Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1981-1982
2
Rijksbegroting voor het jaar 1982
17100 Hoofdstuk XIII Departement van Economische Zaken
Nr. 69
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 22 februari 1982 Hierbij doe ik u mede namens mijn ambtgenoot van het Departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk een notitie toekomen, zoals tijdens het kamerdebat naar aanleiding van de regeringsverklaring aan de afgevaardigde Van der Spek is toegezegd. De notitie gaat in op het denkbeeld om het afsluiten van de levering van gas en elektriciteit te verbieden dan wel bijzondere maatregelen uit hoofde van de Algemene Bijstandswet in te voeren ten behoeve van degenen die hun rekeningen voor gas en elektriciteit niet kunnen betalen. De Minister van Economische Zaken, J. C. Terlouw
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XIII, nr. 69
-\
Onderwerp Tijdens het kamerdebat naar aanleiding van de regeringsverklaring is aan de afgevaardigde Van der Spek een notitie toegezegd inzake het door hem naar voren gebrachte denkbeeld om het afsluiten van de levering van gas en elektriciteit te verbieden dan wel bijzondere maatregelen uit hoofde van de Algemene Bijstandswet (ABW) in te voeren ten behoeve van degenen die hun rekeningen voor gas of elektriciteit niet kunnen betalen. Inleiding De algemene koopkrachtdaling als gevolg van de huidige recessie brengt met zich mee dat de consument zijn verbruikspatroon op de nieuwe situatie moet instellen. Alhoewel de overheid een beleid ten aanzien van de minima voert, hetwelk beoogt de koopkrachtdaling voor deze categorie te beperken tot - 1 %, zal toch in een tijd van economische teruggang het aantal mensen met betalingsproblemen toenemen. Daarbij moet niet alleen worden gedacht aan de categorie minimuminkomens, maar zullen ook in de daarboven gelegen inkomensgroepen zich betalingsproblemen voordoen. Indien de betalingsproblemen tot uiting komen door het niet kunnen betalen van gas- of elektriciteitsrekening, wordt al vlug een relatie gelegd met de hoge prijsstijgingen van energie. De prijsstijgingen van aardgas en elektriciteit hebben echter maar een zeer beperkte invloed op de koopkrachtontwikkeling. Deze wordt in veel sterkere mate bepaald door bij voorbeeld de stijgingen van de sociale premies. Individuele betalingsproblemen moeten dan ook in het licht van het totale individuele bestedingspatroon worden bezien. In het vervolg van deze notitie wordt allereerst de afsluiting ter sprake gebracht. Vervolgens wordt de werking van de prijscompensatie toegelicht, zijnde het instrument waarmede prijsstijgingen van consumptiegoederen waaronder energie worden gecompenseerd via de lonen. Als laatste zal worden ingegaan op de mogelijkheden in de bijstand. Afsluiting De mogelijkheid om tot onderbreking van de levering van gas en elektriciteit over te gaan in geval van wanbetaling is opgenomen in de desbetreffende modellen Algemene Leveringsvoorwaarden. De formulering van de leveringsvoorwaarden heeft plaatsgevonden in nauw overleg tussen VEGIN, VEEN en VEWIN enerzijds en de Werkgroep Consument en Privaatrecht van de Commissie voor Consumentenaangelegenheden van de SER anderzijds. In dit overleg is door de consumentenorganisatie tot uitdrukking gebracht dat grote waarde wordt gehecht aan een zorgvuldige handelwijze van bedrijven ten opzichte van verbruikers die hun verplichtingen niet nakomen. In de formulering van de leveringsvoorwaarden heeft dit ertoe geleid dat eerst bij falen van alle andere middelen en derhalve als uiterste consequentie een bedrijf tot afsluiting kan overgaan. Eveneens als gevolg van dit overleg is een regeling voor de beslechting van geschillen tussen gasdistributiebedrijf en huishoudelijke verbruiker in bedoeld model opgenomen. Daartoe is een «Geschillencommissie Openbare Nutsbedrijven» in het leven geroepen. Reeds veel bedrijven hebben de desbetreffende Algemene Leveringsvoorwaarden ingevoerd. Nagenoeg alle overige nutsbedrijven zullen binnen afzienbare termijn volgen. Met bovenstaande achten wij voldoende waarborgen ten aanzien van een zorgvuldige belangenbehartiging van de consument gecreëerd.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XIII, nr. 69
2
Prijscompensatie Met betrekking tot het systeem van prijscompensatie kan het volgende worden gezegd. De prijscompensatie dient er, zoals bekend, toe om de lonen aan te passen aan de stijging van het prijsniveau. Deze stijging wordt door het CBS gemeten aan de hand van een gemiddeld consumptiepakket, waarbij inbegrepen het gemiddelde energieverbruik. Aangezien niemand exact dit gemiddelde pakket zal consumeren, zal ieder individu voor sommige artikelen worden overgecompenseerd en voor andere ondergecompenseerd. Dit verschijnsel is dus inherent aan het systeem van prijscompensatie. Dat geeft ook niets, want het gaat er slechts om dat men een juiste compensatie ontvangt van zijn totale consumptiepakket. Voor de verschillende inkomensgroepen is nagegaan of de feitelijke prijsstijging van het bij de desbetreffende inkomensgroep behorende totale pakket overeenkomt met de prijsstijging die met de prijscompensatie wordt vergoed. Dit blijkt, wanneer op basis van de gegevens uit het CBS-budgetonderzoek 1975 voor de verschillende inkomensgroepen een afzonderlijke prijsindex wordt berekend, inderdaad het geval te zijn. Sinds 1975 wijkt de prijsontwikkeling voor de diverse inkomensgroepen, variërend van het minimumloon tot meer dan 3x modaal, nauwelijks af van het gemiddelde. Voor zover er dan afwijkingen optreden, blijkt dat de prijsstijging voor de hogere inkomensgroepen iets groter is geweest dan voor de lagere inkomensgroepen.
1 Voor een uitgebreide behandeling van deze problematiek, zie de brief van mijn voorganger aan de Kamer: «Inkomenseffecten van stijging van kleinverbruikerstarieven aardgas», kamerstuk zitting 1981, 17049, nr. 1
Gegeven het voorgaande zal het duidelijk zijn, dat het geïsoleerd bekijken van de prijscompensatie van één produkt (bij voorbeeld aardgas) een beperkte waarde heeft. Kijken we toch afzonderlijk naar de prijscompensatie van het aardgas, dan kan, op basis van op mijn departement uitgevoerde berekeningen, het volgende worden geconcludeerd. 1 Uitgaande van het totale gezinsinkomen wordt ca. 50% van de huishoudingen overgecompenseerd en ca. 50% ondergecompenseerd. Aangezien echter het aardgasverbruik niet volledig proportioneel samenhangt met het inkomen, is de verdeling over de verschillende inkomensgroepen niet geheel gelijkmatig. Voor de lagere inkomensgroepen treedt relatief iets vaker ondercompensatie op, namelijk in ca. 60% van de gevallen en voor de hogere inkomens relatief iets minder (ca. 40%). De bedragen waarvoor de gezinnen gemiddeld voor aardgas worden onder- of overgecompenseerd, zijn overigens relatief gering (-f 36 bij minimumloon en + f 17 bij 2 x modaal in 1981 bij een tariefsverhoging van 7 et. excl. b.t.w.). Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat in bepaalde gevallen gezinnen met een ten opzichte van hun inkomen relatief hoog gasverbruik bij forse tariefsverhogingen aanzienlijk te kort komen. Het is naar mijn oordeel met name dit probleem, dat voor sommigen aanleiding heeft gegeven tot twijfel aan het goed functioneren van het systeem voor prijscompensatie. Dit probleem is echter niet zozeer een gevolg van het huidige systeem van prijscompensatie maar is veeleer een gevolg van de aanzienlijke spreiding van het aardgasverbruik rond het gemiddelde binnen elke inkomensklasse. Uit een studie van de VEGIN (Vereniging van Gasdistricutiebedrijven in Nederland) is namelijk gebleken, dat het aardgasverbruik niet zozeer samenhangt met het inkomen, maar vooral wordt bepaald door het type woning dat men bewoont en de wijze waarop de woning wordt verwarmd (lokale vs. centrale verwarming). Vanwege de grote spreiding in het aardgasverbruik per inkomensgroep en de daarmee samenhangende spreiding in de bedragen van onder- en overcompensatie als gevolg van aardgasprijsstijgingen wordt nogal eens gepleit voor compenserende maatregelen voor de laagst betaalden. Dergelijke maatregelen kunnen echter alleen beoordeeld worden in het kader van het totale inkomensbeleid en niet direct aan tariefsverhogingen van het aardgas gekoppeld worden.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XIII, nr. 69
3
Over- en ondercompensatie van aardgasprijsverhogingen treden in alle inkomensgroepen op. Ook in de laagste inkomensklassen wordt 40% van de gezinnen hiervoor overgecompenseerd. Het is derhalve onmogelijk compenserende maatregelen te treffen die uitsluitend ten goede komen aan hen, die op de prijscompensatie van aardgas te kort komen. Bovendien, als al besloten zou worden tot een «compenserende» maatregel, gekoppeld aan aardgas, dan vormt de vaststelling van de hoogte ervan een probleem. Wordt uitgaan van een gemiddelde, hetgeen het meeste redelijk is, dan zijn zij, die als gevolg van een hoog gasverbruik bij tariefsverhoging van aardgas werkelijk problemen ondervinden, met een dergelijk bedrag (voor de minima zou dat op de reeds eerder genoemde f36 uitkomen), nauwelijks geholpen. Ten slotte zij nogmaals benadrukt, dat het uiteindelijk ook niet gaat om de prijscompensatie van aardgas afzonderlijk, maar die van het gehele consumptiepakket. Concluderend kan het volgende gezegd worden: Op het systeem van prijscompensatie is in principe weinig aan te merken. Voor de prijsstijging van het totale consumptiepakket worden de lagere inkomensgroepen niet ondergecompenseerd, eerder het tegendeel. Door de grote spreiding in het gasverbruik per inkomensgroep kan individueel relatief grote onder- en overcompensatie ontstaan. Gemiddeld gaat het per inkomensgroep echter om geringe bedragen. Het is niet mogelijk compenserende maatregelen te treffen gekoppeld aan het aardgas, dus los van het totale inkomensbeleid. Het koopkrachtbeeld in 1982 zal, zoals bekend, negatieve mutaties vertonen, dit met name als gevolg van de huidige algemene, economische ontwikkelingen. De prijsstijging van het aardgas heeft in dit geheel weinig betekenis, gegeven ook de prijscompensatie in de lonen. Er is derhalve geen reden om het koopkrachtbeeld bij te stellen met een tegemoetkoming op grond van de gasprijsverhoging. Mogelijkheden in de bijstand Uit het voorgaande blijkt dat de stijging van de energiekosten in algemene zin in de koopkrachtontwikkeling van de lonen en uitkeringen wordt verdisconteerd. Ten aanzien van de financiële mogelijkheden om in deze en andere kostenstijgingen te voorzien is tevens van belang dat de Regering als doelstelling heeft het koopkrachtverlies voor de minima zoveel mogelijk te beperken (voor 1982 tot 1%). Bij de behandeling van de motie-Van der Spek is hieraan als conclusie verbonden dat in het algemene beleid ter bescherming van de koopkracht van de minima geen extra uitkeringen passen voor lastenstijgingen op onderdelen van het consumptiepakket (Handelingen Tweede Kamer, blz. 420 Ik). Het gevraagde in de motie om door wijziging van het normeringsbesluit van de Algemene Bijstandswet het aan gemeenten mogelijk te maken ter zake van energiekosten extra uitkeringen te doen, moet derhalve worden afgewezen. Hierop kan vanuit het ter zake gevoerde bijstandsbeleid nog de volgende toelichting worden gegeven. In het besluit landelijke normering (BIn) van 3 juli 1974, Stb. 418, is geregeld dat de genormeerde bijstandsuitkering dient ter voorziening in zowel de periodieke als in de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. De periodieke bijstandsuitkering wordt in het kader van het algemeen inkomensbeleid toereikend geacht voor alle algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Uit het sociaal minimum moeten derhalve alle algemeen noodzakelijke kosten van bestaan worden betaald, waartoe ook de energiekosten behoren. In de toelichting op het BIn is aangegeven dat de plicht tot verdergaande bijstandsverlening eerst dan aanwezig is, wanneer rekening moet worden gehouden met bijzondere individuele omstandigheden en mogelijkheden, welke resulteren in hogere noodzakelijke bestaanskosten.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XIII, nr. 69
4
De mogelijkheid van een extra uitkering in de bijstand is derhalve gebonden aan bijzondere individuele omstandigheden, die een afwijking rechtvaardigen van het beginsel dat uit de periodieke uitkering de normale bestaanskosten geheel moeten worden voldaan. De stijging van de energiekosten, waarmee in het niveau van de bijstandsuitkeringen rekening is gehouden, kan niet worden aangemerkt als een dergelijke bijzondere omstandigheid. De gevraagde wijziging van het BIn zou niet anders kunnen inhouden dan het in algemene zin aanmerken van (een deel van) de energiekosten als bijzondere kosten, waarin het sociaal minimum niet langer zou voorzien. Dit is in strijd met zowel het bijstandsbeleid als het inkomensbeleid voor de laagste inkomens. De financiële hulpverlening in het kader van de ABW aan personen, die hun ernergierekening niet kunnen betalen, blijft gezien de hiervoor genoemde uitgangspunten beperkt tot incidentele bijzondere gevallen. Het gaat hierbij om moeilijkheden van tweeërlei aard: - bijzondere factoren die tot uitzonderlijk hoge energiekosten leiden; - hoge financiële verplichtingen, waarvoor het (bijstands-)inkomen ontoereikend is. Bijzondere kosten-beïnvloedende omstandigheden kunnen bij voorbeeld zijn gelegen in de hoedanigheid van de woning, die zeer hoge verwarmingskosten met zich brengt, of in persoonlijke omstandigheden als een ziekte die extra verwarming van de woning noodzakelijk maakt. Het gaat hierbij om uitzonderingssituaties, waarin duidelijk sprake is van extra lasten. In andere gevallen waarin e- veel hogere energiekosten zijn dan normaal, blijkt dit veelal het gevolg van onnodig veel verbruik of van te hoog getaxeerd verbruik voor de vaststelling van de bij wijze van voorschot te betalen periodieke bedragen. Problemen bij het (tijdig) betalen van de energierekeningen hangen vaak samen met de financiële moeilijkheden die voortvloeien uit de verstoorde balans tussen inkomsten en uitgaven. Er kan sprake zijn van te hoog opgelopen verplichtingen in verband met afbetalingen, schulden e.d. of er kan sprake zijn van een inkomensdaling, bij voorbeeld als gevolg van werkloosheid, waardoor aan bestaande verplichtingen niet meer kan worden voldaan. Aangezien de aanwending van energie tot een der primaire behoeften van een (gezins-)huishouding behoort, zal men in dergelijke situaties aan de betaling van energiekosten in het algemeen voorrang geven boven het voldoen aan andere verplichtingen ten einde voortgezette toelevering te waarborgen. Indien deze betaling desondanks achterwege blijft, kan dit duiden op ernstige financiële problemen. In de gemeentelijke sfeer wordt men hiermee geconfronteerd bij vragen om hulp bij volkskredietbanken en sociale diensten. In het kader van deze hulpverlening wordt dan bezien op welke wijze de cliënt tot een aangepast uitgavenpatroon kan komen (budgettering) en wordt getracht om met schuldeisers tot overeenstemming te komen over de schuldenlast (schuldregeling). In deze gevallen komt het ook voor dat gemeenten een schuld aan het energiebedrijf betalen via bijstandsverlening, die dan door de cliënt moet worden terugbetaald zodra deze daartoe weer in staat is. De cliënt is immers dan zelf niet in staat om door betaling van de ontstane schuld afsluiting door het energiebedrijf te voorkomen, die de hulpverlening in het kader van de schuldregeling zou doorkruisen. Het is echter duidelijk dat door deze betaling aan een der schuldeisers van een oneigenlijk gebruik van de bijstand sprake is. Indien gewerkt wordt aan een oplossing van de financiële problemen, waarbij uitgangspunt is dat de cliënt aan zijn normale verplichtingen kan gaan voldoen, is er aanleiding het middel van afsluiting terughoudend te gebruiken. De (dreigende) afsluiting is in deze ernstige situaties immers geen doelmatig middel om betaling door de cliënt te bereiken.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XIII, nr. 69
5
In v e r b a n d h i e r m e e is onlangs vanuit het Ministerie van CRM een brief gezonden naar de VEEN, VEGIN en VEWIN als overkoepelende instanties van de leveranciers van resp. elektriciteit, gas en w a t e r met het verzoek o m in situaties van h u l p v e r l e n i n g aan cliënten met schulden door gemeentelijke volkskredietbanken en gemeentelijke sociale diensten mee te w e r k e n aan de b e o o g d e s c h u l d r e g e l i n g . Indien de betreffende bedrijven aan deze verzoeken van de h u l p v e r l e n e n d e instanties v o l d o e n , w o r d e n de cliënten v o o r w i e een o p l o s s i n g van hun financiële p r o b l e m e n w o r d t gezocht niet door eventuele (invorderings-)maatregelen g e t r o f f e n . Gezien de m o g e l i j k h e d e n o m in bepaalde gevallen personen met b e t a l i n g s m o e i l i j k h e d e n te helpen en gegeven de b e s c h e r m i n g in a l g e m e n e zin van de koopkracht van de lagere i n k o m e n s , is er naar onze m e n i n g geen aanleiding tot nadere maatregelen in v e r b a n d met de stijging van de energiekosten. Conclusie Met b o v e n s t a a n d e toelichting op het de o v e r h e i d ter beschikking staande i n s t r u m e n t a r i u m m e n e n w i j v o l d o e n d e te hebben a a n g e t o o n d dat op een v e r a n t w o o r d e wijze t e g e m o e t w o r d t getreden aan de v o o r w a a r d e n , te stellen aan een zorgvuldig overheidsbeleid ter zake van de i n k o m e n s p o s i t i e van l o o n t r e k k e n d e n , incl. de minst draagkrachtigen.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100 hoofdstuk XIII, nr. 69
6