatica, en de inzet van de computer in het onderwijs en de kennisoverdracht. Het onderzoek zal beleidsgegevens moeten opleveren, waarmee het specifieke en nog potentiële leerstofgebied adequaat in het onderwijs kan worden geïntegreerd. 4. Vooronderzoek circa 4 maanden. Vervolgonderzoek p.m. 5. O&W, SBR, VMTS, HBO-raad, CTB. 6. Onderzoek. Kennisoverdracht. 7. Onderdeel continue taak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
68
5.4.4. INTEGRATIE VAKBEKWAAMHEDEN 1. Door voorbeeldwerking bevorderen dat integratie van vakbekwaamheden een vlottere toepassing in de bouw vindt. 2. Tot nu toe werden alleen theoretische studies naar de mogelijkheden met betrekking tot arbeidsproduktiviteit bij integratie van vakbekwaamheden uitgevoerd. Individuele grotere bedrijven experimenteren er nu mee in de praktijk, maar de resultaten blijven binnen de bedrijven. Kleine(re) aannemers hebben geen of of nagenoeg geen mogelijkheden voor experimenten en missen daardoor de kans op de ontwikkeling in te spelen. In dit geval kan een demoproject uitkomst brengen. 3. Integratie van vakbekwaamheden beoogt primair verhoging van produktiviteit en heeft derhalve direct te maken met het beleid gericht op verbetering van kwaliteit/kosten verhouding. 4. Nader te bepalen. 5. FNV, NVOB, SVB, LBO. 6. Initiatiefgroep formeren die projectvoorstel formuleert en project begeleidt. 7. Eenmalig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
69
5.4.5. UNIVERSITAIRE OPLEIDINGEN 1. Ondersteuning van de inrichting van de universitaire opleidingen in de bouw. 2. Waarborging van hoogwaardige universitaire opleiding voor realisatie van gebouwde omgeving. 3. De coördinerend minister voor de bouw rekent het tot zijn taak om tesamen met de minister van Onderwijs en Wetenschappen zorg te dragen voor hoogwaardige kennisontwikkeling en -overdracht, ook met betrekking tot universitaire opleiding voor de bouw. Gezien de structuur van de opleiding (eerste fase algemeen, tweede fase specifiek en ondersteund door bedrijfsleven en overheid uit de bouwdiscipline) wordt extra aandacht aan de inrichting van de tweede fase gegeven. 4. Continu. 5. TU-Delft, TU-Eindhoven, min. van O&W. 6. Overleg met College van Bestuur vakgroepen en intra- en interdepartementaal. Steun bij uitvoering van concrete nadoctorale projecten waarvan de onderwerpen ook binnen het VROM-onderzoekplan passen. 7. Continu.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
70
5.5. Activiteiten in het kader van milieu en bouwen 5.5.1. MILIEU EN GEBOUWDE OMGEVING 1. Inventarisatie en afstemming van diverse activiteiten met betrekking tot: - (Her)gebruik van (sloop)afval. - (Ontkoppeling levensduur) drager/inbouw. - Andere, nader te identificeren acties bouwen en milieu, zoals geluidshinderproblematiek. 2. Vergroting concurrentiepositie bedrijfstak/«nieuwe markten» in relatie met (te formuleren) overheidsbeleid. Ontwikkeling van nieuwe mogelijkheden voor de bouw en de toeleveringsindustrie; substantiële bijdrage aan oplossingen voor het milieuvraagstuk. 3. - De grondstoffenproblematiek, zowel gericht op schaarste, als de te verwachten toevloed van afvalprodukten door de energieopwekking is steeds meer een belasting voor het milieu. - Demoprojecten/experimenten gericht op de verlenging van de gebruiksduur van dragerconstructies door eenvoudiger vervangingsmethodiek van de af-/inbouw kunnen bijdragen tot toepassing van nieuwe technieken. 4. Circa 0,5 jaar. 5. DGMH/Rgd, L&V, Gemeentelijke overheden, waterschappen etc. TNO/TPD/IBBC; bedrijfsleven PEO/TU's 6. Coördinerend overleg. Initiëren van onderzoek/projecten. 7. Continu.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
71
5.5.2. ECOLOGISCHE BOUWTECHNOLOGIE 1. Ondersteuning van grensverleggende haalbaarheidsstudies en inrichten van een netwerk met betrekking tot optimalisatie door integratie van nieuwe energie- en milieutechnologieën. 2. Ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën met betrekking tot energie- en milieubewust bouwen. Een aantal ideeën zijn concreet uitgewerkt voor het zogenaamde ECO-gebouw. 3. De studies, deels globaal uitgevoerd, deels gepland, hebben betrekking op funderingstechnieken, overkappingsconstructies, draagconstructies, of bouwfysica, maar ook op flora en fauna in en om het gebouw, nutsvoorzieningen, installaties, afvalverwerking, stichting en exploitatiekosten, etc. De studies hebben een uitvinderachtig en een grensverleggend karakter. Fondswerving bij bouwbedrijfsleven is daardoor moeilijk. De overheid kan, gezien het toekomstverkennend karakter en als zodanig bruikbaar voor beleidsbepaling, ondersteuning geven. 4. Circa 3 jaar. 5. Rgd, DGMH, DGVH, TU's, GTI's, OW, LV. 6. Overleg, voorlichting. 7. Continu.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
72
5.6. Activiteiten in het kader van architectuur en de gebouwde omgeving 5.6. ARCHITECTUUR EN DE GEBOUWDE OMGEVING 1. Ondersteuning, danwei initiëring van bijvoorbeeld symposia, tentoonstellingen of andere initiatieven op het terrein van de bevordering van de architectuur. 2. Bijdrage in de realisering van activiteiten, die kunnen leiden tot een verhoging van de architectonische kwaliteit van de gebouwde omgeving. 3. De koopkrachtige vraag richt zich op een hoogwaardige architectonische kwaliteit van de gebouwde omgeving, deze vormt een onderdeel van een waardevolle samenleving en is een stimulering voor economische activiteiten. Naast het doel van de vorming van (jonge) architecten verdient ook vanuit sociaal-cultureel en ecologisch oogpunt de architectuur de aandacht. 4. Onbepaald. 5. Bouwpartners, zoals BNA, Bouwkundige opleidingen, ministerie van WVC, DGMH. 6. Verkenning, overleg subsidiëring. 7. Continu.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
Bijlage bij hoofdstuk 6: Kwaliteit van de arbeid
Activiteiten op het terrein van de arbeidsomstandigheden 6.1. ARBO-WETIN DE BOUW 1. Implementatie Arbowet in de bedrijfstak bevorderen. 2. Enerzijds soepele wijze van invoering van de Arbowet in de bedrijfstak bevorderen, anderzijds gevolgen invoering inzichtelijk maken voor opdrachtgevers aan overheidszijde. 3. Kabinetsbeleid. Eerste fase Arbowet 1 juni 1985 van kracht. Streven 1990 gehele wet van kracht. 4. 4 jaar. 5. Sociale partners (in Stichting Arbouw), installatiebedrijven, Rgd, SZW. 6. Overleg en onderzoek; formuleren van aanbevelingen. 7. Meerjarig project.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
74
6.2. ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN VERBETERENDE BESTEKSBEPALINGEN 1. Formuleren van besteksbepalingen die veilig en gezond werken bevorderen. 2. Bevorderd moet worden dat opdrachtgevers op eenvoudige wijze in hun bestekken bepalingen kunnen opnemen die veilig en gezond werken bevorderen (overheidsopdrachtgevers en particuliere opdrachtgevers). 3. Past bij geleidelijke invoering Arbowet 1990. 4. 4 jaar. 5. Rgd, andere bouwministeries, STABU, SRW, RAW. 6. Overleg, onderzoek. 7. Meerjarig project.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
75
6.3. ONTWIKKELING ARBOUWKEURMERK VOOR BOUWMATERIALEN 1. Ontwikkeling keurmerk voor bouwmaterialen. 2. Bevorderd moet worden dat bouwmaterialenfabrikanten, materialen produceren die niet schadelijk zijn voor gezondheid en veiligheid van degenen die op de bouwplaats werken. 3. Past bij geleidelijke invoering Arbowet 1990. Kabinetsbeleid. De ontwikkeling van een Arbouwkeurmerk voor materialen die de gezondheid en veiligheid voor werknemers in de bouw waarborgen, moet producenten ertoe aanzetten bij de produktie aan dit aspect aandacht te schenken (bijvoorbeeld cementzak van 20 kg in plaats van 50 kg). 4. 18 maanden. Medio 1988. 5. Stichting Arbouw, FTB, Rgd, SZW, keuringsinstituten, Bouwcentrum. 6. Overleg, onderzoek; eventueel opzetten van organisatiestructuur. 7. Eenmalig project.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
76
6.4. ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN EN AUTOMATISERING 1. Ontwikkelingen op terrein van automatisering in relatie tot arbeidsomstandigheden volgen. 2. Samenhang tussen de ontwikkeling op beide terreinen bevorderen, zowel voor wat betreft de ontwikkeling van nieuwe werktuigen en de robotica, als de relatie van ontwerpbeslissingen met uitvoeringsaspecten, en de rol van de computer daarbij. 3. Past in kader invoering. Arbowet in 1990. De komende periode zal de noodzaak om automatisering c.q. mechanisering toe te passen in de bedrijfstak verder toenemen. Een betere organisatie van het bouwproces leidt tot minder ongevallen. Daarnaast kan, door terugkoppeling van gegevens uit het uitvoeringsproces, het «uitvoeringsvriendelijk ontwerpen» worden bevorderd. Automatisering speelt bij een en ander een belangrijke rol. 4. Continue activiteit. 5. De bedrijfstak, alsmede overheidsopdrachtgevers. 6. Onderzoek, demoprojecten ondersteunen. Volgen van ontwikkelingen. Speciaal aandacht voor het ontwikkelen van actie, gericht op het betrekken van alle disciplines in de bedrijfskolom bij deze problematiek, door het creëren van mogelijkheden voor overdracht van relevante informatie uit alle fasen van het bouwproces, gericht op uitvoeringsvriendelijk ontwerpen, materiaalkeuze, constructies e.d. 7. Continue activiteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
77
Bijlage bij hoofdstuk 7: Regelgeving
Activiteiten op het terrein van de regelgeving in de bouw 7.1. TOTSTANDKOMING NIEUWE UAV 1. Coördinatie voorbereiding ambtelijk voorontwerp. Verwerking commentaar hierop. Opzetten overlegstructuur met bouwbedrijfsleven. Coördinatie secretariaat van deze overlegstructuur. Diverse werkzaamheden om te komen tot definitieve UAV. Coördinatie van invoeringswerkzaamheden ten aanzien van UAV; voorlichting hierop. 2/3. Past in het streven naar een geordende bouwmarkt. Bevorderen van één overheidsstandpunt inzake de inhoud van de nieuwe UAV. 4. 24 maanden. 5. Bouwdepartementen; organisaties van opdrachtgevers, architecten, hoofd- en onderaannemers 6. Overleg. 7. Eenmalig project.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
78
7.2. RVOI (HERZIENING) 1. Bijwonen en voorbereiden van commissievergaderingen, waarin de herziening van RVOI wordt besproken. De RVOI zijn algemene voorwaarden tussen opdrachtgevers en raadgevende ingenieurs, die bij bijna iedere opdracht van toepassing worden verklaard. 2/3. Past in het streven naar een geordende bouwmarkt. Bevorderen van één overheidsstandpunt inzake deze herziening. 4. 6 maanden. 5. Bouwdepartementen, KIVI. 6. Overleg. 7. Eenmalig project.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
79
7.3. IMPLEMENTATIE WET ACHITECTENTITEL 1. Inhoudelijke invulling van de uitvoering. 2. Inwerkingtreding van de wet; uitvoering EG-richtlijn. 3. Bevordering van ordelijke marktverhoudingen, zowel internationaal. 4. Tot augustus '87. 5. VROM, EZ, O&W, L&V, WVC, Justitie. Architectenorganisaties (Federatie «0» en NAV). 6. Overleg over en formuleren van de regelingen. 7. Eenmalig project.
Tweede ,(amer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1 -
7.4. HERZIENING WONINGWET/OPSTELLEN BOUWBESLUIT 1. Deelname aan projectgroep. 2. Vereenvoudiging en vermindering van regelgeving op het gebied van de bouw en de volkshuisvesting. 3. Dereguleringsoperatie. 4. Tot 1989. 5. - VROM, EZ, BiZa, OW, Def, VW, LV, SoZaW, WVC. - VNG, IPO/RO, bouwparticipanten. 6. Overleg en formuleren van teksten. 7. Eenmalig
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
81
7.5. REGELGEVING IN INTERNATIONALE KADERS 1. Oriëntatie van binnen de EEG op stapel staande maatregelen - richtlijnen, Eurocodes, Europese normen etc. - die leiden tot voltooiing van de interne markt binnen de EEG. Beïnvloeding van deze maatregelen; analyseren van deze maatregelen alsmede van haar consequenties. 2. Past in het streven de export van Nederlandse bouwprodukten te bevorderen. 3. - Het voorbereiden van het bouwbedrijfsleven op de consequenties van de voltooiing van de interne markt binnen de EEG. - Het vergroten van exportmogelijkheden binnen de EEG. 4. Onbepaald. 5. AVBB, architecten-, ingenieurs- en leveranciersorganisaties, installatiebedrijven, bouwdepartementen. 6. Onderzoek; overleg met EG-ambtenaren en met het bedrijfsleven. 7. Continue taak.
i
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
82
7.6. VOLGEN VAN CAO-ONTWIKKELINGEN IN DE BOUW 1. Advisering bewindslieden over ontwikkeling arbeidsvoorwaarden in de bedrijfstak. 2. Het informeren van bewindslieden en bouwdepartementen omtrent kostenstijgingen (c.q. dalingen) als gevolg van bijvoorbeeld CAO-afspraken. 3. Bewindslieden, (ook die van de andere bouwdepartementen) moeten in verband met beoogde begrotingsposten in een vroeg stadium op de hoogte zijn van de ontwikkeling van de bouwkosten. Arbeidskosten maken daar een belangrijk deel vanuit. DCB wordt door sociale partners terzake geïnformeerd in de verwachting dat relevante informatie naar de betrokken doelgroepen doorstroomt. 4. Continue activiteit. 5. Sociale partners, bouwdepartementen, SZW. 6. Overleg. 7. Continue taak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
83
7.7. MALAFIDITEITSBESTRIJDING 1. Nagaan hoe kan worden bijgedragen aan bestrijding fraude in bedrijfstak bouw. 2/3. Past in kabinetsbeleid fraudebestrijding. Beeld met betrekking tot het malafide karakter van de bedrijfstak verbeteren. 4. Continue activiteit. 5. Sociale partners (met name hoofd-/onder-/nevenaannemers), Financiën, Justitie en bouwdepartementen. 6. Onderzoek. Aandragen van oplossingen. 7. Continue activiteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
Bijlage bij hoofdstuk 8: Internationale aspecten van het bouwbeleid
8 . 1 . Activiteiten op het gebied van Internationale samenwerking 8.1.1. INTERNATIONALE SAMENWERKING 1. Coördineren van internationale contacten. Ad hoc participeren in activiteiten van multilaterale organisaties als EG, VN/ECE, CIB, IFHP, Euroconstruct, etc. Het afleggen van werkbezoeken in het buitenland en het ontvangen van deskundigen uit andere landen. 2. Deze actie richt zich op het afstemmen en het bevorderen van samenwerking en kennisuitwisseling met andere landen op het gebied van het bouwbeleid en het opheffen van belemmeringen voor export van bouwdiensten en materialen in verband met uiteenlopende regelgeving, normen en kwaliteitseisen. Voor de beleidsontwikkeling op het gebied van de bouw is het van belang dat VROM een netwerk van internationale contacten onderhoudt. 3. Primair zijn de contacten van belang voor de eigen beleidsontwikkeling, zoals het afleggen van werkbezoeken in het kader van het bouwmarktbeleid en de ontwikkeling van het technologiebeleid en het bijwonen van een congres van IFHP of Euroconstruct. Soms echter beogen ze de beïnvloeding van de besluitvorming aangaande internationale regelgeving, zoals het geval is bij becommentariëren van EG-richtlijnen. 4. Continue activiteit. 5. Andere diensten binnen VROM; bouwbedrijfsleven. 6. Overleg. 7. Continue activiteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
85
8.1.2. SAMENWERKINGSOVEREENKOMSTEN MET BUITENLANDSE VAKDEPARTEMENTEN 1. Voorbereiden en deelnemen aan officiële bezoeken aan vakdepartementen in het buitenland en het opstellen van samenwerkingsovereenkomsten. In dit kader vinden de volgende acties plaats: - Evaluatie workshop Indonesië. - Voorbereiden Joint-panel Nederland'Egypte. - Voorbereiding workshop Shanghai. 2. De actie is erop gericht het bouwbedrijfsleven een paraplu te verschaffen waardoor zij een betere toegang krijgt tot markten in ontwikkelingslanden en landen in het oostblok. 3. De overheidsinvloed bij opdrachtverlening in ontwikkelingslanden en landen van het oostblok vergen dikwijls een earmark van de desbetreffende overheid van het bedrijf welke tracht een order te verwerven. Voorts is de programmering en besluitvorming in eerstgenoemde landen vaak erg ondoorzichting. 4. Afhankelijk van deelprojecten. 5. DVEB, RPD, DGVH, DFEZ, RIJP, EZ, bouwbedrijfsleven. 6. Onderzoek, werkbezoeken, steun aan concrete projecten. 7. Continue activiteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
86
8.1.3. MARKTVERSCHUIVINGEN IN ENKELE EUROPESE LANDEN 1. Inventariseren en analyseren van de effecten van de marktverschuiving van uitbreiding naar vervanging en instandhouding en de reacties hierop van overheid, bouwwereld, beheerders van onroerend goed en beleggers. 2. Aanleveren van ideeën en ervaringen ten behoeve van het aanpassingsproces dat de bouw ondergaat, zodat een soepele aanpassing van de bouw naar een nieuwe marktsituatie bevorderd wordt. 3. De verwachte marktverschuiving in de Nederlandse bouwmarkt en het gegeven dat in een aantal andere landen zich reeds een aanpassingsproces voordoet c.q. is voltrokken. 4. 8 maanden. 5. Bouwwereld, beheerders onroerend goed. 6. Onderzoek. 7. Eenmalig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
87
8.1.4. INTERNATIONAAL TECHNOLOGIEBELEID 1. Opbouwen en onderhouden van een internationaal netwerk van deskundigen op het gebied van het technologiebeleid in de bouw en het formuleren van beleid gericht op binnenlandse ontwikkelingen en op export. 2. Inzicht verkrijgen over de internationale concurrentie-positie van het Nederlandse bouwbedrijfsleven, alsmede de mogelijke maatregelen die op het gebied van het technologiebeleid genomen kunnen worden om deze positie te versterken. 3. Ten behoeve van een technologiebeleid voor de bouw vond begin 1986 een studiereis plaats naar de Verenigde Staten van Amerika. Een bezoek aan Zweden wordt voorbereid. 4. Permanent 5. Bouwbedrijfsleven; gouvernementele en non-gouvernementele organisaties in het buitenland. 6. Ontvangen en bezoeken van deskundigen op het gebied van de technologie-ontwikkeling 7. Continu.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
88
8.2. Activiteiten in het kader van de Voorlichting over exportzaken aan het bouwbedrijfsleven 8.2.1. MARKTVERKENNING ONTWIKKELINGSLANDEN 1. Het inventariseren en het opstellen van beleidsaanbevelingen met betrekking tot de bouwmarkt in ontwikkelingslanden. 2. De actie richt zich erop de bouwmarkten en de geldstromen in specifieke landen te kwantificeren en tot aanbevelingen te komen hoe het aandeel van het Nederlandse bedrijfsleven op die bouwmarkt kan worden vergroot. 3. Via ontwikkelingsbanken als EOF, WB, ADB e.a. worden jaarlijks miljarden beschikbaar gesteld aan de ontwikkeling van de infrastructuur van ontwikkelingslanden. Het Nederlandse bouwbedrijfsleven wordt naar verhouding weinig bij deze activiteiten ingeschakeld. 4. Afhankelijk van deelprojecten. 5. EVD, bouwbedrijfsleven. 6. Onderzoek op basis waarvan beleidsaanbevelingen worden geformuleerd. 7. Afhankelijk van deelprojecten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
89
8.3. Activiteiten in het kader van de communicatieve ondersteuning van exportinitiatieven 8.3.1. DEELNAME AAN BEURZEN EN SEMINARS IN BINNEN- EN BUITENLAND 1. In overleg met het bedrijfsleven organiseren van een gezamenlijke Nederlandse presentatie op de bouwbeurs te Dallas. In overleg met het bedrijfsleven ontwikkelen van een strategie voor de presentatie van het Nederlandse bouwbedrijfsleven aan buitenlandse opdrachtgevers op in Nederland georganiseerde beurzen, zoals de bouwbeurs in Utrecht. 2. De acties beogen de potentie van het Nederlandse bouwbedrijfsleven onder de aandacht van potentiële buitenlandse opdrachtgevers te brengen. 3. De presentatie van het Nederlandse bouwbedrijfsleven is over het algemeen zwak ontwikkeld. Door deze acties kan de internationale concurrentiepositie van het bouwbedrijfsleven versterkt worden. 4. Afhankelijk van deelprojecten. 5. EVD, DVEB, bouwbedrijfsleven. 6. Overleg en participatie. 7. Continue activiteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19898, nrs. 1-2
90
8.3.2. EXPORTPUBLICATIES 1. Bevorderen van de totstandkoming van PR-materiaal voor het Nederlandse bouwbedrijfsleven. Bijvoorbeeld het stimuleren van het tweejaarlijks samenstellen van een exportcatalogus en verspreiding via beurzen en ambassades en handelsvestigingen; het stimuleren van het totstandbrengen van een videopresentatie van het Nederlandse bouwexport potentieel. 2/3. De kennis van het Nederlandse aanbod op de buitenlandse markt beperkt zich in het algemeen tot werken in de natte waterbouw. De actie beoogt het Nederlandse bedrijfsleven zich in den brede te kunnen laten presenteren waardoor de concurrentiepositie kan worden verbeterd. 4. Twee maanden: publicatie catalogus. Zes maanden: videofilm gereed. 5. Bouwbedrijfsleven, NEBEX, EZ. 6. Onderzoekopdrachten, produktie. 7. Continue activiteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
91
8.4. Activiteiten in het kader van stimuleren samenwerkingsverbanden 8.4.1. ONDERSTEUNING EXPORT-PLATFORMS 1. Verdere ontwikkeling export-platform VROM en VW. 2. Doel van deze actie is het platform te ondersteunen door het verrichten van beleidsonderbouwende en haalbaarheidsstudies. Zoals het versterken van het functioneren van het platform door het ontwikkelen van een actieplan. Na overleg met NABU en ONRI selecteren van potentiële te verwerven projecten. Het verrichten van een enquête naar de exportomzet van Nederlandse bouwbedrijven. En het laten verrichten van onderzoek naar het bouwexportbeleid in andere landen (Japen en Zuid Korea). Het initiëren van een investeringshaalbaarheidsstudie van Nederlandse pensioenfondsen in de Verenigde Staten. 3. Het export-platform VROM (en VW) is opgericht voor de coördinatie van de overheids- en bedrijfsleven inspanning aangaande bouwexport. Het platform heeft ten doel het verwerven van additionele projecten. 4. Continue activiteit. 5. EZ, VW, NABU en ONRI. 6. Overleg en onderzoek. 7. Continue activiteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 898, nrs. 1-2
92
Bijlage bij hoofdstuk 10: H e t n e t w e r k van contacten
10. GESTRUCTUREERD OVERLEG 1. Opzetten en in stand houden van gestructureerd overleg met relevante organisaties in de bouwwereld. 2. Inhoud geven aan oog- en oorfunctie. 3. Kader voor wederzijdse informatie-uitwisseling. 4. Per organisatie 1 a 2 gestructureerde overleggen per jaar. 5. - Organisaties van de verscheidene branches in de ontwerpende, adviserende, uitvoerende en installerende bouwnijverheid en de toeleverende industrie; - Bouwende departementen, SZW, EZ. 6. Initiëren en uitvoeren. 7. Continue taak.