Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
21300X111
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en van de ontvangsten van hoofdstuk XIII (Ministerie van Economische Zaken) voor het jaar1990
Nr. 107
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 11 juli 1990 Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Econo– mische Zaken voor het jaar 1990 hebben de Kamerleden Schaefer en De Leeuw in de Uitgebreide Commissievergadering van 11 december 1989 een motie ingediend, waarin de regering wordt verzocht de Kamer in de eerste helft van 1990 een notitie betreffende het beleid inzake bedrijfs– verzamelgebouwen en renovatie van verouderde bedrijfsterreinen toe te zenden (Kamerstukken II 1989/90, 21 300 XIII, nr. 38). Bedoelde motie werd ook door uw Kamer aangenomen. Het onderdeel renovatie van verouderde bedrijfsterreinen is behandeld in de Nota «Regio's zonder grenzen; het regionaal-economisch beleid voor de periode 1991-1994» (Kamerstukken 1989/90, 21 571, nrs. 1-2), welke onlangs aan u is aangeboden. Bijgevoegde notitie gaat in op het onderdeel bedrijfsverzamelgebouwen uit de motie. De Minister van Economische Zaken, J.E. Andriessen
014210F ISSN0921 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 107
NOTITIE BEDRIJVENCENTRA INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1 Algemeen 1.1 1.2 13 1.4
Inleiding Begripsbepaling Ontwikkeling bedrijvencentra Enkele voor– en nadelen van bedrijvencentra vanuit de optiek van de ondernemer
3 3 3 6
Hoofdstuk 2 Enkele aspecten verbonden met bedrijvencentra 2.1 2.2 23
Bednjvencentra en starters Bedrijvencentra en revitalisering van de steden Bedrijvencentra en milieu
6 7 8
Hoofdstuk 3 Overheidsbeleid ten aanzien van bedrijvencentra 31 32 3.3 3.4
Uitgangspunt ruimtelijk economisch beleid Financiële middelen Kennisoverdracht Publiek private samenwerking
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 107
8 9 10 10
1. Algemeen /. 1 Inleiding Bij de behandeling van de begroting voor 1990 van het Ministerie van Economische Zaken is door de Tweede Kamer een motie (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 38) aangenomen, waarin de regering werd verzocht een notitie aan de Kamer te zenden met een beleidsvisie over bedrijfsverzamelgebouwen en de renovatie van verouderde bedrijfsterreinen. In die motie zijn verbanden gelegd met revitalisering van de steden, het milieu, kansen voor jonge ondernemers en publiek-private samenwerking. In deze notitie wordt nader ingegaan op bedrijvencentra; het onderwerp renovatie van verouderde bedrijfster– reinen is in de nota «Regio's zonder grenzen, het regionaal-economisch beleid voor de periode 1991-1994» (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 571, nrs. 1-2) behandeld. Hierna wordt eerst de geschiedenis van soort en aantal bedrijvencentra beschreven. Vervolgens stelt hoofdstuk 2 de aspecten van de motie aan de orde; achtereenvolgens wordt ingegaan op de relatie tussen bedrij– vencentra en starters, bedrijvencentra en de revitalisering van de steden, alsmede bedrijvencentra en milieu. De notitie besluit met een visie op het overheidsbeleid ten aanzien van bedrijvencentra (hoofdstuk 3); daarin zal ook de publiek-private samenwerking aan de orde komen. 1.2 Begripsbepaling In deze notitie wordt onder een bedrijvencentrum verstaan: een verza– meling bedrijfsruimten, die een ruimtelijke samenhang vertonen en door een beheersinstantie (bijvoorbeeld een Stichting of een B.V.) worden aangeboden aan een aantal zelfstandige ondernemingen, waarbij eventueel vanuit een centraal punt diensten en/of produkten aan alle ondernemers in dat bedrijvencentrum worden aangeboden. De aange– boden diensten kunnen onder andere betreffen receptiediensten, telefoon en andere telecommunicatieve voorzieningen, computerfacili– teiten, kantine, managementondersteuning enzovoorts. De in het bedrij– vencentrum gevestigde ondernemingen kenmerken zich door een niet consumentverzorgend karakter. In deze notitie worden onder bedrijven– centra geen kantoorflats en winkelcentra begrepen. Science parks voldoen wel aan bovenstaande omschrijving. Vanwege de achtergrond van de motie wordt in deze notitie op science parks niet nader ingegaan. Science parks hebben namelijk in het algemeen geen verband met revitalisering van de steden. Het verband tussen starters en science parks betreft slechts - indien aanwezig - een specifieke groep van starters, namelijk de technologisch hoogwaardige starters. Bedrijvencentra bestaan al langere tijd en komen voor onder verschil– lende benamingen. In deze notitie zal de benaming bedrijvencentrum worden gebruikt, omdat de in de motie gehanteerde term bedrijfsverza– melgebouw een ruimtelijke concentratie in èén gebouw suggereert. Een bedrijvencentrum kan echter ook een verzameling nabijgelegen gebouwen die van - vanuit een centraal punt - aangeboden diensten gebruik kunnen maken. 1.3 Ontwikkeling bedrijvencentra Het fenomeen bedrijvencentra ontstond in Nederland direct na de Tweede Wereldoorlog. Bedrijvencentra dienden ter versterking van de regionale economie en de locale wederopbouw. Vooral in de grote steden boden bedrijvencentra een oplossing voor het tekort aan bedrijfs– ruimten (bijvoorbeeld het Groothandelsgebouw in Rotterdam).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 107
«Incubators» of «broedstoven» voorzagen in goedkope huisvesting voor starters. In tegenstelling tot de latere centra voor starters werden er in deze bedrijvencentra geen gemeenschappelijke diensten aangeboden. De toenemende ruimtenood als gevolg van de economische groei vormde de aanleiding voor een hernieuwde aandacht voor bedrijven– centra in het begin van de jaren zestig. Deze veelal binnenstedelijke centra waren bestemd voor kleine bedrijven die zich moesten verplaatsen. Tegen het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig verrezen bedrijvencentra op bedrijfsterreinen buiten de binnen– steden. Zij sloten daarmee aan op de trek van bedrijven uit de binnenstad. In die tijd stichtten sommige gemeenten (met name overloopgemeenten) zogeheten «wisselgebouwen». In die gebouwen konden bedrijven terecht die zich in desbetreffende gemeente wilden vestigen, maar aldaar nog geen adequate huisvesting konden vinden. Over het aantal gerealiseerde bedrijvencentra in de jaren zestig zijn geen cijfers beschikbaar. Tegen het eind van de jaren zeventig ontstonden er ook op grond van meer idealistische motieven enkele bedrijvencentra. De bekendste groep daarbinnen zijn de zogeheten «memo-bedrijvencentra». Deze centra waren bedoeld voor bedrijven die verkozen op mens– en milieuvriende– lijke wijze en schaal te produceren. De «memo-bedrijvencentra» hebben geen hoge vlucht genomen. In diezelfde tijd kwamen, gesteund door het Ministerie van Economische Zaken, steeds meer gemeenten tot de oprichting van bedrijvencentra (in dit geval ook wel «ambachtsverzamel– gebouwen» genoemd) voor bedrijven die vanwege stadsvernieuwingsac– tiviteiten gedwongen werden zich te verplaatsen. Door de onderbrenging in centra kon vertraging in het stadsvernieuwingsproces worden voorkomen. Dergelijke centra konden gebruik maken van de gelden die beschikbaar waren in het kader van het Experiment Herhuisvesting Ambachtelijke Bedrijven en de Kaderregeling Steun Bedrijven Stadsver– nieuwing 1980. Gemeenten toonden zich veelal bereid de exploitatie– risico's op zich te nemen. De economische recessie in het begin van de jaren tachtig gaf aanleiding tot het ontstaan van bedrijvencentra voor startende onder– nemers. Enerzijds voelden veel mensen door de grote werkloosheid de behoefte een eigen bedrijf te beginnen, anderzijds waren er door de recessie en herstructurering van de industrie veel bedrijfspanden vrijge– komen waarvoor een nieuwe bestemming moest worden gezocht. In tegenstelling tot voorgaande vormen van bedrijvencentra, werden er in deze centra veelal wél diensten aangeboden. Op pagina 2 staan enkele voorbeelden van die diensten genoemd. Tegen het eind van de jaren tachtig ontstonden de zogeheten «science parks». Deze hebben als kenmerk, dat ze in de nabijheid verkeren van kenniscentra als universiteiten. Idee hierachter is, dat door die onmiddel– lijke nabijheid innovatieve bedrijven meer gebruik kunnen maken van op de universiteiten aanwezige kennis en zo de effectiviteit van hun onderzoek– en ontwikkelingsactiviteiten kunnen verhogen. Analyse Uit bovenstaande geschiedschtïjving valt op te maken, dat bedrijven– centra geen nieuw fenomeen zijn maar al langer voorkomen. Ook is duidelijk, dat bedrijvencentra steeds weer een andere invulling krijgen. Daarbij is een trend waarneembaar naar meer nadruk op gemeenschap– pelijke faciliteiten. Het voorlopig eindpunt daarvan kan gevonden worden in een nieuwe ontwikkeling, «rent-a-desk», die wellicht de nieuwste fase van de bedrijvencentra zal gaan vormen in de jaren negentig. Door ontwikkelingen in de telecommunicatie en de micro-electronica kunnen steeds meer mensen thuis werken. Behoefte aan ruimten voor bijeen– komsten en ontvangsten zal er echter blijven bestaan. Deze ruimten zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 107
dan, met inbegrip van andere diensten als een «bemenste» receptie, telecommunicatieve voorzieningen enzovoorts te huur. «Rent-a-desk» hoeft geen bedrijvencentrum in de strikte zin van het woord te zijn, want er zijn niet noodzakelijkerwijs bedrijven gevestigd. De nadruk ligt hier geheel op het aanbieden van faciliteiten. In het algemeen kan ten aanzien van de bedrijvencentra opgemerkt worden, dat de meeste bedrijvencentra die in 1989 bestaan tussen 1982 en 1987 gerealiseerd zijn. Dit beeld kan echter voor verschillende categorieën van bedrijvencentra nader worden genuanceerd. De tabel op de volgende pagina geeft daarvan een indruk. De bedrijvencentra zijn daarbij in categorieën onderscheiden: - algemene bedrijvencentra: centra voor kleine bedrijven in het algemeen; - «support-centra»: centra met een uitgebreid dienstenpakket waarmee het starten van een onderneming aangemoedigd en onder– steund wordt; - stadsvernieuwingscentra: centra bestemd voor bedrijven afkomstig uit stadsvernieuwingsgebieden; - specifieke centra: centra voor specifieke doelgroepen, zoals centra voor memo-bedrijven en voor vrouwelijke ondernemers. Tabel 1: realisatiejaar van de in 1989 geïnventariseerde bedrijvencentra Reahsatiejaar Algemene Support centra 1982of eerder 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989
5 6 7 11 11 8 11 3
5 4 10
Totaal
62
Stadsvern. centra
Speoifieke centra
Totaal centra
6 4 5
3 3 3 1 2 1 1 1
2 2 2 _ 1 1
15 15 22 19 24 16 16 10
52
15
8
137
7 11
Totaal cumulatief 15 30 52 71 95 111 127 137
Bron: Atlas van lokale initiatieven in Nederland 1988/89; Stimulering van locale bedrijvigheid Lelystad, november 1989
De «stadsvernieuwingsw-bedrijvencentra zijn nooit echt goed van de grond gekomen. Deze centra zijn vooral gerealiseerd in de periode voor 1985. In paragraaf 2.2 wordt nader ingegaan op de «stadsvernieu– wings»-bedrijvencentra. Er zijn weinig bedrijvencentra voor mens– en milieuvriendelijk producerende bedrijven ontwikkeld (categorie specifieke centra). Het merendeel van het aantal bedrijvencentra voor starters is gebouwd tussen 1984 en 1986. Begin 1988 gaven 120 bedrijvencentra onderdak aan 2.229 bedrijven waarin in totaal 7.562 personen werkzaam waren. De support-centra leveren hieraan de grootste bijdrage: meer dan de helft van de 2.229 bedrijven (1.297) is er gevestigd; zij geven werk aan 5.086 personen. De centra voor bedrijven uit stadsvernieuwingsgebieden en de specifieke centra huisvesten tezamen 273 van de 2.229 bedrijven. Ook qua aantal arbeidsplaatsen is hun betekenis in vergelijking met de andere centra geringer. Van de in totaal 7.562 arbeidsplaatsen zijn er 508 te vinden in de stadsvernieuwingscentra en de specifieke centra. De gemiddelde bezettingsgraad van alle categorieën van bedrijven– centra is in vergelijking met voorgaande jaren verder toegenomen en bedraagt nu ruim 90%. Alleen de specifieke centra hebben een lagere bezettingsgraad (78%). Over de toekomst wordt door de bedrijvencentra optimistisch gedacht. De meeste bedrijvencentra voorzien geen inkrimping en verwachten geen veranderingen of uitbreiding.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 107
1.4 Enkele voor– en nadelen van bedrijvencentra vanuit de optiek van de ondernemer Ervaringen die bedrijven met bedrijvencentra hebben zijn niet éénduidig. Dit heeft verschillende oorzaken. Allereerst heeft het te maken met het feit, dat uiteenlopende bedrijven tegelijk van een bedrijvencentrum gebruik maken. Elk bedrijf stelt echter eigen eisen. Is voor één bedrijf vooral goedkope huisvesting belangrijk, het andere bedrijf heeft weer behoefte aan geavanceerde voorzieningen en een representatief pand, en is best bereid daarvoor hogere huisves– tingslasten op zich te nemen. Ook de bereikbaarheid wordt door verschil– lende bedrijven verschillend gewaardeerd. Het oordeel van de onder– nemer die in een bedrijvencentrum gevestigd is over het bedrijven– centrum hangt daarmee sterk af van de kenmerken van de individuele behoeften van de ondernemer. Daarnaast is het ene bedrijvencentrum het andere nog niet. Een bedrij– vencentrum kan zelf veel doen aan bereikbaarheid, representativiteit, voorzieningen en dergelijke, maar veel van de mogelijkheden daartoe worden beïnvloed door toevallige factoren als de beschikbaarheid en kwaliteit van een vrijgekomen pand, waarmee ligging en bereikbaarheid voor een groot deel al vast ligt. Dus ook de bedrijvencentra die zich primair richten op het bieden van goedkope huisvestingsmogelijkheden en die het aanbieden van voorzieningen van secundair belang vinden, tonen onderling grote verschillen. Daarmee is ook geen algemene uitspraak te doen over een specifieke categorie van bedrijvencentra. De idee van collectieve huisvesting heeft voor– en nadelen. De mogelijke voordelen, zoals het bereiken van schaalvoordelen en de onderfinge «kruisbestuiving» van de aldaar gevestigde bedrijven, worden verschillend beoordeeld. De mogelijke nadelen ervan, zoals identiteits– verlies en beperking van de privacy, worden aok door ieder bedrijf anders beoordeeld en hangen daarnaast af van de specifieke kenmerken van het bedrijvencentrum in kwestie. De vraag of een bedrijvencentrum voor een bedrijf per saldo voordelig of nadelig is, is derhalve in zijn algemeenheid niet te beantwoorden, ook niet per type bedrijvencentrum. 2. Enkele aspecten verbonden met bedrijvencentra In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een aantal aspecten die samen– hangen met bedrijvencentra. In aansluiting op de motie komt achtereen– volgens aan de orde de relatie tussen bedrijvencentra en starters (2.1), de relatie tussen bedrijvencentra en de revitalisering van de steden (2.2) en de relatie tussen bedrijvencentra en milieu (2.3). 2.1 Bedrijvencentra en starters Starters hebben een gezamenlijke problematiek, veroorzaakt door hun ongewisse groei– en ontwikkelingsmogelijkheden. Hieruit ontstaan verschillende behoeften waarin bedrijvencentra soms kunnen voorzien. Zo hebben starters vaak behoefte aan goedkope huisvesting. De finan– ciële stap van de bedrijfsruimte in eigen huis naar «normale» huisvesting kan voor sommigen van hen net te groot zijn. Bedrijvencentra kunnen relatief goedkope huisvesting bieden en kunnen voorzien in het voor starters belangrijke aanbod van kleinschalige bedrijfsruimte. Daarnaast hebben starters veelal behoefte aan flexibiliteit. Zo kan aan een eventuele behoefte tot uitbreiding van bedrijfsruimte vaak moeilijk worden voldaan. Bedrijvencentra bieden de mogelijkheid om gehuurde bedrijfsruimte naar behoefte te vergroten of te verkleinen. Ook door middel van soepele huurbepalingen kunnen bedrijvencentra tegemoet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 107
komen aan de behoefte aan flexibiliteit van starters («easy in, easy out»). Voorts hebben starters behoefte aan «klankborden» in de nabijheid. Bedrijvencentra kunnen daarin voorzien. Het feit dat verschillende starters in zo'n centrum in elkaars nabijheid verkeren, kan tot een uitwis– seling van ervaringen met bepaalde startproblemen leiden. Naast dit leereffect biedt een dergelijk centrum voor starters een «dynamische sfeer». Een dynamische omgeving is een vruchtbare voedingsbodem voor de ontwikkeling en uitwerking van nieuwe ideeën. Tenslotte maken de schaalvoordelen die door concentratie van bedrijven in een bedrijvencentrum bereikt worden het mogelijk om van bepaalde voorzieningen (computerfaciliteiten, fax) gebruik te maken. Het voordeel voor de bedrijven kan daarbij zijn, dat deze de voorzieningen slechts betalen naar rato van het gebruik dat ze ervan hebben gemaakt. Vooral voor starters is dit een voordeel, omdat starters vaak nog niet genoeg gebruik maken van een voorziening om deze geheel zelf te kunnen bekostigen. Bovendien maken de schaalvoordelen de aanstelling van de bedrijfsadviseur in dienst van een centrum soms mogelijk. De bedrijfsadviseur fungeert dan als het ware als een gemeenschappelijke voorziening. Het merendeel van het aantal bedrijvencentra voor starters is gebouwd tussen 1984 en 1986. Gezien de achtergrond van deze centra is dat niet verwonderlijk. De initiatieven om een dergelijk centrum op te zetten c.q. een eigen bedrijf in zo'n centrum te beginnen hingen namelijk voor een belangrijk deel samen met de economische recessie. Veel gemeenten voelden zich in reactie daarop vaak geroepen een werkgelegenheids– beleid te voeren waarvan subsidiëring van een bedrijvencentrum het gevolg kon zijn. Met het verbeteren van de economie en het aantrekken van de werkgelegenheid na 1983 verminderde geleidelijk bij meerdere gemeenten de aandacht voor starters en daarmee de initiatieven om tot oprichting van specifieke starterscentra over te gaan. Vanwege de benodigde realisatietijd van reeds genomen initiatieven, nam het aantal gerealiseerde starterscentra nog tot 1986 toe, om daarna te dalen. 2.2 Bedrijvencentra en revitalisering van de steden De «stadsvernieuwings»-bedrijvencentra zijn nooit echt goed van de grond gekomen. Deze centra zijn vooral gerealiseerd in de periode vóór 1985. Ze bleken nogal eens een lage bezettingsgraad te hebben. Vanwege de onrendabele exploitatie die daarvan het gevolg kon zijn, hebben sommige van deze bedrijvencentra hun doelgroep moeten verbreden door zich ook open te stellen voor bedrijven die niet uit stads– vernieuwingsgebieden afkomstig zijn. Deze verbreding van de doelgroep heeft bijgedragen aan de teruggang in het aantal specifieke stadsver– nieuwingscentra na 1984. Deze bedrijvencentra krijgen daarmee een steeds «algemener» karakter. Overigens is de huidige bezettingsgraad van de stadsvernieuwingscentra goed. De relatie van bedrijvencentra met de «klassieke stadsvernieuwing» was duidelijk: bedrijvencentra voorzien in alternatieve huisvesting voor bedrijven die als gevolg van stadsvernieuwingsactiviteiten gedwongen zijn zich te verplaatsen. Het ging dan vooral om bedrijven in de ambach– telijke sfeer. Als zodanig werden bedrijvencentra ook door gemeenten gebruikt om stagnatie in stadsvernieuwing te voorkomen. Bedrijven– centra kunnen deze functie blijven vervullen. Stadsvernieuwing krijgt echter een steeds bredere invulling: stedelijke vernieuwing of revitalisering van de steden. Daaronder kunnen diverse activiteiten worden verstaan zoals bijvoorbeeld de aanleg van moderne bedrijfsterreinen, centrummanagement en grootschalige economisch structuurversterkende projecten. Het accent ligt daarbij niet langer alleen op het inhalen van de achterstanden in leefomstandigheden van oude woonwijken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 107
7
Als gevolg van deze «verbreding» bestaat bij het Rijk behoefte aan heroriëntatie op het begrip stadsvernieuwing en het stadsvernieuwings– beleid. Een dergelijke heroriëntatie is onderwerp van de activiteiten binnen het Project Belstato (Beleid voor de stadsvernieuwing in de toekomst). Eerst als meer inzicht bestaat in welke activiteiten onder revitalisering van de steden (kunnen) vallen, is aan te geven welke rol bedrijvencentra daarin kunnen spelen. 2.3 Bedrijvencentra en milieu Het verband tussen bedrijvencentra en milieu is niet evident. Slechts op een afgeleide manier is het denkbaar dat bedrijvencentra een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van het milieu. Dit heeft dan overigens vooral betrekking op collectieve huisvesting in zijn algemeenheid en hangt slechts voor een gedeelte samen met bedrijven– centra als specifieke vorm van collectieve huisvesting. Allereerst kan de concentratie van bedrijven in bedrijvencentra voordelen opleveren ten aanzien van ontsluiting, de aanleg van leidingen enzovoorts. Concentratie van bedrijvigheid leidt ook tot minder ruimte– beslag. Ten tweede maakt concentratie gezamenlijk afvalbeheer mogelijk. Bovenstaande twee punten gelden voor alle vormen van collec– tieve huisvesting. Ten derde kunnen bepaalde bedrijvencentra door concentratie mobili– teitsbeperkend werken. Bij bedrijvencentra waarin bijvoorbeeld bedrijven met complementaire goederen of diensten zijn gevestigd, leidt handel tussen de in het centrum gevestigde bedrijven slechts tot transport binnen of direct om het gebouw. De meeste bedrijvencentra vestigen echter bedrijven met zeer uiteenlopende activiteiten, «complementaire bedrijvencentra» komen niet veel voor. Het milieubesparende effect van bedrijvencentra moet ten aanzien van dit aspect dan ook niet overschat worden. Tenslotte maken bedrijvencentra concentratie mogelijk van lawaai– of stankveroorzakende bedrijven, waardoor niet alleen de hinder in woonwijken gereduceerd wordt, maar ook bestrijding van hinder aan de bron meer haalbaar worden. Door de schaalvoordelen, die als gevolg van concentratie van bedrijvigheid behaald kunnen worden, kan het gebruik van afvalverwerkende en milieuvriendelijke apparatuur rendabel worden. Dit zou vooral van toepassing kunnen zijn op de meer ambachtelijke bedrijven uit de stadsvernieuwingsgebieden, die vanwege stadsvernieu– wingsactiviteiten hun bedrijf moesten verplaatsen. Tegenwoordig vervaagt overigens wat dit aangaat het onderscheid tussen stadsvernieu– wingsgebieden en de rest van de stad, omdat steeds meer commercieel dienstverlenende bedrijven en bedrijven uit de non-profitsector zich in stadsvernieuwingsgebieden vestigen. 3. Overheidsbeleid ten aanzien van bedrijvencentra 3.1 Uitgangspunt ruimtelijk economisch beleid Het algemeen overheidsbeleid ten aanzien van het MKB is gericht op het creëren van ruimte voor markt en ondernemerschap en het scheppen van voorwaarden die MKB-ondernemers helpen de onvolkomenheden die samenhangen met de schaal van de onderneming te overwinnen, zodat ze uit een positie van kracht mee kunnen doen aan het economisch proces. De rol van de overheid is in die zin aanvullend dat de eigen verantwoordelijkheden van de ondernemer en het probleemoplossend vermogen van de markt en het georganiseerde bedrijfsleven zelf voorop staan (Ruim baan voor ondernemen, Tweede Kamer, vergaderjaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 107
8
1987-1988, 20 324, nrs. 1-2, p. 7). Het beleid van de overheid is gericht op het scheppen van een klimaat, waarin het ondernemerschap tot optimale ontplooiing kan komen. Toegespitst op het ruimtelijk economisch beleid, betekent dit het scheppen van ruimte in tweeërlei opzicht. Allereerst moet het ruimtelijk beleid de fysieke ruimte geven voor het ondernemen, bovendien moet dit op een dusdanige manier gebeuren dat zoveel mogelijk ruimte wordt geschapen voor een optimale ontplooiing van het ondernemerschap. Het ruimtescheppend beleid, i.c. het beleid ten aanzien van de bedrijfshuis– vesting, dient zoveel mogelijk te worden bepaald op dat niveau, waar het zicht op de behoeften van de ondernemer zelf en op de ontwikkelingen die voor de ondernemer van belang zijn het grootst is, dat wil zeggen op locaal niveau. De rijksoverheid formuleert een algemene ruimtelijke visie, die door diverse geledingen vertaald wordt via streekplannen naar gemeentelijk beleid zoals dat neergelegd is in het locale bestem mingsplan. Voor zover het ruimtelijk beleid consequenties heeft voor ondernemers in een gemeente of regio, treden met name de rijksconsulenten van het Ministerie van Economische Zaken op als intermediair tussen de provincies, gemeenten en het rijk. Enerzijds dragen de rijksconsulenten de visie van het rijk uit naar gemeenten toe, anderzijds vormen zij voor gemeenten een aanspreekpunt en een «ingang in Den Haag». Het beleid ten aanzien van bedrijfshuisvesting kan in specifieke locale en regionale situaties uiteindelijk zijn vertaling vinden in het creëren van bedrijven– centra. 3.2 Financiële middelen Het algemeen ruimtelijk economisch beleid is ook van toepassing op bedrijfshuisvesting en op bedrijvencentra als specifieke vorm daarvan. Gezien het uitgangspunt dat het ruimtelijk economisch beleid zoveel mogelijk locaal ingevuld moet worden, bestaat er terughoudendheid met betrekking tot het verstrekken van subsidies van rijkswege voor bedrij– vencentra. Het subsidiëren van bedrijvencentra kan leiden tot concurren– tievervalsing en het kunstmatig in stand houden van onrendabele bedrijven. De aantrekkelijkheid voor bedrijven om in een bedrijvencentra gevestigd te zijn dient bepaald te worden door de merites van het concept bedrijvencentrum zelf (schaalvoordelen, synergie, hergebruik leegstaande panden). Er kunnen zich niettemin bijzondere situaties voordoen waarbij bedrijvencentra een oplossing kunnen bieden voor problemen die een inzet van geldelijke middelen van overheidswege kunnen rechtvaardigen. Bij deze problemen, die vooral op locaal niveau tot uitdrukkmg komen, valt bijvoorbeeld te denken aan stadsvernieu– wingsactiviteiten, die voor de in dergelijke gebieden gevestigde bedrijven de noodzaak tot verplaatsing meebrengen. Vervangende huisvesting is voor deze bedrijven vaak te duur of niet aanwezig, hetgeen de voortgang van het stadsvernieuwingsproces kan frustreren. Om tegemoet te komen in de kosten die de oplossing van stadsvernieuwingsproblemen met zich meebrengen, heeft de rijksoverheid middelen verstrekt in het kader van de Kaderregeling Subsidie Bedrijven uit Stadsvernieuwingsgebieden 1980 (KSBS). Met ingang van 1985 zijn deze middelen in het kader van de Wet op de Stads– en Dorpsvernieuwing overgeheveld naar de Stads– vernieuwingsfondsen. Deze stadsvernieuwingsgelden kunnen nu door gemeenten worden ingezet waar specifieke problemen zich voordoen. Vanuit de algemene instrumenten, zoals het Gemeentefonds en de Stadsvernieuwingsfondsen, kunnen gelden worden aangewend ten behoeve van bedrijvencentra. Ten aanzien van problemen die het locale vlak overstijgen, zijn centrale middelen beschikbaar. Het betreft hier extra steunmaatregelen voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 107
9
regio's die (nog) een achterstand hebben voor wat betreft de econo– mische structuur, zoals gelden die in het kader van het Integraal Struc– tuurplan Noorden des Lands (ISP) verstrekt worden. Voor zover bedrij– vencentra bijdragen aan de versterking van de economische structuur in een van die regio's, kan in bepaalde gevallen aanspraak worden gemaakt op de in dat kader gereserveerde financiën. 3.3 Kennisoverdracht Voordat tot oprichting van een bedrijvencentrum wordt overgegaan, is het zinnig om een haalbaarheidsonderzoek te verrichten. Daarbij is het noodzakelijk om aandacht te schenken aan de vraag en aanbodstructuur van bedrijfshuisvesting in de regio, omdat een bedrijfscentrum één van de vormen van bedrijfshuisvesting is waaruit een ondernemer kan kiezen. Ook moet de doelgroep van het bedrijvencentrum nauwkeurig bepaald worden, omdat dit de hoeveelheid, aard en prijs van de faciliteiten en de locatie beïnvloedt. Het geven van informatie over de opzet en het functioneren van bedrijvencentra kan er toe leiden, dat de bedrijfsvoering van een bedrijvencentrum zelf verbetert. De bundeling van kennis en het hebben van een aanspreekpunt voor bedrijvencentra is daarmee van groot belang. Het Ministerie van Economische Zaken heeft daarom ook het initiatief om tot oprichting van de Nederlandse Vereniging van Bedrij– vencentra en Economische Ontwikkelingen (NVBEO) te komen, toege– juicht en financieel ondersteund. De NVBEO is in 1988 met haar activi– teiten gestart. De NVBEO richt zich op onderzoek, de verzameling van kennis en ervaringen en fungeert als platform naar overheden en instanties toe. Via de «Raad van Advies» blijft het Ministerie van Econo– mische Zaken nauw bij de NVBEO betrokken. Ook maakt het Ministerie deel uit van een onlangs door de NVBEO ingestelde werkgroep, die onder andere zal nagaan op welke manier de dienstverlening aan haar leden uitgebreid kan worden. Een initiatief om te komen tot de oprichting van een bedrijvencentrum is een voorbeeld van het inspelen op plaatselijke omstandigheden. Essentieel is daarom het inzicht in de locale en regionale marktverhou– dingen en –behoeften. De gemeentelijke overheid is de overheidsin– stantie die daar het best zicht op heeft en contacten kan leggen c.q. onderhouden met het locale bedrijfsleven. Publiek private samenwerking kan een mogelijkheid zijn om de inzichten van overheid en bedrijfsleven te combineren. 3.4 Publiek-private samenwerking De oprichting van bedrijvencentra kan het gevolg zijn van imtiatieven van het bedrijfsleven, de overheid of die twee samen. Bedrijvencentra voor bedrijven uit stadsvernieuwingsgebieden blijken voornamelijk opgezet te worden door de overheid, centra voor starters door een samenwerking van overheid en bedrijfsleven en algemene centra door het bedrijfsleven. Voor het effectief functioneren van een bedrijvencentrum is inzicht in de locale en regionale behoeften en de marktverhoudingen essentieel. Publiek private samenwerking kan hieraan in beginsel bijdragen, omdat deze het gevaar van eenzijdige stellingnames reduceert. Publiek-private samenwerking kan echter ook leiden tot spanningen omdat de belangen van de overheid als hoedster van het algemeen belang strijdig kunnen zijn met de behoefte van de markt om rende– menten veilig te stellen. Publiek-private samenwerking vereist daarmee zorgvuldige afstemming en voortdurend overleg. Bij de oprichting en exploitatie van bedrijvencentra zijn verschillende personen en instellingen betrokken, met onderling verschillende
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 107
10
belangen. Zo hebben onroerend-goed eigenaren en bouwondernemingen een direct zakelijk belang in een bedrijvencentrum. Zij zullen zich in hun activiteiten met betrekking tot de oprichting en exploitatie van bedrijven– centra vooral door bedrijfseconomische overwegingen laten leiden. Ook ondernemers zullen in hun keuze zich al of niet te vestigen in een bedrij– vencentrum zich vooral door bedrijfseconomische motieven laten leiden. Andere betrokkenen, zoals banken, hebben een meer indirect zakelijk belang. Hun betrokkenheid bij de oprichting van een bedrijvencentrum gaat verder dan het pogen nieuwe cliënten aan te trekken. Betrokkenheid bij bedrijvencentra kan voor banken bijvoorbeeld inzicht opleveren in de problemen van starters. Meer in zijn algemeenheid kan overigens door betrokkenheid «goodwill» worden gekweekt. Bedrijvencentra kunnen ook maatschappelijke belangen dienen. Zo is de gemeente vaak betrokken bij de oprichting om werkgelegenheid te creëren, de economische structuur in de gemeente te verbeteren of vertragingen in het stadsvernieuwings– proces te voorkomen. De verschillende motieven om een bedrijven– centrum op te richten zijn terug te vinden in de «soorten» bedrijven– centra die in het voorgaande onderscheiden zijn. Gezien de zorgvuldige afstemming en het veelvuldig overleg dat een publiek-private samenwerking vereist, is de gemeente bij uitstek de overheidsorganisatie die het bedrijfsleven zou kunnen bijstaan. Ook ten aanzien van dit punt bevordert de centrale overheid de kennisoverdracht. Zo zijn het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Volks– huisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten betrokken bij de totstandkoming van een brochure over de publiek-private samenwerking in het kader van de stedelijke revitalisering. Ook de NVBEO kan als aanspreekpunt en infor– matievraagbaak voor overheden en ondernemers fungeren in het geval via een PPS-constructie tot de oprichting van een bedrijvencentrum wordt besloten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 107
11