Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
28 684
Naar een veiliger samenleving
Nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 7 oktober 2003 Met deze brief bieden wij u de Tweede voortgangsrapportage over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma aan. De Tweede voortgangsrapportage bouwt voort op de Eerste voortgangsrapportage van mei jl., en beschrijft de voortgang met betrekking tot de maatregelen en prestaties uit het Veiligheidsprogramma tot 1 juli 2003. In deze najaarsrapportage ligt de nadruk op de effecten op de veiligheid (outcome jaar t-1) en op het lopende proces van de maatregelen gedurende het jaar 2003. De aanvullingen en aanpassingen die het gevolg zijn van het Hoofdlijnenakkoord zijn in de Tweede voortgangsrapportage waar mogelijk inmiddels verwerkt. In bijlage VI van de rapportage vindt u voor het eerst de rapportage van de departementale auditdiensten n.a.v. de conform de Procedureregeling grote projecten voorgeschreven controle door de auditdiensten (bijlage VIa) alsmede onze reactie hierop (bijlage VIb) en – voor de volledigheid – het Plan van Aanpak op basis waarvan de auditdiensten hun controle hebben ingericht (bijlage VIc). Gelijktijdig met de Tweede voortgangsrapportage bieden wij u daarnaast de volgende documenten aan: • de door ons toegezegde schriftelijke antwoorden op de nog openstaande vragen die in het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissies van BZK en Justitie over de Eerste voortgangsrapportage (d.d. 24 september jl.) zijn gesteld;
KST70693 0304tkkst28684-17 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
1
•
de Jaarrapportage Veiligheid 2003 waarin een nadere toelichting en verdieping wordt gegeven op de in de Tweede voortgangsrapportage gepresenteerde cijfers met betrekking tot de veiligheidssituatie.
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. Remkes
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
2
NAAR EEN VEILIGER SAMENLEVING VOORTGANGSRAPPORTAGE OKTOBER 2003 Inhoudsopgave Paragraaf 1: Inleiding 1.1 Tweede voortgangsrapportage
blz. 4 4
Paragraaf 2: Algehele voortgang programma 2.1 De doelstellingen 2.2 Beleidsprogramma’s en afspraken met ketenpartners 2.3 De maatregelen 2.4 Algeheel beeld
6 7 9 10 11
Paragraaf 3: Beleidsspeerpunten 3.1 Veelplegers 3.2 Risicojongeren 3.3 Urgentiegebieden
12 12 14 16
Paragraaf 4: Maatregelen 4.1 Politie en opsporing 4.2 Vervolging en afdoening 4.3 Sanctietoepassing 4.4 Preventie en openbaar bestuur
18 18 23 25 27
Bijlage I Bijlage II Bijlage III Bijlage IV Bijlage V Bijlage VIa Bijlage VIb Bijlage VIc Bijlage VII
Overzicht maatregelen en prestaties Overzicht objectieve en subjectieve veiligheid Overzicht kerncijfers strafrechtsketen Voortgangsoverzicht wetgevingsprogramma Financiën Auditrapportage Reactie op de auditrapportage Plan van Aanpak auditdiensten Monitor Jeugd Terecht
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
3
PARAGRAAF 1 INLEIDING Op 16 oktober 2002 heeft het kabinet Balkenende I de nota «Naar een veiliger samenleving» aangeboden aan de Tweede Kamer (TK, 2002–2003, 28 684, nrs. 1 en 2)1. In deze nota werd het hoofdthema Veiligheid uit het Strategisch Akkoord uitgewerkt tot een stevig en samenhangend pakket van beleidsmaatregelen dat, voorzien van een programmatisch kader, de weg moet uitzetten naar een veiliger samenleving. In het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II is aangegeven dat dit Veiligheidsprogramma verder zal worden uitgevoerd en aangevuld. Op 2 december 2002 is met de Kamer van gedachten gewisseld over het Veiligheidsprogramma. Daarbij is door het lid Cornielje een motie2 ingediend om aan de uitvoering van de nota de status te verlenen van «groot project» en de essentie daarvan vervolgens in te bedden in de VBTBsystematiek om zo te komen tot een handhavingsbegroting. Daarmee wordt voorzien in periodieke en geïntegreerde informatievoorziening van de Tweede Kamer over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. De motie is op dinsdag 18 februari 2003 aanvaard. Bij brief van 3 april 20033 is door het kabinet aangegeven hoe het kabinet aan de motie Cornielje uitvoering wil geven op een wijze die enerzijds recht doet aan de controlerende verantwoordelijkheid van de Kamer en anderzijds tegemoet komt aan de wens van de Kamer de papieren bureaucratie zo beperkt mogelijk te houden. Aangegeven is dat de Kamer tweemaal per jaar over de voortgang van het Veiligheidsprogramma zal worden gerapporteerd; een voorjaarsrapportage op of omstreeks 1 mei over de realisatie van de maatregelen en prestaties in het vorige jaar en een najaarsrapportage op of omstreeks 1 oktober over het lopende jaar. In de najaarsrapportage worden ook de effecten op de feitelijke veiligheid meegenomen. Deze worden jaarlijks gemeten. De Eerste voorjaarsrapportage over de voortgang van het Veiligheidsprogramma over de periode tot 1 april 2003 werd op 16 mei 2003 aan uw Kamer aangeboden4. Op 9 september jl. is de «Nota naar een veiliger samenleving» formeel aangewezen als Groot Project. Op 11 september jl. heeft een technische briefing van de Vaste Kamercommissies voor BZK en voor Justitie plaatsgevonden. De Eerste voortgangsrapportage is op 24 september 2003 in een algemeen overleg met de Tweede Kamer besproken. In het overleg is door de minister van Justitie toegezegd een overzicht te geven van de voorzieningen voor jeugdige veelplegers, SOV-plaatsen en plaatsen in Inrichtingen voor Stelselmatige Daders en de opbouw daarvan door de jaren heen. Dit overzicht is in paragraaf 3.1 opgenomen. 1.1 Tweede voortgangsrapportage
1
In het vervolg aangeduid als Veiligheidsprogramma. Bij verwijzing naar bepaalde pagina’s wordt gedoeld op de als kamerstuk (nr. 28 684) ingebrachte nota. 2 TK 2002–2003, 28 600 VI, VII, nr. 91. 3 TK 2002–2003, 28 684, nr. 8. 4 TK 2002–2003, 28 684, nr. 9.
Voor u ligt de tweede rapportage over de voortgang van het Veiligheidsprogramma. Deze najaarsrapportage bouwt voort op de Eerste rapportage en beschrijft de voortgang met betrekking tot de maatregelen en prestaties voor het lopende jaar tot 1 juli 2003. De beleidsmatige en financiële wijzigingen uit het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II zijn hierin verwerkt. Tevens zijn de cijfermatige gegevens over de stand van zaken met betrekking tot de hoofddoelstelling, de veiligheidssituaties opgenomen. Het karakter van deze rapportage is daarmee van een iets andere orde dan de Eerste voortgangsrapportage. Ligt in laatstgenoemde rapportage de nadruk op de verantwoording achteraf van de ingezette maatregelen en prestaties over het jaar t-1; in de voorliggende rapportage ligt de nadruk op de effecten op de veiligheid (outcome jaar t-1) en op het lopende proces (jaar t).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
4
Binnenkort zullen u nog separate voortgangsrapportages bereiken met betrekking tot het Aanvalsplan Sociale Veiligheid in het Openbaar Vervoer (SVOV) en de aanpak van huiselijk geweld. De opzet van de voorliggende rapportage is als volgt. In paragraaf 2 zal op hoofdlijnen worden gerapporteerd over de voortgang van het programma als geheel. Paragraaf 3 gaat vervolgens in op de voortgang ter zake van de beleidsspeerpunten uit het programma: veelplegers (3.1), risicojongeren (3.2) en urgentiegebieden (3.3). Ook deze rapportage zal zoveel mogelijk de hoofdlijnen betreffen. In paragraaf 4 wordt daarna ingezoomd op de maatregelen die als randvoorwaarden voor een effectieve aanpak kunnen worden beschouwd. In volgorde komen aan de orde de maatregelen die betrekking hebben op politie en opsporing (4.1), vervolging en afdoening (4.2), sanctietoepassing (4.3) en op preventie en openbaar bestuur (4.4). De hoofdteksten centreren zich op het (geven van) overzichten van de betreffende terreinen. Meer exacte informatie over de voortgang met betrekking tot de maatregelen en de daarin vervatte concrete prestaties, afspraken, nul- en streefwaarde(n), wordt gegeven in bijlage I. In bijlage II wordt een cijfermatig beeld met betrekking tot de situatie in de objectieve en subjectieve veiligheid gegeven over de jaren 2001 en 2002. Bijlage III bevat een terugkerend cijfermatig beeld van de stand van zaken in de strafrechtsketen over deze jaren alsmede waar mogelijk ook cijfers afkomstig uit de eerste viermaandrapportage(s) van 2003. Bijlage IV schetst een beeld van de voortgang in het wetgevingsprogramma. Bijlage V bevat een overzicht en toelichting over de financiële stand van zaken. Hierin zijn tevens de financiële gegevens afkomstig uit het Hoofdlijnenakkoord verwerkt. Genoemd overzicht bevat derhalve het totale financiële kader voor het programma (intensiveringen en relevante specifieke taakstellingen). Bijlage VIa bevat de conform de Procedureregeling grote projecten voorgeschreven controle door de auditdiensten. Bijlage VIb bevat de reactie hierop. Bijlage VIc bevat voor de volledigheid het Plan van Aanpak van de auditdiensten. Tot slot bevat bijlage VII informatie over de Monitor Jeugd Terecht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
5
PARAGRAAF 2 ALGEHELE VOORTGANG PROGRAMMA Het Veiligheidsprogramma is een ambitieus programma, zowel wat betreft de doelstelling, als wat betreft de daarvoor noodzakelijke maatregelen en prestaties, en de condities en aannames waaronder die prestaties bereikt moeten worden. In de Eerste voortgangsrapportage werd om deze reden aangegeven dat, om het programma tot een succes te maken, «scherp aan de koers» moet worden gezeild. Hierin ligt een belangrijke uitdaging, niet alleen voor het kabinet, maar ook voor de volksvertegenwoordiging en de betrokken veldorganisaties en ketenpartners. Verheugend is in dit verband te kunnen melden dat de in de vorige verslagperiode gesignaleerde financiële knelpunten bij de politie en in de justitieketen met behulp van de additionele intensiveringen voor de veiligheid uit het Hoofdlijnenakkoord van dit kabinet kunnen worden aangepakt (zie bijlage V). De doelstellingen uit het Veiligheidsprogramma blijven daarmee gehandhaafd. Bij de besluitvorming over de meerjarige aanwending van de voor het oplossen van knelpunten in de justitiële keten uitgetrokken extra middelen, zal het kabinet de ambities voor het jaar 2007 formuleren. De inspanningen zullen daarbij tevens gericht zijn op het op orde brengen van de justitieketen. De verdere aanvullingen en aanpassingen die het gevolg zijn van het Hoofdlijnenakkoord zijn waar mogelijk inmiddels verwerkt. Deze aanpassingen betreffen voor het merendeel intensiveringen op de voornemens in het vigerende Veiligheidsprogramma, in enkele gevallen ook duidelijke aanvullingen. Aparte vermelding verdienen in dit verband de volgende punten. • De intensiveringen in de preventie, in het bijzonder wat betreft de aanpak van geweldscriminaliteit en de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven; • De versterking van de aanpak van huiselijk geweld (daderbehandeling, uithuisplaatsing, e.d.). • De uitbreiding van het preventief fouilleren voor openbaar vervoerstrajecten en openbaar vervoersassen. • De vergroting van de capaciteit voor het gevangeniswezen en voor de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV). In de komende periode zullen de eerste drie onderwerpen tezamen met de hoofddoelstellingen en de speerpunten van het veiligheidsprogramma (veelplegers, risicojongeren en urgentiegebieden) en de versterking van de maatschappelijke opvang focus van aandacht vormen. Voor wat betreft preventie en jeugd heeft het kabinet onder andere additionele middelen beschikbaar gesteld voor aanpak huiselijk geweld, jeugdreclassering, jeugdbescherming en opvoedingsondersteuning (zie bijlage V, financiële paragraaf). Over de problematiek met betrekking tot de capaciteit van het gevangeniswezen bent u separaat geïnformeerd bij brief van 16 september 2003 (zie ook paragraaf 4.3). Het Veiligheidsprogramma beoogt een programma met zoveel mogelijk concrete doelstellingen, afspraken en prestaties te zijn. In de voorziene systematiek van het programma moeten deze in de periode oktober 2002 tot medio 2003 ontwikkeld worden. De voorliggende voortgangsrapportage met een beschrijving van de stand van zaken tot 1 juli 2003, kan derhalve worden beschouwd als een eerste antwoord op de vraag in hoeverre het programma in dit oogmerk is geslaagd. Het Veiligheidsprogramma kent daaraan aansluitend globaal drie fasen. De periode tot en met 2004 is in hoofdzaak gericht op de verdere uitbouw van de instrumenten en maatregelen die randvoorwaardelijk zijn voor een effectief veiligheidsbeleid. Een tussenevaluatie is voorzien in 2005. De periode 2005 tot ultimo 2006 is in hoofdzaak gericht op het in samenwer-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
6
king met de lokale ketenpartners komen tot een integrale en sluitende aanpak van geïdentificeerde doelgroepen en -locaties (veelplegers, risicojongeren, urgentiegebieden). Ultimo 2006 is een eindevaluatie gepland. In de probleemwijken zal daarnaast worden nagegaan of de sluitende aanpak leidt tot de beoogde reductie van criminaliteit en overlast reeds ín 2006. In de periode van 2008 tot 2010 moet de hoofddoelstelling, een landelijke reductie van criminaliteit en overlast in de volle breedte met indicatief circa 20% tot 25%, worden gerealiseerd. Men dient derhalve voor ogen te houden dat wij met deze Tweede voortgangsrapportage oktober 2003 nog aan het begin staan van een langdurig traject waarvan de doorlooptijd zich in enkele gevallen uitstrekt tot 2010. 2.1 De doelstellingen In onze brief van 3 april 2003 hebben wij de oorspronkelijke doelstelling van het Veiligheidsprogramma, namelijk dat een landelijke reductie van criminaliteit en overlast in het publieke domein met – indicatief – 20% tot 25% vanaf 2006 in het vizier moet zijn, geconcretiseerd. De zinsnede «vanaf 2006 in het vizier» moet worden gelezen als: realisatie van de beoogde reductie van criminaliteit en overlast in de periode 2008 tot 2010. Dit wordt gemeten op basis van bestaande slachtofferenquêtes en gerelateerd aan de geregistreerde criminaliteit. Ook de subjectieve onveiligheid – het onveiligheidsgevoel van de burger – wordt gevolgd, zij het dat hier geen doelstelling voor is geformuleerd.
Objectieve onveiligheid: landelijke criminaliteitscijfers In de eerste voortgangsrapportage is aangegeven dat de beoogde reductie van criminaliteit en overlast in het publieke domein gemeten zal worden op basis van bestaande slachtofferenquêtes (inclusief nulwaarde)1. Destijds was nog geen recent cijfermateriaal beschikbaar. Als gevolg daarvan is in de eerste voortgangsrapportage het eerste inzicht in de objectieve en subjectieve veiligheid gepresenteerd op basis van het jaar 2001 (betreft meting in 2002). Medio september 2003 zijn de benodigde cijfers van de desbetreffende slachtofferenquêtes over het jaar 2002 beschikbaar gekomen. Het betreft voor de goede orde de enquêtes CBS-POLS als maatstaf voor de objectieve veiligheid, aangevuld door de Politiemonitor Bevolking en de Monitor Bedrijven en Instellingen voor respectievelijk overlast en subjectieve veiligheid, en criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Omdat de uitvoering van het Veiligheidsprogramma in oktober 2002 van start is gegaan, is het reëel ook de veiligheidssituatie anno 2002 als het «vertrekpunt» c.q. nulwaarde voor het meten van de outcome van het veiligheidsprogramma te nemen. De keuze voor 2002 als vertrekpunt sluit ook optimaal aan bij de in het Landelijk Kader Nederlandse Politie gemaakte prestatieafspraken met de politie (nulwaarde eveneens 2002). Ten aanzien van de objectieve onveiligheid wordt onderscheid gemaakt in het aantal ondervonden vermogensdelicten (inbraak, fietsdiefstal, autodiefstal, diefstal uit auto en zakkenrollerij) en geweldsdelicten (seksuele delicten, mishandeling en bedreiging). Uit de slachtofferenquête van het CBS over het jaar 2002 blijkt dat er bij beide delictcategorieën sprake is van een toename ten opzichte van 2001 (bij vermogen: + 11% en bij geweld + 2%; zie voor een verdere uitsplitsing: bijlage II).
1
TK 2002–2003, 28 684, nr. 9, blz. 8–9, 13 en bijlage II.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
7
Ondervonden delicten obv slachtofferenquête (x 1000)
totaal w.o. geweld w.o. vermogen*)
2001
2002
tov 2001
4 618 1 058 1 324
5 142 108 1 478
+ 11,3% + 2,1% + 11,6%
*) excl. Overige dieftal.
De Monitor Bedrijven en Instellingen brengt de criminaliteit tegen het bedrijfsleven in kaart. De eerste voorlopige resultaten over 2002 laten een geschat aantal van 860 000 diefstallen zien. Dit zou een dermate grote daling betekenen ten opzichte van de meting over 2001 (ongeveer 1,9 miljoen), dat twijfel is ontstaan over de vergelijkbaarheid van beide metingen. In overleg met het onderzoeksbureau wordt bezien in hoeverre deze cijfers vergelijkbaar zijn. Over de conclusies wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd. De geregistreerde criminaliteit neemt eveneens toe. Conform het CBS zijn door de politie over het jaar 2002 iets meer dan 1,4 miljoen misdrijven geregistreerd, hetgeen een stijging van bijna 5 procent betekent. Geregistreerde misdrijven (x 1000)
totaal w.o. geweld w.o. vermogen
2001
2002
tov 2001
1 358 101 919
1 423 109 946
+ 4,7% + 7,9% + 2,9%
bron: CBS-politiestatistiek.
De ondervonden criminaliteit over 2002 stijgt derhalve, zowel geregistreerd als volgens eigen opgave van slachtoffers. Het is echter goed te bedenken dat het hier cijfers betreft over het jaar 2002. Met andere woorden, de meting beslaat voor een groot deel de periode voorafgaand aan de totstandbrenging van het Strategisch Akkoord van het kabinet Balkenende I (medio 2002) en de totstandbrenging van het Veiligheidsprogramma (oktober 2002). Een toename in de criminaliteit onderstreept in zover nog eens de urgentie van het programma. Gelet op de fasering in de uitvoering van het Veiligheidsprogramma mogen in deze periode nog geen directe effecten van het programma op de veiligheid worden verwacht. Tevens moet worden aangegeven dat de politie in 2002 niet alleen meer misdrijven heeft geregistreerd, maar ook daadwerkelijk meer opspoort en opheldert. Conform de cijfers van het CBS heeft de politie over het jaar 2002 zo’n 254 000 misdrijven opgehelderd, 39 duizend meer dan het jaar daarvoor. Het ophelderingspercentage over het jaar 2002 stijgt daarmee van 15,9% (2001) tot 17,8% (2002). En ook het aantal bij het Openbaar ministerie aangeleverde verdachten vertoont een stijgende lijn (zie paragraaf 4.2). Hoewel bemoedigend is het nu nog te vroeg om te spreken van een structurele trendbreuk in de criminaliteitsbestrijding (daarvoor zou een langere tijdreeks benodigd zijn). Maar mogelijk werpt de toegenomen aandacht voor de criminaliteitsbestrijding hierin de eerste vruchten af. Met de uitvoering van het Veiligheidsprogramma kan deze lijn dan verder worden doorgetrokken.
Objectieve veiligheid: landelijke overlastcijfers Naast de feitelijk ondervonden criminaliteit op basis van slachtofferenquêtes wordt in het kader van de objectieve veiligheid tevens gekeken
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
8
naar de indicatoren «ernstige overlast» en (fysieke) «verloedering» van de woonbuurt. Meting van deze indicatoren vindt plaats op basis van een bewerking van de gegevens uit de Politiemonitor Bevolking (module buurtproblemen)1. De indicatoren worden uitgedrukt in zgn. schaalscores2. Uit de in juni 2003 uitgebrachte Politiemonitor Bevolking (PMB) blijkt dat de schaalscores voor zowel «ernstige overlast» als voor (fysieke) verloedering ten opzichte van de PMB-meting 2001 ongewijzigd zijn (ernstige overlast: 2,1 en (fysieke) verloedering 3,5), hetgeen betekent dat de bij deze indicatoren behorende verschijnselen in beide jaren in even sterke mate als problematisch worden ervaren.
Subjectieve onveiligheid: landelijk Bij subjectieve onveiligheid hebben wij het over de onveiligheidsgevoelens van burgers. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de PMB voor de jaren 2001, 2002 en 2003 naast elkaar gezet. Ontwikkeling onveiligheidsgevoelens
% voelt zich wel eens onveilig % voelt zich vaak onveilig
2001
2002
2003
28,5 5,5
30,8 5,4
27,7 5
bron: Politiemonitor Bevolking.
Op grond van de resultaten van de PMB-meting 2003 blijkt dat er sprake is van een vermindering van het onveiligheidsgevoel bij de burgers. Dit is vanuit een oogpunt van welbevinden in de samenleving zeer verheugend te noemen (voor het jaar 2002 spraken zowel de PMB als het CBS nog over een toegenomen gevoel van onveiligheid), maar ook deze cijfers dienen met de nodige voorzichtigheid te worden gehanteerd. Of sprake is van een structurele trendbreuk kan in ieder geval nu nog niet worden beoordeeld.
1
Zie Politiemonitor Bevolking 2003 en Politie (prestatie)Monitor (Bevolking), Den Haag/ Hilversum, juli 2003. Ernstige overlast wordt beschouwd als een combinatie van: overlast van groepen jongeren, dronken mensen op straat, vrouwen en mannen die worden lastiggevallen op straat en drugsoverlast. (Fysieke) verloedering is een combinatie van: bekladding van muren en gebouwen, rommel op straat, hondenpoep op straat en vernieling van telefooncellen, bus- of tramhokjes. 2 Zie Politiemonitor Bevolking 2003 en Politie (prestatie)Monitor (Bevolking), Den Haag/Hilversum, juli 2003. Schaalscores zijn gebaseerd op meerdere vragen over hetzelfde onderwerp. Samenhangende vragen worden hiertoe gesommeerd. Een hoge score indiceert dat een bepaald soort buurtprobleem vaak voorkomt, een lage score betekent dat dit probleem niet vaak voorkomt (op een schaal van 0 tot 10).
Meting probleemwijken In de Eerste voortgangsrapportage is reeds gemeld dat wij voornemens zijn in de «echte» probleemwijken – in geheel Nederland naar schatting zo’n 50 in getal –, te meten of de aanpak succesvol is in de zin dat in die wijken reeds ín 2006 tot het landelijk beoogde resultaat van 20% tot 25% reductie wordt gekomen. Het kabinet gaat ervan uit dat de aanpak op wijkniveau in het kader van het Veiligheidsprogramma het meest effect sorteert, waarbij de verantwoordelijkheid voor de sturing op wijkniveau een decentrale verantwoordelijkheid blijft. Met betrekking tot de stand van zaken van deze meting kan het volgende worden gemeld. Er is een eerste selectie gemaakt van 50 wijken aan de hand van de GSB-monitor. Die eerste selectie is vergeleken met de wijken die de steden zelf als onveilige wijk zien. Op dit moment wordt aan deze lijst de laatste hand gelegd. De lijst zal vervolgens met de betreffende steden worden afgestemd. De Kamer zal hierover nog dit najaar worden bericht. 2.2 Beleidsprogramma’s en afspraken met ketenpartners Het verder ontwikkelen van de aangekondigde beleidsprogramma’s en het maken van goede en concrete afspraken met de betrokken partners in de veiligheid, beide met zoveel mogelijk concrete en kwantificeerbare doelen, zijn belangrijke instrumenten in de initiële fase van de uitvoering van het Veiligheidsprogramma.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
9
Is dit aspect van het programma in de vorige verslagperiode tot april 2003 voortvarend ter hand genomen1; in de huidige verslagperiode van 1 april tot 1 juli 2003 treedt hierin lichte vertraging in. Twee hoofdfactoren kunnen hiervoor worden aangewezen: • De demissionaire status van het kabinet Balkenende I; de ketenpartners vertonen in deze situatie een zekere huiver om afspraken te maken; en • de inmiddels ondervonden financiële knelpunten in de politie- en justitieketen; partners plaatsen hierdoor ook vraagtekens bij de haalbaarheid van het programma. Met het aantreden van het kabinet Balkenende II en de additionele intensiveringen voor de veiligheid uit het Hoofdlijnenakkoord van dit kabinet, is aan beide knelpunten tegemoet gekomen. De huidige stand van zaken wat betreft de afspraken met de ketenpartners die al in de Eerste voortgangsrapportage werden genoemd, is momenteel als volgt. De resultaatsafspraken met de politie zoals neergelegd in het Landelijk Kader zijn met enige vertraging (nagenoeg) allemaal in regionale convenanten vastgelegd. Zij bieden daarmee een belangrijke basis voor de intensivering van de politiële taakuitvoering voor de komende jaren. Met de financiële middelen voor de justitieketen is aan de noden van het openbaar ministerie en de rechtsprekende macht voor de periode tot en met 2004 zo goed mogelijk tegemoet gekomen. De extra middelen voor 2005 en verder zullen op basis van een nog te ontwikkelen prognosemodel over de justitieketen worden verdeeld. Met de G30 zijn in de verslagperiode inmiddels aanvullende afspraken gerealiseerd voor het jaar 2004 in het kader van het grote stedenbeleid, en zijn de doelstellingen voor de volgende convenantperiode momenteel in onderhandeling. Met VNG en IPO vinden gesprekken plaats over de totstandkoming van een nieuw bestuursakkoord, waarin veiligheidsafspraken gemaakt kunnen worden voor de (overige) gemeenten en provincies. De focus van het veiligheidsprogramma was in eerste instantie voornamelijk gericht op de ministeries van Binnenlandse Zaken Koninkrijksrelaties en van Justitie. Momenteel is sprake van een verbreding en worden ook de overige departementen actief betrokken bij het Veiligheidsprogramma. De additionele middelen die de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzet voor onder andere opvoedingsondersteuning/gezinscoaches, huiselijk geweld/vrouwenopvang, maatschappelijke opvang en heroïneexperimenten kunnen hierbij behulpzaam zijn.
1
Gerealiseerd: • Programma «Modernisering van de sanctietoepassing» (16 oktober 2002) • Openbaar Ministerie, Perspectief op 2006 (november 2002) • Programma «Jeugd terecht» (december 2002) • Landelijk Kader Nederlandse Politie (13 februari 2003) • Regionaal convenant Rotterdam-Rijnmond (18 februari 2003) • Convenant met de detailhandel «Naar een gezamenlijke aanpak van de winkelcriminaliteit» (20 januari 2003) • Rapport «Goud in Veiligheid», met voorstellen ter verhoging van de veiligheid van de juweliersbranche (14 april 2003).
Voor wat betreft de afspraken met een andere belangrijke partner, het bedrijfsleven, bereiden de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken tezamen met het bedrijfsleven (VNO, MKB) momenteel een gezamenlijk programma voor, gericht op de voorkoming van externe criminaliteit waarmee het bedrijfsleven wordt geconfronteerd. De overheid is primair aanspreekbaar voor de veiligheid op straat; ondernemers zijn primair aanspreekbaar op de veiligheid binnen hun bedrijf. Wanneer overheid en bedrijfsleven maatregelen in onderlinge samenhang nemen, wordt het maximale effect op het veiligheidsklimaat bereikt. Dit programma zal in het najaar aan de TK worden aangeboden. 2.3 De maatregelen Met de aanvullingen en aanpassingen uit het Hoofdlijnenakkoord is het totale aantal maatregelen uit het Veiligheidsprogramma inmiddels opgelopen tot 147. In bijlage I vindt U een compleet overzicht. Ten opzichte van de eerste voortgangsrapportage is de bijlage op een aantal punten gewij-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
10
zigd. Een klein aantal maatregelen is uit overwegingen van samenhang en efficiency samengevoegd met andere. Als gevolg van de uitontwikkeling van het Veiligheidsprogramma is een aantal maatregelen qua doelstellingen, activiteiten en/of planning gewijzigd of verder aangescherpt. Waar dit het geval is, is de oorspronkelijke tekst uit de eerste voortgangsrapportage gehandhaafd, zodat vergelijking mogelijk is. In volgende rapportages zal telkens de nieuwe tekst worden opgenomen. Van de maatregelen is er een klein tiental inmiddels afgerond. Voor wat betreft de voortgang van de overige maatregelen kan worden gemeld dat de meerderheid op schema ligt; zo’n 10% ondervindt momenteel (lichte) vertraging; bij nog eens zo’n 10% tot 15% is dit, bijvoorbeeld omdat een gedetailleerde planning op dit moment nog niet mogelijk is, nog niet inzichtelijk. De komende periode wordt hard gewerkt om de ondervonden knelpunten op te lossen en om verdere vertraging te voorkomen. Tevens zijn in de verslagperiode de nodige activiteiten ingezet die beogen de kwaliteit van de maatregelen in termen van SMART-eisen1, uitgewerkte en realistische planningen en de aanwezigheid van meetbare nul- en streefwaarden te verhogen. De essenties van de eisen van de Procedureregeling grote projecten en de VBTB-eisen zijn hierin richtinggevend. Ook deze werkzaamheden zullen in de volgende verslagperiode verder worden doorgezet. Met nadruk zij daarbij overigens gesteld dat dit kwaliteitstraject parallel moet lopen aan het realisatietraject van het programma als geheel, en dat dit evenals de invoering van de VBTB-eisen zelve, voor velen een cultuuromslag betekent. Een en ander is derhalve een zaak van lange adem en niet van de ene op de andere dag volledig te realiseren. 2.4 Algeheel beeld Al met al moet worden geconstateerd dat de huidige rapportage een divers beeld biedt. Ter zake van de objectieve veiligheid is in 2002, voorafgaand aan (de feitelijke uitvoering van) het Veiligheidsprogramma, sprake van een verslechtering, zij het met duidelijk moedgevende lichtpuntjes (meer opsporing, hogere opsporingspercentages, groter gevoel van veiligheid). De rapportage over 2003 zal moeten uitmaken of hieruit de voorbode van een trendbreuk valt af te lezen of dat dit slechts eenmalig is. Op het vlak van het programma zijn met vrijwel alle ketenpartners afspraken gemaakt of worden zij naar verwachting binnen afzienbare tijd gerealiseerd. Ook zijn enkele (financiële) knelpunten (bij de politie en in de justitieketen) weggenomen en onderbelichte onderwerpen aangevuld (preventie, bedrijfsleven, e.d.) en op onderdelen financieel ondersteund (bijvoorbeeld uit de enveloppe voor jeugd en preventie). In de verdere uitvoering wordt op verschillende fronten gestage voortgang geboekt. Daartegenover staat dat bij enkele maatregelen ook knelpunten en vertragingen zijn opgetreden die bijzondere aandacht verdienen. Deze zullen met voortvarendheid moeten worden aangepakt. In de volgende paragrafen wordt een en ander verder toegelicht.
1
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
11
PARAGRAAF 3 BELEIDSSPEERPUNTEN 3.1 Veelplegers Op 20 mei jl. is een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin het kabinetsbeleid met betrekking tot de aanpak van veelplegers is geschetst. In deze beleidsbrief is aangegeven dat de uitvoering van het beleid met betrekking tot veelplegers vorm zal krijgen in de G30 en dat met voorrang wordt gestart in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht (G4). De voorbereidingen hiervoor starten op korte termijn. Voordat wij u informeren over het plan van aanpak en het verdere traject schetsen wij onderstaand kort de hoofdlijnen van het beleid, zoals in de beleidsbrief weergegeven. Hoewel het bij veelplegers om een beperkte groep criminelen gaat en doorgaans om relatief lichte delicten, geven die delicten door hun veelheid grote overlast voor de burger en voor bedrijven. Het gaat daarbij vooral om de navolgende delicten: autokraken, vernielingen, inbraken, bedreiging, zakkenrollerij en winkeldiefstal. De criminaliteit van veelplegers tast de leefbaarheid vooral in de stedelijke gebieden ernstig aan. Het kabinet wil hiertegen stelling nemen en kiest bewust voor het aanpakken van de veelpleger. De maatschappelijke problematiek is dermate groot en urgent dat een doelgerichte, integrale aanpak noodzakelijk is. Het is niet toelaatbaar een situatie te laten voortbestaan die de veiligheid van personen en van de samenleving als geheel permanent aantast en die met het huidige beleid onvoldoende effectief wordt aangepakt. Het is tijd voor nieuwe maatregelen. Daarmee willen wij waar mogelijk aansluiting zoeken bij de maatregelen die de G30 reeds treffen ter voorkoming van (jeugd)criminaliteit en ter resocialisatie van ex-delinquenten, zoals hieronder aangegeven met betrekking tot de resultaatsafspraken in het kader van het grotestedenbeleid. Daarnaast is op 26 juni jl. een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend dat er op gericht is langere vrijheidsontneming voor meerderjarige veelplegers mogelijk te maken (tot twee jaar). Dit wetsvoorstel voorziet daartoe in een nieuwe strafrechtelijke maatregel: de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. De bestaande strafrechtelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden (SOV) zal in deze nieuwe maatregel opgaan.
Plan van aanpak De stappen die zullen worden gezet om het in de beleidsbrief geformuleerde beleid tot uitvoering te brengen zijn de volgende. De interdepartementale regiegroep die in de beleidsbrief wordt aangekondigd is inmiddels ingesteld. Onder auspiciën van deze regiegroep is een projectorganisatie ingericht die een plan van aanpak ontwikkelt voor de operationalisering en implementatie van het beleid met betrekking tot volwassen en jeugdige veelplegers. Het gaat in dit plan in het bijzonder om de volgende punten: – afspraken over registratie en aantallen (jeugdige) veelplegers in de justitieketen – ontwikkeling screeningsinstrument c.q. aanpassen van huidige instrumenten voor signalering en screening – ontwikkeling van nieuwe interventies en kwaliteitsverbetering van bestaande interventies – verbetering aansluiting tussen justitiële en maatschappelijke voorzieningen – monitoring en evaluatie van het in te zetten veelplegersbeleid – de inzet van de ketenpartners met betrekking tot (jeugdige) veelplegers, inclusief extra sanctiecapaciteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
12
Toespitsing jeugdige veelplegers Bij de aanpak van jeugdige veelplegers staat het voorkomen van criminele carrières centraal. Die aanpak is uitgewerkt in de nota Jeugd terecht, actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit 2003–2006 en zal in dat verband verder vorm krijgen. Juist voor jongeren is het van het grootste belang dat zij door de gezamenlijke inspanning van alle bij zijn opvoeding betrokkenen van het criminele pad worden afgehouden. Voor die jongeren waarvoor die aanpak (nog) niet heeft gewerkt, kan plaatsing in een justitiële jeugdinrichting aangewezen zijn. Zoals in de beleidsbrief veelplegers is aangegeven, wordt de justitiële jeugdinrichting Den Engh uitgebreid met 36 plaatsen in 2004, ten behoeve van jeugdige veelplegers uit de vier grote steden. Daarmee kan de totale behoefte aan jeugdinrichtingscapaciteit niet worden ingevuld. Bezien wordt of ook elders in justitiële jeugdinrichtingen specifieke plaatsen voor jeugdige veelplegers kunnen worden aangewezen. Toespitsing meerderjarige veelplegers Bij de aanpak van meerderjarige veelplegers gaat het met name om het terugdringen van criminele overlast. Omdat het niet mogelijk is de totale doelgroep meerderjarige veelplegers gericht en intensief aan te pakken wordt het beleid geconcentreerd op de zeer actieve meerderjarige veelplegers. Voor deze groep zullen in het kader van het project Modernisering sanctietoepassing in de komende periode in totaal 1000 plaatsen worden gerealiseerd (intramuraal 874 plaatsen in reguliere en sobere capaciteit en extramuraal 126 plaatsen met reclasseringsinzet), die gefaseerd tussen 2003 en 2007 beschikbaar komen. Daarnaast zal ook de overige capaciteit van gevangeniswezen en reclassering bij voorrang voor veelplegers worden ingezet. Aangezien de problematiek met betrekking tot veelplegers het grootst is in de vier grote steden zal de specifieke capaciteit voor de jaren 2003 en 2004 (oplopend tot 272 plaatsen in 2004) primair worden ingezet ten behoeve van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Voor de jaren 2005 en verder zullen de plaatsen worden verdeeld over de G30, volgens een nader te bepalen verdeelsleutel. Een en ander resulteert in de volgende aantallen plaatsen voor jeugdige veelplegers, SOV-plaatsen en ISD-plaatsen. Met dit overzicht wordt voldaan aan hetgeen de minister van Justitie in het Algemeen Overleg op 24 september jl. aan uw Kamer heeft toegezegd. Verdeling plaatsen t.b.v. jeugdige veelplegers vanaf 2004 plaatsen in Den Engh
specifieke plaatsen in justitiële opvanginrichtingen
Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht
13 9 9 5
5 4 4 1
Totaal
36
14
Verdeling huidige SOV-plaatsen huidig aantal SOV-plaatsen (*) Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht Overige steden Totaal
96 96 – 48 53 293
(*) Hierin zijn zowel intramurale als extramurale plaatsen begrepen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
13
Verdeling extra SOV/ISD-plaatsen 2004 extra SOV/ISD-plaatsen 2004* Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht
87 71 62 52
Totaal
272
* Hierin zijn zowel intramurale als extramurale plaatsen begrepen.
Meerjarige ontwikkeling SOV/ISD-plaatsen
Huidige SOV-plaatsen* Extra SOV/ISD-plaatsen* Totaal
2003
2004
2005
2006
2007 e.v
293
293 272
293 544
293 967
293 1 000
293
565
837
1 260
1 293
* Hierin zijn zowel intramurale als extramurale plaatsen begrepen.
Verdere organisatie Met de G30 worden resultaatsafspraken gemaakt over veiligheid via het grotestedenbeleid. Voor het jaar 2004 zijn reeds afspraken gemaakt over de aanpak van (jeugdige) veelplegers. De G30 hebben aangegeven in 2004 een convenant te willen gaan afsluiten met alle bij de nazorg van stelselmatige daders betrokken lokale partijen. Met de G4 zijn aanvullend afspraken gemaakt over het aantal nazorgtrajecten in relatie tot de extra gevangenis- en reclasseringscapaciteit die door Justitie beschikbaar wordt gesteld. Voor de periode 2005–2009 sluiten het Rijk en de G30 nieuwe convenanten waarin ook meerjarige afspraken over de aanpak van (jeugdige) veelplegers worden opgenomen. Deze afspraken en de verdeling van de celcapaciteit voor de G4 respectievelijk G26 worden inhoudelijk voorbereid in de projectgroepen jeugdige en meerderjarige veelplegers, in overleg met de daarin aanwezige stedelijke vertegenwoordigers en bekrachtigd via het grotestedenbeleid. Vanzelfsprekend blijven ook veelplegers vallen onder de werking van het strafrechtssysteem, dat wil zeggen dat ze als delinquenten zullen worden blijven aangepakt. Voorts zijn inmiddels in de politieconvenanten met de regiokorpsbeheerders afspraken gemaakt over de registratie van veelplegers. 3.2 Risicojongeren De algemene doelstelling van het actieplan Jeugd terecht1 voor de aanpak van jeugdcriminaliteit is het voorkomen van eerste delicten en het terugdringen van recidive. De problematiek van de jeugdcriminaliteit vraagt om een persoonsgerichte aanpak. De relatie tussen de strafrechtelijke aanpak en de preventieve en curatieve aanpak, gericht op het vergroten van kansen voor jongeren en het tegengaan van uitval, krijgt zijn uitwerking in de interdepartementale Operatie JONG.
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 741, nr. 1.
Voor wat betreft de algemene doelstelling van Jeugd terecht wordt jaarlijks de voortgang in beeld gebracht. Dit gebeurt met ingang van de oktoberrapportage 2004 van het Veiligheidsprogramma aan de hand van de informatie zoals beschreven in bijlage VII.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
14
Maatregelen De ondersteuning van ouders van jeugdigen met (een verhoogd risico op) politiecontacten wordt meer gestalte gegeven. Vanuit een gezamenlijk opdrachtgeverschap hebben de ministeries van Justitie en VWS subsidie verstrekt aan de Stichting voor Opvoedingsondersteuning Zuid-Holland (S&O) om een reeks producten te ontwikkelen die kunnen worden ingezet bij opvoedingsondersteuning. De producten die worden ontwikkeld kennen een grote mate van diversiteit en lopen uiteen van folders tot een intensieve opvoedcursus. Dit traject verloopt conform planning. Voor jeugdige veelplegers wordt gewerkt aan een plan van aanpak zoals genoemd onder 3.1. Bijzondere aandacht zal gegeven worden aan het goed op elkaar laten aansluiten van de maatregelen voor jeugdigen en volwassenen. Dit mede in het licht van de wens van gemeenten om voor de groep veelplegers beneden en boven de 18 jaar maatregelen te kunnen nemen die elkaar logisch opvolgen. Het Justitieel casusoverleg, gericht op het verbeteren van de snelheid en de kwaliteit van de justitiële reactie, is in alle arrondissementen ingevoerd. Het landelijk overdrachtsformulier waarmee zaken door de politie aan ketenpartners worden overdragen is in mei beschikbaar gekomen. Het Parket-Generaal is bezig met een procesbeschrijving welke in het najaar van 2003 gereed zal zijn en de basis zal vormen voor meer landelijke standaardisatie. Eind 2003 vindt een eerste toets plaats van het functioneren van het casusoverleg. Enige jaren geleden is de Individuele Traject Begeleiding voor hardekernjongeren (ITB/HK), een bijzondere, intensieve vorm van reclasseringsbegeleiding, ingevoerd. Om het aanbod van ITB beter aan te laten sluiten op de vraag en ITB helderder te positioneren binnen het totale jeugdsanctiestelsel is een plan van aanpak opgesteld. Eén van de speerpunten, effectiviteitsonderzoek – in termen van recidivevermindering – wordt momenteel aanbesteed. Voorts is een landelijk beleidskader nachtdetentie vastgesteld. De gefaseerde landelijke invoering van nachtdetentie is vanaf september 2003 van start gegaan. Op 2 september is met alle betrokken partijen hiervoor een startschot gegeven met de conferentie «Zitten zonder te blijven zitten». De beschikbaarheid en het gebruik van effectief gebleken preventieprogramma’s, gericht op jeugdcriminaliteit, wordt verder verhoogd door middel van een toetsing van preventieprogramma’s door een auditcommissie. Samen met het ministerie van VWS is opdracht gegeven om een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren naar de wijze waarop een effectiviteitstoets gericht op preventieve en curatieve projecten en repressieve maatregelen gericht op jeugd, het beste vorm gegeven kan worden. Hierbij wordt expliciet nagegaan hoe gewaarborgd kan worden dat de verzamelde informatie, wat is effectief en wat niet, benut gaat worden. De resultaten van het haalbaarheidsonderzoek komen in februari 2004 beschikbaar. Bij de toepassing van interventies voor jeugdigen wordt in de praktijk een aantal knelpunten gesignaleerd omdat zij niet passen binnen of soms zelfs op gespannen voet staan met de bestaande regelgeving. Na raadpleging van het veld zal naast aanpassing op onderdelen van de bestaande wetgeving, gewerkt worden aan de uitwerking van een nieuwe maatregel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
15
De werkwijze zoals ontwikkeld in het Project Verkorting Doorlooptijden Jeugdstrafrechtketen, dat op 1 september 2003 ophoudt te bestaan, wordt voorgezet binnen Jeugd terecht. Tenslotte wordt gewerkt aan de voorbereiding van een in dit najaar in te stellen helpdesk Privacy. Deze helpdesk is erop gericht om betrokkenen optimaal te informeren over de (on)mogelijkheden van gegevensuitwisseling binnen de bestaande regelgeving. 3.3 Urgentiegebieden Het creëren van urgentiegebieden wordt in het Veiligheidsprogramma gepresenteerd als een van de onorthodoxe maatregelen om de doelstellingen van het kabinet te realiseren. Het wordt genoemd als middel om een van de drie belangrijke categorieën van oorzaken voor de huidige problemen in de veiligheid aan te pakken, te weten de versnippering van de (krachten) van de betrokken instanties, mensen en middelen, met als gevolg een te geringe effectiviteit in het optreden Doeltreffend toezicht en handhaving vergen een gerichte aanpak op die plaatsen waar de problemen het grootst en meest nijpend zijn. In het veiligheidsprogramma staat vermeld dat van rijkswege urgentiegebieden worden aangewezen. In een notitie die in oktober aan de kamer wordt toegezonden, wordt een en ander nader uitgewerkt. De maatregel urgentiegebieden biedt gemeenten de mogelijkheid om zogenoemde urgentiegebieden aan te wijzen. Dit kunnen bepaalde wijken zijn, winkellocaties en uitgaansgebieden maar ook bijvoorbeeld natuur- of recreatiegebieden waar veel geconcentreerde overlast aanwezig is. Overigens hoeft in de praktijk een urgentiegebied niet perse een wijk of straat te zijn, maar kan het ook een specifiek probleem zijn dat landelijk of op regionaal niveau moet worden aangepakt (bijvoorbeeld de veiligheidssituatie in het openbaar vervoer). Gemeenten kunnen binnen de reguliere mogelijkheden met een integrale en effectieve aanpak de onveiligheid in dat urgentiegebied bestrijden. Het Rijk zal daarnaast waar mogelijk hindernissen voor kansrijke onorthodoxe maatregelen wegnemen. Over de invulling van de maatregel is overleg gevoerd met de meest betrokken partijen, onder wie departementen, gemeenten en bedrijfsleven. De maatregel zal immers op de behoefte van gemeenten en bedrijfsleven moeten aansluiten. Naar aanleiding van deze consultaties is onder meer gebleken dat gemeenten vaak niet bekend zijn met de mogelijkheden die de beschikbare instrumenten hen bieden. Daarnaast is aangegeven dat het gebrek aan snelheid van de mogelijkheden van de huidige wet en regelgeving belemmerend werkt bij de aanpak van onveiligheid. Tot slot is in sommige gevallen behoefte aan aanvullende bevoegdheden of aan aanpassing van huidige regelgeving omdat de mogelijkheden binnen de huidige regelgeving niet altijd afdoende blijken te zijn. Op basis van bovengenoemde de signalen wordt gewerkt aan een voorstel over de uitwerking van de maatregelen urgentiegebieden. Deze zal onder meer ingaan op een advies en informatiepunt (waarschijnlijk het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid) waar onder meer gemeenten terecht kunnen met vragen over veiligheid. Daarnaast zal gefaciliteerd worden dat dringende problemen interdepartementaal worden uitgezet, waarbij indien de situatie dit vraagt, ad hoc een specialistisch team wordt geformeerd die het probleem in samenwerking met de gemeenten zal bezien. Indien het binnen de huidige regelgeving en maatregelen niet mogelijk blijkt een oplossing te vinden voor de problematiek, kan het nodig zijn de grenzen van de wet op te zoeken of in het uiterste geval regelgeving aan te vullen of te wijzigen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
16
Een uitgewerkt voorstel van de maatregel urgentiegebieden wordt nog dit najaar naar de kamer gestuurd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
17
PARAGRAAF 4 MAATREGELEN 4.1 Politie en opsporing In de Eerste voortgangsrapportage is aangegeven dat de maatregelen uit het Veiligheidsprogramma voor politie en opsporing zich vooral richten op het versterken van de uitvoering van de politiële kerntaken toezicht, handhaving en opsporing. Een concentratie op de uitvoering van deze taken, in samenhang met gerichte maatregelen om meer capaciteit voor de uitvoering vrij te spelen, zal gaan leiden tot meer politie op straat, minder gedogen en meer handhaven, en tot meer en betere opsporing. Daarmee wordt bijgedragen aan het realiseren van de hoofddoelstelling van het Veiligheidsprogramma: het reduceren van overlast en criminaliteit in het publieke domein. Het is vanzelfsprekend te vroeg om nu al onderbouwde uitspraken te doen over het behalen van die doelstelling. Er is weliswaar sinds het verschijnen van het Veiligheidsprogramma de nodige voortgang geboekt in de uitvoering van de maatregelen en met de uitkomsten van de laatste Politie Monitor bevolking, die uitwees dat de veiligheidsgevoelens onder burgers zijn toegenomen, is het verleidelijk om zelfs al van resultaat te spreken. Daarvan kan echter nog geen sprake zijn. Beide ontwikkelingen representeren een weliswaar bemoedigende en – positieve – trendbreuk met de neerwaartse spiraal van de afgelopen jaren, maar eerst in de komende jaren zal moeten blijken of van een bestendiging sprake is. Onderstaand wordt weergegeven welke voortgang in de uitvoering van het veiligheidsprogramma voor de politie is geboekt.
Resultaatafspraken met de politie Op 15 februari van dit jaar ondertekenden de Ministers van BZK en van Justitie en de korpsbeheerders het Landelijk Kader Nederlandse Politie 2003–2006. Dit kader bevat belangrijke beleids- en beheersmaatregelen voor de politie uit het Veiligheidsprogramma. Het voorziet door onder andere een verhoging van het aantal uit staandehoudingen voortkomende boetes en transacties en van het aantal aan het Openbaar Ministerie aan te leveren zaken, in een intensivering van toezicht, handhaving en opsporing. Met het stelsel van resultaatafspraken wordt een belangrijke en stevige basis gelegd voor een kwaliteitsverbetering (zowel kwantitatief als kwalitatief) in de uitvoering van de politietaak. De convenanten zijn niet alleen van belang voor de uitvoering van het veiligheidsprogramma, maar ook voor het zichtbaar maken van de prestaties van de korpsen. Zowel het politieveld als wij hechten aan de totstandkoming van de regionale convenanten. Per 1 juli 2003 zijn twee regionale convenanten daadwerkelijk ondertekend. Het betreft de convenanten met de regio Rotterdam-Rijnmond en met het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD). De voorbereiding van de convenanten met nagenoeg alle andere korpsen was per die datum afgerond. Met enkele korpsen vindt nog nader overleg plaats. Wij verwachtten dat de convenanten met alle korpsen ook metterdaad zouden zijn ondertekend voor 1 juli 2003. Deze verwachting is niet uitgekomen, omdat over en weer de behoefte bestond om nader te overleggen over enkele kwesties op landelijk niveau die verband houden met de convenanten. Daarbij is te denken aan ontwikkelingen in de andere onderdelen van de veiligheidsketen en de uitwerking van de afspraken in het hoofdlijnenakkoord (mei 2003) met betrekking tot doelmatigheid en het ziekteverzuim bij politie. Wij hebben op 9 september jl. nader overleg gevoerd met de korpsbeheerders. In dit overleg is geconcludeerd dat de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
18
regionale convenanten getekend kunnen worden, hetgeen thans geschiedt. Overigens merken wij op dat korpsen reeds nu inzet plegen in de geest van het veiligheidsprogramma, het landelijk kader en de nog te ondertekenen convenanten. Korpsen richten hun bedrijfsvoering en taakuitvoering al op het realiseren van de afspraken die in de conceptconvenanten zijn opgenomen. In die zin kan reeds nu worden gesproken van een nieuwe dynamiek in de relatie Rijk–regio, maar ook binnen regio’s, gericht op het zichtbaar maken van prestaties. Een voorbeeld is het korps Rotterdam-Rijnmond. Het regionaal convenant is in februari van dit jaar formeel bekrachtigd en is onderdeel van een samenhangend lokaal veiligheidsplan. De eerste ervaringen met deze integrale aanpak en de vertaling daarvan in cijfers over de objectieve en de subjectieve veiligheid zijn positief.
Taakuitvoering politie Maatregelen gericht op het versterken en verbeteren van de taakuitvoering betreffen de optimalisering van de (wettelijke) mogelijkheden voor de politie om haar taken doeltreffend uit te voeren. In ontwikkeling zijn o.a. de verruiming van de mogelijkheden voor (elektronische) aangifte, de toepassing van DNA-onderzoek en het gemeentelijk cameratoezicht. Met het oog op de verruiming van de opsporingsmogelijkheden wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de invoering van een burgernet (waarbij burgers en bedrijfsleven kunnen worden ingeschakeld bij de opsporing) en een anonieme meldlijn (Meld Misdaad Anoniem). De politieberaden hebben in antwoord op de vragen van de ministers daaromtrent aangegeven dat zij werken aan een basisvoorzieningenpakket voor het doen van aangifte. De voorziening electronische aangifte wordt naar verwachting in 2004 landelijk ingevoerd. Het electronische aangiftevolgsysteem, waarmee de aangevers op de hoogte worden gesteld van het verloop en de afloop van de aangifte, en de telefonische aangifte volgen. De mogelijkheden van DNA-onderzoek worden verder verruimd. Het wetsvoorstel «DNA-onderzoek in strafzaken in verband met het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken uit celmateriaal» (28 072) is op 1 september jl. in werking getreden. Het wetsvoorstel «DNA-onderzoek bij veroordeelden» (28 685) treedt vermoedelijk medio 2004 in werking. Daarnaast zijn de voorbereidingen in gang gezet om de dienst Logistiek van het KLPD het transport van DNA-monsters (en overige stukken van overtuiging) op een centrale manier te laten organiseren door middel van een «lijndienst» tussen de regiokorpsen en het Nederlands Forensisch Instituut in Rijswijk. Deze voorbereidingen liggen op schema. De publiek-private meldlijn Meld Misdaad Anoniem heeft in het proefjaar voldoende resultaat opgeleverd (ruim 25 000 daadwerkelijke meldingen, waarvan 2 500 bruikbaar) om te besluiten door te gaan. Daarnaast blijkt de meerderheid van de Nederlandse bevolking het idee van een anonieme meldlijn voor misdrijven te ondersteunen. In 2004 zullen alle korpsen (naast de verzekeringsbranche) actief gaan participeren door middel van de inrichting van een backoffice. Over het wetsvoorstel gemeentelijk cameratoezicht is op 15 mei een advies van de Raad van State ontvangen. Het voorstel zal binnenkort aan de Kamer worden aangeboden.
Versterking opsporing; Inrichting nationale en bovenregionale recherche Voor een betere bestrijding van de zware criminaliteit wordt bij het Korps Landelijke Politiediensten een nationale recherche opgericht. De nationale
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
19
recherche wordt gevormd uit de huidige kernteams, het landelijk rechercheteam, de unit mensensmokkel, de unit synthetische drugs en de XTC-teams. De nationale recherche zal formeel per 1 januari 2004 bij het Korps Landelijke Politiediensten ondergebracht worden. Conform planning zijn de teams materieel vanaf 1 juli 2003 als nationale recherche operationeel geworden. De KLPD geeft vanaf dat moment onder gezag van het Landelijk Parket sturing aan de operationele onderzoeken en de daarbij in te zetten mensen en middelen. Eveneens juli 2003 waren de bovenregionale recherche teams/IFTcombinaties materieel operationeel. Dat betekent dat inmiddels de beoogde 1% politiecapaciteit beschikbaar is ten behoeve van bovenregionale onderzoeken en dat vanaf die datum de nieuw te starten onderzoeken operationeel worden aangestuurd vanuit de centrumkorpsen. Het Bovenregionaal Recherche Overleg kan per die datum onderzoeken aan de BRT/IFT’s toewijzen en deze onderzoeken zullen onder gezag van de hoofdofficieren van de centrumparketten uitgevoerd worden. De keuze van aan te pakken zaken komt onder meer tot stand op basis van een door de Dienst Nationale Recherche Informatie in samenwerking met alle korpsen aangeleverde analyse. Vooruitlopend op de definitieve vormgeving is in het 1e half jaar van 2003 al gestart met het formeren van teams op basis van de helft van de uiteindelijk beoogde capaciteit. Op grond van het aantal onderzoeken dat nu loopt en de resultaten die worden geboekt kan worden geconstateerd dat de nieuwe structuur positief effect heeft op de slagkracht. Formeel zullen de BRT/IFT combinaties per 1 januari 2004 beheersmatig bij de centrumkorpsen ondergebracht zijn.
Versterking kwaliteit opsporing In het traject Versterking Kwaliteit Opsporing komen diverse lopende projecten op het gebied van kwaliteit bij elkaar. Voor de korte termijn wordt het traject uitgevoerd in nauwe samenhang met het project voor de inrichting van de nationale en bovenregionale recherche. De Regiegroep Nationale en bovenregionale recherche heeft in mei 2003 de volgende onderwerpen benoemd als prioriteit voor de implementatie van de kwaliteitsverbetering in 2003: informatiehuishouding (standaardisering, ict), implementatie Abrio-gedachtengoed en personeel (deskundigheidsbevordering, functieraster opsporing). Verder wordt in 2003 samen met politie en OM een programma opgesteld voor de versterking van de kwaliteit van de opsporing in de jaren 2004–2007. In dit programma, gereed op 1 januari 2004, wordt beschreven op welke wijze de aanpak van de kwaliteitsverbetering de komende jaren gestalte wordt gegeven en welke onderwerpen hierin prioriteit krijgen. Informatievoorziening politie De effectiviteit, efficiency en de flexibiliteit van het politiewerk zijn gebaat bij één geïntegreerde informatiehuishouding. Voor de realisatie daarvan zijn maatregelen op het terrein van regelgeving, organisatie en ICT in uitvoering. Het doel is een betere ICT-ondersteuning van de regionale en landelijke processen op het terrein van opsporing, handhaving en hulpverlening en bedrijfsvoering. In de kaderbrief ICT Politie (juli 2003) zijn de prioriteiten voor de ICT bij de politie op basis van het Veiligheidsprogramma gesteld. Conform planning wordt onder aansturing van de Regieraad ICT politie verder gewerkt aan de implementatie en uitrol van het nieuwe datacommunicatienetwerk van de politie, de zogenoemde Nutsvoorziening politie. Het in de meirapportage aangekondigde concept wetsvoorstel voor het stellen van regels over de informatiehuishouding van de politie en voor samenwerking tussen korpsen zal worden geïncorporeerd in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel inzake het versterken van de beheers-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
20
verantwoordelijkheid van de Minister van BZK (voortvloeiend uit het Hoofdlijnenakkoord).
Capaciteit politie Het vrijspelen van capaciteit voor de uitvoering van de kerntaken van de politie vindt langs verschillende lijnen plaats. Met een 5% doelmatigheidsoperatie en beperking van het ziekteverzuim tot maximaal 8% (beiden afgesproken in het in februari afgesloten Landelijk Kader Nederlandse Politie) zal extra capaciteit beschikbaar komen voor het primair proces. De afspraak over de 5% doelmatigheid is opgenomen in de regionale convenanten die met de korpsen worden afgesloten. De korpsen zullen een plan van aanpak opstellen waarin samenhangende maatregelen (waaronder de optimalisatie van capaciteitsmanagement) worden weergegeven die, samen met de maatregelen ten behoeve van de terugdringing van het ziekteverzuim, deze doelmatigheidsverbetering realiseren. Voor de verdere invulling van dit traject heeft een werkgroep binnen de politie een concept modelplan van aanpak opgesteld. Dit modelplan van aanpak is reeds gereed, goedgekeurd door de Raad van Hoofdcommissarissen en medio september verzonden naar de korpsen. In het Hoofdlijnenakkoord is een nieuwe, extra doelmatigheidstaakstelling opgenomen. Deze doelstelling komt bij de «oude» doelstelling van 5% doelmatigheidsverbetering ten behoeve van het primair proces in het Veiligheidsprogramma en het Landelijk Kader. De doelstelling bestaat uit een tweetal ombuigingen ten behoeve van efficiencyverbetering en ziekteverzuimreductie oplopend tot € 57 miljoen in 2007. De doelmatigheidsdoelstelling is, in lijn met de junicirculaire, voor wat betreft de tranche 2004 pro-rato omgeslagen over de korpsen. Over de verdere invulling tot en met 2007 vindt nadere besluitvorming plaats. De invulling zal dienen te worden gezocht in maatregelen die geen effect hebben op de sterktedoelstellingen. Ook onder Paars II is een doelmatigheidsoperatie uitgevoerd. Om een scheidslijn te kunnen leggen tussen de inspanningen van deze doelmatigheidsoperatie en de nieuwe zal dit najaar een eindmeting worden uitgevoerd die tevens een nulmeting voor de nieuwe operaties is. De afgelopen jaren zijn de randvoorwaarden voor de korpsen ontwikkeld om het ziekteverzuim terug te dringen en de instroom in de WAO te beperken. Na deze jaren van zaaien wordt algemeen verwacht dat de komende periode de vruchten kunnen worden geplukt van de beleidsintensiveringen en de activiteiten die zijn ontplooid. Op 1 januari 2003 is de ministeriële regeling verzuimregistratie sector Politie van kracht geworden. De sector heeft daarmee een uniforme regeling met definities en registratievoorschriften voor ziekteverzuim. Tevens is in de regeling de wijze bepaald waarop de diverse ziekteverzuimgrootheden dienen te worden berekend. In 2001 was het ziekteverzuimpercentage (inclusief ambtenaren die langer dan één jaar ziek zijn) voor de sector 9,53%. In 2002 is dit ziekteverzuimpercentage gedaald naar 8,23% (bron: PolBIS), een zeer bemoedigende ontwikkeling. In de jaren tot en met 2006 wordt er vanuit gegaan dat deze reductie zal worden vastgehouden en de doelstelling van 8% zal worden gehaald. De ambitie zal daarbij gericht zijn op een verdere daling van het ziekteverzuim. Mede door de koppeling van ziekteverzuimreductie aan de doelmatigheidsdoelstelling worden korpsen gestimuleerd een zo laag mogelijk verzuim te realiseren. De overdracht van de administratieve toelatingstaken van de vreemdelingendiensten naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst is in uitvoering. Per 1 april zijn de machtiging tot voorlopig verblijf (MVV)-taken overgegaan naar de IND. De overdracht van de andere toelatingstaken zal even-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
21
eens dit jaar plaatsvinden. Bij de vreemdelingendiensten wordt intern voortvarend verder gewerkt aan de intensivering van het vreemdelingentoezicht. De wijze waarop en de mate waarin dit toezicht wordt geïntensiveerd, maakt integraal onderdeel uit van het Veiligheidsprogramma en wordt nader uitgewerkt in de convenanten tussen de korpsbeheerders en BZK alsmede in de dienstverleningsovereenkomsten tussen de politieregio’s en de IND. Als gevolg van de vorengenoemde operatie zal er dit jaar en volgend jaar extra capaciteit (in totaal 450 fte’s) vrijkomen voor de opsporing van criminele illegale vreemdelingen en voor het toezicht op (illegale) vreemdelingen. Door gericht capaciteitsmanagement kan worden bereikt dat capaciteit al naar gelang de omstandigheden (lokaties en tijdstippen) optimaal wordt ingezet. Eventuele knelpunten hierbij (bijvoorbeeld als gevolg van de Arbeidstijdenwet en de administratieve lastendruk bij de politie) worden momenteel geanalyseerd. Een overzicht van knelpunten zal naar verwachting dit najaar gereed zijn. Op basis daarvan zal, eind dit jaar, worden besloten of en zo ja welk vervolgtraject wenselijk en mogelijk is.
Stelsel prestatiebekostiging In het Landelijk Kader Nederlandse Politie is met de korpsbeheerders afgesproken dat de toepassing van dit stelsel zal worden aangepast aan de met de korpsbeheerders te maken prestatie afspraken. Het stelsel wordt momenteel herzien. Bij deze herziening wordt aangesloten op de afspraken in het Landelijk kader dat 75% van het voor de korpsen beschikbare budget wordt uitgekeerd aan de korpsen die de gemaakte afspraken nakomen. De overige 25% zal worden uitgekeerd op basis van benchmarking. Voor wat betreft de bekostiging van de prestaties over 2002 zal nog zo veel mogelijk worden aangesloten bij de eerder afgesproken (19) indicatoren. Naar verwachting kan aan het eind van het jaar deze prestatiebekostiging geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd. Opleidingen/loopbaanbeleid politie en opleidingscapaciteit LSOP In de vorige rapportage bent u geïnformeerd over het plan van aanpak LSOP. De komende jaren wordt een jaarlijkse instroom van ca. 2 000 aspiranten verwacht. Mede om de continuïteit van het LSOP niet in gevaar te brengen is voor deze kabinetsperiode afgesproken dat de bekostiging van het LSOP vanaf 2004 zal zijn gebaseerd op dit instroomniveau, ongeacht de feitelijke instroom van aspiranten. Daarnaast zal met het LSOP nog een afspraak worden gemaakt over het inrichten van de bedrijfsvoering, op een zekere bandbreedte rond de opleidingscapaciteit van 2000 aspiranten per jaar, inclusief maximaal 200 vrijwilligers. Het aantal van 2000 aspiranten per jaar is voldoende om te voldoen aan de vervangings- en uitbreidingsvraag en de sterktedoelstelling van het huidige kabinet. Door uitvoering te geven aan de motie van Aartsen met betrekking tot de inzet van Defensie-personeel voor politietaken zal een dreigende éénmalige dip in de sterkte groei in 2004 worden weggewerkt. Nog dit jaar zal de Kamer worden ingelicht over de wijze van uitvoering van de motie. Het neerwaarts moeten bijstellen van de bedrijfsvoering van het LSOP leidt tot saneringskosten. De omvang van deze saneringskosten in meerjarenperspectief wordt thans in kaart gebracht. De uiteindelijke financiële problematiek zal worden opgelost door het LSOP, de korpsen en het ministerie van BZK. Hierover wordt u te zijner tijd nader geïnformeerd. Het loopbaanbeleid wordt onder meer gestimuleerd in het kader van de vorming van de nationale recherche en de bovenregionale rechercheteams. In dat verband wordt gewerkt aan een eenvormige rechtspositie en aan de uitwisseling van politiepersoneel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
22
4.2 Vervolging en afdoening
Adequaat vervolg In het Landelijk Kader Nederlandse Politie hebben wij met de korpsbeheerders afgesproken dat de korpsen er voor zorg dragen dat het aantal rechtbankzaken over het jaar 2006 zal zijn gestegen met 40 000 ten opzichte van het aantal in 2002. Ondanks het feit dat de regionale politieconvenanten nog niet zijn ondertekend lijkt momenteel reeds sprake te zijn van een positief effect op de instroom van rechtbankzaken bij het OM. Lag het aantal in 2000 en 2001 vanuit de politiekorpsen nog rond 198 000, in 2002 was sprake van een instroom van circa 214 000 zaken en in de periode mei 2002 tot en met april 2003 (voortschrijdend 12-maandstotaal) bedraagt de instroom ongeveer 220 000 zaken1. Hiermee zet de stijgende lijn zich door en komt de feitelijke doelstelling voor 2003 in zicht. OM-afdoening De toestroom aan zaken betekent tevens een toenemende druk op de justitiële keten. Met de toekenning van extra middelen uit het Strategisch akkoord en het Hoofdlijnenakkoord is hiermee rekening gehouden. Om de instroom goed te verwerken wordt voorts voorzien in meer afdoeningen door het OM zelf in plaats van door de rechter. Daartoe zijn twee wetsvoorstellen in voorbereiding: het ene wetsvoorstel beoogt een verruiming van de bestaande transactiemogelijkheden; een tweede wetsvoorstel beoogt de OM-afdoening als zodanig van een nieuw wettelijk kader te voorzien. Beide wetsvoorstellen moeten in samenhang worden bezien en de uitvoeringsconsequenties van beide voorstellen behoeven nadere aandacht. Naar verwachting zal dit de effectiviteit en acceptatie van de te nemen maatregelen vergroten. Gestreefd wordt dit in oktober 2003 af te ronden. Dit zal leiden tot een vertraging van enkele maanden bij de indiening van de voorstellen bij de Kamer (voor de nu voorziene data zie bijlage IV: wetgevingsprogramma). Ketensamenwerking Naast meer afdoeningen door het OM zelf is het voor een adequate verwerking van de (extra) instroom nodig dat er nauwgezette afstemming plaatsvindt tussen OM en de overige actoren in de strafrechtsketen. Op uitvoerend niveau krijgt deze afstemming onder andere gestalte in de Arrondissementale Justitiële Beraden (AJB’s). De AJB’s hebben tot taak een optimale afstemming en samenwerking tussen de justitiële organisaties op regionaal niveau tot stand te brengen. De 19 AJB’s worden verder uitgebouwd. In juni 2003 heeft een landelijk congres plaatsgevonden over de regionale samenwerking, waarin verdere ontwikkeling en toekomst van de AJB’s aan de orde zijn geweest. Er heeft ruime uitwisseling plaats gehad over aard en inhoud van de regionale samenwerking. Tevens is gesproken over het maken van bindende afspraken. Onder meer door middel van regelmatige bijeenkomsten met accountmanagers van de AJB’s en het maken van voortgangsrapportages wordt het maken van bindende afspraken de komende perioden nader uitgewerkt. Alle AJB’s zullen in 2005 bindende afspraken moeten hebben gemaakt over de inzet van de samenwerkende organisaties voor effectief justitieel optreden.
1
Bron: Viermaandsrapportage Openbaar Ministerie, (januari–april 2003).
Momenteel wordt ook gewerkt aan het wegnemen van belemmeringen voor afstemming en samenwerking die voortvloeien uit de wijze waarop de diverse justitiële uitvoeringsorganisaties worden gestuurd vanuit het Ministerie van Justitie en de hoofdkantoren. Dit gebeurt door het vereenvoudigen en het procesmatig afstemmen van stappen in de planning- en controlprocedure, het wegnemen van een aantal specifieke problemen met outputsturing en het formuleren van generieke eisen waaraan outputsturing in de strafrechtketen moet voldoen, het vinden van een verstan-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
23
dige vertaling en gebruik van begrippen op de koppelvlakken tussen de partners en het op centraal niveau ontwikkelen en gebruiken van een probleemgeoriënteerde verzameling van begrippen, terwijl op lokaal niveau bruikbare oplossingen moeten worden gevonden voor het in beeld krijgen van de productie bij de naastgelegen ketenpartner.
Versterking rechtsprekende macht Op 29 januari 2003 heeft de Commissie Verbetervoorstellen een tussentijds rapport aan de minister van Justitie aangeboden. Het grootste deel van de verbetervoorstellen is inmiddels in de volgende vier voorstellen van wet gegoten: vereenvoudigde bewijsmotivering bekennende verdachten; horen van getuigen en aanverwante onderwerpen; aanpassingen voorlopige hechtenis; en doorzoeking buiten gerechtelijk vooronderzoek (zie bijlage IV voor de stand van zaken). Komend najaar zal de Commissie verbetervoorstellen met een eindrapport komen. Aan de versterking van de rechtsprekende macht wordt door de Raad voor de rechtspraak mede vorm gegeven door middel van het programma Strafsector 2006. Doel van dit programma is de toenemende werklast op te vangen en doorlooptijden te stabiliseren en zo mogelijk te verkorten. De uitvoering van het programma is ter hand genomen. Belangrijke componenten hiervan zijn: verbetering van de logistieke afstemming met het OM en andere partijen en de toepassing van moderne informatie- en communicatietechnologie in het primaire proces. Overige verbeteringen strafproces Thans zijn er diverse voorstellen van wet in voorbereiding, voor advies aangeboden aan de Raad van State dan wel bij uw Kamer of de Eerste Kamer aanhangig die zien op de verbetering van het strafproces. Bijlage IV geeft hiervan een overzicht. Verdere verbetering van het strafproces door aanpassing van wetgeving wordt onderzocht door een werkgroep die met voorstellen zal komen voor een herinrichting van het hoger beroep in strafzaken, waarbij verbetering van de efficiency voorop zal staan. Voorts wordt aan het streven het strafproces te verbeteren invulling gegeven door middel van de volgende actiepunten: onderzoek verruiming bedrijfstijden; efficiencyverbetering gedetineerdenvervoer, terugdringing aanhoudingen en betere benutting zittingscapaciteit. Dit voorjaar heeft de minister van Justitie de Raad voor de rechtspraak verzocht het nut en mogelijkheden van verruiming van bedrijfstijden in kaart te brengen en te bezien in hoeverre eventuele vervroeging van aanlevering van gedetineerden het probleem van aanhouding en uitloop van strafzittingen kan verminderen. De Raad voor de rechtspraak heeft de minister van Justitie halverwege dit jaar in kennis gesteld van de resultaten van een door hem uitgevoerde inventarisatie. Hierover wordt u separaat geïnformeerd. Over het actiepunt vermindering van aanhoudingen voor onbepaalde tijd kan het volgende worden gemeld. In het kader van het strafsectorprogramma wordt thans geïnventariseerd welke modaliteiten door de gerechten worden gehanteerd bij het terugdringen van aanhoudingen. Het streven is erop gericht in het voorjaar van 2004 een voorstel voor een landelijke «best practice», dat handvatten biedt in welk geval een zaak voor onbepaalde dan wel bepaalde tijd kan worden aangehouden, aan de landelijke vergadering van strafsectorvoorzitters aan te bieden. Implementatie is voorzien voor de tweede helft van 2004. De Algemene Maatregel van Bestuur die ziet op betere benutting zittingscapaciteit zal binnenkort in het kader van een voorhangprocedure aan uw Kamer worden voorgelegd. Deze maatregel zal de rechterlijke organisatie de mogelijkheid gaan bieden lokale piekbelasting beter te kunnen opvangen en roosterontwrichtingen als gevolg van megazaken te kunnen tegengaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
24
Evenwicht en capaciteit in de justitieketen Het in evenwicht brengen van de justitieketen en het realiseren van de capaciteit in de justitieketen die nodig is voor een doeltreffende uitvoering van het Veiligheidsprogramma, vereist ook de komende perioden voortdurende aandacht. Zo ziet bijvoorbeeld de rechtsprekende macht zich gesteld voor het wegwerken van achterstanden bij een oplopend zaaksaanbod mede op grond van de ambities van het Veiligheidsprogramma. In het Hoofdlijnenakkoord zijn extra middelen ter beschikking gesteld, mede om de ambities uit het Veiligheidsprogramma binnen de gestelde termijnen te kunnen handhaven en de keten in evenwicht te kunnen brengen. Daarnaast mag ook van diverse andere maatregelen uit het Veiligheidsprogramma zelf een lastenverlichtende werking worden verwacht. Hoe een en ander zich feitelijk zal ontwikkelen en in de reële werkelijkheid zal neerslaan, zal nog moeten blijken. Duidelijk is evenwel dat ook de komende jaren in de arrondissementen binnen en tussen de organisaties in de keten scherp aan de wind zal moeten worden gezeild. Voor 2004 zijn extra middelen beschikbaar gesteld, waarmee aan de noden op de korte termijn tegemoet wordt gekomen (zie bijlage V, financiële paragraaf). Op dit moment wordt een prognosemodel ontwikkeld, dat als basis kan dienen voor verdere verdeling van de extra middelen voor de jaren 2005 en verder over de justitieketen. 4.3 Sanctietoepassing De voortvarendheid in de start van het project Modernisering sanctietoepassing, dat deel uitmaakt van het Veiligheidsprogramma, is in de tweede periode, waarover deze voortgangsrapportage handelt, behouden. In de bijlage wordt nader op de stand van zaken van de afzonderlijke maatregelen ingegaan. Hier wordt het algemene beeld van de voortgang in de periode van 1 april tot 1 juli geschetst, waarbij op onderdelen ook wordt vooruitgekeken naar de verwachte stand einde van het jaar 2003. Modernisering sanctietoepassing omvat 18 maatregelen, die thans in een plan van aanpak zijn uitgewerkt. Met dit samenhangende pakket aan maatregelen wordt vernieuwing van het sanctiestelsel bereikt. Doelstellingen van Modernisering sanctietoepassing zijn: • Consequentere bewaring (capaciteit) • Verhoging van de effectiviteit van sanctietoepassing • Bijdrage aan een beter functionerende strafrechtsketen.
Wetgeving Aan de Tweede Kamer zijn inmiddels de volgende wetsvoorstellen voorgelegd: Wetsvoorstel meerpersoonscelgebruik juni 2003 Wetsvoorstel bestraffing veelplegen juni 2003 Een wijziging van de Penitentiaire maatregel is tot stand gebracht om de mogelijkheid te bieden voor versobering. De wijziging is op 15 september 2003 in werking getreden. Het wetsvoorstel om deelname aan penitentiaire programma’s (met elektronisch toezicht) reeds na 6 maanden detentie mogelijk te maken in plaats van de huidige 12 maanden is in de Tweede Kamer aangenomen op 18 maart 2003 en door de Eerste Kamer aanvaard op 1 april 2003. Inzake de wijzigingen in de Penitentiaire maatregel, die hiervoor nodig zijn, is in juni het advies van de Raad van State ontvangen. Inwerkingtreding wordt voorzien per 1 januari 2004.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
25
Capaciteit De uitvoering van het dit jaar door Modernisering sanctietoepassing te behalen resultaat, dat ten opzichte van het meerjarig perspectief in de begroting 2003 het aantal beschikbare plaatsen met in totaal 1500 is gestegen, ligt onveranderd op schema. Het reserveren van plaatsen voor arrestanten binnen de beschikbare capaciteit is in de rapportageperiode gestegen van 126 naar 366. Doel is 600 plaatsen, gerealiseerd per 1 oktober 2003; een verdere uitbreiding naar 1200 plaatsen is in voorbereiding. De gefaseerde invoering van de maatregel meerpersoonscelgebruik (2 op 1 cel), welke voorzien was voor maart 2003 ondervond vertraging als gevolg van de uitspraak op 20 februari 2003 van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin werd bepaald dat de Groepsondernemingsraad van het Gevangeniswezen (GOR-GW) al in dat stadium naast de desbetreffende lokale ondernemingsraden om advies moest worden gevraagd. Nadat deze adviesronde had plaatsgevonden en de directeur Gevangeniswezen op 4 juni besloten had tot invoering van meerpersoonscelgebruik heeft de GOR-GW om een voorlopige voorziening verzocht bij de Ondernemingkamer van het Gerechtshof te Amsterdam. Bij beschikking van 3 juli 2003 heeft de Ondernemingskamer beslist dat de eisen van de GOR-GW werden afgewezen. Vakcentrales en de hoofddirecteur DJI hebben vervolgens een convenant gesloten met betrekking tot de te treffen voorzieningen in het kader van de invoering van het meerpersoonscelgebruik. De instroom van gedetineerden in meerpersoonscellen van de betrokken zeven inrichtingen wordt nu verwacht vanaf oktober 2003. De eerste fase van invoering wordt met behulp van onafhankelijk onderzoek geëvalueerd. Het wetsvoorstel om meerpersoonscelgebruik in de huizen van bewaring wettelijk mogelijk te maken is na advies van de Raad van State op 26 juni 2003 aan de Tweede Kamer gezonden. De Tweede Kamer heeft op 15 mei 2003 over dit onderwerp een hoorzitting gehouden. In de uitbreiding van de capaciteit voor veelplegers is een uitbreiding van de SOV voorzieningen verdisconteerd. Intramuraal waren per 1 januari 2003 203 plaatsen voor SOV beschikbaar naast 72 extramurale plaatsen. Inmiddels zijn 18 intramurale plaatsen erbij gekomen in Vught. Hiermee is een stijging gerealiseerd van 203 naar 293 SOV-plaatsen. Van de extra plaatsen voor SOV, als onderdeel van de 1000 plaatsen voor veelplegers, zijn voorbereidingen gaande om in Den Haag een SOV met 48 plaatsen te realiseren (36 intra- en 12 extramuraal). De bouwkundige oplevering van twee uitzetcentra voor illegale vreemdelingen in de nabijheid van de luchthavens Zestienhoven en Schiphol stond gepland voor juni resp. juli 2003 met in eerste instantie 96 resp. 102 plaatsen. Op 27 juni zijn 72 plaatsen bij Zestienhoven beschikbaar gekomen en inmiddels zijn 198 plaatsen aldaar operationeel. Planning Schiphol eerste fase (102 plaatsen) is vanwege vertraging in het bouwproces verschoven naar oktober/november 2003.
Extramurale modaliteiten Modernisering sanctietoepassing werkt niet alleen aan uitbreiding van intramurale plaatsen, maar ook aan vermindering van de druk op de intramurale capaciteit door extramurale modaliteiten te bevorderen. Hierover kan het volgende worden gerapporteerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
26
In juni is besloten geselecteerde zelfmelders door middel van elektronische detentie onder huisarrest te plaatsen; vanaf eind september 2003 vindt de uitvoering daarvan plaats, waarmee wordt gewerkt aan een behoeftevermindering van gemiddeld 200 plaatsen op jaarbasis. Het wetsvoorstel Elektronische detentie voor kortgestraften is in voorbereiding. Aan de Stichting Reclassering Nederland zijn extra middelen toegekend, die het mogelijk maken om in 2003, in combinatie met productieverhoging, 31 000 taakstraffen uit te voeren. Onzeker is nog of dit aantal in volle omvang zal worden gerealiseerd. De inspanningen om het aantal penitentiaire programma’s te verhogen hebben inmiddels geresulteerd in een stijging van het aantal gestarte programma’s dit jaar. De voorstellen van de twee externe commissies (Vegter en Otte) inzake voorwaardelijke invrijheidstelling resp. voorwaardelijke veroordeling zijn en worden betrokken bij de maatregelen van Modernisering sanctietoepassing. Allereerst is daarbij het voornemen aan de orde om de huidige vervroegde invrijheidstelling te herzien. In het licht van het Hoofdlijnenakkoord, waarin is bepaald dat invrijheidstelling een voorwaardelijk karakter krijgt en van rechtswege vervalt bij hernieuwd delinquent gedrag, wordt een voorstel voorbereid. Het moment van de invrijheidstelling verdient daarbij bijzondere aandacht. Het wetsvoorstel Voorwaardelijke invrijheidsstelling zal daarna worden voorbereid. Inzake de voorwaardelijke veroordeling worden de reacties ingewacht op basis waarvan de voorstellen bij de uitwerking van de Modernisering sanctietoepassing-plannen zullen worden betrokken.
Prognoses Bij brief van 16 september jl. is Tweede Kamer geïnformeerd over de prognoses inzake de ontwikkeling van behoefte aan capaciteit voor de komende jaren. In het licht van de oplopende druk op de capaciteit zullen op basis van het Hoofdlijnenakkoord aanvullende maatregelen worden genomen, hoewel de inzet nu al hoog is. In deze prognosebrief aan de Tweede Kamer is aangegeven in welke richting oplossingen worden uitgewerkt op basis van de vanaf 2004 structureel beschikbaar komende middelen uit het Hoofdlijnenakkoord. Daarnaast zal in het kader van Modernisering sanctietoepassing een visie op de modaliteiten in de sanctietoepassing worden uitgewerkt. 4.4 Preventie en openbaar bestuur
Inleiding In de eerste voortgangsrapportage (mei 2003) is aangegeven dat de maatregelen uit het Veiligheidsprogramma op het terrein van preventie en openbaar bestuur vooral gericht zijn op de bevordering van een veilige leefomgeving en het versterken van de zichtbare handhaving. Waar het gaat om de versterking van de samenhang van het beleid op het lokale niveau is een belangrijke taak weggelegd voor de gemeenten. Speerpunten zijn het meer toezicht houden op straat en het strikter handhaven van het vergunningenbeleid. Het is vanzelfsprekend te vroeg om nu al onderbouwde uitspraken te doen over het behalen van die doelstelling. Er is weliswaar sinds het verschijnen van het Veiligheidsprogramma voortgang geboekt in de uitvoering van de maatregelen, maar om al van resultaat te spreken kan nog geen sprake zijn. Wel valt te constateren dat partijen voortvarend aan de slag zijn gegaan. De vele nieuwe vastgestelde veiligheidsprogramma’s binnen gemeenteraden en de uitvoering die daaraan door gemeenten wordt gegeven zijn daarvan een resultante.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
27
Onderstaand wordt weergegeven welke voortgang in de uitvoering van de maatregelen van het veiligheidsprogramma ten aanzien van preventie en openbaar bestuur is geboekt.
Afspraken met gemeenten De huidige stadsconvenanten voor de grote steden (de G30) zijn met een jaar verlengd en gelden tot 2004. Er zijn in de periode juli-augustus 2003 met de G30 aanvullende output- en procesafspraken gemaakt over veiligheid en jeugd. Deze afspraken zijn middels brieven aan de steden bekrachtigd. Over het thema inburgering worden in oktober 2003 aanvullende afspraken gemaakt. Steden verantwoorden zich over de doelbereiking op de aanvullende afspraken bij de eindverantwoording over de convenantsperiode 1999–2004 in het kader van het grotestedenbeleid, die in juli 2005 zal plaatsvinden. Deze afspraken zijn een opmaat voor de afspraken voor het Grote Steden Beleid (GSB-III). Veiligheid als vierde pijler binnen het Grotestedenbeleid De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties (BVK) heeft in juli 2003 de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over het huidige en toekomstige GSB-beleid (TK 2002–2003, 21 062, nr. 108). Voor de convenantsperiode GSB-III zijn de outputdoelstellingen momenteel nog in onderhandeling. Er worden over de volle breedte van het GSB twintig tot maximaal dertig concrete outputdoelstellingen geformuleerd voor de belangrijke stedelijke vraagstukken. Veiligheid is daar een van. In november van dit jaar zal het kabinet, conform planning, het kader vaststellen dat is afgestemd met de steden. Voor het formuleren van hun eigen ambities op die doelstellingen hebben de steden tot medio 2004 de tijd. In de periode juni-november 2004 overleggen Rijk en stad over de concept-inzet van de desbetreffende stad en vindt de rijkstoets plaats, primair op de ambitieniveaus. In december 2004 worden de afspraken voor 2005–2009 definitief bekrachtigd in de maatwerkconvenanten. Een nieuw bestuursakkoord met VNG en IPO In de vorige voortgangsrapportage werd melding gemaakt van het feit dat het nieuwe kabinet zou beslissen of er een vervolg bestuursakkoord zou komen, waarin afspraken met de overige gemeenten en de provincies zouden worden opgenomen. Met VNG en IPO vinden momenteel gesprekken plaats over de totstandkoming van een nieuw bestuursakkoord, waarin veiligheidsafspraken gemaakt kunnen worden voor de (overige) gemeenten en provincies. Op dit moment is het nog niet mogelijk een scherpe tijdplanning aan te geven wanneer eventuele afspraken gemaakt kunnen zijn. Lokale veiligheidsanalyse Een goed ontwikkeld lokaal veiligheidsbeleid vergt inzicht in de lokale en regionale (veiligheids)problematiek. Nog niet alle gemeenten beschikken over een analyse van de veiligheidssituatie. Bij brief van 6 mei 2003 is richting gemeenten duidelijkheid geschapen over wat van gemeenten verwacht mag worden en is inzage gegeven in het proces. Daarbij zijn de gemeenten ook geïnformeerd over de huidige stand van zaken van het Veiligheidsprogramma. Tevens is in de brief aangekondigd dat door de VNG een handreiking Kernbeleid Veiligheid zal worden uitgebracht; een instrument ter ondersteuning van het lokale veiligheidsbeleid. De handreiking is ontwikkeld voor gemeenten om – samen met de veiligheidspartners – de keuzes in het veiligheidsbeleid op een heldere en samenhangende manier te kunnen maken en periodiek te actualiseren. Op 18 juni 2003 heeft de VNG de handreiking Kernbeleid Veiligheid uitgebracht. In de aanvullende afspraken voor 2004 over veiligheid met de G30 is daarnaast als algemene voorwaarde aangegeven dat de steden hun ambities formu-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
28
leren op basis van een lokale veiligheidsanalyse die zicht moet geven op de lokale problematiek. Een deel van de bijdrage uit de regeling Sociale Integratie en Veiligheid is voor onder andere het ontwikkelen en uitvoeren van een veiligheidsanalyse beschikbaar.
Intensivering van handhaving en toezicht Een groot aantal maatregelen dat het toezicht en de handhaving op lokaal niveau direct versterkt en faciliteert is in uitvoering. In het onderdeel «politie en opsporing» is al ingegaan op de versterking van de politiële mogelijkheden voor toezicht en handhaving. Wij zijn voornemens punitieve handhaving door het bestuur met bestuurlijke boete voor overtreding van APV-normen mogelijk te maken. Consultatierondes (met onder andere RHC, College van PG’s, VNG) zijn voorzien in de periode oktober-december 2003. Verzending van de brief aan de Tweede Kamer met het kabinetsstandpunt en een uitwerkingsvoorstel zal zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk medio januari 2004 plaatsvinden. Daarna kan worden gestart met het wetstraject. Ook uitbreiding van het toezicht en de handhaving in het publieke domein door buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) vergroot de doelmatigheid en doeltreffendheid van de rechtshandhaving. In kwalitatieve zin wordt de opsporingsbevoegdheid van een aantal verschillende boa-functies uitgebreid. Inmiddels is de territoriale beperking van de opsporingsbevoegdheid van de zogenoemde groene boa per 1 september opgeheven. De territoriale bevoegdheid van de groene boa strekt zich thans uit tot een of meerdere politieregio’s waarover het grondgebied van zijn werkgever zich uitstrekt. De opheffing van de territoriale beperking van deze boa’s leidt tot een effectiever toezicht en stelt de groene boa in staat adequaat te handhaven. Omdat groene boa’s voornamelijk actief zijn in de buitengebieden is het de verwachting dat de veiligheid in de buitengebieden zal toenemen. Tot slot zullen in ieder geval in 2004 de G30 in totaal voor 1156 ID-banen op het terrein van toezicht in het publieke domein investeren in doorstroming van deze banen naar reguliere arbeid. Aan de uitwerking van het Aanvalsplan Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer (SVOV) wordt volop uitvoering gegeven. Over de voortgang van het SVOV wordt u separaat geïnformeerd. In aanvulling hierop zullen de G30 bij de verantwoording over de aanvullende afspraken voor 2004 aandacht besteden aan hun aanpak rondom het afsluiten van veiligheidsarrangementen.
Beleid coffeeshops en huisteelt nederwiet De beleidsbrief cannabis heeft vertraging opgelopen, vanwege het feit dat de consultatieronde en uitwerking van maatregelen om het beleid op dit punt te intensiveren, meer tijd in beslag hebben genomen dan eerst was voorzien. De beleidsbrief cannabis wordt nog dit najaar naar de Tweede Kamer gezonden. Justitie in de buurt (Jib) In wijken waar veel criminaliteit voorkomt, zijn Justitie in de Buurt (Jib) bureaus actief om de criminaliteit verder te verlagen. Er wordt, in het kader van de professionalisering en kwaliteitsverbetering, een bestpractices handboek voor de Jib-bureaus ontwikkeld. Vanaf medio 2004 zal de centrale financiering van Jib arrangementen geleidelijk worden beëindigd. Met de lokale partners zal worden bezien welke afweging kan worden gemaakt ten aanzien van de oprichting van nieuwe Jib-kantoren c.q. de instandhouding van bestaande.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
29
Afspraken met het bedrijfsleven Zoals in de eerste voortgangsrapportage is aangekondigd, zijn er op 20 januari 2003 prestatieafspraken gemaakt met de detailhandel over het terugdringen van winkeldiefstal in die branche. De werkgroep detailhandel houdt zich bezig met de uitvoering van de afspraken. Op 24 juni heeft een interpellatiedebat plaatsgevonden in de Tweede Kamer. Daar hebben de ministers van Justitie en BZK de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken. Belangrijke onderwerpen van gesprek met de detailhandel zijn de ontwikkeling van maatregelen ten aanzien van de urgentiegebieden en de uniforme elektronische aangifte. De landelijke overvalcoördinator vangt zijn werkzaamheden aan per 1 oktober 2003. Er komt een actieplan Veilig Ondernemen, een set van afspraken tussen overheid (Justitie, BZK en EZ) en het bedrijfsleven over de aanpak van criminaliteit en onveiligheid. De voorbereidingen van de afspraken zijn gaande. De Tweede Kamer wordt hierover dit najaar geïnformeerd. De tijdelijke commissie veiligheid juweliersbranche heeft op 14 april 2003 een rapport uitgebracht met een pakket van voorstellen om de veiligheid van de juweliersbranche te vergroten. Het rapport bevat aanbevelingen voor preventieve maatregelen, verbetering van de samenwerking tussen politie en juweliers en verhoging van de aandacht van politie en openbaar ministerie voor de overvalproblematiek. Wij hebben deze aanbevelingen overgenomen. In de periode tot 2006 wordt gewerkt aan een structuur voor een landelijk dekkend stelsel van Regionale Platforms Criminaliteitsbeheersing (RPC’s), in totaal 25. Werd in de vorige voortgangsrapportage nog vermeld dat er elf RPC’s actief waren, inmiddels bestaan er 13 RPC’s en nog dit jaar wordt een aantal andere RPC’s opgericht. Daarnaast is het van belang dat het bedrijfsleven ook zijn eigen veiligheid (de toepassing van adequate preventie-instrumenten) goed organiseert. In overleg met de private sector wordt gewerkt aan de realisatie van veiligheidsbevorderende maatregelen. Zo is inmiddels het jaarplan 2003– 2004 van het beheersinstituut Politie Keurmerk Veilig Wonen (PKVW) goedgekeurd en in uitvoering. Het komende jaar zullen drie prioriteiten de meeste aandacht krijgen: • verhoging aantal uitgegeven certificaten met ongeveer 10%; • verbetering van de registratie van uitgegeven certificaten; • overdracht naar gemeenten. Een eventuele wijziging van het Bouwbesluit is onderwerp van interdepartementaal overleg. Wijziging van dit besluit is van groot belang voor de realisatie van de doelstelling dat vanaf 2004 alle nieuw te bouwen woningen of woningen die worden gerenoveerd voldoen aan het PKVW of een gelijkwaardige voorziening. Voor de implementatie van de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan (KVU) worden organisatorische voorzieningen getroffen, die zullen voorzien in de landelijke uitrol van de KVU. Het streven is om in 2004 tien gemeenten (met meer dan 25 000 inwoners) met de KVU te laten werken. Verder geldt ten aanzien van het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) dat er momenteel circa 20 winkelgebieden en 20 bedrijventerreinen bezig zijn met de implementatie van het KVO. Vanuit het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing wordt de realisatie van KVO’s verder gestimuleerd. Aan 8 bedrijventerreinen en aan 12 winkelgebieden is subsidie toegekend. Daarnaast zijn naar aanleiding van de 20 afspraken met de detailhandel 10 KVO projecten geselecteerd die een startsubsidie zullen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
30
ontvangen. De verwachting is dat voor 2003, aan 25 nieuwe bedrijventerreinen en aan 20 nieuwe winkelcentra een keurmerk kan worden uitgereikt.
Samenvattend Sinds het verschijnen van het Veiligheidsprogramma is via overleg en afstemming met alle betrokkenen de basis gelegd voor het maken van concrete resultaatafspraken. Inmiddels zijn met de detailhandel en met gemeenten al concrete resultaatsafspraken gemaakt. Op een aantal terreinen is minder voortgang geboekt dan gewenst. De soms complexe uitvoeringsproblematiek en de betrokkenheid van vele actoren vergt een breed en soms langdurig afstemmingstraject. De betrokkenheid en voortdurende inzet van alle verschillende partijen blijft onverminderd nodig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
31
NAAR EEN VEILIGER SAMENLEVING VOORTGANGSRAPPORTAGE OKTOBER 2003
BIJLAGEN Toelichting op Bijlage I overzicht van de maatregelen en prestaties •
De nummering en clustering van de maatregelen volgt de indeling van de Voortgangsrapportage, de paragrafen 1 tot en met 4. Om parallel hieraan te lopen is in tegenstelling tot de eerste Voortgangsrapportage thans aan bijlage I toegevoegd «Paragraaf 3.3 Urgentiegebieden». In deze paragraaf is opgenomen maatregel 129 betreffende de «structurele aandacht voor onveilige gebieden en treffen van specifieke maatregelen voor aan te wijzen urgentiegebieden» en de in eerste Voortgangsrapportage nog niet opgenomen maatregel betreffende de «uitbreiding van bevoegdheden voor de bestrijding van illegaal wapenbezit». De twee maatregelen zijn naar aanleiding van deze nieuwe indeling voorzien van de nummers 56a resp. 56b. Voorts is als gevolg van de doorontwikkeling van het Veiligheidsprogramma een aantal maatregelen qua doelstellingen, activiteiten en/of planning gewijzigd of verder aangescherpt. Waar dit het geval is, is de oorspronkelijke tekst uit de eerste voortgangsrapportage gehandhaafd, zodat vergelijking mogelijk is. In volgende rapportages zal telkens de nieuwe tekst worden opgenomen.
•
Betekenis van de gebruikte symbolen in kolom stand van zaken
–
=
Voltooid
=
In uitvoering en volgens planning
=
In uitvoering met vertraging
=
Nog niet in uitvoering
=
In consultatie/bespreking met het veld
=
Niet van toepassing/niet relevant/nu niet mogelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
32
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
33
Afspraken met betrokken overheden en bedrijfsleven • Het in het kader van de uitvoering van het Veiligheidsprogramma maken van sluitende afspraken met gemeenten zowel de G30 als de overige gemeenten over speerpunten in het lokale veiligheidsbeleid die in logische samenhang staan met de afspraken met de andere ketenpartners (2003–2005) en daarnaast als doel hebben een daling van overlast en criminaliteit te bewerkstelligen (2003–2009) • Het in het kader van de uitvoering van het Veiligheidsprogramma maken van sluitende afspraken met het bedrijfsleven met als doel een daling van overlast en criminaliteit (2006)
Afspraken per ketenpartner (i.c. OM)
2.
3.
Maken van afspraken met OM in samenhang met afspraken met politie
Ontwikkelen beleidsprogramma’s en voorstellen met concrete en kwantificeerbare doelen (ter verdere uitvoering van de maatregelen
Doelstelling
Maatregel
Jaarlijks en doorlopend
Streefdatum realisatie doelstelling
1. bepalen van concrete afspraken en vastlegging in meerjaren beleidsplan, prioriteitenbrief en jaarplan 2. Monitoren van voortgang in het kader van planning en controlecyclus
Zie voor afspraken met gemeenten de uitwerking onder maatregel 128 Zie voor afspraken met het bedrijfsleven onder de maatregelen 144 en 145
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Paragraaf 2 Algehele voortgang programma
MAATREGELEN EN PRESTATIES
1.
VP-nummer
BIJLAGE I
1. 2. (Doorlopend)
Stand per 1-4-2003
1. 2. (Doorlopend)
Stand per 1-7-2003
Wordt ingevuld via de afzonderlijke maatregelen hierna
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
34
5.
4.
VP-nummer
Verbetering c.q. optimalisering van de operationele samenwerking tussen de ketenpartners
Aansluiting alle actoren strafrechtsketen op VerwijsIndexPersonen (VIP)
Verbetering van de informatievoorziening over de gehele strafrechtsketen en tussen de ketenpartners onderling
Inrichting permanente structuur van horizontale inhoudelijke informatievoorziening voor de gehele strafrechtsketen
Doelstelling
Maatregel
2005
start 2003
Streefdatum realisatie doelstelling
Gewijzigd activiteiten tov 1-4-2003 1. Opstellen ontwerp-advies met betrekking tot strategische vraagstukken rond VIP, het ontwerp-VIP-jaarplan en VIPbegroting 2003 tbv pSG MvJ (07-2003) 2. bespreking en besluitvorming met betrekking tot strategische vraagstukken rond VIP, het ontwerp-VIP-jaarplan en VIPbegroting 2003 tbv pSG MvJ (09-2003) 3. Bespreking en besluitvorming definitief conceptadvies met betrekking tot strategische vraagstukken rond VIP, ontwerp VIP-jaarplan en VIP-begroting 2003 tbv pSG MvJ (2003) 4. implementatie ketenbreed (w.o. instellen vooronderzoeken (2004–2005)
1. opstellen conceptadvies over VIP tbv pSG MvJ 2. bespreking en besluitvorming over advies VIPaansluiting 3. bespreking en besluitvorming VIP-advies (DGRH-pSG MvJ) 4. implementatie ketenbreed (w.o. instellen vooronderzoeken)
1. de ontwikkeling van een informatiebeleid voor de strafrechtsketen; 2. Tov 1-4-2003 toegevoegd: Instelling Informatie Regieraad Justitie: juni 2003 3. de invoering van een inhoudelijk informatiesysteem voor de strafrechtsketen waardoor een goed lopend systeem van inhoudelijke informatievoorziening over het criminaliteitsbeeld en de keten wordt gecreëerd. 4. De totstandbrenging van een permanent steunpunt waar de informatievoorziening ten behoeve van de regie over de keten als geheel onderhouden wordt.
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
1 tot en met 3: de beantwoording van strategische vraagstukken rond VIP c.a. vergt meer tijd dan gepland en leidt tot vertraging. Verwacht wordt dat het traject van ontwerp tot aan het nemen van een definitief besluit ultimo 2003 is doorlopen.
Per abuis zijn in de eerste voortgangrapportage bij de stand per 1-4-2003 bij de onderscheiden activiteiten, onjuiste symbolen gebruikt. Dit had moeten zijn: 1. 2. 3. 4.
2. Om de betrokkenheid van de ketenpartners bij de ontwikkeling en uitvoering van informatiebeleid strafrechtsketen te borgen is op 1-6-2003 de Informatie Regieraad Justitie ingesteld. Deze regieraad is als volgt samengesteld: twee leden Bestuursraad ministerie van Justitie, een lid van college van PG’s, een lid Raad voor de Rechtspraak, directeur WODC en directeur DI (secretaris Regieraad).
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
35
8.
VP-nummer
7.
6.
VP-nummer
2007
Doelstelling
Veelplegers
Nulwaarde en streefwaarde: zie bij maatregel 114
Eindresultaat Effectiviteit sanctietoepassing is toegenomen, overlast van veelplegers is afgenomen; vermindering wordt bereikt
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
2003 en jaarlijks
Ultimo 2002
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Vorm en inhoud gegeven aan informatievoorziening (proces en procedurebeschrijving, aard, beschikbaarheid en kwaliteit van de monitorgegevens, voorschriften en richtlijnen etc.) 2. Opstellen van in overleg met het veld landelijke afrekenbare outcome doelstellingen met basis en streefwaarden 3. De mogelijkheden bezien voor inrichting van een landelijke veiligheidsmonitor, een gewogen landelijke veiligheidsindex en lokale veiligheidsindices 4. Opstellen van voortgangsrapportages tbv de StatenGeneraal.
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. Beleidsbrief naar de Tweede Kamer, (05-2003) 2. Plan van aanpak 3. Implementatie start nog in 2003
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Paragraaf 3.1 Veelplegers
Een monitor en evaluatiesysteem i.o.m. regeling Grote Projecten en VBTB-systematiek dat: 1. waarborgt dat de maatregelen binnen daarvoor gestelde kaders worden gerealiseerd 2. het met het VP beoogde beleidseffect en de ontwikkelingen daarbinnen zichtbaar maakt 3. en volledig, betrouwbaar en tijdig informatie verschaft om de uitvoering van het programma adequaat te kunnen sturen en hierover verantwoording af te leggen.
Ontwikkelen en uitvoeren van systeem van monitoring en evaluatie
Inbreng en borging van kennis en deskundigheid vanuit het veld voor de implementatie van de maatregelen
Formeren brede stuurgroep met vertegenwoordigers ketenorganisaties
Doelstelling
Maatregel
/
/
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
3. 4.
2.
1.
Stand per 1-4-2003
/
/
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
3. 4.
2.
1.
Stand per 1-7-2003
Toelichting op stand 1-7-2003
1. Over de informatievoorziening in het kader van de procedure regeling grote projecten is met de TK gesproken in het AO van 24 september 2003 naar aanleiding van de 1e voortgangsrapportage en de brief van 3 april 2003 (TK 2002–2003, 28 684, nr. 8) 2. Operationalisatie van outcome van het VP is gereed en akkoord bevonden door de ministers. Afstemming met het veld is in uitvoering. 3. Offerteprocedure loopt 4. Is een doorlopend proces
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
36
11.
10.
9.
VP-nummer
Invoeren criminaliteitskaart
Maatregel 11 is opgenomen in de uitwerking en uitvoering van maatregel 16
Terugdringen van de doorlooptijd van het politietraject in de jeugdstrafrechtketen en verbeteren van de schakeling tussen politie en OM
Verkorten termijn inzenden procesverbaal aan OM
Nulwaarde en streefwaarde: PM
Brede toepassing van effectieve aanpakken waardoor bedoelde jongeren en jeugdgroepen gerichter kunnen worden aangepakt en er landelijk meer uniform beleid ontstaat.
Naar effectieve aanpak van jeugdige veelplegers
Nulwaarde het aantal criminaliteitskaarten dat door politiekorpsen is opgesteld. 01-2003: 0 regionale korpsen Streefwaarde 01-2004: 15-20 regionale korpsen Streefwaarde 05-2004: 25 regionale korpsen
2003
2006
2004
Doelstelling
Versterken van de informatie per politieregio over de jeugdcriminaliteit ten behoeve van een effectieve aanpak.
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
1. Invoering Landelijk Overdrachtsformulier 2. De bewaking van de inzendtermijn van het proces-verbaal door de politie is in de procesbeschrijving voor het casusoverleg opgenomen
1. Uitvoering effectiviteittoets (2003) 2. Databank effectieve werkwijzen (2006)
Landelijke invoering criminaliteitskaart (05-2004)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Paragraaf 3.2 Risicojongeren
1. 2.
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
Stand per 1-7-2003
1. Werkwijzen die in de opsporings- en vervolgingspraktijk worden gebruikt, zullen op hun effectiviteit worden getoetst. De uitkomsten van de toetsing zullen ontsloten worden.
Kerndeel levert informatie uit grafieken en statistieken (CBA-J kerndeel oplevering 10-2003). Verdiepend deel levert informatie over analyses uit CBS, politiemonitor, jeugdzorg etc.(opleveren verdiepend deel 01-2004)
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
37
14.
13.
12.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde omschrijving van doel tov 1-4-2003) Het beschikbaar krijgen van betrouwbare cijfers over de herkomst van jeugdige daders door een koppeling tot stand te brengen tussen politiesystemen en GBA voor het kunnen voeren van specifiek beleid
Het beschikbaar krijgen van betrouwbaar cijfermatig materiaal is noodzakelijk om algemeen en specifiek beleid te kunnen voeren op etnische minderheden die met de politie in aanraking zijn gekomen.
Verbeteren inzicht etnische herkomst daders
Een antwoord geven op de vraag in hoeverre er sprake is van een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de politiële jeugdtaak.
Uitvoeren van vervolgonderzoek Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003)1 Inzicht verkrijgen in het aantal doorverwijzingen na politiecontact naar het Bureau Jeugdzorg door rapportage vanuit politie
Het voorzien in een sluitend systeem van informatie dat inzicht moet geven in het aantal doorverwijzingen na politiecontact naar de Bureau Jeugdzorg
Registratie doorverwijzingen naar jeugdzorg
Doelstelling
Maatregel
04-2004
2004
10-2003
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Onderzoeken van de beste manier om inzicht te verkrijgen in de herkomst van jeugdige daders met de Nederlandse nationaliteit door koppeling van dadergegevens aan gegevens over herkomst ouders (04-2003) 2. Verkrijgen van advies van College Bescherming Persoonsgegevens (06-2003) 3. Maken van werkafspraken met CBS, Politie, WODC en BZK (10-2003) 4. Produceren van de gewenste gegevens door geanonimiseerde koppeling tussen de gegevens van de politie en GBA (04-2004)
(gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003)
Geanonimiseerde koppeling tussen de gegevens van de politie en de Gemeentelijke Basisadministratie
Onderzoeksrapportage van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (01-2004)
(Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003) 1. Onderzoeken of de informatie is te betrekken uit bestaande registraties (09-2003) 2. Nemen van maatregelen om periodiek over de maatregelen te beschikken (10-2003)
Verwijzing naar Bureau Jeugdzorg is opgenomen in het keteninformatiesysteem
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
/
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
1. 2.
Stand per 1-7-2003
2. Positief advies. Overleg tussen Justitie, CBS, en politie over beste aanpak.
Onderzoek vindt plaats het derde kwartaal van 2003; onderzoeksrapportage komt uit in eerste kwartaal 2004
Na overleg met de ketenpartners is de doelstelling geherformuleerd, omdat het geen incidentele oplossing is.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
38
15.
VP-nummer
Nulwaarde: het aantal arrondissementen met casusoverleg per 1-2003 die voldoen aan de minimaal gestelde inrichtingseisen Streefwaarde: 19 arrondissementen waarvan het casusoverleg voldoet aan de minimaal gestelde inrichtingseisen en waarin maximaal 30 000 jongeren worden besproken.
(Gewijzigde omschrijving van doel tov 1-4-2003) Een betere samenwerking in de jeugdstrafrechtsketen gericht op afstemming van de werkprocessen van ketenpartners en gericht op kwaliteitsverbetering van de (samenhang in) strafafdoening en hulpverlening.
Een betere samenwerking in de jeugdstrafketen gericht op afstemming van de activiteiten van ketenpartners en verkorting van de doorlooptijden
Landelijke invoering van casusoverleg met heldere verantwoordelijkheidsdeling voor individuele casusregie en de bewaking van het proces
Doelstelling
Maatregel
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Het casusoverleg is in de eerste helft van 2003 operationeel in alle arrondissementen conform de notitie Casusoverleg (07-2003) 2. Het Landelijk Overdrachtsformulier is landelijk beschikbaar en ingevoerd (07-2003) 3. De werkprocessen van casusoverleg, casusregie en procesbewaking zijn beschreven, op elkaar afgestemd en vastgesteld (01-2004) 4. (Nieuw) Uitvoeren van nulmeting betreffende de stand van het casusoverleg (07-2003) 5. (nieuw) Uitvoeren quickscan betreffende de stand van het casusoverleg (01-2004) 6. Uitvoeren evaluatie van het casusoverleg (12-2004) 7. Zonodig nemen van maatregelen naar aanleiding van activiteiten 4, 5 en 6 (PM) 8. Bespreking van maximaal 30 000 jongeren eind 2006 in het casusoverleg
(gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Stand per 1-7-2003
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
39
19.
18.
17.
16.
VP-nummer
Gewijzigde opzet tov 1-4-2003: activiteiten maatregel 19 zijn opgenomen in maatregel 20
Inrichten helpdesk
Helpdesk privacy
Ondersteuning bieden op het terrein van privacyvraagstukken aan lokale partners
Gewijzigde opzet activiteiten tov 1-4-2003: activiteiten maatregel 18 zijn opgenomen in maatregel 20
Betere informatie-uitwisseling tussen de bij de aanpak van jeugdcriminaliteit betrokken instanties
Gewijzigde opzet activiteiten tov 1-4-2003: activiteit maatregel 17 is opgenomen in de uitwerking van de maatregelen 16 en 20
Op lokaal niveau zijn afspraken vastgelegd
(Gewijzigde opzet van acitiviteiten tov 1-4-2003) 1. Opzetten meet- en monitorsysteem 2. Voortzetting van het monitoren van de doorlooptijden (tweemaandelijks) 3. Voorzetting van de visitaties van de ketenpartners en van de APJ’s door de deelprojectleiders per ketenpartner (per halfjaar) 4. Op basis van eindrapportage van het project doorlooptijden bezien of en zoja welke extra maatregelen nodig zijn (09-2003) 5. Duurzaam voldoen aan de normen (2006)
1. Vastlegging van afspraken op arrondissementsniveau over prestaties en volumes 2. Beschikbaarheid van een meet- en monitoringssysteem
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Advies over noodzaak aanpassing privacyregelgeving
Eind 2003
2006
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
Opheffen belemmeringen privacywetgeving
Tot stand brengen van effectieve samenwerking tussen politie/justitie en jeugdzorg/ opvoedingsondersteuning om sneller doelmatig door te verwijzen
Aangrijpen politiecontact als schakelmoment jeugdzorg/ opvoedingsondersteuning
Streefwaarde 2006: duurzaam voldoen aan de Kalsbeektijdslimiet door percentages te brengen naar minimaal 80%
Nulwaarde 01-2001: Ontvangst pv bij parket 1 maand na 1e verhoor: 43% Beoordeling OM binnen 3 maanden na 1e verhoor: 33% Vonnis door rechters binnen 6 maanden na 1e verhoor: 38% Haltverwijzing door politie binnen 5 dagen na 1e verhoor Start Haltwerkzaamheden binnen 2 maanden na 1e verhoor: 50%
Verder terugdringen van de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen naar de geformuleerde streefnormen (Kalsbeek-normen) en handhaven van de doorlooptijden op dat niveau.
Verkorten doorlooptijden jeugdstrafrechtketen
Doelstelling
Maatregel
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-7-2003
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
40
21.
20.
VP-nummer
1. methodiek beschrijven 2. methodiek implementeren
De methodiek inzetten om leerlingen conflicten te leren oplossen en zo delictgedrag voorkomend uit escalatie van conflicten te voorkomen
Nulwaarde: in ontwikkeling Streefwaarde: in ontwikkelig
Leerlingbemiddeling
1. Inventarisatie welke informatie nodig is voor de uitvoering van procesbewaking en casusregie en in hoeverre de informatiesystemen van de afzonderlijke ketenpartners en het Cliëntvolgsysteem Jeugdcriminaliteit hierin kunnen voorzien
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
(Gewijzigde opzet van acitiviteiten tov 1-4-2003) 1. Beschrijving van de werkprocessen van casusregie RvdK en procesbewaking OM (01-2004) 2. Oprichten van Adviesgroep Keteninformatie (AKI) 3. Uitvoeren van de opdracht door AKI (07-2004) 4. Uitvoering noodzakelijke maatregelen ((2004–2006) 5. Inventariseren en waar mogelijk opheffen van knelpunten in de privacywetgeving tbv de gegevensuitwisseling tussen ketenpartners (07-2004) 6. Oprichten helpdesk privacy (01-2004)
2006
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
(Gewijzigde omschrijving van doel tov 1-4-2003) Het voorzien in een sluitend systeem van informatievoorziening binnen de jeugdstrafrechtketen ten behoeve van de gewenste samenwerking vanuit de verantwoordelijkheden procesbewaking en casusregie
Het voorzien in een sluitend systeem van informatievoorziening binnen de jeugdstrafrechtketen ten behoeve van procesbewaking en casusregie
Keten informatievoorziening ten behoeve van casusregie en procesbewaking
Doelstelling
Maatregel
1. 2.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
1.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Stand per 1-7-2003
Nader overleg met OC&W in najaar 2003 over het implementatietraject.
1. De beschrijving werkproces casusregie door de Raad voor de Kinderbescherming is gereed. 2. In AKI zitten vertegenwoordigers van ketenpartners. Opdracht voor AKI is – het analyseren van de werkprocessen van ketenpartners op gezamenlijke beslismomenten, de daarvoor benodigde informatie en de beschikbaarheid daarvan in hun systemen of in het Clientvolgsysteem jeugdcriminaliteit; – het adviseren hoe het beste in gesignaleerde tekortkomingen kan worden voorzien. 3. AKI wacht op de procesbeschrijving door het OM genoemd onder activiteit 1. 5. Inventarisatie van de knelpunten is uitgevoerd; zie brief aan de TK van 13 juni over de Wet op de Politieregisters 6. Wordt in eerste instantie ondergebracht bij het Ministerie van Justitie. Helpdesk verstrekt informatie over de (on)mogelijkheden binnen de bestaande wetgeving en over de best practices die lokaal al worden gehanteerd.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
41
22.
VP-nummer
Nulwaarde (implementatie: 0 Streefwaarde (implementatie: screeningsmodule ingevoerd bij alle vestigingen van de Raad voor de Kinderbescherrming
(Gewijzigde omschrijving van doel tov 1-4-2003) Vroegtijdig signaleren van, en hulp bieden aan jeugdige zedendelinquenten door middel van een screeningsmodule.
Vroegtijdig signaleren van, en hulp bieden aan jeugdige zedendelinquenten.
Ontwikkelen screeningsmodule voor zedenzaken
Doelstelling
Maatregel
2007
Streefdatum realisatie doelstelling
(Gewijzigde opzet van acitiviteiten tov 1-4-2003) 1. Evaluatie van de testfase van de screeningsmodule ((12-2004) 2. Besluit over landelijke invoering van de screeningsmodule (01-2005) 3. Eventueel landelijke invoering (2005–2007)
1. Screeningmodule voor zedenzaken 2. Evaluatie onderzoek testfase
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
1. Er is gestart met een pilot bij drie vestigingen van de Raad voor de Kinderbescherming
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
42
23.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: PM
Het beschikbaar krijgen van een afgestemd en geevalueerd instrumentarium voor: • Vroegsignalering ter ondersteuning van herkenning van achterliggende (gezins)problematiek bij risicogedrag/politiecontact, opdat jongeren en of hun ouders adequaat kunnen worden doorverwezen naar relevante zorg-, ondersteunings-, of hulpverleningsinstanties • Screening ter beoordeling van de ernst van de situatie waarin jongere verkeert, bepaling van de zorg gericht op de vraag welke (strafrechtelijke) interventie gewenst is
(Gewijzigde omschrijving van doel tov 1-4-2003)
Ontwikkelen van instrumenten die ondersteunend zijn bij signalering van achterliggende (gezins)problematiek ten behoeve van doorverwijzing
Ontwikkelen signaleringsinstrumenten
Doelstelling
Maatregel
2007
Streefdatum realisatie doelstelling
(Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003) 1. Inventarisatie van het bestaande instrumentarium op het gebied van (vroeg)signalering, screening en risicotaxatie (12-2003) 2. Met relevante partners overeenstemming bereiken over begrippenkader ( signalering, screening, risicojongeren) en het vaststellen van de doelgroep en doelstellingen (08-2003) 3. Bezien hoe de samenwerking en gegevensuitwisseling tussen organisaties binnen en buiten de jeugdstrafrechtsketen kan worden bevorderd (07-2004) 4. Draagvlak creëren bij partners door bijvoorbeeld expertmeetings (11-2003 eerste bijeenkomst) 5. Op basis van de beoordeling van bestaande instrumenten door deskundigen laten afstemmen en zonodig aanvullen van bestaande instrumenten; daarbij aansluiten bij de methodiek van het risicotaxatie instrument (07-2004) 6. Testen en zonodig bijstellen van het instrumentarium (2004) 7. Beschikbaarstellen en in gebruik nemen van het instrumentarium (2005) 8. Landelijk uitzetten van het instrumentarium bij de uitvoerende instanties (2005) 9. Landelijke evaluatie (2006/2007)
1. Inventarisatie van bestaande instrumenten 2. Op basis inventarisatie zonodig aanvulling van de bestaande instrumenten; 3. Overeenstemming begrippenkader: doelgroep en doelstellingen 4. Beschikbaar stellen en in gebruik nemen van het instrumentarium
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Stand per 1-7-2003
De maatregelen 24 en 53 zijn meegenomen in de uitwerking van maatregel 23.
1. Er bestaat onvoldoende inzicht in bestaande instrumenten op het gebied van screening en risicotaxatie.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
43
26.
25.
24.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: afhankelijk van gekozen wijze van inbedding
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Door middel van experimenten komen tot kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van signalering van risicofactoren en of achterliggende (gezins)problematiek bij politiecontact van minderjarigen ten behoeve van kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van de doorverwijzing vanuit de jeugdstrafrechtsketen naar vrijwillige hulpverlening en of opvoedingsondersteuning
Het signaleren van achterliggende (gezins)problematiek bij politiecontact van minderjarigen ten behoeve van doorverwijzing
(nieuw tov activiteiten 1-4-2003) 4. Bij positieve resultaten: inbedding van signaleringsgesprekken in jeugdstrafrechttraject (2006)
1. Uitvoering van pilots waarin wordt geëxperimenteerd met verschillende vormen van signaleringsgesprekken (2003–2004) 2. Evaluatie van pilots (2005) 3. Beschrijving van de gebruikte signaleringsgesprekken (2005)
Nulwaarde en streefwaarde: afhankelijk van landelijke invoering
Experimenteren met signaleringsgesprekken
1. uitvoering van vijf projecten (drie lopende en twee nieuwe) 2. evaluatie van de vijf projecten op het effect op recidive
1. inventarisatie van bestaand instrumentarium 2. uniform « basis screeningsinstrument» 3. bevordering van het gebruik van het uniforme screeningsintrument
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 1. Uitvoering van 5 projecten (3 lopende en 2 nieuwe) (2003–2006) 2. Recidiveonderzoek van de 5 projecten (2004–2006) 3. Besluit over landelijk invoering (2007)
2006
2007
2007
Streefdatum realisatie doelstelling
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Het stimuleren van herstelbemiddeling als methode om jeugdigen verantwoordelijkheid te laten nemen voor hun daden gericht op recidivevermindering
Jeugdige daders verantwoordelijkheid voor hun daden laten nemen
Herstel in het jeugdstrafrecht
Uniformeren van de (screenings-) methodiek in de jeugdstrafrechtsketen.
Aanpassen en afstemmen screeningsinstrumenten
Doelstelling
Maatregel
4.
1. 2. 3.
1. 2. 3.
1. 2.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
4.
1. 2. 3.
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
Met betrokkenen (waaronder deskundigen van Raad voor de Kinderbescherming, Halt Nederland en BJZ) wordt intensief overlegd over opzet en inhoud van de pilots. Centraal staan daarbij: overeenstemming over het te gebruiken begrippenkader, de doelstelling en de doelgroep van de pilots.
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003. Maatregel 24 is opgenomen in maatregel 23
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
44
29.
28.
27.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: in ontwikkeling
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Laten ontwikkelen van een intensieve vorm van opvoedingsondersteuning ten behoeve van ouders van jongeren uit de Justitiedoelgroep
Het bieden van intensieve vormen van opvoedingsondersteuning aan ouders van jongeren uit de Justitiedoelgroep.
Ontwikkelen en invoeren drangmaatregelen
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Laten ontwikkelen van opvoedingsondersteuningsmateriaal voor ouders uit de Justitiedoelgroep
Bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders van de Justitiedoelgroep
Ontwikkelen opvoedingsondersteuningsmethodiek en materiaal
Nulwaarde CTC in 4 wijken Streefwaarde CTC in 7 wijken
Uitbreiding van de beschikbaarheid van programma’s voor een effectieve wijkstrategie ten behoeve van het voorkomen van jeugdcriminaliteit
Uitbreiding Communities that Care (CtC)
Doelstelling
Maatregel
2006
2006
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 1. Laten doen van onderzoek naar effectieve vormen van intensieve gezinsbegeleiding (2003) 2. Op basis van de resultaten van dat onderzoek laten beschrijven van de «best practice» (2004) 3. Landelijk beschikbaar stellen (2005) 4. Deskundigheidsbevordering (2006)
Invoering drangmaatregelen in zorgaanbod voor de Justitiedoelgroep.
1. Subsidie verstrekken aan de Stichting voor Opvoedingsondersteuning Zuid-Holland (S&O) voor 1e fase materiaalontwikkeling (2003) 2. Subsidie verstrekken aan S&O voor 2e fase materiaalontwikkeling (2004) 3. Subsidie verstrekken aan S&O voor 3e fase materiaalontwikkeling (2005) 4. Implementatie van de ontwikkelde materialen (2006) 5. Effectonderzoek (start 2006)
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003
Beschikbaarheid opvoedings ondersteunings-methodiek, materiaal en deskundigheid
Uitbreiding van de CtC systematiek van 4 naar 7 wijken
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-7-2003
1. KUN doet onderzoek en rapporteert eind 2003
1. Eind 2003 worden de eerste conceptproducten geleverd.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
45
31.
30.
VP-nummer
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Het mogelijk maken dat jongeren na aanhouding worden geconfronteerd met hun gedrag door hen «materieel te raken»
Jongeren na aanhouding confronteren met hun gedrag door hen «materieel te raken».
Uitbreiding mogelijkheden inbeslagname/verbeurdverklaringen
Nulwaarde 2003: 50% bereik van de totale doelgroep van 12-minners Streefwaarde 2006: 70% bereik van de totale doelgroep van 12-minners
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Het bieden van een adequate reactie op strafbaar gedrag van 12 minners door middel van het zorg dragen voor optimaliseren van de Stopreactie en gerichte verwijzing naar opvoedingsondersteuning
Optimaliseren van de Stopreactie en waar nodig verwijzen naar opvoedingsondersteuning
Versterking van de toepassing van de Stopreactie
Doelstelling
Maatregel
2005
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 1. Verkenning naar juridische mogelijkheden uitbreiding inbeslagname en verbeurdverklaringen (01-2004) 2. Op basis van de uitkomsten van genoemde verkenning bestaande wet- en/of regelgeving aanpassen (2004–2005)
1. Uitvoering Lik op stuk beleid 2. Onderzoek naar juridische mogelijkheden 3. Aangescherpte wet en of regelgeving
1. Verhoging bekendheid Stopreactie (continu proces tot 2006) 2. Vaststelling en handhaving doorlooptijden Stopreactie (2004) 3. Beschrijving van werkprocessen die aansluit op individuele behoefte (03-2004) 4. Maatwerk is ingebouwd in de werkprocesbeschrijving van de Stopreactie waarbij het uitgangspunt is dat de Stopreactie kan aansluiten op de individuele behoefte (2004) 5. Aansluiting tussen Stopreactie en opvoedingsondersteuning (2006)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2.
1. 2. 3.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-7-2003
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
46
34.
33.
32.
VP-nummer
Nulwaarde 2001: 5% van de HALTafdoeningen zijn niet HALTwaardige feiten Streefwaarde 2005: 3% van de HALTafdoeningen zijn niet HALTwaardige feiten
Uniforme landelijke naleving van het Besluit Halt-feiten
Versterking Halt
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Indien er thans onvoldoende mogelijkheid blijkt te zijn tot het opleggen door de rechter van een meer op persoon toegesneden programma binnen de schorsing van de voorlopige hechtenis, zal onderzocht worden hoe hiertoe de mogelijkheid vergroot kan worden
Mogelijk maken van het opleggen door de rechter van een meer op persoon toegesneden programma binnen de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Onderzoek naar de mogelijkheid van een voorlopige voorziening binnen de schorsing van de voorlopige hechtenis
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Het vergroten van de capaciteit binnen justitiële jeugdinrichtingen ten behoeve van een persoonsgerichte aanpak van jeugdige veelplegers
Het vergroten van de mogelijkheid van persoonsgerichte aanpak
Ruimere toepassing van voorlopige hechtenis bij jeugdige veelplegers
Doelstelling
Maatregel
2006
2004
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Herziening Besluit Halt-feiten (12-2003) 2. Communicatieplan ((01-2004) 3. evaluatieonderzoek (12-2004)
1. Inventarisatie/Onderzoeksrapport naar mogelijkheden van een voorlopige voorziening binnen de schorsing van de voorlopige hechtenis (2003–2004) 2. Advies over noodzaak aanpassing wetgeving (2004) 3. Evt. aanpassing van wetgeving
1. Ontwikkeling Beleidskader jeugdige veelplegers (09-2003) 2. Vooronderzoek naar capaciteitsbehoefte (2004) 3. Capaciteitsuitbreiding binnen reguliere inrichtingen (2006)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
1. 2. 3.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
1. 2. 3.
1. 2. 3. /
Stand per 1-7-2003
3. In 2003 zal naar verwachting een gering aantal cellen t.b.v. de G4 beschikbar komen voor genoemd doel i.h.k.v. plan van aanpak veelplegerbeleid. De totale extra behoefte is nog niet onderzocht en dus is ook nog niet een uitbreidingsplan in gang gezet.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
47
36.
35.
VP-nummer
Voorkomen schoolverzuim
Nulwaarde: naar het aantal mislukte taakstraffen dat wordt omgezet in jeugddetentie wordt onderzoek verricht Streefwaarde 2007: 75% van de mislukte taakstraffen moeten worden omgezet in jeugddetentie
Goede uitvoering van taakstraffen door middel van effectieve sanctionering van het niet (volledig) nakomen van de taakstraf door de jongere.
Aanscherping OM-richtlijn over tenuitvoerlegging vervangende jeugddetentie na mislukken taakstraf
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Het versterken van de handhaving van de leerplicht door middel van het ontwikkelen en toepassen van een landelijk model
Het versterken van de handhaving van de leerplicht
2007
2005
Doelstelling
Titel van de maatregel is gewijzigd in: Aanpak schoolverzuim
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 1. Overleg met het OM (04-2003) 2. Onderzoek in hoeveel gevallen er wel een jeugddetentie ten uitvoer wordt gelegd vanwege de consequenties voor de JJI’s (04-2003) 3. Informatie inwinnen bij RvdK, OM en ZM over huidige praktijk (10-2003) 4. Analyse van informatie onder 3 (11-2003) 5. Voorbereiding evt. verbetervoorstellen (03-2004) 6. Onderzoeken van de mogelijkheden om een communicatieplan te ontwikkelen (06-2004)
1. Aangescherpte OM-richtlijn; 2. 75% van mislukte taakstraffen worden omgezet in jeugddetentie; 3. Landelijk geldende afspraken met het OM inzake consequente naleving en handhaving van de geldende richtlijn.
1. Uitbreiding van het project HandhavenOpNiveau-leerplicht naar 4 pilots (03-2003) 2. Ontwikkeling van een geïntegreerde aanpak van schoolverzuim binnen gemeenten (04-2005) 3. Ontwikkeling en aanbieding van een gemeenschappelijk model (04-2005) (nieuw tov activiteiten 1-4-2003 4. Onderzoek naar Justitiele interventies bij overtreding leerplichtwet (04-2004)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4. 5. 6.
1. 2. 3.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5. 6.
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-7-2003
Na voltooiing van activiteit 3 kan de nulwaarde worden bepaald.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
48
38.
37.
VP-nummer
Landelijke invoering nachtdetentie
Nulwaarde 01-2003: 25 jongeren met STP en aantal STP jongeren dat vervolgens niet recidiveert Streefwaarde 2005: 250 jongeren met STP en aantal STP jongeren dat vervolgens niet recidiveert Streefwaarde 2006: 360 jongeren met STP en aantal STP jongeren dat vervolgens niet recidiveert
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) De resocialisatie bevorderen door het aanbieden van scholings- en trainingsprogramma’s aan (meer) jongeren die een jeugdinrichting verlaten
De kans op resocialisatie vergroten door het aanbieden van scholings- en trainingsprogramma’s aan jongeren die een jeugdinrichting verlaten.
Uitbreiding scholings- en trainingsprogramma’s (STP)
Nulwaarde aantal plaatsen 2003: 0 Streefwaarde aantal plaatsen 2004: 14 Streefwaarde aantal plaatsen 2005: 34 Streefwaarde aantal plaatsen 2006: 70
2006
2006
Doelstelling
Versterken van mogelijkheden op resocialisatie van jongeren die in voorlopige hechtenis zitten en buiten JJI een zinvolle dagbesteding hebben door hen de mogelijkheid te bieden om overdag buiten de inrichting te verblijven.
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
1. Onderzoek naar knelpunten is gereed (07-2004) 2. Een werkgroep met als taak het doen van voorstellen voor verbetering is opgericht (01-2004) 3. Voorstellen van de werkgroep zijn geïmplementeerd (2005) 4. (Gewijzigd tov van 1-4-2003) Het aantal STP’s neemt jaarlijks toe 5. (Nieuw tov 1-4-2003) effectevaluatie STP’s (2006)
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 1. Ontwikkelen van beleidskader (06-2003) 2. Organiseren startconferentie (09-2003) 3. Proces en effectevaluatie (PM) 4. Het landelijk invoeren van nachtdetentie in alle opvanginrichtingen; geleidelijk opbouw naar 70 plaatsen in 2006 (12-2006).
1. Ontwikkelen van beleidskader 2. Organiseren startconferentie 3. Het beleidskader wordt in overleg tussen departementen en ketenpartners geïmplementeerd 4. Evaluatie 5. Het landelijk invoeren van nachtdetentie in alle opvanginrichtingen; geleidelijk opbouw naar 70 plaatsen in 2006.
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-7-2003
In de eerste voortgangsrapportage zijn per abuis de activiteiten per 1-4-2003 voorzien van het symbool . Dit had moeten zijn .
1. Is door de Minister van Justitie in juni 2003 vastgesteld 2. Vindt plaats in september 2003 3. Wordt gestart in september 2003
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
49
40.
39.
VP-nummer
De jeugdreclassering heeft een herkenbare positie binnen Bureau Jeugdzorg en is direct te benaderen door de keten- en netwerkpartners
Verhelderen positie BJZ/ jeugdreclassering in relatie tot justitiële ketenpartners
De jeugdreclassering ontwikkelt zich tot een professionele organisatie die haar werkprocessen beschreven heeft in termen van kwaliteit en gebruikte methoden
Verbeteren professionaliteit jeugdreclassering
Doelstelling
Maatregel
2004
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
1. afspraken tussen Justitie en BJZ-jeugdreclassering over zowel kwaliteit als kwantiteit (2004) 2. een nieuw afstemmingsprotocol tussen de Raad voor de Kinderbescherming en BJZjeugdreclassering waarin de relatie en het verkeer tussen beiden worden beschreven (2004) 3. (nieuw tov 1-4-2003) Toetsing bij alle ketenpartners mbt de positie JR binen BJZ. Dmv enquete nagaan of men zich houdt aan afspraken en protocol (07-2004)
1. een beschrijving van de werkprocessen waarover alle ketenpartners geïnformeerd zijn (2004) 2. (nieuw tov 1-4-2003) handboek jeugdreclassering (2005) 3. een vormings- en scholingsprogramma dat in beginsel voor elke jeugdreclasseringmedewerker beschikbaar is (2003–2004) 4. een werkend informatiesysteem dat voldoet aan de behoefte van zowel de jeugdreclassering als van de ketenpartners (2006) 5. (nieuw tov 1-4-2003) Toetsing professioneel gehalte jeugdreclassering (2006)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
1. 2. – 3. 4. 5.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-7-2003
3. De eerste fase van de uitvoering van de procesmodulen die in 2003 gereed zijn, is inmiddels gestart. 4. Er is een referentiemodel voor de Bureaus jeugdzorg ontwikkeld in het kader van de voorbereiding op de invoering van de Wet op de Jeugdzorg
In de eerste voortgangsrapportage zijn de activiteiten 1 en 3 per abuis voorzien van het symbool Dit had moeten zijn
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
50
42.
41.
VP-nummer
Nulwaarde aantal plaatsen in Den Engh. 01-2003: 0 Streefwaarde 01-2004: aantal plaatsen in Den Engh 36
Verminderen van de recidive van jeugdige veelplegers en het versterken van de resocialisatie van de jeugdigen.
Uitbreiding internaatachtige voorzieningen
Nulwaarde en streefwaarde: zie in de kolom toelichting
Een betere benutting van de beschikbare capaciteit, een toetsing van de effectiviteit en een uitbreiding ITB Criem (bij voldoende aanwijzingen voor effectiviteit)
Verbreden beschikbaarheid ITB-harde kern en ITB-Criem na bewezen effectiviteit
Doelstelling
Maatregel
2004
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Beleidsbrief veelplegers aan de Tweede Kamer, waarin het algehele kader rondom veelplegers is geschetst (05-2003) 2. Plan van aanpak in het kader van de implementatie van het veelplegersbeleid (09-2003) 3. Versnelde capaciteitsuitbreiding in Den Engh met plaatsen ten behoeve van jeugdige veelplegers (2003–2004).
1. Definitieve vaststelling doelgroep ITB/HK 2. Afspraken omtrent (on)geldigheid van verblijfsvergunningen voor minderjarige ITB-kandidaten Definitieve vaststelling ITBmodaliteiten 3. Antwoord op de vraag of wetswijziging geïndiceerd is 4. Toename instroom ITBkandidaten: instroom van 700 (HK) resp. 1000 (Criem) per jaar in 2003 en 2004 (uitgaande van voldoende kandidaten) 5. Voorlichtingsmateriaal t.b.v. reclasseringsmedewerkers 6. Protocol gezamenlijke toetsing Raad en JR inzake voldoen (van kandidaten) aan ITB-criteria 7. (aanvullende) scholingsmodules voor de training van ITB-werkers 8. methodiekbeschrijving ITB/Criem 9. (zo nodig) herziene versie methodiekbeschrijving ITB/HK 10. vastgestelde kostprijs/ productfinanciering 11. landelijk uniforme registratie ITB-ers door de hele strafrechtketen 12. consultancyrapportage WODC en rapportage effectevaluatie door WODC
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Stand per 1-7-2003
In de eerste voortgangsrapportage zijn de activiteiten 1, 3, 4 en 5 naar de stand van 1-4-2003 per abuis van een onjuist symbool voorzien. Dit was en had moeten zijn
1. vertraagd door noodzakelijk verband met aanpak veelplegers (maatregelen 42 en 89) 2. ITB/Criem kan vooralsnog slechts worden toegepast bij jongeren van allochtone herkomst in de 25 grote steden (G25), aangevuld met gemeenten behorend tot de G17, mits die daartoe een verzoek hebben ingediend en mits dat vervolgens is ingewilligd. 4. Instroom is als volgt: 2002 2003 2004 2005 2006 (ITB/ HK) 296 440 660 700 765 (ITB CRIEM) 389 735 890 950 1035 Instroomcijfers 2003 zijn niet bekend. Bezetting 1e kwartaal 2003 bedroeg voor ITB/HK 161 en voor ITB/Criem 114
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
51
44.
43.
VP-nummer
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Onderzoek naar de wenselijkheid van een strafrechtelijke maatregel als aanvulling op de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJmaatregel) waarmee het gedrag van jongeren, intraen extramuraal, kan worden beïnvloed en het ontwerpen van bijbehorende wetgeving
Het ontwikkelen van een strafrechtelijke maatregel als aanvulling op de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel), waarmee het gedrag van jongeren, intra- en extramuraal, kan worden beïnvloed.
Onderzoek wenselijkheid/ mogelijkheid gedragsbeïnvloedende maatregel in jeugdstrafrecht
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Verbeteren van het inzicht bij politie en/of justitiële jeugdinrichtingen in groepsgerichte aanpakken voor jeugdige veelplegers en het mogelijk maken dat het verkregen inzicht breder beschikbaar komt en kan worden toegepast.
Verbeteren inzicht
Inventariseren mogelijkheden en ervaringen groepsaanpak
Doelstelling
Maatregel
2004
2004
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Organiseren van een expertmeeting (05-2003) 2. Inventariseren van knelpunten (12-2003) 3. Het – eventueel – ontwikkelen van wetgeving (2004) 4. Communicatie en voorlichting aan het veld (continu vanaf 2004)
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003
1. Onderzoek 2. Indien uit onderzoek is gebleken dat dit wenselijk is, een maatregel in aanvulling op PIJ
inventarisatieonderzoek (2004)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-7-2003
1. Heeft plaatsgevonden in mei 2003
1. Uit de praktijk wordt aangegeven dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor een gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen. 2. De strafrechtelijke maatregel dient de juridische basis te vormen voor diverse in gebruik zijnde programma’s
De resultaten van het onderzoek zullen worden benut om later maatwerk te kunnen leveren.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
52
45.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: afhankelijk van de activiteiten 1 tot en met 4
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) De behoefte aan jeugdcapaciteit en de beschikbare capaciteit redelijkerwijs met elkaar in evenwicht brengen. Zorgdragen voor voldoende personeel voor de geplande activiteiten
De behoefte aan jeugdcapaciteit en de beschikbare capaciteit zijn met elkaar in evenwicht, en er is voldoende personeel voor de geplande activiteiten.
Uitbreiden capaciteit justitiële jeugdinrichtingen mede als gevolg van keteneffecten Aanpak personele vraagstuk JJI’s
Doelstelling
Maatregel
2007
Streefdatum realisatie doelstelling
Nieuwe opzet van activiteiten tov 1-4-2003 1. Overleg met ketenpartners over de keteneffecten van de uitvoering Jeugd Terecht ((08-2003) 2. Bijstellen van de prognoses (09-2003) 3. Onderzoek naar optimalisering benutting capaciteit JJI en onderzoek naar substituties (meerjarig) 4. Uitvoering van de DJI-nota Investeren in personele zorg (meerjarig)
1. Voldoende beschikbare capaciteit in JJI’s; 2. De formatie van de inrichtingen is volledig bezet; 3. Uitvoering van de DJI-nota «Investeren in personele zorg» (IPZ); 4. Permanente monitoring van behoefte en beschikbaarheid; 5. Goede aansluiting van wat de ketenpartners vragen en de JJI’s kunnen bieden. Tijdig herbestemmen van capaciteit en zonodig bijbouwen.
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-7-2003
Nadere concretisering van de activiteiten heeft geleid tot een gewijzigde opzet.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
53
46.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) • Overzicht van het hele palet van bestaande strafrechtelijke interventies voor jeugdigen (2003). • Het kunnen bepalen van de effectiviteit van strafrechtelijke interventies, zowel waar het gaat om het aangeboden programma als waar het gaat om recidivevermindering. Bij de effectiviteit van het programma speelt ook het kwaliteitszorgsysteem van de uitvoeringsorganisatie mee (2004). • Standaardiseren en borging/ structureel maken van effectonderzoek (2005). • Strafrechtelijke interventies die voldoen aan vastgestelde criteria (2006).
• Overzicht van het hele palet van jeugdsancties/maatregelen. • De effectiviteitbepaling van sancties en maatregelen op het niveau van het individu (effecten van behandeling) en het niveau van de uitvoeringsinstanties in het algemeen (in termen van recidive) • Borging/structureel maken van effectonderzoek. • Programma’s die getoetst zijn op hun kwaliteit en voldoen aan vastgesteld criteria
Inzicht in de inhoud en effectiviteit van bestaande sanctiemodaliteiten
Doelstelling
Maatregel
2007
Streefdatum realisatie doelstelling
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 1. Inventarisatie van strafrechtelijke interventies in Nederland en van effectieve strafrechtelijke interventies in het buitenland (literatuuronderzoek) (12-2003) 2. Een atlas (geüpdate) met een overzicht van het totale palet van strafrechtelijke interventies, beschreven volgens een vast format (2004–2006) 3. Evaluatieonderzoek van een aantal strafrechtelijke interventies (2003–2006) 4. Ontwikkeling (prototype) toetsingsinstrument erkenningsregeling (12-2003) 5. Monitoring ontwikkeling handboek voor (effect) evaluatieonderzoek (12-2003) 6. Ontwikkeling procedure voor standaardisering van certificering van alle strafrechtelijke interventies, die binnen het jeugdstrafrecht worden aangeboden (12-2004) 7. Instelling landelijke commissie van onafhankelijke deskundigen, die de aangeboden programma’s toetst op basis van de standaardprocedure (07-2005) 8. Opstellen randvoorwaarden (missie, visie, personeelsbeleid, integriteit van eigen programma’s) voor een kwaliteitszorgsysteem, als handreiking voor uitvoeringsorganisaties (12-2006)
1. Inventarisatie effectieve programma’s in binnen- en buitenland 2. Evaluatieonderzoek; 3. Effectiviteittoets en handboek is ontwikkeld; 4. Inzicht in het palet van jeugdsancties/maatregelen; 5. Interventie 6. Een jeugdsanctie atlas is samengesteld en wordt ge-update. 7. Standaardprocedure certificering 8. Instelling landelijke toetsingscommissie
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Stand per 1-7-2003
Maatregel 51 is opgenomen in maatregel 46
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
54
48.
47.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Zo volledig mogelijk overzicht van effectieve nazorgprogramma’s (binnen- en buitenland), teneinde daaruit een keuze te kunnen maken voor de Nederlandse situatie
Het aanbieden van effectieve nazorg programma’s die toepasbaar zijn in de Nederlandse situatie
Inventariseren nazorgprogramma’s in binnen- en buitenland
Nulwaarde en streefwaarde: in ontwikkeling
Mogelijk maken om verplichte nazorg op te leggen om daarmee resocialisatie te versterken
Onderzoek wettelijke mogelijkheden verplichte nazorg
Doelstelling
Maatregel
2004
2005
Streefdatum realisatie doelstelling
Gewijzigde opzet activiteiten tov 1-4-2003 1. benoeming van effectiviteitscriteria ten behoeve van de inventarisatie ((2003) 2. inventarisatie van beschikbare effectieve nazorg programma’s, uitmondend in rapport. Literatuuren internetstudie (2004; rapport 07-2004) 3. inventarisatie van inhoudelijke en organisatorische knelpunten in de uitvoering van de nazorgactiviteiten (2003) 4. afspraken met betrokken (uitvoerings)instanties over uit het buitenland over te nemen effectieve nazorg programma’s (07-2004) 5. afspraken met ketenpartners in advisering, verwijzing en instroom, vastgesteld in samenwerkingsovereenkomsten (07-2004)
1. benoeming van effectiviteitcriteria 2. inventarisatie van beschikbare effectieve nazorg programma’s 3. inventarisatie van inhoudelijke en organisatorische knelpunten in de uitvoering van de nazorgactiviteiten 4. afspraken met betrokken (uitvoerings)instanties over uit het buitenland over te nemen effectieve nazorg programma’s 5. afspraken met ketenpartners in advisering, verwijzing en instroom, vastgesteld in samenwerkingsovereenkomsten
1. inventarisatie van lacunes in de wetgeving gerelateerd aan doelgroepen (12-2004) 2. inventarisatie bij stake-holders in advisering, oplegging en uitvoering van nazorg over inhoudelijke en organisatorische knelpunten (12-2003) 3. (Nieuwe tekst tov 1-04-2003) Bij gebleken lacunes wetgeving aanpassen (2005)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
55
50.
49.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: nvt
Beoordelen van nieuwe nazorg programma’s op hun bijdrage aan het terugdringen van recidive of het tegengaan dan wel verminderen van een criminele carrière.
Gewijzigde opzet activiteiten tov 1-4-2003 1. Een toetsingskader voor nazorg programma’s ontwerpen (2005) 2. Invoeren toetsingskader (2006)
1. Uitbreiding van het recidiveonderzoek van WODC naar effectiviteitonderzoek 2. Een toetsingskader voor nazorg programma’s is ontworpen.
Nulwaarde en streefwaarde: zie boven en voorts bedroeg in 2000 het aantal nazorgprogramma’s 233
Opstellen toetsingskader beoordeling nazorgprogramma’s
1. Voldoende capaciteit voor 750 zaken in 2003/2004 2. Voldoende capaciteit voor 1500 zaken in 2005 3. Voldoende capaciteit voor 4000 zaken in 2006
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 1. afronden maatregel 48 (05-2004) 2. Met de betrokken partijen in advisering en oplegging (RvdK, kinderrechters, OM) overleg voeren over knelpunten en oplossingsrichtingen in de huidige praktijk (tot 05-2004) 3. Met de betrokken partijen vanuit detentie en maatregelen (JJI’s, internaten) overleg voeren over knelpunten en oplossingsrichtingen in de huidige praktijk (tot 05-2004) 4. Overleg voeren met gemeenten (vanuit het lokale veiligheidsbeleid) en IPO (vanuit hun sturingsrol naar de Bureaus Jeugdzorg) (tot 05-2004) 5. Afspraken met ketenpartners in advisering, verwijzing en instroom, vastgesteld in samenwerkingsovereenkomsten (05-2004 – 12-2004) 6. uitbreiden capaciteit (I) (2004) 7. uitbreiden capaciteit (II) (2005) 8. uitbreiden capaciteit (III) (2006) 9. gebruik maken van toetsingskader (zie maatregel 50) (2005 zodra beschikbaar) 2006
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Uitgaande van de beschikbaarheid (op termijn) van verschillende effectieve nazorgprogramma’s, moeten alle jongeren die daarvoor in aanmerking komen, nazorg kunnen ontvangen. Vraag en aanbod dienen daarbij goed op elkaar aan te sluiten (2006). Uitbreiding stapsgewijs en wel als volgt: • Voldoende capaciteit voor 750 zaken in 2003/2004 (I) • Voldoende capaciteit voor 1500 zaken in 2005 (II) • Voldoende capaciteit voor 4000 zaken in 2006 (III)
Alle jongeren die daarvoor in aanmerking komen, kunnen nazorg ontvangen.
Geleidelijke uitbreiding capaciteit jeugdreclassering
Doelstelling
Maatregel
1. 2.
1. 2.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 8. 9.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Stand per 1-7-2003
In de nieuw opzet is het WODConderzoek komen te vervallen, omdat dit technisch niet te koppelen is aan het recidive-onderzoek.
2. In voorbereiding; aanvang eerste gespreksronde 3. In voorbereiding; aanvang eerste gespreksronde 4. In voorbereiding; aanvang eerste gespreksronde
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
56
54.
53.
52.
51.
VP-nummer
Kwaliteitstraject leerstraffen
Nulwaarde en streefwaarde: PM
Het beschikbaar krijgen van een doelgericht, uitvoerbaar en gestandaardiseerd instrument om risico’s en terugval in het oude gedrag te beoordelen met het oog op beslissingen over de straf/maatregel, verlof, beëindiging van sanctie en nazorg.
Ontwikkelen en implementeren risicotaxatie instrument
Verkrijgen van inzicht in bestaande instrumentarium op het gebied van screening en risicotaxatie.
Inventariseren bestaande instrumenten in binnen- en buitenland
Nulwaarde en streefwaarde: PM
Continuïteit in begeleiding als de jeugdige de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Verbeteren aansluiting tussen jeugdreclassering en volwassenenreclassering
2006
Eind 2003
2006
2003–2006
Doelstelling
komen tot een sluitend overzicht van effectieve leerstraffen
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
Gewijzigde opzet activiteiten tov 1-4-2003 1. Inventarisatie en analyse van de verschillende instrumenten (07-2004) 2. Expertmeetings (doorlopend 2003–2006) 3. Opstellen en afstemmen van een concept risicotaxatie instrument en waarborgen van aansluiting op en afstemming met instrumenten voor (vroeg)signalering en screening (2004–2006) 4. Landelijke invoering risicotaxatie instrument (2005–2006) 5. Evaluatie (07-2006)
Eenvormig «basis» risicotaxatie instrument, eventueel aangevuld met aanvullende modules afhankelijk van doelgroep of instelling waar de justitiabele instroomt
Inventarisatie van het bestaande instrumentarium op het gebied van screening en risicotaxatie
1. Een nieuw afstemmingsprotocol dat mede recht doet aan de Wet op de jeugdzorg die in 2004 wordt ingevoerd (2005) 2. Een uitgeschreven methodiek (met daaraan gekoppeld een scholingstraject) (2004) 3. Een evaluatie van het nieuwe afstemmingsprotocol (07-2006)
1. landelijk menu leerstraffen 2. vaststellen inrichting kwaliteitszorgsysteem 3. implementeren organisatiestructuur t.b.v. kwaliteitszorgsysteem
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2. 3.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
1. Na vaststelling van onderzoeksopdracht, start het onderzoek in september
Maatregel 53 is meegenomen in de uitwerking van maatregel 23
Deze maatregel is opgenomen in de uitwerking en uitvoering van maatregel 46. De maatregel wordt met financiele ondersteuning van het Ministerie van Justitie uitgevoerd door de Raad voor de Kinderbescherming
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
57
56.
55.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: nvt
Gebruik maken van de mogelijkheden van operatie JONG om mogelijke knelpunten die optreden bij de uitvoering van de acties uit het deelproject Voorkomen delictgedrag (interdepartementaal) op te lossen
Aansluitingsbevordering Interfaces
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Preventieprogramma’s, gericht op jeugdcriminaliteit, op hun effectiviteit toetsen (2005). Bevorderen van kennis over en het gebruik van getoetste effectieve preventieprogramma’s (2005 e.v.)
Beschikbaarheid verhogen van preventieprogramma’s, gericht op jeugdcriminaliteit, die op hun effectiviteit zijn getoetst. Bevorderen van het kennisnemen van effectief of veelbelovend beoordeelde preventieprogramma’s
Toetsing preventieprogramma’s door auditcommissie
Doelstelling
Maatregel
2006
2005
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Inventarisatie van (interdepartementale) samenwerkingsknelpunten binnen het deelprogramma; 2. Deze inventarisatie voorleggen binnen operatie JONG; 3. Gezamenlijke formulering van oplossingsalternatieven voor knelpunten; 4. Uitwerking en invoering van oplossingen.
Gewijzigde opzet activiteiten tov 1-4-2003 1. Haalbaarheidonderzoek naar het opzetten van een effectiviteittoets (02-2004) 2. Blauwdruk werkwijze uitvoering effectiviteittoets en werkwijze auditcommissie (03-2004) 3. Onderbrengen effectiviteittoets (inclusief auditcommissie) bij onafhankelijke partij (06-2004) 4. Eerste toetsing door auditcommissie (03-2005) 5. Informatie over beoordeelde preventieprogramma’s is toegankelijk (03-2005) 6. Continuering van toetsingsactiviteiten van de auditcommissie en het toegankelijk maken van de resultaten (2005)
1. De criteria om preventieprogramma’s op effectiviteit te toetsen zijn vastgesteld 2. Een auditcommissie is ingesteld 3. De resultaten van toetsing door deze commissie worden bekend gemaakt
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
– – – –
Stand per 1-7-2003
Het opsporen van knelpunten en het bespreken hiervan om gezamenlijk tot een oplossing te komen is een proces dat gedurende de gehele looptijd van het programma voor alle preventieve acties geldt. Het gaat hierbij om het scheppen van voorwaarden en niet om een zelfstandig product. De voortgang van deze maatregel geschiedt vanuit de maatregelen 12, 14, 15, 17, 18, 20, 23, 28 en 35 die betrekking hebben op het voorkomen van delictgedrag.
1. Wordt uitgevoerd in opdracht van Justitie en VWS
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
58
56a.
VP-nummer
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) • Een samenhangend geheel van maatregelen dat als basis dient om in gemeenten urgentiegebieden te kunnen aanwijzen waar een onorthodoxe aanpak van onveiligheid mogelijk wordt gemaakt. • Verhoging effectiviteit toezicht door de focus te richten op risicovolle terreinen, plaatsen en situaties, waar de kans op schending van de openbare orde relatief groot is
Structurele aandacht voor onveilige gebieden en treffen van specifieke maatregelen voor aan te wijzen urgentiegebieden
Doelstelling
Maatregel
vanaf 2004
Streefdatum realisatie doelstelling 1. Opstellen startnotitie en plan van aanpak (03-2003) 2. Inventarisatie van de behoeften van gemeenten om een zo effectief mogelijke maatregel te creëren (04-2003) 3. Uitwerken van de startnotitie, incl wettelijke kader en een concrete invulling van de mogelijkheden (05-2003) 4. Tweede Kamer informeren over de invulling en nadere uitwerking van deze maatregel (06-2003) 5. Het ontwikkelen van een wetsvoorstel indien vereist (10-2003)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Paragraaf 3.3 Urgentiegebieden
4. 5.
1. 2. 3. /
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-7-2003
2. Het in kaart brengen van de specifieke behoeften van gemeenten is niet eenvoudig gebleken. Vaak bleek dat in de behoeften van gemeenten als was voorzien, maar dat gemeenten zelf onbekend zijn met de beschikbaarheid van de oplossing van hun probleem. 4. Het is moeilijk gebleken om in het algemeen uitwerking te geven aan invulling van de maatregel, juist omdat deze als insteek heeft te voldoen aan de behoefte uit de praktijk welke veelzijdig is. Raakvlakken urgentiegebieden met andere beleidsterreinen, wensen van gemeenten en bedrijfsleven en de mogelijkheden met betrekking tot aanvullende bevoegdheden zijn nader bezien in verband met voorstel uitwerking urgentiegebieden. De TK wordt over de ontwikkelingen in het najaar geinformeerd. 5. Afhankelijk van de besluitvorming over de uitwerking van de maatregel urgentiegebieden, wordt bezien of en zo ja welke wetgeving nodig is. Op dit moment lijkt een apart wetsvoorstel urgentiegebieden niet noodzakelijk om de problematiek aan te pakken, ook gelet op de verscheidenheid in problematiek.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
59
57.
VP-nummer
56b.
VP-nummer
Versterken gezagsrol minister van Justitie t.a.v. opsporing
Doelstelling
Maatregel
2006
Streefdatum realisatie doelstelling Verrichten van evaluatieonderzoek naar de noodzaak van aanvullende bevoegdheden
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Streefdatum realisatie doelstelling
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Paragraaf 4.1 Politie en Opsporing
Het verder beteugelen van het voorhanden hebben en het in de handel brengen van wapens alsmede het vergemakkelijken van de opsporing en vervolging van verdachten
Uitbreiding bevoegdheden ter bestrijding van illegaal wapenbezit
Doelstelling
Maatregel
Stand per 1-4-2003
–
Stand per 1-4-2003
Stand per 1-7-2003
Stand per 1-7-2003
Wordt meegenomen in de nieuwe vormgeving van de beleids- en beheerscyclus politie met als centraal element het Landelijk kader 2003–2006 en zal tevens aan de orde komen in de evaluatie van het functioneren van de politie. In het huidige kader wordt hierover niet meer gerapporteerd.
Toelichting op stand 1-7-2003
Aan de TK een (tussen)evaluatie toegezegd (eind 2003) van de eerste ervaringen op grond van toepassing van de sedert 15 september 2002 van kracht zijnde bevoegdheden van de politie, om in door de burgemeester aangewezen veiligheidsrisicogebieden, personen preventief te fouilleren en voertuigen, verpakkingen en bagage op wapens te onderzoeken. Op basis van het Veiligheidsprogramma, het Aanvalsplan en de uitkomsten van de (tussen)Evaluatie inzake de recente bevoegdheden uit de Initiatiefwet Van de Camp, zal worden onderzocht welke aanvullende bevoegdheden voor het bestuur, politie en justitie dienen te worden voorbereid. Er is voorzien in een tussenevaluatie waarvan de uitkomsten begin 2004 bekend zullen worden gemaakt.
Onder deze maatregel is de maatregel ingevoegd betreffende de bestrijding van illegaal wapenbezit. Deze is in de vorige rapportage per abuis niet meegenomen.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
60
60.
59.
58.
VP-nummer
Nulwaarde: 0 meldingen Streefwaarde: jaarlijks 2500 meldingen
Het op experimentele basis starten van een meldlijn waar misdrijven anoniem gemeld kunnen worden, die zodanig veel bruikbare informatie (indicatie: ca. 2500 meldingen jaarlijks) oplevert dat het zinvol wordt geacht de meldlijn te continueren
Helderheid geven over wat in redelijkheid van de politie mag worden verwacht Experimenteren en mogelijk landelijk implementeren publiek private meldpunt M. (Meld Misdaad Anoniem)
Uitvaardigen aanwijzing over politiele reactie bij vermoedelijke strafbare feiten
Nulwaarde en streefwaarde: alle korpsen hebben de beschikking over een electronische aangiftevoorziening
Vergroting aangiftebereidheid van burgers, klanttevredenheid en efficiëntie organisatie en bedrijfsvoering politie
Verbetering en verruiming aangiftemogelijkheid burgers
Doelstelling
Maatregel
2003/2004
2003
2005
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Opzetten en uitvoeren van pilot 2. Evalueren van pilot en standpuntbepaling 3. Obv uitkomst van evaluatie bepalen of de meldlijn ook na het proefjaar wordt gecontinueerd (09-2003) 4. (Nieuw tov 1-4-2003) Bij voortzetting van de meldlijn het opzetten en instandhouden van een frontoffice en projectbureau
Opstellen OM-aanwijzing voor politie voor het geven van een reactie op afzonderlijke strafbare feiten die haar ter kennis komen (2003)
Gewijzigde opzet van actviteiten tov 1-4-2003 1. Onderzoek doen naar huidige aangiftevoorzieningen binnen korpsen (07-2003) 2. Onderzoek doen naar wensen van de burger (05-2003) 3. Vaststelling uniforme eisen basispakket aangiftevoorzieningen op basis van voorstellen van korpsen (12- 2003) 4. Ontwikkeling van elektronische aangiftevoorziening c.a. ontwikkelen en implementeren bij korpsen (11-2003) 5. Gefaseerde implementatie van basispakket (01-2005)
1. Verruiming aantal aangiftevoorzieningen 2. Inventarisatie bij korpsen van mogelijke aangiftevoorzieningen 3. Vaststelling uniforme eisen aangiftevoorzieningen 4. Ontwikkeling elektronische aangifte
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-7-2003
Evaluatie is positief uitgevallen; het geeft aan dat een aantal van 25 000 meldingen en 2500 bruikbare meldingen is gehaald. Landelijke uitrol zal plaatsvinden in 2004.
1. Pilot loopt in principe tot 1 september 2003 2. Tussentijdse evaluatie geeft aan dat burgers veel belangstelling tonen. Over de bruikbaarheid van de meldingen voor de opsporing zal in de komende maanden meer helderheid komen
Aanwijzing voor de opsporing is op 1 maart 2003 van kracht geworden.
3. Advies van de politieberaden inzake het basispakket is ontvangen 4. Op 1 juli is onder verantwoordelijkheid van de Regieraad ICT gestart met de bouw van een landelijke uniforme voorziening voor electronische aangifte (zie ook wetgevingsprogramma)
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
61
61.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: PM
Vergroting effectiviteit opsporing (in termen van pakkans)
Uitvoering pilot toepasbaarheid burgernet
Doelstelling
Maatregel
Ultimo 2004
Streefdatum realisatie doelstelling 1. Uitvoering pilot burgernet in regio Utrecht (start 10-2003) 2. Evaluatie van pilot om bredere toepasbaarheid te bezien (start 10-2004)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
Stand per 1-7-2003
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
62
62.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarden: afhankelijk van op te stellen programma
Vergroting kwaliteit en effectiviteit van de opsporing in het algemeen
Versterking professionaliteit recherche
Doelstelling
Maatregel
Ultimo 2007
Streefdatum realisatie doelstelling 1. Deskundigheidsbevordering via onderwijs 2. Ontwikkeling loopbaanbeleid rechercheurs met als eerste stap het opstellen van een functiegebouw (01-2004) 3. Invoeren van gestandaardiseerde en gevalideerde producten (t.b.v. versterking en standaardisering van het opsporings- en informatieproces) 4. Ontwikkelen van een landelijke sporendatabank (t.b.v. forensisch – technisch onderzoek). 5. (Nieuw tov 1-4-2003) Opstellen van programma voor de aanpak van de kwaliteitsverbetering 2004–2007 (01-2004)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-7-2003
1. Algemeen In het traject Versterking Kwaliteit Opsporing komen diverse lopende projecten op het gebied van kwaliteit bij elkaar. Voor de korte termijn wordt het traject uitgevoerd in nauwe samenhang met het project voor de inrichting van de nationale en bovenregionale recherche. De Regiegroep Nationale en bovenregionale recherche heeft in mei 2003 de volgende onderwerpen benoemd als prioriteit voor de implementatie van de kwaliteitsverbetering in 2003: informatiehuishouding (standaardisering, ict), implementatie Abrio-gedachtengoed en personeel (deskundigheidsbevordering, functieraster opsporing). Verder wordt in 2003 gewerkt aan een programma voor de aanpak in de komende jaren (zie activiteit 5). 2. Regiegroep Nationale en Bovenregionale recherche is akkoord met de pilot functieraster opsporing. Deze pilot past binnen de plannen om voor de gehele Nederlandse politie functierasters vast te stellen. De pilot functieraster opsporing wordt gebruikt bij de inrichting van de nationale en bovenregionale recherche en zal in een later stadium ook toegepast worden op de regionale recherche 5. Samen met politie en OM wordt een programma opgesteld voor de versterking kwaliteit opsporing in de jaren 2004–2007. In dit programma wordt beschreven op welke wijze de aanpak van de kwaliteitsverbetering de komende jaren gestalte wordt gegeven en welke onderwerpen hierin prioriteit krijgen. Dit programma zal als leidraad dienen voor de komende jaren.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
63
64.
63.
VP-nummer
Het adequaat laten meewegen van criminele antecedenten bij het bepalen van het verblijfsrecht van vreemdelingen in Nederland
Implementatie werkwijze Vreemdeling in de strafrechtketen (VRIS) in alle regiokorpsen
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Verruiming van de mogelijkheden tot toepassing van DNA-onderzoek met als doel de opsporing en vervolging van strafbare feiten te vergemakkelijken
Vergroting effectiviteit in de opsporing in termen van opheldering van misdrijfzaken
Verruiming toepassingsmogelijkheden DNA-onderzoek
Doelstelling
Maatregel
2003–2004
Streefdatum realisatie doelstelling
Gewijzigde opzet activiteiten tov 1-4-2003 1. Koppeling van de strafrechtsketen aan de Vreemdelingenketen met behulp van de een in een protocol vastgelegde werkwijze 2. Koppeling van de strafrechtsketen aan de Vreemdelingenketen met behulp van ondersteunende informatiseringssystemen
Koppeling van de strafrechtsketen aan de Vreemdelingenketen met behulp van de een in een protocol vastgelegde werkwijze en met behulp van ondersteunende informatiseringssystemen.
1. Implementatie van de wet van 5 juli 2001 die de mogelijkheden heeft verruimd van DNAonderzoek bij verdachten (12-2003) 2. Wetsvoorstel DNA onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte (09-2003) 3. Wetsvoorstel voor DNA onderzoek bij veroordeelden (04-2004)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1.
1. 2. 3.
/
Stand per 1-4-2003
1. 2.
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
1. De invoering van het protocol is voltooid. Het toenemende effectieve gebruik van de in het protocol vastgelegde werkwijze leidt tot een toename van het aantal meldingen van betrokkenheid van vreemdelingen in strafrechtelijke procedures aan de instanties in de vreemdelingenketen (VRISmeldingen) en tevens tot een toename van het aantal voorstellen tot ongewenstverklaring van vreemdelingen.
2. Wet is in Stb. 2003, 201 geplaatst en treedt op 1-9-2003 in werking 3. Vaste Cie Justitie van TK heeft verslag vastgesteld. Nota naar aanleiding van het verslag is op 8-7-2003 door TK ontvangen.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
64
67.
66.
65.
VP-nummer
1. 2.
1. 2.
Stand per 1-7-2003
Toelichting op stand 1-7-2003
Verdere verbetering coördinatie taken m.b.t. uitzetting van illegalen
Nulwaarde en streefwaarde: in ontwikkeling
Het in een zo vroeg mogelijk stadium voorkomen, ontdekken en tegengaan van illegaal binnenkomst van vreemdelingen die illegaal verblijf in Nederland beogen
Deze maatregel wordt meegenomen bij de uitvoering van maatregel 116 betreffende Speciale categorale voorzieningen, uit te zetten vreemdelingen.
Zie ook maatregel 68 2. Is een doorlopende activiteit
1. Verbetering van de effectiviteit en resultaatsgerichtheid van het MTV 2. Steekproefsgewijs uitvoeren van controle rond de grensovergangen met Duitsland en Belgie
Stand per 1-4-2003
Intensivering operationeel vreemdelingentoezicht (MTV) 2003/2004
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Het huidige wettelijke instrumentarium voor de aanpak van illegaal verblijf kan vooralsnog als afdoende beschouwd worden. Een specifieke strafbaarstelling van illegaal verblijf zou er uiteindelijk toe leiden dat de strafrechtsketen nog zwaarder belast wordt. Ook de druk op de al beperkte sanctiecapaciteit zou hierdoor nog verder toenemen. De inzet van dit kabinet is er dan ook op gericht de aanpak van illegaal verblijf wel te intensiveren, maar voornamelijk te richten op het bewerkstelligen van de terugkeer van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen
Streefdatum realisatie doelstelling
Invoering strafbaarstelling illegaal verblijf
Doelstelling
Maatregel
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
65
68.
VP-nummer
Nulwaarde: 1-1-2003 aantal fte’s bij Vreemdelingendienst met toezichtstaken Streefwaarde: 1-1-2004 aantal fte’s bij Vreemdelingendienst met toezichtstaken +450 fte
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Vergroting van capaciteit en professionaliteit voor het houden van toezicht op (criminele) illegale vreemdelingen, het vertrek en terugkeer van hen en het bestrijden van migratiecriminaliteit
Vergroting van capaciteit bij politie voor executieve (kern) taken mbt aanpak illegale vreemdelingen
Overhevelen administratieve taken mbt vreemdelingen van politie naar IND
Doelstelling
Maatregel
2003–2005
Streefdatum realisatie doelstelling 1. Overgang in fases van backoffice toelatingstaken naar de IND (04-2003–12-2003) 2. Overgang van de frontoffice toelatingstaken naar gemeenten (2004) 3. (nieuw tov 1-4-2003) Versterking toezicht op (illegale) criminele vreemdelingen en bestrijding van migratiecriminaliteit (vanaf 2003)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
66
70.
69.
VP-nummer
Vorming Nationale Recherche
Nulwaarde: 0 BRT/IFT Streefwaarde 6 BRT/IFT
Effectievere en efficiëntere opsporing voor bovenregionale criminaliteit
Vorming zes BRT/IFT combinaties
Nulwaarde 1-1-2003: 7 kernteams, 1 USD, 1 UMS, 1 LRT Streefwaarde 1-1-2004: 1 Nationale recherche
1-1-2004
1-1-2004
Doelstelling
Vergroting effectiviteit opsporing criminaliteit op landelijk niveau
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
1. Zes BRT/IFT’s (07-2003; formeel 01-2004) 2. 1% van politiesterkte toewijzen aan centrumkorpsen + 90 fte (07-2003) 3. Vorming bovenregionaal recherche overleg (07-2003)
1. Formalisatie van samenvoeging van kernteams, LRT, USD en UMS tot een Nationale recherche (1-2004 formeel) 2. Feitelijke overgang van mensen en middelen (07-2003) 3. Aanpassing gezagsorganisatie (07-2003)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
3. Bovenregionaal overleg komt in augustus voor het eerst bijeen.
1. Samenvoeging is feitelijk geregeld, beheersmatige overgang vindt plaats per 1-1-2004 2. Op 1-7-2003 was de feitelijke overgang naar het KLPD gerealiseerd. De Nationale Recherche is aan de slag. 3. Algemeen: Er zijn vier deelprojecten (de vorming van de Nationale Recherche, de vorming van de BRT/IFT-combinaties, de herinrichting bij het OM in verband met de sturing op de Nationale en Bovenregionale Recherche en het scheppen van gemeenschappelijke reandvoorwaarden en condities) ingericht welke in samenhang worden uitgevoerd, om te komen tot de vorming van de Nationale en Bovenregionale Recherche. Ieder deelproject (deelproject I: KLPD, deelproject II: politie, deelproject III: OM en deelproject IV: randvoorwaarden/Ministerie van Justitie en Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) is verantwoordelijk voor tijdige implementatie van haar project, waarbij deelproject IV verantwoordelijk is voor de overall-regie.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
67
71.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: komen gezien de veelomvattendheid en voor zover van toepassing tot uitdrukking in diverse ICT-projecten
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) 1. Realisatie gemeenschappelijke informatie-architectuur politie: • het tot stand brengen van een informatiehuishouding; • de ontwikkeling van een verzameling gemeenschappelijke ICTvoorzieningen, zowel applicaties (Politie Suite) als technische infrastructuur (Nutsvoorziening); • de realisatie van rekencentra (Verzorgingsgebieden); • de vormgeving van het regionale informatiemanagement; • de oprichting van publiekrechtelijke rechtspersonen als opvolger van de coöperaties. 2. Realisatie van een geïntegreerde landelijke ICT-infrastructuur voor de politie en ketenpartners
Het tot stand brengen van een verzameling landelijke ICTvoorzieningen (Politiesuite) en het tot stand brengen van een geintegreerde landelijke ICT-infrastructuur die in stand worden gehouden door een nog op te richten publiekrechtelijke samenwerkingsvoorziening
Realisatie gemeenschappelijke informatiearchitectuur politie Realisatie geïntegreerde Landelijke ICT-infrastructuur veiligheidspartners (LICTIV)
Doelstelling
Maatregel
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 1. Realisatie gemeenschappelijke informatie-architectuur politie a. Financieren van de Regieraad ICT Politie en het bewaken van de besteding hiervan in een planning/control-cyclus (continu) b. Stellen van politiek/bestuurlijke prioriteiten op basis van het Veiligheidsprogramma in een Kaderbrief ICT Politie (07-2003) c. Opstellen wetsvoorstel samenwerkingsvoorziening (exclusief het vervolgtraject) (05-2003) 2. Realisatie van een geïntegreerde landelijke ICT-infrastructuur voor de politie en ketenpartners. a. het vaststellen van niveaus van beveiliging voor een geintegreerde landelijke ICTinfrastructuur voor de politie en veiligheidspartners (12-2003) b. uitrol Nutsvoorziening Politie als basis voor Nutsvoorziening OOV (03-2005) c. onderzoek Brandweer op Nutsvoorziening OOV 12-2003) d. het vaststellen van kaders voor het concept van een gemeenschappelijke Nutsvoorziening en ICTbasisvoorziening voor OOV en de veiligheidspartners (continu)
1. Uitvoering door Regieraad ICT van projecten die gemeenschappelijke informatiearchitectuur en LICTIV moet realiseren 2. De financiering van deze projecten obv het programmaplan ICT-politie en het bewaken van de besteding 3. Het stellen van kaders en het vaststellen van niveaus van beveiliging voor een geïntegreerde landelijke ICTinfrastructuur voor politie en veiligheidspartners 4. Het stellen van politiek/bestuurlijke prioriteiten 5. Formele oprichting publiekrechtelijke voorziening
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1a 1b 1c
2a 2b 2c 2d
2a 2b 2c 2d
Stand per 1-7-2003
1a 1b 1c
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-4-2003
2a. De OOV-beveiligingsarchitectuur is vrijwel gereed. 2b De nutsvoorziening politie wordt op dit moment geimplementeerd en uitgerold in samenhang met de realisatie van de 6 regionale verzorgingsgebieden. 2c Onderzoek is gestart. Tevens zijn gesprekken gaande met de brandweerregio’s in Zuid-Holland om te komen tot gezamenlijke pilots
1a Het jaarverslag en de jaarrekening 2002 en de eerste kwartaalrapportage 2003 zijn aangeboden aan de Minister van BZK 1b De Kaderbrief ICT Politie is verstuurd. 1c het wetsvoorstel is gereed
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
68
73.
72.
VP-nummer
a. Bestrijding voetbalvandalisme
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Met behulp van het wetsvoorstel Bestel in Balans het versterken van de beheersverantwoordelijkheid van de korpsbeheerder, zodat deze daarop in de relatie Rijk-Regio ten volle daarop kan worden aangesproken
Uitbreiden beheersrol minister van BZK • Vergroting sturingspotentieel van MinBZK tav beheersinhoudelijke aangelegenheden • Aanbrengen van stroomlijn en eenduidigheid in samenwerkingsvormen (oa voor ICT) politie Ultimo 2004
Doorlopend
Doelstelling
Effectievere bestrijding voetbalvandalisme
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
Gewijzigde opzet in activiteiten tov 1-4-2003 Wetsvoorstel «Bestel in Balans» voor versterking beheersbevoegdheid van de korpsbeheerder
1. wijzigen Politiewet 1993 voor het stellen van regels tav samenwerking en informatiehuishouding 2. wetsvoorstel « Bestel in Balans» voor versterking beheersbevoegdheid van de korpsbeheerder
Bestrijding voetbalvandalisme actualisatie beleidskader formatie auditteam onderzoek door JUS naar sanctiemogelijkheden 4. inventarisaties leemtes aanpak
a. 1. 2. 3.
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2.
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-4-2003
–
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-7-2003
Zie ook Wetgevingsprogramma
In het Hoofdlijnenakkoord is vastgelegd dat de beheersrol van de minister van BZK t.a.v. de politie zal worden versterkt. De TK zal in september 2003 bij brief worden geïnformeerd over de desbetreffende beleidsvoornemens. Deze beleidsvoornemens zullen in een wetsvoorstel worden verwerkt, dat – naar verwachting – eind 2003 aan de Raad van State zal worden aangeboden. Daarin zullen tevens onderdelen van het wetsvoorstel Bestel in balans worden verwerkt. Tevens zal in dit wetsvoorstel een onderdeel betreffende regels t.a.v. samenwerking en informatiehuishouding worden opgenomen.
In de uitwerking van maatregel 72 is maatregel 80 meegenomen.
2. Auditteam is op 13 augustus ingesteld 3. Conclusie van het onderzoek is dat er geen echte nieuwe sanctiemogelijkheden zijn 3. Er zijn in het kader van de opstelling van het beleidskader vooralsnog geen leemtes geconstateerd in de maatregelensfeer die een effectieve aanpak in de weg staan.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
69
75.
74.
VP-nummer
Vergroting van flexibiliteit en effectiviteit van politie-inzet door opheffen knelpunten in ATW Nulwaarde en streefwaarde: PM
Opheffen knelpunten arbeidstijdenwet Politie
Nulwaarde en streefwaarde: zie in doelomschrijving. Het FTE-equivalent van de 5% doelstelling 2612 fte ten behoeve van het primair proces
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) De korpsen zullen in de periode 2003–2006 komen tot een doelmatigheidsverbetering van minimaal 5% van de sterkte per 31 december 2002 zijnde 2612 fte (incl het terugdringen van het ziekteverzuim) tbv het primaire proces Aanvullende doelen nav Hoofdlijnenakkoord: efficientieverbetering ad euro 50 mln Ziekteverzuimreductie ad euro 7 mln
Doelmatigheidsverbetering van 5% van de feitelijke sterkte
Verbetering doelmatigheid in de keten (i.c. schakel politie)
Doelstelling
Maatregel
2006
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Inventarisatieonderzoek knelpunten ATW (12-2003) 2. Eventuele maatregelen ter opheffing van knelpunten
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 1. Oplevering model Plan van Aanpak (09-2003) 2. Indienen ingevulde plannen van aanpak door korpsen (12-2003) 3. Uitvoeren nulmeting (10/11/122003) 4. Indiening, behandeling en toetsing van plannen van aanpak (12-2003– 01-2004) 5. (Eind)evaluatie doelmatigheid (12-2006)
Zie onder maatregel 84
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-7-2003
1. Onderzoek loopt via Group Decision Room sessies met korpsen. 2. Op basis van het onderzoek wordt in oktober/november 2003 een overzicht samengesteld van aantal en aard van de knelpunten. Beslissing over mogelijk te nemen maatregelen vindt plaats eind 2003
1. Door de Raad van Hoofdcommissarissen wordt een model ontwikkeld voor het op uniforme wijze opstellen van een plan van aanpak 2. De plannen van aanpak moeten een samenhangend pakket aan maatregelen bevatten waaronder de optimalisatie van capaciteitsmanagement voor het terugdringen van ziekteverzuim en voor het verbeteren van de doelmatigheid. Dit model zal in september 2003 aan de korpsen worden verstrekt. Invulling geschiedt in het kader van de afzonderlijk te sluiten regionale convenanten 3. Is bedoeld om een duidelijk scheidslijn te trekken met de uitkomst van de voorgaande doelmatigheidsoperatie.
Zie onder maatregel 84
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
70
77.
76.
VP-nummer
Terugdringen ziekteverzuim naar 8%
Nulwaarde en streefwaarde: PM
Vermindering van administratieve lasten ten gunste van meer executieve taken
Interdepartementaal Beleidsonderzoek administratieve lasten politie
Indicator: opgave verzuimpercentages korpsen
Nulwaarde: ziekteverzuim 2001 is 9,5% Streefwaarde: ziekteverzuim 2006 is maximaal 8%
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003 Het bereiken van een landelijke waarde van 8% ziekteverzuim in het jaar 2006 voor de sector politie
2004 evj
2006
Doelstelling
Vergroting van inzetbaar arbeidsvolume en verbetering van ARBO bij politie
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
Gewijzigde opzet van acitiviteiten tov 1-4-2003. Toegevoegd: 4. Eindrapportage (08-2003) 5. Kabinetstandpunt (10-2003) 6. Evt. maatregelen naar aanleiding van kabinetsstandpunt (2004 evj)
1. Interviews met velddeskundigen voor vaststelling knelpunten (start 11-2002; eind 08-2003) 2. Expertmeetings 03-2003–04-2003) 3. Werkbezoek aan vier representatieve korpsen (05-2003–06-2003)
1. 2. 3.
4. 5. 6.
1. 2. 3.
Korpsen zijn, als werkgevers, primair voor de uitvoering van de maatregel betreffende ziekteverzuimreductie verantwoordelijk. BZK coördineert en faciliteert. De korps- en BZK-activiteiten worden begeleid door een begeleidingscommissie olv van korpschef Brink. Voor het uitvoeren, begeleiden en volgen van de korpsactiviteiten staat het Landelijk Project Arbeid en Politie ten dienste. Op het terrein van ziekteverzuimreductie speelt de Dienst Geneeskundige Verzorging Politie een nadrukkelijke(re) rol. Voor de verbetering van de ARBO bij politie is in 2001 een convenant gesloten tussen de sociale partners in de sector en SZW. Het Landelijk Project Arbeid en Politie draagt zorg voor de uitvoering van de maatregelen en activiteiten. Het Landelijk project wordt daarin begeleid door een Branche Begeleidingscommissie
Toelichting op stand 1-7-2003
Initieren en subsidiëren projecten ter reductie van ziekteverzuim en vermindering werkstress (loopt reeds vanaf 2001 tot heden) ism Cie. Brink 1. Opleveren en invoering nieuwe regeling ziekteverzuimregistratie 1/2004 2. Afspraken maken in regionale convenanten over ziekteverzuimpercentage 2006 (zie 84), 3. Monitoring ziekteverzuimpercentage 4. In het kader van de monitoring convenanten bezien of afspraken worden nagekomen. Bij niet nakomen krijgt men minder/geen prestatiebudget. 1. 2. 3. 4.
Stand per 1-7-2003
Zie onder maatregel 84
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-4-2003
Zie onder maatregel 84
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
71
79.
78.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: PM
Vergroting van de inzet van politie op haar kerntaken.
Overdracht algemene hulpverleningstaken politie (beperking hulpverlening tot noodhulp)
Nulwaarde en streefwaarde: afhankelijk van activiteiten
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Invoering nieuw samenhangend stelsel van politieonderwijs en een adequaat loopbaanbeleid in korpsen gericht op specialisten en leidinggevenden
Versterking kwaliteit en effectiviteit politie
Opleidingen en loopbaanbeleid politie (vernieuwing politieonderwijs, personeelsarrangementen, professionalisering loopbaanbeleid)
Doelstelling
Maatregel
2006
Ultimo 2006
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Sluiten van convenant door politie met GGZ (01-2003) 2. Maken van afspraken met G30 voor het GSB verlengingsjaar 2004 over maatschappelijke opvang (08-2003) 3. Maken van afspraken met de G30 voor de nieuwe convenantsperiode GSB III (12-2004) 4. Maken van afspraken met overige zorginstellingen
1. Implementatie nieuw samenhangend stelsel van politieonderwijs en vaststellen bekostiging en besturing van het nieuwe politieonderwijs (vanaf 1999) 2. Uitwerken plan van aanpak gericht op een meer flexibel functionerend LSOP (vanaf 02-2003) 3. Uitrol nieuw politieonderwijs via projectinhoudelijke aanpak (2006) 4. Ontwikkeling loopbaanbeleid (start 07-2003)
Gewijzigde opzet van actviteiten tov 1-4-2003
1. Gefaseerde implementatie van nieuw stelsel van politieonderwijs, bekostiging en besturing daarvan 2. Uitwerken van plan van aanpak voor een flexibel functionerend LSOP 3. Uitwerken plan van aanpak loopbaanbeleid
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-7-2003
1. Er is op 27 januari jl. een convenant gesloten tussen politie en de GGZ Daarin is bepaald dat op regionaal niveau binnen een halfjaar nadere afspraken worden gemaakt over de crisisopvang van verslaafden en gestoorden, onder regie van centrumgemeenten 2. Met de G30 worden medio 08-2003 afspraken gemaakt over de maatschappelijke opvang 3. De afspraken in het kader van GSB III zijn nog in onderhandeling (zie maatregel 128 4. Zie onder 1 Daarnaast verschijnt dit jaar nog het kabinetsstandpunt op het ibo-rapport maatschappelijke opvang
4. De ontwikkeling van het loopbaanbeleid vindt mede zijn grondslag in de vorming van de nationale recherche en bovenregionale rechercheteams. Met het oog daarop wordt gewerkt aan een eenvormige rechtspositie.
1. Vernieuwing politieonderwijs is een traject dat in 1999, voor de totstandkoming van het Veiilgheidsprogramma, is ingezet.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
72
81.
80.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: afhankelijk van nieuwe systematiek
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Bezien hoe het BVS beter kan aansluiten bij de ontwikkelingen van de (relatieve) veiligheidssituatie
Bezien hoe het BVS beter kan aansluiten bij de ontwikkelingen van de (relatieve) veiligheidssituatie en op welke wijze al te grote budgetfluctuaties kunnen worden voorkomen.
Aanpassen budget verdeel systeem (BVS)
Nulwaarde en streefwaarde: nvt
Verlaging inzet politie bij evenementen
Limitering inzet politie bij evenementen
Doelstelling
Maatregel
2005 (realisatie) 2007 (invoering)
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Opzetten van het project voor aanpassing BVS (10-2003) 2. Evalueren huidig Budget Verdeelsysteem (03-2004) 3. Bestuurlijk-politieke besluitvorming (10-2004) 4. Effectueren van de uitkomst van de besluitvorming (10-2004) 5. Migreren naar de nieuwe budgetverdeling (2005–2006) 6. Verdeling budget conform nieuwe verdeelsystematiek (2007)
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003
1. Evaluatie van BVS in 2004 2. Aanpassen BVS en invoeren herzien BVS in 2005 3. Implementatie nieuw BVS in 2005/2006
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5. 6.
–
Stand per 1-7-2003
1. Projectplan is geschreven.
Wordt meegenomen bij de uitvoering van maatregel 72 Minister BZK heeft de Kamer tijdens AO d.d 10 september 2003 toegezegd mogelijk voor de kerst met een notitie te komen over doorberekening politiekosten. In deze notitie zal ingegaan worden op de voors en tegens van doorberekening.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
73
83.
82.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: vergelijken resultaten van alle politieregio’s
Publiekelijk en periodiek bekend maken en vergelijken van de behaalde resultaten van politieregio’s
Periodiek publiceren van vergelijkende resultaten politieregio’s
Nulwaarde en streefwaarde: afhankelijk van nieuw stelsel
Aanpassen huidig bekostigings systeem politie voor (centrale) sturing op prestaties
Uitwerken stelsel van prestatiebekostiging
Doelstelling
Maatregel
2004
2004
Streefdatum realisatie doelstelling
1. het benaderen van verschillende instanties voor het ontsluiten van gegevensverzamelingen (01-2004) 2. Overleggen over vorm, inhoud, kwaliteit en periodiciteit van gewenste gegevens (01-2004) 3. Het formeel aanschrijven van instanties (01-2004 4. Het opslaan en beschikbaar stellen van gegevens (jaarlijks)
1. Onderzoek huidig stelsel naar aangrijpingspunten voor ontwikkeling nieuw stelsel (07-2003) 2. Testen van huidig stelsel voor prestatiebekostiging op basis van gegevens 2002 (07-2003) 3. Migratie huidig stelsel naar nieuw stelsel (07-2003) 4. Voorstel voor nieuw stelsel voor advies aan politieveld (10-2003) 5. Vaststellen nieuw stelsel (10-2003) 6. Jaarlijks opvragen gegevens (04-2004, 04-2005 enz.)
Gewijzigde opzet activiteiten tov 1-4-2003
1. Vaststellen herzien stelsel (10-2003) 2. Vaststellen van tussentijdse resultaten (04-2004, 04-2005 enz.)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Stand per 1-7-2003
Algemeen Uitvoering vindt plaats in projectvorm. Plan van aanpak is opgesteld alsmede structuur voor het project. Inmiddels is het proces (verzamelen van gegevens en het beoordelen van gegevens) voor het bepalen van de prestatiebekostiging t.b.v. het jaar 2002 in een vergevorderd stadium. Voor het eind van dit jaar bestaat over de prestatiebekostiging over het jaar 2002 duidelijkheid. Vanuit dit proces is de eerste gedachtevorming ontstaan over een stelsel van prestatiebekostiging ter ondersteuning van de afspraken uit het landelijk kader. Dit stelsel moet nog worden uitgewerkt.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
74
84.
VP-nummer
Ultimo 2002– medio 2003
Doelstelling
Landelijke Kader Nederlandse Politie en regionale convenanten
Nulwaarde: 0 convenanten Streefwaarde: 27 convenanten + Landelijk kader
Prestatiegerichter werken/maken van prestatieafspraken met korpsen
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
Sluiten van landelijk en regionale convenanten met daarin afspraken over 1. 40 000 extra misdrijfzaken met bekende dader naar OM 2. Aanpak van veelplegers en harde kernjongeren 3. Stijging tijdige afdoening van aantal internationale rechtshulpverzoeken 4. Intensivering operationeel vreemdelingentoezicht 5. Verbetering bereikbaarheid en beschikbaarheid politie 6. Verbetering tevredenheid burger dienstverlening politie 7. (Structurele) toename aantal staandehoudingen van ten minste 180 000 te bereiken in 2006 8. Terugdringen ziekteverzuim 9. Verbetering doelmatigheid 5%
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
1. /
Stand per 1-4-2003
9.
8.
7.
6.
5.
4.
3.
2.
1.
/
/
/
/
/
/
/
/
/
Stand per 1-7-2003
1 Instroom aantal misdrijfzaken bij OM (1-1-2003) 2 Aantal veelplegers en harde kernjongeren ; zie maatregel 8 en de maatregelen 32 en 41 (1-1-2003) 3 nader te bepalen; zie maatregel 85 4 nader te bepalen; zie de maatregelen 66 en 68 5 de feitelijke bereikbaarheid van het LTP/1-1-2 en de gemeten kwaliteit van de dienstverlening in het kader van het LTP die volgt uit de regionale toepassing van de «Kwaliteitsthermometer teleservice». De schaalscore beschikbaarheid zoals gemeten in de Politie Monitor Bevolking (1-1-2003) 6 Het percentage respondenten dat tevreden of zeer tevreden is over politieoptreden bij het laatste contact met de politie, zoals gemeten in de Politie Monitor Bevolking 7 Het aantal uit staandehoudingen voortgekomen boetes en transacties 8 (Betreft uitwerking van maatregel 76) Het landelijke totale ziekteverzuimpercentage dient over het jaar 2006 maximaal 8% te bedragen. Met de korpsen worden hiertoe afzonderlijke afspraken gemaakt. De afspraken zullen in lijn zijn met het Arboconvenant 2001–2004 en de reductiedoelstellingen in dit convenant verder continueren.
Algemeen Landelijk Kader Nederlandse Politie op 18-2 gesloten; per 1-7-2003 waren de regionale convenanten gesloten met Rotterdam-Rijnmond en met het KLPD, en waren de meeste regionale convenanten inhoudelijk afgerond
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
75
85.
VP-nummer
Nulwaarde: PM (kwalitatief en kwantitatief) Streefwaarde: PM (kwalitatief en kwantitatief)
Tijdige en adequate reactie op rechtshulpverzoeken uit het buitenland
Internationale rechtshulpverzoeken
Doelstelling
Maatregel
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Optimaliseren van managemetninformatiesysteem LURIS II (continu) 2. Opstellen van kwantitatieve en kwalititatieve normen voor afdoening van rechtshulpverzoeken (2003) 3. Ontwikkelen van verdeelinstrument voor budgettering van Internationale rechtshulpcentra
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
1. Betreft een continu proces 2. Normen worden vastgesteld door het OM aan de hand van een in 2003 vast te stellen nulmeting 3. Het OM heeft een werkgroep ingesteld die met voorstellen zal komen
9 (Betreft uitwerking van maatregel 74) Opstellen van plannen van aanpak door korpsen om te komen tot de doelmatigheidswinst van 5% van feitelijke sterkte ultimo 2002. Ieder korps stelt daartoe een plan van aanpak op waarin de samenhangende maatregelen (waaronder de optimalisatie van het capaciteitsmanagement) worden weergegeven die, samen met de maatregelen ten behoeve van het terugdringen van het ziekteverzuim, deze doelmatigheidsverbetering realiseren
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
76
88.
87.
86.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: afhankelijk van de maatregelen
Verhoging van de effectiviteit van de sanctie door versterking van de rol van het OM in de executiefase, zodat het OM in staat is tijdige, volledige en juiste, juridische beslissingen te nemen
Versterking rol OM bij executie
Nulwaarde en streefwaarde: afhankelijk van de maatregelen
Vergroten van de doelmatigheid in de Justitieketen en ontlasting van de rechtsprekende macht
Meer en executabele OM-afdoening
Nulwaarde: aantal misdrijfzaken over 2002 Streefwaarde in 2006: aantal misdrijfzaken over 2002 + 40 000 Nulwaarde: aantal boetes en transacties uit staandehoudingen over 2002 Streefwaarde 1-1-2006 aantal boetes en transacties uit staandehoudingen over 2002 +180 000 in 2006
De adequate verwerking van de extra instroom als gevolg van het landelijk kader van de politie
Keteneffecten voor de Justitieketen als gevolg van de intensivering van de handhaving en van het toezicht in de publieke ruimte
Doelstelling
Maatregel
2006
2005
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Uitvoering van een operational audit naar de executie van taakstraffen (09-2003) 2. Verbreding van de uitkomsten van de audit naar de andere executieterreinen (12-2003) 3. Formulering van maatregelen ter versterking van de organisatie van het OM in executiefase (03-2004) 4. Invoering van de maatregelen, landelijk en lokaal, waaronder inrichting van werkprocessen i.o.m. ketenpartners, automatisering (12-2005)
1. Wetsvoorstel uitbreiding transactiemogelijkheden 2. Wetsvoorstel OM-afdoeningen
1. Verwerking van 40 000 extra misdrijfzaken 2. Verwerking van 180 000 uit staandehoudingen voortkomende boetes en transacties
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Paragraaf 4.2 Vervolging en afdoening
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2.
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5. –
1. 2.
1. 2.
Stand per 1-7-2003
Activiteit 5 is in de gewijzigde opzet tov 1-4-2003 ondergebracht bij maatregel 90 . Activiteit 5 luidde als volgt: Verdere ontwikkeling en bestuurlijke inbedding «early warning system» t.b.v. versterking van de ketenafstemming.
1. In juni/juli vindt de uitvoering plaats van de audit. Naar verwachting wordt in september de rapportage aangeboden aan het auditcommitee OM. 2. Binnen het OM vinden oriënterende gesprekken plaats met sleutelfunctionarissen over de toekomstige rol en organisatie van het OM in de executiefunctie. Deze gesprekken zullen worden verbreed.
1 + 2 zie Wetgevingsprogramma. Beoogde iwtr van wetsvoorstel 1-3-2005. Het in kaart brengen van de uitvoeringsconsequenties vergt meer tijd.
1. Voor het gemiddeld aantal misdrijfzaken over 2002 vanuit de politie naar het OM zie bijlage III 2. Najaar 2003 zullen de relevante cijfers van de boeten en transacties worden bezien
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
77
91.
90.
89.
VP-nummer
Optimalisatie van afstemming en samenwerking tussen de lokale justitiële organisaties
Verdere uitbouw van de Arrondissementale Justitiële Beraden
Nulwaarde en streefwaarde: informatiesysteem is operationeel
Een goed ontwikkeld en bestuurlijk ingebed informatiesysteem, waarmee op de korte termijn urgente knelpunten kunnen worden voorzien in (de behoefte aan) celcapaciteit
Early warning systeem
Nulwaarde en streefwaarde: beschikbaarheid van instrument
Stelselmatige en vroegtijdige screening en indicatiestelling bij inverzekeringstelling, opdat in een vroeg stadium als onderdeel van strafrechtsketenbrede risicoanalyse een efficiënte en effectieve aanpak door het OM kan worden gekozen
Invoeren quick scan bij inverzekeringstelling
Doelstelling
Maatregel
2005
2004
2005
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Verdere uitbouw van AJB’s (continu) 2. Bindende afspraken over inzet van deelnemende organisaties aan AJB (2005)
1. Ontwikkelen van een kortetermijninformatiesysteem voor celcapaciteit (04-2003) 2. Testen van informatiesysteem en optimaliseren (07-2004) 2. Bestuurlijke inbedding via het Landelijk Executie Overleg (12-2004)
1. prototype is gereed (12-2003) 2. Implementatie 2004–2005
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2.
1. 2. 3.
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
1. 2. 3.
1. 2.
Stand per 1-7-2003
2. In alle arrondissementen zijn AJB’s gevormd. De AJB’s bereiden zich voor op het komen tot bindende afspraken in 2005
1. Eerste versie is gereed 2. Voorbereiding van de test (eind 2003) is gestart.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
78
2004
2005
Betere benutting zittingscapaciteit
Aanpassing betekeningsregeling
95.
Nulwaarde en streefwaarde: nvt
De Commissie heeft tot doel te komen met wets wijzigingen die leiden tot een efficiëntere strafrechtspleging
2003
Wetsvoorstel Herziening Betekeningsvoorschriften
AMVB betere benutting zittingscapaciteit (01-2004)
1. Interimrapportage (12-2002) 2. Eindrapportage (10-2003) 3. Implementatie van de voorstellen (PM)
Nulwaarde en streefwaarde: nvt
Commissie Verbetervoorstellen
(gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 toegevoegd:)
1. Inventarisatie knelpunten (03-2003)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
2. Werken aan opheffen van geïnventariseerde knelpunten (2006) • het vereenvoudigen en het procesmatig afstemmen van stappen in planning en control procedures • het wegnemen van een aantal specifieke problemen met outputsturing en het formuleren van generieke eisen waaraan outputsturing in de keten moet voldoen • het vinden van een verstandige vertaling en gebruik van begrippen op de « koppelvlakken» tussen de partners het op centraal niveau ontwikkelen en gebruiken van een probleemgeorienteerde verzameling van begrippen, terwijl op lokaal niveau bruikbare oplossingen moeten worden gevonden voor het in beeld krijgen van de productie bij de naast gelegen ketenpartner
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
Opheffen knelpunten regionale samenwerking tussen justitieorganisaties in de strafrechtsketen
Onderzoek naar aard en oorzaak van belemmeringen in de aansturing en financiering van de ketenpartners die praktische samenwerking in de weg staan
Doelstelling
Maatregel
94.
93.
92.
VP-nummer
1. 2. 3.
1.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
2.
1.
Stand per 1-7-2003
Zie wetgevingsprogramma.
Zie wetgevingsprogramma; beoogde iwtr. 01-01-2004
Zie wetgevingsprogramma; uitwerking in maatregelen 95, 97, 101 en 103
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
79
101.
100.
99.
98.
97.
96.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: nvt
Indienen wetsvoorstel voor verlenging termijn oproepen getuigen
Nulwaarde: PM Streefwaare: PM
Verkorting van doorlooptijd in strafzaken
Nulwaarde en streefwaarde: nvt Terugdringen van aanhoudingen voor onbepaalde tijd met in persoon betekende dagvaarding
Onderzoek verruiming bevoegdheden politierechter (motie Teeven)
Verkrijgen van inzicht in de mogelijkheden van verruiming van bedrijfstijden van gerechten
Onderzoek naar verruiming bedrijfstijden van gerechten
Nulwaarde en streefwaarde: afhankelijk van resultaten van de pilots
Telehoren van verdachten in het strafrecht wettelijk mogelijk maken
Invoering telehoren in strafzaken
Nulwaarde en streefwaarde: afhankelijk van plan van aanpak
Efficiëntieverbetering transport gedetineerden van en naar voorgeleiding en zitting met als gevolg minder aanhoudingen bij strafzaken
Efficiencyverbetering transport gedetineerden
Doelstelling
Maatregel
2003
2004
2003
PM
1-1-2007
PM
Streefdatum realisatie doelstelling
Wetsvoorstel (2003)
(gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 toegevoegd:) 2. Implementeren beleidsinhoudelijk kader (12-2004)
1. Ontwikkelen van een beleidsinhoudelijk kader in overleg met de sectorvoorzitters straf van de gerechten. Kader moet handvatten bieden wanneer en in welk geval een zaak voor onbepaalde dan wel bepaalde tijd kan worden aangehouden (06-2004)
1. Verrichten van onderzoek 2. Opleveren van onderzoeksrapport
1. inventarisatie van mogelijkheden voor verruiming van bedrijfstijden 2. Nav (1) opstellen van plan van aanpak
1. Voorbereiden wetsvoorstel 2. Start van pilot in 2 arrondissementen 3. Evt. invoering van telehoren
1. inventarisatie van mogelijkheden voor verbetering in transport 2. Nav (1) opstellen van plan van aanpak
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2.
1. 2.
1. 2.
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
1. 2.
1. 2. –
1. 2. 3.
1. 2.
Stand per 1-7-2003
Verlengingsregeling van termijn van 3 tot 10 dagen is tot wet verheven en in werking getreden op 1 juli 2003.
1. In het kader van het programma strafsector 2006 wordt nagedacht over een aanhoudingenbeleid. Deze maatregel is een element dat hierin meegenomen dient te worden. Het programma strafsector is in april 2003 van start gegaan. De maatregel wordt uitgevoerd maar in samenhang met andere elementen die van belang zijn bij een aanhoudingenbeleid. 2. Deze activiteit kan pas starten als activiteit 1 is afgerond
2. Rapport wordt in oktober 2003 opgeleverd.
Onderzoek uitgevoerd door de Raad van de Rechtspraak op verzoek van de Minister van Justitie wijst uit dat vooralsnog geen aanwijzingen zijn van een structureel tekort aan beschikbare zittingszalen. De TK zal in het najaar bij brief hierover nader worden geïnformeerd
1. Zie wetgevingsprogramma.
Inventarisatie heeft in overleg met de Raad voor de Rechstspraak plaatsgevonden. De TK zal over deze inventarisatie bij brief in het najaar worden geinformeerd.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
80
105.
VP-nummer
104.
103.
102.
VP-nummer
Nulwaarde: PM Streefwaarde: PM
2006
1-7-2005
ZSM
Streefdatum realisatie doelstelling
Wetsvoorstel stroomlijning van de procedure in hoger beroep
Wetsvoorstel (2003)
Wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
2008
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Wijziging Penitentiaire maatregel gereed (10-2003) 2. Opstellen plan gereed (vanaf 0101-2004 3. Implementatie van start gegaan (12-2003)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Paragraaf 4.3 Sanctietoepassing
Eindresultaat: Rekening houdend met detentieduur, fase van vrijheidsbeneming en doelgroep, eenvoudigere en goedkopere plaatsen realiseren door wijziging PM en implementatie in HvB’s en gevangenissen
Eenvoudigere en goedkopere capaciteit
Doelstelling
Maatregel
Nulwaarde en streefwaarde: nvt
Bezien mogelijkheden versterking van het voortbouwende aspect van de appelbehandeling
Nulwaarde en streefwaarde: nvt
Bezien mogelijkheden afschaffing aanwezigheidseis voor minderjarigen bij jeugdstrafzaken
Nulwaarde en streefwaarde: nvt
Aanpassing Vreemdelingenwet op het punt van rechterlijke toets in bewaringszaken
Doelstelling
Maatregel
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
Stand per 1-7-2003
1. Wijziging PM is op 15-9-2003 in werking getreden.
Toelichting op stand 1-7-2003
Zie wetgevingsprogramma. Beoogde indiening bij TK 1-7-2004. Beoogde iwtr 1-1-2006
Wordt opgenomen in in wetsvoorstel houdende technische wijzigingen voortvloeiende uit evaluaties van de Penitentiaire Beginselenwet en de Beginselenwet Justititiele Jeugdinrichtingen. Beoogde indiening bij TK 1-10-2003
Wetsvoorstel TK 2002–2003, 28 749, nrs. 1–2 is in december 2002 aan de TK gezonden.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
81
109.
108.
107.
106.
VP-nummer
Nulwaarde: PM Streefwaarde: PM
Eindresultaat : per 1-11-2003 gedetineerden (aantal nog nader te bepalen) in inrichtingen met een lager beveiligingsniveau
Sneller doorplaatsen naar minder beveiligde inrichtingen
Nulwaarde: PM Streefwaarde: PM
Eindresultaat: nog nader te bepalen aantal van doorstromingen uit de huizen van bewaring van in eerste aanleg veroordeelden
Nulwaarde en streefwaarde: behoefte aan capaciteit is met -/200 plaatsen afgenomen Doorplaatsen van in eerste aanleg veroordeelden
Eindresultaat: de behoefte aan capaciteit is afgenomen met 200 plaatsen
Elektronische detentie (ED) i.p.v. korte vrijheidsstraffen
Nulwaarde: 0 Streefwaarde: 1000
Eindresultaat: 1000 plaatsen
Meerpersoons celgebruik bij penitentiaire inrichtingen
Doelstelling
Maatregel
1-11-2003
1-1-2005
1-1-2005
1-1-2005
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Wijzigingsvoorstel ministeriële regeling « Selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden» en ministeriele regeling «tijdelijk verlaten van de inrichting» zijn na consultatie vastgesteld (08-2003) 2. Wijzigingsvoorstel is inwerking getreden (11-2003) 3. Implementatie is gestart (11-2003)
1. Wetsvoorstel TK is ingediend (12-2003) 2. Implementatieplan is gereed (05-2004)
1. Wetsvoorstel TK is ingediend (12-2003) 2. Implementatieplan voor eerdere start is gereed (05-2003) 3. Circulaire gereed (voor 08-2003) 4. Bepaalde categorieën zijn voortijdig van start gegaan (10-2003) 5. Wet in werking getreden (01-2005)
1. Wetsvoorstel in TK is ingediend (05- 2003) 2. Aanpassing Penitentiaire beginselenwet is in werking getreden (01-2005) 3. 200 plaatsen gerealiseerd (06-2003) 4. 300 plaatsen gerealiseerd (01-2004) 5. 1000 plaatsen gerealiseerd (01-2005)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
1. 2.
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
1. 2.
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-7-2003
Voorbereiding van het wetsvoorstel is enigszins vertraagd in verband met het leggen van prioriteit op de voorbereiding van wetsvoorstellen inzake meerpersoons celgebruik en veelplegers. Beoogde iwtr. 1-1-2005. Toezending aan Raad van State zal in december 2003 plaatsvinden; indiening bij TK volgt daarna.
1. Beleidsvoorstel in in ontwikkeling, vervolg wetgevingstraject in najaar 2003. 4. O.b.v.besluit stuurgroep MST wordt een aanvang genomen met de voorbereidingen tot implementatie. Geplande start vanaf 1-10-2003.
1. Advies van de Raad van State is ontvangen. Wetsvoorstel is op 26-6-2003 aan de TK gezonden. Wijzigingen ministeriele regelingen worden door DJI zo nodig voorbereid. 2. Bonden en Hoofddirecteur DJI hebben begin juli 2003 een convenant gesloten mbt de invoering. De instroom van gedetineerden wordt verwacht vanaf oktober 2003.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
82
112.
111.
110.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: beschikbaarheid regeling
Eindresultaat: Beschikbaarheid van een regeling om taakstraffen vervroegd te beëindigen bij goed gedrag is gerealiseerd.
Tijdelijk vervroegd beëindigen van taakstraf
Nulwaarde: PM Streefwaarde: PM
Doelomschrijving tov 1-4-2003 is gewijzigd a. Toepassen van publiek-private samenwerking bij de realisatie en exploitatie van (een deel van) de penintentiaire inrichtingen die tot een gunstiger prijs-kwaliteit verhouding moet leiden; b. Vergroten doelmatigheid bij tenuitvoerlegging taakstraffen door een via PPS mogelijke vergroting van capaciteit en verlaging van de kostprijs
Eindresultaat: a. GW heeft een gunstiger prijskwaliteit verhouding (nog nader te bepalen) b. Doelmatigheid bij Taakstraffen is vergroot (nog nader te bepalen)
Nulwaarde: 0 Streefwaarde: 600 Publiekprivate samenwerking toepassen bij gevangeniswezen en bij taakstraffen
Eindresultaat: 600 plaatsen zijn gereserveerd
Reserveren van plaatsen voor arrestanten
Doelstelling
Maatregel
Ultimo 2003
Activiteiten betreffende doel a 1. Onderzoek naar wenselijkheid en mogelijkheden PPS voor GW is afgerond en vertaald in voorstel (12-2003) 2. Contract(en) voor PPS/ inrichting(en) zijn gesloten (07-2004) 3. Implementatie is voorbereid (12-2004)
2005
1. Criteria en toepassingsprocedure door Stichting Reclassering Nederland zijn vastgesteld (08-2003) 2. Er is overeenstemming bereikt met zittende en staande magistratuur (11-2003)
Activiteiten betreffende doel b 1. Onderzoek naar wenselijkheid en mogelijkheid PPS bij taakstraffen is afgerond en vertaald in voorstel (12-2003) 2. Contract(en) voor PPS/taakstraffen zijn gesloten (07-2004) 3. Implementatie is voorbereid (12-2004)
1. Samenwerkingsovereenkomst is getekend door DJI en het CJIB (05-2003) 2. Eind 2de kwartaal: 500 plaatsen gereserveerd 3. Eind 3de kwartaal: 600 plaatsen gereserveerd
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Ultimo 2003
Streefdatum realisatie doelstelling
1. 2.
1. 2. 3.
1. 2. 3.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
1. 2. 3.
1. 2. 3.
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
Aanvankelijk aangehouden in verband met voldoende capaciteit. Nieuwe prognoses met betrekking tot hoeveelheid taakstraffen maken dat deze maatregel alsnog aan de orde is.In de zomer van 2003 zijn de voorbereidende gesprekken met SRN, OM en ZM gestart om te komen tot werkafspraken over de planning.
In opdracht van het Kenniscentrum PPS wordt een nadere studie uitgevoerd naar de verschillende toepassingsmogelijkheden.
1. Overeenkomst nog niet getekend, meer plaatsen worden gewenst dan 600; intern beraad vindt plaats. 2. Realisatie ligt op schema
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
83
116.
115.
114.
113.
VP-nummer
Kale werkstraffen
Nulwaarde: 0 plaatsen Streefwaarde: 600 plaatsen
Eindresultaat: twee uitzetcentra zijn gerealiseerd in totaal met 600 plaatsen
Speciale categorale voorzieningen – uit te zetten vreemdelingen
Nulwaarde 1-7-2003: 293 Streefwaarde: 437
Eindresultaat: Het aantal SOV-plaatsen is met 144 uitgebreid, waarmee een betere dekking over het land is gerealiseerd.
Speciale categorale voorzieningen – strafrechterlijke opvang verslaafden (SOV)
Nulwaarde: zie onder activiteit 2 Streefwaarde: zie onder activiteit 2
Eindresultaat: Effectiviteit sanctietoepassing is toegenomen, overlast van veelplegers is afgenomen; vermindering van recidive wordt bereikt.
Nulwaarde: 0% van de werkstraffen worden kaal uitgevoerd Streefwaarde: 40% van de werkstraffen worden kaal uitgevoerd Speciale categorale voorzieningen – veelplegers
Ultimo 2007
2007
2007
Ultimo 2003
Doelstelling
Eindresultaat: 40% van de werkstraffen wordt kaal uitgevoerd, d.w.z. zonder extra begeleiding door reclassering
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
1. twee locaties nabij Zestienhoven en Schiphol zijn bouwkundig opgeleverd met resp. 96 plaatsen en 102 plaatsen (06- resp. 07-2003) 2. eerste instroom van uit te zetten vreemdelingen gerealiseerd (06resp. 07-2003)
1. Opstelling kader op basis van 144 plaatsen uit de 1000 t.b.v. veelplegers (09-2003) 2. Realisatie (als onderdeel van maatregel 114, activiteit 2)
1. Wetsvoorstel bestraffing veelplegers 2. De volgende plaatsen zijn gerealiseerd 30 in 2003 272 in 2004 544 in 2005 967 in 2006 1000 in 2007
1. Productportfolio (splitsing trajectbegeleiding in indicatiestelling en begeleiding) is aangepast 2. Het aantal taakstraffen is verhoogd tot het niveau van 31 000 in 2003
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2.
1. 2.
1. 2.
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
1. 2.
1. 2.
1. 2.
Stand per 1-7-2003
1. oplevering eerste fase Schiphol vertraagd wegens bouwproces; aangepaste planning november 2003. Op 27 juni 2003 is de eerste fase (72 plaatsen) van de voorziening op de locatie Zestienhoven in gebruik genomen; inmiddels zijn 198 plaatsen aldaar operationeel.
Deze maatregel is een uitwerking van maatregel 114 met betrekking tot de SOV-plaatsen. Uitbreiding van de plaatsen in Den Haag is in voorbereiding. Verdere uitbreiding is betrokken bij overleg met gemeenten over de aanpak van veelplegers.
Zie ook bij maatregel 8 (Aanpak veelplegers)
1. Wetsvoorstel is ingediend bij de TK op 26-6-2003. Geplande iwtr. 1-5-2004.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
84
119.
118.
117.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: beschijkbaarheid aanbod effectieve gedragsinterventies
Een dekkend aanbod van effectieve gedragsinterventies voor gedetineerden om recidive te verminderen
Programma TR Effectieve gedragsinterventies voor gedetineerden
Nulwaarde en streefwaarde: beschikbaarheid diagnose-instrument
Eindresultaat: Landelijke toepassing van een betrouwbaar diagnose-instrument waarmee het recidive risico van plegers van misdrijven kan worden bepaald en de veroorzakende factoren
Nulwaarde: 0 Streefwaarde: bereikte behoeftevermindering van 200 plaatsen Programma TR. Effectieve interventies voor daarvoor in aanmerking komende gedetineerden – Diagnose-instrument
Eindresultaat: Uitbreiding aan taakstraffen in combinatie met elektronisch toezicht voor bepaalde categorieën justiabelen is gerealiseerd, zodanig dat hierdoor vanaf 2006 de behoefte aan plaatsen met 200 is afgenomen
Vaker taakstraf + elektronisch toezicht ipv gevangenisstraffen van 6 tot 12 maanden
Doelstelling
Maatregel
Ultimo 2006
Ultimo 2006
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Voorbereiding experimentele introductie cognitieve vaardigheidstraining is gerealiseerd (12-2003) 2. Voorstel voor uitbreiding van het interventieaanbod voor verslaafde gedetineerden is gereed (03-2004) 3. Verbeterplan bestaande interventies incl. accreditatieregeling en implementatieplan zijn beschikbaar gekomen (04-2004) 4. Experimentele introductie nieuwe interventies en verbetering van bestaande interventies worden uitgevoerd (2004 tot 2006)
1. Een ontwikkelde en geteste eerste versie diagnose instrument is beschikbaar (07–2003) 2. Een definitieve papieren versie diagnose instrument is gereed (12-2003) 3. Invoeringsplan diagnose instrument is voltooid (12- 2003) 4. Diagnose instrument in geautomatiseerde informatiesystemen DJI en reclassering ingebouwd (12-2004) 5. Diagnose instrument gefaseerd ingevoerd (12-2006)
1. Ontwikkelen beleidskader voor ET en ED (zie maatregel 3) (10-2003) 2. Bereiken consensus met reclassering, OM en ZM over toepassing ET (10-2003) 3. Implementatie (12-2003)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5.
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
2. Overleg is gaande met OM, ZM en SRN
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
85
122.
121.
120.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: zie bij eindresultaat
Eindresultaat: Het huidig automatisme van de onvoorwaardelijk vervroegde invrijheidstelling uit detentie op 2/3 van de vrijheidstraf is vervangen door invrijheidstelling onder voorwaarden op de helft van de vrijheidsstraf. Doel: vrijspelen van ca 800 detentieplaatsen en vermindering van recidive
Invoering voorwaardelijke invrijheidstelling (VI), waarin het penitentiair programma opgaat, vanaf de helft van de straf
Nulwaarde en streefwaarde: PM
Eindresultaat: Een betere aansluiting van reïntegratie trajecten van gedetineerden op maatschappelijke nazorgvoorzieningen is bereikt.
Nulwaarde en streefwaarde: beschikbaarheid van een transparant samenwerkingsmodel Programma TR Verbetering aansluiting nazorgvoorzieningen voor gedetineerden
Eindresultaat: Een transparant samenwerkingsmodel tussen gevangeniswezen en reclassering voor reïntegratie trajecten van gedetineerden is landelijk ingevoerd
Programma TR verbetering samenwerking gevangeniswezen -reclassering
Doelstelling
Maatregel
Medio 2005
Ultimo 2006
Ultimo 2005
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Beoogde indiening TK van wetsvoorstel (01-2004) 2. Voorbereiden invoering is voltooid (12-2004) 3. Invoering is gestart (01-2005)
1. Opstellen verbeterplan nazorgvoorzieningen is gerealiseerd (07-2003) 2. Implementatie verbeterpunten is gerealiseerd (12-2004) 3. Pilots toeleiding drangtrajecten voor verslaafde veelplegers zijn gehouden (07-2004) 4. Landelijke intensivering drangbeleid voor verslaafde veelplegers is voltooid (12-2006)
1. opstellen concept samenwerkingsmodel is voltooid (04-2003) 2. uitwerking en toetsing in 3 pilots heeft plaatsgevonden (07-2004) 3. model reïntegratieplan is gereed gekomen (10-2003) 4. definitief samenwerkingsmodel + implementatieplan is vastgesteld (07-2004) 5. landelijke implementatie is voltooid (12-2005).
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-7-2003
Wordt bezien in het licht van het Hoofdlijnenakkoord en nieuwe prognoses sanctiestelsel 2003–2007. Dit leidt tot vertraging
Voor de activiteiten 3 en 4 zie maatregel 8 (Aanpak van veelplegers)
2. De pilotplannen zijn vastgesteld.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
86
126.
125.
124.
123.
VP-nummer
Eindresultaat: Slagvaardigheid van DJI is vergroot en meer in het bijzonder ten gevolge van de nieuw voorgestane detentiefasering en regionale ketensamenwerking
Nieuwe besturingsvormen uitvoeringsorganisaties – Verruiming bevoegdheden DJI
Nulwaarde en streefwaarde: nvt
Eindresultaat: Tijdelijke Directie Bijzondere Voorzieningen is gestart
Nieuwe besturingsvormen uitvoeringsorganisaties – inrichten tijdelijke Directie Bijzondere Voorzieningen
Eindresultaat: Positionering en aansturing van reclassering die in overeenstemming is met (wettelijke) taken
Nulwaarde en streefwaarde: bereikte behoeftevermindering aan 72 detentieplaatsen Nieuwe besturingsvormen uitvoeringsorganisaties – herpositionering Reclassering
Eindresultaat: Meer gedetineerden komen in aanmerking voor uitstroom via een penitentiair programma (PP) met als gevolg vermindering van behoefte aan 72 detentieplaatsen en vermindering van recidive
Verruimen toepassing van het penitentiair programma
Doelstelling
Maatregel
2007
2003
2007
2004
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Onderzoek is verricht naar voor het agentschap DJI geldende regelgeving en bezien is welke onderdelen daarvan voor wijziging of herziening in aanmerking komen (08-2003) 2. Plan van aanpak voor alle betrokken onderdelen is opgesteld (10-2003)
Instellen van Tijdelijk directie Bijzondere Voorzieningen (03-2003)
1. Invoering Beleids- en verdeelorgaan cf. aanbevelingen commissie Luteijn (01-2004) 2. Een ontwikkelde en vastgestelde Beleidsvisie op toekomstig takenpakket reclassering en consequenties voor positionering en aansturing zijn bepaald (01-2004) 3. Opstellen wetsvoorstel Wet op de reclassering (01-2007)
1. Wetsvoorstel om penitentiair programma met elektronisch toezicht na 6 maanden detentie mogelijk te maken en wijziging in Penitentiaire Maatregel (PM) zijn in werking getreden (01-2004) 2. 30 plaatsen in 2003 3. 72 plaatsen op jaarbasis in 2004
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2.
1. 2. 3.
2. 3.
1. /
Stand per 1-4-2003
1. 2.
1. 2. 3.
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
Is operationeel
Bij brief van 5-9-2003 is de TK (TK, 2002–2003, 28 883, nr. 2)) geïnformeerd over beleidswijziging. De BVO wordt niet ingevoerd. De aan de BVO toebedachte taken worden in een projectorganisatie belegd.
Wetsvoorstel is aagenomen; deze alsmede de wijziging in PM treden in werking op 1-1-2004
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
87
127.
VP-nummer
Eindresultaat: Toezicht op penitentiaire inrichtingen en reclasseringsinstellingen is verbeterd en tevens de afstemming tussen de verschillende toezichthouders, door middel van een operationele inspectie.
Nieuwe besturingsvormen Uitvoeringsorganisaties – vorming inspectie voor de sanctietoepassing
Doelstelling
Maatregel
2005
Streefdatum realisatie doelstelling 1. plan van aanpak is opgesteld (04-2003) 2. regelgeving is opgesteld (12-2004) 3. implementatie (01-2005)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
88
129.
128
VP-nummer
Structurele aandacht voor onveilige gebieden en treffen van specifieke maatregelen voor aan te wijzen urgentiegebieden
Nulwaarde en streefwaarde: afhankelijk van convenanten en bestuursakkoorden
Het in het kader van de uitvoering van het VP, maken van sluitende afspraken met gemeenten over het lokale veiligheidsbeleid die in logische samenhang zijn met de afspraken met de andere ketenpartners
Afspraken met betrokken overheden en bedrijven (i.c. gemeenten) Veiligheid als vierde pijler binnen GSB
Doelstelling
Maatregel
2003/2004/2005
Streefdatum realisatie doelstelling 1. Afspraken moeten aansluiten bij afspraken overige ketenpartners 2. in samenspraak met betrokken ministeries en steden formuleren van outputdoelstellingen voor de aanvullende afspraken met de G30 voor het jaar 2004 3. In samenspraak met betrokken ministeries steden, formuleren van outputdoelstellingen voor de nieuwe convenantperiode GSB III (2005–2009) 4. Het door de G30 formuleren van hun ambities op de outputdoelstellingen Voorbereiden van de afspraken die met de overige gemeenten gemaakt worden over het thema veiligheid. Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 1. Afspraken met G30 a. in samenspraak met betrokken ministeries en steden formuleren van outputdoelstellingen voor de aanvullende afspraken met de G30 voor het jaar 2004 obv de huidige convenanten (07-2003) b. In samenspraak met betrokken ministeries steden, formuleren van outputdoelstellingen voor de nieuwe convenantperiode GSB III (2005–2009) waarbij een vierde pijler veiligheid tot stand wordt gebracht (11-2003) c. Het door de G30 formuleren van hun ambities op de outputdoelstellingen (11-2003–11-2004) d. het sluiten van convenanten met de G30 voor de GSB3-periode (12-2004) 2. Afspraken met overige gemeenten Voorbereiden van de afspraken die met de overige gemeenten gemaakt worden over het thema veiligheid: een nieuw bestuursakkoord met VNG en IPO (07-2003–10-2003)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Paragraaf 4.4 Preventie en Openbaar bestuur
1. 2. 3. 4. 5.
Stand per 1-4-2003
2.
1. a. b. c. d.
Stand per 1-7-2003
Maatregel 129 is vernummerd tot maatregel 56a en is opgenomen in paragraaf 3.3 Urgentiegebieden
Met VNG en IPO vinden gesprekken plaats over de totstandkoming van een nieuw bestuursakkoord, waarin veiligheidsafspraken gemaakt kunnen worden voor de (overige) gemeenten en provincies. Op dit moment is het niet mogelijk om een scherpe tijdplanning aan te geven over wanneer eventuele veiligheidsafspraken met de decentrale overheden gemaakt kunnen zijn.
a. In juli 2003 zijn de afspraken voor 2004 met 15 steden bekrachtigd. Begin augustus 2003 hebben de overige steden de bekrachtigingsbrief ontvangen. Speerpunten zijn veelplegers, maatschappelijke opvang en toezicht op plaatsen met een verhoogd risico. b. De outputdoelstellingen zijn onderwerp van de lopende gesprekken met de steden en de ministeries. In november 2003 wordt het beleidskader GSB III vastgesteld. c. Na accordering van het beleidskader GSB3 in november 2003 zullen de steden op basis hiervan hun eigen ambities formuleren. Zij hebben daarvoor de tijd tot november 2004. d. Eind 2004 moeten alle nieuwe stadsconvenanten met de G30 voor de periode 2005–2009 gesloten zijn.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
89
132.
Invoering identificatieplicht
Nulwaarde en streefwaarde: PM
Snel, doelgericht en in nauwe samenwerking met Justitieorganen en ketenpartners interveniëren bij veiligheidsproblematiek waardoor de veiligheid in wijken vergroot wordt
1-1-2005
Herschikken van het aantal Justitie in de Buurtkantoren naar high crime areas Wetsvoorstel op de uitgebreide identificatieplicht
Nieuwe opzet van activiteit tov 1-4-2003:
Uitbreiding van het aantal Justitie in de Buurtkantoren in high-crime areas.
2003–2006
Justitie in de Buurtkantoren
131.
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Over voortgang van deze maatregel wordt apart gerapporteerd
Streefdatum realisatie doelstelling
Aanpak onveiligheid Openbaar vervoer (uitbrengen en uitvoeren van aanvalsplan sociale veiligheid
Doelstelling
Maatregel
130.
VP-nummer
/
Stand per 1-4-2003
Stand per 1-7-2003
Advies van de Raad van State is ontvangen. Verwacht wordt dat indiening van het wetsvoorstel rond 1-10-2003 zal plaatsvinden.
Na recente bezuinigingsbesluitvorming is bepaald dat de centrale financiering van JIB-kantoren sterk gereduceerd zal gaan worden. Thans wordt onder meer bezien of co-financiering met lokale partners mogelijk is.
Hangt samen met maatregel 128 Veiligheid als vierde pijler binnen GSB De voortgangsrapportage SVOV wordt in dezelfde periode uitgebracht als de voortgangsrapportage over het Veiligheidsprogramma.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
90
134.
133.
VP-nummer
Creëren van wettelijk kader
Gemeentelijk cameratoezicht
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) 1. Versterking van gemeentelijk toezicht op de naleving en handhaving van regels door het beproefde concept van programmatische handhaving verder uit te dragen bij gemeentelijke overheden 2. Het langs programmatische lijnen ontwikkelen van het handhavend werk van de centrale overheid in het kader van het Programma «Rijk aan Handhaving» 3. Uitbreiding mogelijkheden bestuurlijke handhaving door introductie bestuurlijke boete voor aan fout parkeren gerelateerde delicten van de Wet Mulder. 4. Met het oog op vergroting van veiligheid in het publieke domein, uitbreiding bestuurlijke handhaving inclusief bestuurlijke boete voor model APV-feiten ter versterking van toezicht en handhaving door gemeenten
Met het oog op vergroting veiligheid in het publieke domein, uitbreiding bestuurlijke handhaving incl. bestuurlijke boete voor model APV-feiten ter versterking van toezicht en handhaving door gemeenten.
Versterking van de bestuurlijke handhaving (inclusief bestuurlijke boete)
Doelstelling
Maatregel
2004
2004–2005
Streefdatum realisatie doelstelling
Wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en lagere regelgeving (07-2004)
Gewijzigde opzet activiteiten tov 1-4-2003 1. Verder uitdragen concept programmatische handhaving bij gemeentelijke overheden (12-2005) 2. Consultatieronde VNG, RHC, KBB en College van PG’s (09-2003 0-2003) 3. Verzending brief in juli 2003 aan de Tweede Kamer met voorstel over mogelijkheden uitbreiding bestuurlijke boete (07-2003) 4. Start wetgevingstraject op basis van definitief besluit Tweede Kamer
1. Consultatieronde VNG, RHC, KBB en College van PG’s 2. Verzending brief in juli 2003 aan de Tweede Kamer met voorstel over mogelijkheden uitbreiding bestuurlijke boete 3. Start wetgevingstraject op basis van definitief besluit Tweede Kamer
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
Stand per 1-7-2003
Wetsvoorstel is in februari 2003 naar Raad van State gestuurd. Advies van de de Raad van State maakte aanpassing van het wetsvoorstel noodzakelijk. Verwacht wordt thans het wetsvoorstel bij de TK in te dienen op of omstreeks 1 november 2003. De beoogde inwerkingtreding is 1-7-2004 (was 1-1-2004).
2. Consultatierondes zijn gepland in de periode oktober-december 2003. 3. Verzending van brief is gepland voor januari 2004. 4. Na verzending aan de TK wordt gestart met het wetstraject. Beoogde indiening van wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is medio 2005, beoogde inwerkingtreding is: 1-1-2006
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
91
136.
135.
VP-nummer
(Gemeentelijke) cameratoezicht
Nulwaarde en streefwaarde: PM
Aanscherpen beleid t.a.v. coffeeshops en huisteelt nederwiet (presenteren uitgewerkte voorstellen voor aanpak)
Nulwaarde en streefwaarde: PM
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) Het openbaar vervoer, stations, winkelcentra en andere semipublieke ruimtes – zoals zwembaden – die op basis van lokale veiligheidsanalyse een verhoogd risico kennen, zijn in 2005 voorzien van cameratoezicht, extra toezichthouders dan wel via fysieke maatregelen extra beveiligd
Uitbreiding cameratoezicht
2004
2004 e.v.
Doelstelling
Vergroten van veiligheid in het openbaar vervoer en stations c.a. dmv (uitbreiding van gemeentelijk) toezicht op basis van ter zake geldende heldere wetgeving
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
1. Beleidsbrief cannabis aan de TK (06-2003) 2. Implementatie van de voorstellen (07-2004)
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 De uitvoering van maatregel 135 vindt plaats in het kader van maatregel 128 en 145 (01-2005)
Aansluitend op creatie van wettelijk kader, opstellen van richtlijn voor cameratoezicht in en rond het Openbaar Vervoer (mei 2003)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
Stand per 1-7-2003
Maatregelen inzake o.m. coffeeshops en illegale teelt van cannabis uit het VP zijn opgenomen in een thans in voorbereiding zijnde integrale brief van het Kabinet inzake cannabisbeleid. De complexiteit van de verschillende maatregelen en het belang van consultatie met in het bijzonder gemeenten nopen tot een ruimere tijdsplanning. Op basis van een nog verder aan te passen concept tekst zullen deze overleggen op zo kort mogelijke termijn worden gevoerd.De bedoeling is de beleidsbrief zo spoedig mogelijk daarna naar de Kamer te sturen
Maatregel 135 heeft een relatie met maatregel 128 (afspraken die met gemeenten zullen worden gemaakt in het kader van het GSB en een nieuw bestuursakkoord), met maatregel 130 SVOV en met maatregel 133 betreffende versterking van het gemeentelijk toezicht en handhaving. In de aanvullende afspraken met de G30 is opgenomen dat gemeenten hun toezicht moeten verhogen op plaatsen met een verhoogd risico. Intensivering van het toezicht zal ook voor de nieuwe GSB-periode speerpunt zijn
Advies Raad van State op wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet voor het gemeentelijke cameratoezicht heeft ook gevolgen voor het opstellen van richtlijn in en rond het openbaar vervoer (zie ook maatregel 134).
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
92
137.
VP-nummer
Uitbreiding toezicht en handhaving in het publieke domein
Uitbreiding inzet particuliere beveiliging, buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA en stadswachten
Doelstelling
Maatregel
1-1-2005
Streefdatum realisatie doelstelling
Gewijzigde opzet van activiteiten tov 1-4-2003 Onderzoek naar: 1. uitbreiding opsporingsbevoegdheid groene BOA (01-2004) 2. uitbreiding opsporingsbevoegdheid OV- BOA (10-2003) 3. uitbreiding opsporingsbevoegdheid gemeente-BOA (01-2004) 4. uitbreiding territoriale bevoegdheid groene BOA (09-2003) 5. mogelijkheden inhuur door gemeenten van particulieren voor BOA-taken (01-2004) 6. doorstroming stadswachten naar BOA-functies (01-2004) 7. invoering BOA-insigne (01-2005)
Onderzoek naar: • uitbreiding opsporings- en territoriale bevoegdheden • mogelijkheden inhuur door gemeenten van particulieren voor BOA-taken • doorstroming stadswachten naar BOA-functies • invoering Boa-insigne
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
/
Stand per 1-4-2003
3. 4. 5. 6. 7.
2.
1. /
Stand per 1-7-2003
1. Onderzoek is voltooid. Consulatieronde met het veld is geweest. Gesprekken met het veld over uitwerking lopen. 2. Voorstel tot uitbreiding is in consultatie gegeven bij het OM 3. Besluit hierover is aangehouden tot er duidelijkheid is over de reikwijdte van het voorstel inzake versterking van het punitieve bestuurlijk optreden inzake de kleine ergernissen in het publieke domein. 4. Wordt per 1-9-2003 gerealiseerd 5. Zie onder 3. 6. In de aanvullende afspraken met de G30 over 2004 is opgenomen dat zij in ieder geval in totaal 1 456 ID-banen op het vlak van toezicht permanent zullen maken. 7. Onderzoek naar de kosten van invoering loopt.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
93
139.
138.
VP-nummer
Gemeentelijk inbrengrecht
Nulwaarde en streefwaarde: PM
Om zicht te krijgen op de lokale veiligheidssituatie maken de gemeenten zelf een veiligheidsanalyse. Deze analyse kan vervolgens worden gebruikt voor het opstellen van een lokaal veiligheidsplan. Het regionale beleidsplan politie hangt samen met de lokale veiligheidsplannen.
Analyse/opstellen van eenduidig beeld veiligheidssituatie Lokale veiligheidswensen in regionale beleidsplannen politie
Doelstelling
Maatregel
PM
Vanaf 2003
Streefdatum realisatie doelstelling 1. Het maken van afspraken met gemeenten (GSB en overige) dat iedere gemeente een lokale veiligheidsanalyse maakt (07-2003) 2. Het gebruik maken van het regionaal college als orgaan om de lokale veiligheidsplannen af te stemmen op de regionale beleidsplannen (12-2003)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2.
Stand per 1-4-2003
1. 2.
Stand per 1-7-2003
Maakt deel uit van wetsvoorstel voor de versterking van de positie van de Minister van BZK ten aanzien van beheersinhoudelijke aangelegenheden politie (zie maatregel 65). Wetsvoorstel is aanhangig bij de TK. Wetsvoorstel zal worden aangehouden. Elementen zullen worden opgenomen in nieuw wetsvoorstel «aanscherping beheersbevoegdheden» dat ultimo 2003 bij de Raad van State moet liggen. Een brief hierover zal binnenkort aan de Tweede Kamer worden gezonden. Zie ook Wetgevingsprogramma
1. Op 18 juni heeft de VNG de handreiking Kernbeleid Veiligheid uitgebracht. Daarmee is aan gemeenten een handreiking gegeven om te komen tot een goed veiligheidsbeleid, inclusief het opstellen van een veiligheidsanalyse. Verder zal het belang van het totstandbrengen van een veiligheidsanalse door gemeenten meegenomen worden in de afspraken met gemeenten (zie maatregel 128). Hieraan is in de aanvullende afspraken met gemeenten aandacht besteed. Tevens vindt benchmarking tussen gemeenten plaats 2. 6 mei 2003 is een brief naar de gemeenten verstuurd om hen te attenderen op de noodzaak van een lokale veiligheidsanalyse en de afstemming tussen de lokale veiligheidsplannen en de regionale convenanten van politie.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
94
140.
VP-nummer
2003–2005
Doelstelling
Wijkgerichte aanpak van veiligheid
Betrokkenheid vergroten en borgen van bedrijven, instellingen en burgers in de verbetering van de veiligheidssituatie in de (hun) wijk.
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
Gewijzigde opzet van activiteiten tov stand 1-4-2003 1. De wijkgerichte aanpak als procesdoelstelling meenemen in het GSB en het Beleidskader GSB 3 (10-2003) 2. Voortzetting «Onze Buurt aan Zet» (2003 evj)
De wijkgerichte aanpak als procesdoelstelling meenemen in het GSB en het Beleidskader GSB 3.
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Stand per 1-4-2003
1. 2.
Stand per 1-7-2003
1. Wordt meegenomen bij de uitvoering van maatregel 128. De wijkgerichte aanpak is een van de bestuurlijke principes van GSB. Tevens zullen met de overige gemeenten hierover nadere afspraken worden gemaakt. 2. Wordt meegenomen bij de uitvoering van maatregel 128. Onze Buurt aan zet is voor de uitvoering met een jaar verlengd tot en met 2004. In 2005–2009 krijgt de betrokkenheid van burgers en wijkaanpak vanuit de steden blijvende aandacht.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
95
141.
VP-nummer
(Gewijzigde doelomschrijving tov 1-4-2003) a. Het ontwikkelen van een sluitende aanpak voor huiselijk geweld die eraan bijdraagt dat huiselijk geweld effectiever bestreden kan worden b. Ontwikkelen van pilots vrouwenveiligheidsindex
Terugdringen van de ernst en omvang van huiselijk geweld
(nadere differentiatie tov 1-4-2003) a. Huiselijk geweld b. Geweld tegen vrouwen
Doelstelling
Maatregel
2006
Streefdatum realisatie doelstelling Toevoeging tov 1-4-2003: Uitvoering kabinetsnota Prive geweld Publieke Zaak (april 2002) 1. opstellen plan van aanpak huiselijk geweld in allochtone kring (09-2003) 2. bepaling standpunt nav onderzoek voor uithuisplaatsing van plegers huiselijk geweld (01-2004) 3. Inrichting monitor aanpak van huiselijk geweld (12-2003 eerste inventarisatie) 4. Ontwikkeling van ondersteuningsaanbod gemeenten (09-2003) 5. Inventarisatie knelpunten regelgeving mbt privacy en beroepsgeheim (01-2004) 6. Voortgangsrapportage aan de TK (10-2003) Toevoeging tov 1-4-2003: 7. Realiseren van vier lokale pilots Vrouwen Veiligheidsindex (VVI) (01-2005) Kabinetsstandpunt motie 100 Hirsi Ali «huiselijk geweld/geweld tegen vrouwen» (31-12-2003) 8. Ondersteuning regionale activiteiten
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Stand per 1-7-2003
1. Plan van aanpak is gereed en is opgesteld door Forum en Transact met inbreng van minderhedenorganisaties. Forum en Transact hebben inmiddels dit plan van aanpak ingediend. 2. Door het Verweij Jonker instituut zijn twee onderzoeken verricht naar uithuisplaatsing van plegers van huiselijk geweld in andere landen en naar crisisinterventies en knelpunten in Nederland. Discussie over wettelijke maatregel vindt plaats met de betrokken uitvoerende instanties. Adviesaanvraag m.b.t. uithuisplaatsingsmaatregel is in voorbereiding. Nagegaan wordt intussen welke infrastructuur vereist is voor verantwoorde uitvoering van de uithuisplaatsingsmaatregel. Hierbij is o.a. VWS actief betrokken. Kabinetsstandpunt wordt voorbereid en zal in najaar naar de TK gaan. 3. Thans vindt een inventarisatie plaats bij politie, OM en (middel) grote gemeenten door een extern bureau. 4. VNG stelt plan van aanpak op ter ondersteuning van gemeenten in hun verantwoordelijkheid voor de aanpak van huiselijk geweld op lokaal niveau. Gemeenten hebben met name taak om lokale partijen tot sluitende samenwerkingsafspraken te bewegen. Uitvoering van ondersteunende activiteiten (conferentie, bijscholingen e.d.) moet starten in het najaar 2003. De eerste aanzet is ingediend waarover thans besprekingen gaande zijn.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
96
VP-nummer
Doelstelling
Maatregel
Streefdatum realisatie doelstelling
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Stand per 1-4-2003
Stand per 1-7-2003
5. Een expertmeeting heeft plaats gehad op 10 februari 2003. Naar aanleiding daarvan wordt aan het NIZW verzocht een brochure «Spelregels voor samenwerkingsverbanden» op te stellen. Met het NIZW zijn afspraken gemaakt over de samenstelling van «spelregels voor samenwerkingsverbanden» (gereed in december 2003) 6. Voortgangsrapportage wordt, op verzoek van de Kamer, opgesteld en wordt in oktober 2003 ingediend. De voortgangsrapportage beschrijft gedetailleerd de stand van zaken bij de realisering van de ruim 50 maatregelen in de nota Privé Geweld – Publieke Zaak. Daarbij wordt verbinding gelegd met de motie Hirsi Ali (zie 7) waarin gepleit wordt voor een samenhangend plan van aanpak van huiselijk geweld en van geweld tegen vrouwen. 7. De nota «Een veilig land waar vrouwen willen wonen» is aan de TK aangeboden en in april 2003 besproken met de TK. Het ontwikkelen van de pilots (door SZW) vloeit voort uit deze nota. Voorstudie door Verwey-Jonker wordt met drie maanden vertraging opgeleverd. Met mogelijk een vertraging voor de start van vier lokale pilots (aanvankelijk gepland voor 01-11-2003) Gewerkt wordt aan een vorm van ondersteuning van regionale activiteitenbijvoorbeeld door het ontwikkelen van toolkits. In het najaar (2003) zal worden nagegaan aan welke ondersteuning behoefte bestaat. Het eventueel ontwikkelen van toolkits is eerst voorzien in 2004 of 2005. 8. Gewerkt wordt aan een vorm van ondersteuning van regionale activiteiten – bijvoorbeeld door het ontwikkelen van toolkits. In het najaar (2003) zal worden nagegaan aan welke ondersteuning behoefte bestaat. Het eventueel ontwikkelen van toolkits is eerst voorzien in 2004 of 2005.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
97
143.
142.
VP-nummer
1. Het faciliteren van de uitvoerbaarheid van een (integraal) gemeentelijk veiligheidsbeleid door belemmeringen die de invoering van een integrale vergunningverlening door gemeenten (een-loket-gedachte) en een integrale handhaving in de weg staan, in kaart te brengen en waar nodig weg te nemen 2. Met het oog op integrale vergunningverlening en een integrale handhaving en toezicht, het toepassen van de een-loketgedachte voor de afgifte van gemeentelijke vergunningen aan openbare inrichtingen
Gewijzigde doelomschrijving tov stand 1-4-2003
Met het oog op integrale vergunningverlening en een integrale handhaving en toezicht, het toepassen van de een-loket-gedachte voor de afgifte van gemeentelijke vergunningen aan openbare inrichtingen
Een-loket-benadering
Voorkomen van marginalisering en criminaliteit onder allochtone jongeren door preventief lokaal beleid
Gewijzigde maatregelomschrijving: Preventiebeleid 2001–2004; leerlingbegeleiding en stimulering taalontwikkeling
Uitbreiding leerlingbegeleiding en integraal taalbeleid
Doelstelling
Maatregel
2006
2006
Streefdatum realisatie doelstelling
1. Opstellen van een verkennende notitie. 2. Ontsluiten via website slagen voor veiligheid van «best practices» van gemeenten die de een-loketgedachte hebben ingevoerd. 3. Het zoeken naar stimuleringsmaatregelen voor het toepassen van de een-loket-gedachte voor zover de integrale vergunningverlening niet dwingend is voorgeschreven door de AWB 4. Het in kaart brengen van en vervolgens het wegnemen van belemmeringen die integrale handhaving in de weg staan.
1. Implementatie van een sluitende preventieve aanpak onder regie van gemeenten, en inbedding in het regulier lokaal beleid (2006) 2. Stimulering taalontwikkeling in voor- en vroegschoolse periode en in het voortgezet onderwijs (2005) 3. Intensivering mentoring en internaatachtige voorzieningen (2005)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3.
Stand per 1-4-2003
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3.
Stand per 1-7-2003
1. 38 gemeenten nemen tot medio 2005 actief deel aan «Preventiebeleid 2001–2004». Eindevaluatie verschijnt voorjaar 2006. 2. Onderzocht wordt de mogelijkheid samen met OC&W gemeenten en scholen te ondersteunen bij VVE-arrangementen. 3. Onderzocht wordt hoe de koppeling tussen mentoring en bedrijfsleven tot stand kan worden gebracht. Landelijk ondersteuningsprogramma mentoring (i.s.m. OC&W) is in uitvoering en wordt in 2004 geëvalueerd. 1. Uit de verkenning kan geconcludeerd worden dat er op rijksniveau geen extra initiatieven hoeven te worden ontplooid om aan de 1-loketgedachte gestalte te geven. Hoewel er geen initiatieven hoeven te worden ontplooid om aan de 1-loketgedachte in zijn algemeenheid gestalte te geven, is het voornemen met betrekking tot de doelgroep horecaondernemers, aansluiting te zoeken bij programma Modernisering Overheid. 2. Best practices worden op dit moment verzameld. 3. Zie onder 1 4. Zie onder 1
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
98
144.
VP-nummer
Nulwaarden : pm Streefwaarden: pm
Een gezamenlijke structurele en systematische aanpak in terugdringing van criminaliteit en overlast
Publiek private samenwerking in veiligheidsbevordering c.a.
Doelstelling
Maatregel
2006/doorlopend
Streefdatum realisatie doelstelling 1. Bepalen van ieders bijdrage per branche en de inzet per partner aan terugdringing en het vastleggen in concrete afspraken (12-2003) 2. Opzetten van een landelijk dekkend net van regionale platforms criminaliteitsbeheersing (2006) 3. Oprichten Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) (12-2003) 4. Bundelen en ontsluiten van kennis en kunde op gebied van veiligheid via CCV (vanaf 2004)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
2. 3. 4.
1. /
Stand per 1-4-2003
2. 3. 4.
1. /
Stand per 1-7-2003
1. De werkgroep detailhandel is bezig met de uitvoering van de begin dit jaar gemaakte afspraken. De afspraken onder activiteit 1 zijn uitgebreid. Er komt een set van afspraken tussen de rijksoverheid (Justitie, BZK en EZ) en het bedrijfsleven in het kader van het Programma Bestrijding Criminaliteit tegen het bedrijfsleven. De voorbereidingen hiervoor zijn gaande. Het programma kent een een bedrijfsgerichte, een gebiedsgebonden en een branchegerichte aanpak, waarbij urgente knelpunten het eerst worden aangepakt. De TK wordt in het najaar over de ontwikkelingen geinformeerd. 2. De regionale platforms (RPC) zijn dit jaar met twee uitgebreid tot 13. Een aantal RPC’s is in oprichting. 3. De voorbereiding van de totstandkoming van het CCV vergt meer tijd dan gepland. De projectorganisatie die belast is met de oprichting is inmiddels ingericht. Het CCV richt zich niet alleen op het bedrijfsleven, maar ook op de lokale overheid. 4. Zie onder 3
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
99
145.
VP-nummer
Nulwaarde en streefwaarde: pm
Een gezamenlijke structurele en systematische aanpak in terugdringing van criminaliteit en overlast
In overleg met private sector in gang zetten van concrete veiligheidsbevorderende maatregelen
Doelstelling
Maatregel
2006
Streefdatum realisatie doelstelling 1. Maken van afspraken met bedrijfsleven over beveiliging diefstalgevoelige apparaten (2005) 2. Openbaar maken van gestolen goederenregister (2006) 3. Uitbreiding cameratoezicht (2004 evj) 4. Implementeren van Politiekeurmerk veilig wonen (PKVW) (2004) 5. Implementeren van kwaliteitsmeter veilig uitgaan (KVU) (2006) 6. Implementeren van keurmerk veilig ondernemen (2004–2005) 7. Afspraken maken met Bond van verzekeraars over invoering premiedifferentiaties bij preventieve maatregelen (2006)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
2. 3. 4. 5. 6. 7.
1. /
Stand per 1-4-2003
2. 3. 4. 5. 6. 7.
1. /
Stand per 1-7-2003
1. In het kader van het programma Criminaliteit en bedrijfsleven wordt voor deze maatregel een interdepartementale projectgroep opgestart, waarin ook het bedrijfsleven wordt betrokken. Het is de verwachting dat deze maatregel een internationale aanpak vergt. 2. In uitvoering 3. In uitvoering; zie maatregel 135 4. Het jaarplan 2003–2004 van het beheersinstituut PKVW is goedgekeurd en wordt uitgevoerd. Het komende jaar zulle drie prioriteiten de meeste aandacht krijgen: – verhoging aantal uitgegeven certicaten met ca 10% – verbetering van de registratie van uitgegeven certificaten – overdracht naar gemeenten Het PKVW is in samenwerking met BZK, de Raad van Toezicht en het Bestuur bezig met de uitwerking van toekomstscenario’s en de voorbereiding van de overdracht van politie naar gemeenten 5. De Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan is ontwikkeld. Er wordt een projectleider aangezocht voor de landelijke implementatie van KVU. Het streven is om tien gemeenten met een inwonertal van meer dan 25 000 in 2004 met de KVU te laten werken. 6. – Er zijn nu 20 bedrijventerreinen en 20 winkelcentra voorzien van het KVO. – Vanuit het NPC is een projectleider aangesteld om het realiseren van KVO’s aan te jagen onder andere via het stimuleren van RPC’s – Voor de KVO is de stimuleringsregeling van Justitie toegekend aan 8 bedrijventerreinen en 12 winkelgebieden – Op basis van de 20 afspraken met het bedrijfsleven zijn, onder voorbehoud, 10 KVO-projecten geselecteerd die subsidie voor subsidie in aanmerking komen. 2 hebben inmiddels subsidie toegekend gekregen. 7. Met de verzekeraars wordt overleg gevoerd.
Toelichting op stand 1-7-2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
100
147.
146.
VP-nummer
Stimulering veiligheidsbevorderende initiatieven
Nulwaarde en streefwaarde: PM
De TK periodiek op de hoogte brengen over actuele ontwikkeling op het terrein van criminaliteitspreventie
Tweede Kamer informeren over ontwikkelingen in criminaliteitspreventie Vanaf 2003
Vanaf 2004 en dan jaarlijks
Doelstelling
Investeringen in veiligheid door bedrijven
Streefdatum realisatie doelstelling
Maatregel
Opstellen Kabinetsnotitie (10-2003)
In het kader van de Hein Roethofprijs een prijs uitreiken voor bedrijven die op een constructieve en innovatieve wijze investeren in veiligheid en tegengaan van criminaliteit (10-2004)
Te verrichten activiteiten/te leveren prestaties en tijdsplanning
Stand per 1-4-2003
Stand per 1-7-2003
In het kader van de ontwikkeling van het programma Bedrijfsleven worden met het bedrijfsleven afspraken gemaakt over de inrichting en jurering van de prijs.
Toelichting op stand 1-7-2003
BIJLAGE II
OBJECTIEVE EN SUBJECTIEVE VEILIGHEID Situatie objectieve en subjectieve veiligheid
Cijfers met betrekking tot
Bron
Stand van zaken 2001
Stand van zaken 2002
Stand van zaken 2003
Doelstelling
Toelichting
objectieve veiligheid
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
feitelijk ondervonden criminaliteit1 * slachtofferschap burgers t.w. het aantal ondervonden delicten bij burgers: – vermogen – geweld * slachtofferschap bedrijven en instellingen t.w. het aantal ondervonden delicten bij bedrijven/instellingen: – vermogen2 – geweld3 feitelijk ervaren overlast en verloedering * ernstige overlast (schaalscore) * (fysieke) verloedering (schaalscore)
Slachtofferenquete/ CBS-POLS 1 324 000 1 058 000
1 478 000 1 081 000
Monitor Bedrijven en Instellingen (MBI)/NIPO
6
1 891 500 440 000
zie toelichting
Politie Monitor Bevolking (PMB)/ Intomart
2,1 3,5
2,1 3,6
2,1 3,5
Politie Monitor Bevolking (PMB)/ Intomart
5,5% 28,5%
5,4% 30,8%
5,0% 27,7%
-/- 20 à 25%
– De objectieve onveiligheid omvat die vormen van overlast en criminaliteit in de publieke ruimte waar burgers en bedrijven/instellingen vaak mee worden geconfronteerd; – MBI-meting 2003: in overleg met het onderzoeksbureau wordt bezien in hoeverre cijfers 2001 en resultaten laatste meting vergelijkbaar zijn
substantiële verbetering
subjectieve veiligheid
* onveiligheidsgevoelens – vaak onveilig – zelden/soms/wel eens 1 2 3
substantiële verbetering
– er wordt geen concrete streefwaarde opgenomen voor de subjectieve veiligheid
In de volgende voortgangsrapportage(s) worden de cijfers mede gerelateerd aan het aantal inwoners van 15 jaar en ouder en het aantal bedrijven en instellingen. Betreft diefstal sector detailhandel. Betreft alle onderscheiden sectoren.
101
BIJLAGE III
KERNCIJFERS STRAFRECHTSKETEN Kerncijfers strafrechtsketen
Cijfers met betrekking tot
Bron/leverancier
Stand van zaken 2001
Stand van zaken 2002
• aantal HALT-verwijzingen
HALT-Nederland
20 186
21 316
• aantal opgemaakte pv’s (naar delict) – vermogen – geweld – openbare orde en vernieling
CBS-Politiestatistiek
1 357 600
1 422 900
919 300 101 100 192 900
946 400 109 200 207 300
• – – –
opgehelderde misdrijven vermogen geweld openbare orde en vernieling
CBS-Politiestatistiek
215 400 81 300 45 100 26 100
253 900 93 700 52 700 32 900
• – – –
aantal gehoorde verdachten vermogen geweld openbare orde en vernieling
CBS-Politiestatistiek
276 600 109 400 56 700 38 000
321 700 125 800 64 600 49 300
• – – –
ophelderings% (totaal) vermogen geweld openbare orde en vernieling
CBS-Politiestatistiek
15,9 8,8 44,6 13,5
17,8 9,9 48,3 15,9
• – – –
Dadergerichte informatie: aantal nieuwkomers aantal meerplegers aantal veelplegers
Herkenningsdienst Systeem (HKS) KLPD/dNRI
78 894 68 250 21 607
84 068 72 050 22 464
206 000
219 599
Stand van zaken 2003
Doelstelling
Toelichting/opmerkingen
opsporing
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
• aantal door de politie aan het OM aangeleverde verdachten (= pv’s)
– tabellenboek HALT Nederland; jaarcijfers 2002 – Cijfers 2001 door CBS bijgesteld;
– cijfers 2001 door KLPD bijgesteld; 2002: voorlopige cijfers cf. LCK-2002
+ 40 000
COMPAS/PaG
– conform Landelijk kader Ned.Politie; betreft 25 regio’s + KLPD (dus excl BOD’s en Kmar);
102
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
103
COMPAS/JV/PaG
• AFDOENINGEN Rechtbankzaken OM – wv overdrachten – wv onvw.sepot – wv transactie en vw sepot – naar de rechter – voegen – dagvaarden: – dagvaarding meerv.kamer – dagvaarding politierechter – dagvaarding kinderrechter
executie/tenuitvoerlegging
COMPAS/JV/PaG
Bron/leverancier
• INSTROOM Rechtbankzaken OM (incl BOD’s en Kmar) – wv minderjarigen – wv geweld
vervolging en berechting
Cijfers met betrekking tot
258 800 29 200 43 700 269 900
28 700 78 600 162 500 14 800 147 600 15 900 120 500 11 200
28 500 41 000 246 200
27 800 74 700 153 000 14 600 138 500 15 400 112 300 10 800
27 700 36 900 232 700
28 100 67 300 139 300 13 500 125 800 14 000 103 000 8 900
Stand van zaken 2003
248 100
Stand van zaken 2002
234 700
Stand van zaken 2001
Doelstelling
– jaarcijfers 2001 en 2002 cf. Jaarverslag 2002 OM; instroom OM ligt hoger dan «uitstroom politie» vanwege meetellen productie KMAR en BOD’s ; – voorlopige cijfers 2003/ verwachte productie cf. 1e vier-maandsrapportage OM; – betreft voeging ter berechting of ad info
Toelichting/opmerkingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
104
DSRS/SRN DJI
• uitgevoerde taakstraffen volw.
capaciteit DJI • capaciteit sector GW totaal, waarvan: – sanctiecapaciteit – vreemdelingenbewaring • voorts: – SOV-plaatsen
416
352
• bijzondere voorzieningen: – detentiecentra – uitzetcentra
• capaciteit sector TBS totaal, waarvan: – justitiële inrichtingen – niet-justitiële inrichtingen 783 0
1 332 1 133 199
1 050 1 282
2 332
0
0
• capaciteit sector JJI totaal, waarvan: – opvanginrichtingen – behandelinrichtingen
0
0
1 265 198
3 089 4 006
– stand per 23-09-2003 (incl. extramuraal) – stand per 23-09-2003 – stand per 23-09-2003
293
203
– stand per 23-09-2003 – stand per 23-09-2003
– stand per 5 sept. 2003 (prognosebrief) – stand per 5 sept. 2003 (prognosebrief) – stand per 5 sept. 2003 (prognosebrief)
– stand per 23-09-2003 – stand per 23–09–2003
12 521 1 408
12 030 1 444
Toelichting/opmerkingen
– stand per 23-09-2003
Doelstelling
13 929
Stand van zaken 2003
13 474
20 732
Stand van zaken 2002
4 837 4 211
Stand van zaken 2001
– aantal IVO – aantallen SO
– politiecelgebruik
– specifieke plaatsen veelplegers – meerpersoonscelgebruik
Bron/leverancier
Cijfers met betrekking tot
BIJLAGE IV
WETGEVINGSPROGRAMMA Voortgang wetgevingsprogramma Inmiddels in werking getreden: – Wetsvoorstel voor termijn voor doen van opgave van getuigen (maatregel 101; datum van inwerkingtreding 1 juli 2003) – Wijziging Penitentiaire maatregel i.v.m. versobering (houdt verband met maatregel 105 ; datum van inwerkingtreding: 15-092003) STRAFPROCESRECHT Betere benutting zittingscapaciteit Betreft maatregel 94 uit het VP (algemene maatregel van bestuur) Stand: in consultatie Beoogde inwerkingtreding: 01-01-2004 Stroomlijning van de procedure in hoger beroep Betreft maatregel 104 uit het VP Stand: in voorbereiding Indiening bij de Tweede Kamer: 01-07-2004 Beoogde inwerkingtreding: 01-01-2006 Wetsvoorstel elektronische aangifte Het wetsvoorstel houdt verband met maatregel 58 uit het VP betreffende de verbetering en verruiming aangiftemogelijkheid burgers Stand: in consultatie Indiening bij de Tweede Kamer: 01-04-2004 (vertraagd) Beoogde inwerkingtreding: 01-03-2005 Wetsvoorstellen voortvloeiende uit het interim-rapport van de Commissie verbetervoorstellen van de Raad voor de rechtspraak – Wetsvoorstel vereenvoudigde bewijsmotivering bekennende verdachten Stand: advies van de Raad van State ontvangen Indiening bij de Tweede Kamer: 01-10-2003 Beoogde inwerkingtreding: 01-04-2005 – Wetsvoorstel horen van getuigen en aanverwante onderwerpen Stand: advies van de Raad van State ontvangen Indiening bij de Tweede Kamer: 01-10-2003 Beoogde inwerkingtreding: 01-04-2005 – Wetsvoorstel aanpassingen voorlopige hechtenis Stand: advies van de Raad van State ontvangen Indiening bij de Tweede Kamer: 01-10-2003 Beoogde inwerkingtreding: 01-04-2005 – Wetsvoorstel doorzoeking buiten gerechtelijk vooronderzoek Stand: advies van de Raad van State ontvangen Indiening bij de Tweede Kamer: 01-10-2003 Beoogde inwerkingtreding: 01-04-2005 – Wetsvoorstel herziening betekeningsvoorschriften Betreft maatregel 95 uit het VP Stand: in voorbereiding Indiening bij de Tweede Kamer: 01-01-2004 Beoogde inwerkingtreding: 01-07-2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
105
– Wetsvoorstel invoering telehoren Betreft maatregel 97 uit het VP Stand: in consultatie Indiening bij de Tweede Kamer: 01-01-2004 Beoogde inwerkingtreding: 01-07-2005 – OM-afdoening Betreft maatregel 87 uit het VP Er zijn twee wetsvoorstellen voorbereid: – Wetsvoorstel uitbreiding transactiemogelijkheden – Wetsvoorstel OM-afdoening Stand: uitvoeringsconsequenties worden in kaart gebracht Indiening bij de Tweede Kamer: 01-03-2004 (vertraagd; zie paragraaf 4.2) Beoogde inwerkingtreding: 01-03-2005 MATERIEEL STRAFRECHT Wetsvoorstel bestraffing veelplegen Wetsvoorstel houdt verband met maatregel 114 uit het VP betreffende Speciale categorale voorzieningen (veelplegers) Stand: ingediend bij de Tweede Kamer Beoogde inwerkingtreding: 01-05-2004 PENITENTIAIR- EN SANCTIERECHT Wetsvoorstel verruiming toepassing penitentiair programma en elektronisch toezicht Wetsvoorstel houdt verband met maatregel 123 uit het VP betreffende het verruimen van de toepassing van het penitentiair programma Stand: aanvaard door de Eerste Kamer Beoogde inwerkingtreding: 01-01-2004 Wetsvoorstel meerpersoonscelgebruik Wetsvoorstel houdt verband met maatregel 106 uit het VP betreffende het meerpersoons celgebruik bij penitentiaire inrichtingen Stand: ingediend bij de Tweede Kamer Beoogde inwerkingtreding: 01-01-2005 Wetsvoorstel doorplaatsen na veroordeling in eerste aanleg Wetsvoorstel houdt verband met maatregel 108 uit het VP betreffende het doorplaatsen van in eerste aanleg veroordeelden Stand: in consultatie Indiening bij de Tweede Kamer: 01-05-2004 (vertraagd) Beoogde inwerkingtreding: 01-01-2005 Wetsvoorstel elektronische detentie kortgestraften Wetsvoorstel houdt verband met maatregel 107 uit het VP betreffende elektronische detentie in plaats van korte vrijheidstraffen Stand: in voorbereiding Indiening bij de Tweede Kamer: 01-12-2003 Beoogde inwerkingtreding: 01-01-2005 Wetsvoorstel voorwaardelijke invrijheidstelling Wetsvoorstel houdt verband met maatregel 122 uit het VP betreffende invoering van voorwaardelijke invrijheidstelling, waarin het penitentiair programma opgaat vanaf de helft van de straf Stand: in voorbereiding Indiening bij de Tweede Kamer: 01-01-2004 Beoogde inwerkingtreding: 01-01-2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
106
POLITIE Voorstel van wet tot wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de aanpassing van de bevoegdheden op regionaal niveau, alsmede van de bevoegdheden van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten Wetsvoorstel houdt verband met maatregel 73 uit het VP betreffende het uitbreiden van de beheersrol van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Stand: wetsvoorstel zal worden aangehouden. Elementen zullen worden opgenomen in nieuw wetsvoorstel «aanscherping beheersbevoegdheden» dat ultimo 2003 bij de Raad van State moet liggen. Een brief hierover zal binnenkort aan de Tweede Kamer worden gezonden. Inwerkingtreding: z.s.m. Voorstel van wet tot wijziging van de Politiewet 1993 in verband met ICT Politie en samenwerkingsvoorzieningen. Wetsvoorstel houdt verband met maatregel 71 uit het VP betreffende realisatie van gemeenschappelijke informatiearchitectuur politie en realisatie geintegreerde Landelijk ICT-infrastructuur veiligheidspartners (LICTIV) Stand: zal worden meegenomen in een nieuw wetsvoorstel «aanscherping beheersbevoegdheden» dat ultimo 2003 bij de Raad van State moet liggen. Inwerkingtreding: z.s.m. Voorstel van wet tot wijziging van de Politiewet 1993 in verband met aanpassing van de regelingen voor bijstand Stand: vertraagd doordat capaciteit primair is ingezet op de voorbereiding van het wetsvoorstel tot versterking van de beheersbevoegdheden van de Minister van BZK. Indiening bij de Tweede Kamer: eerste kwartaal 2004. Inwerkingtreding: 01-01-2005. BESTUUR Voorstel van wet tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de invoering van regels omtrent het gebruik van camera’s ten behoeve van toezicht op openbare plaatsen (cameratoezicht op openbare plaatsen) Betreft maatregel 134 uit het VP Stand: advies van de Raad van State ontvangen. Wetsvoorstel is naar aanleiding van het advies aangepast. Indiening bij de Tweede Kamer: oktober/november 2003 Beoogde inwerkingtreding: 01-07-2004 Voorstel van wet tot invoering van urgentiegebieden Wetsvoorstel houdt verband met maatregel 56b (was 129) uit het VP betreffende structurele aandacht voor onveilige gebieden en het treffen van specifieke maatregelen voor aan te wijzen urgentiegebieden Stand: afhankelijk van besluitvorming over de uitwerking van de maatregel urgentiegebieden, wordt bezien of, en welke wetgeving nodig is. Indiening bij de Tweede Kamer: 01-01-2004 Beoogde inwerkingtreding: 01-07-2004 Voorstel van wet tot uitbreiding bestuurlijke handhaving (Voorstel van wet tot overdracht van parkeerboetes aan gemeenten) Wetsvoorstel houdt verband met maatregel 133) uit het VP betreffende versterking van de bestuurlijke handhaving (inclusief bestuurlijke boete) Stand: in voorbereiding
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
107
Indiening bij de Tweede Kamer: 01-03-2004 Beoogde inwerkingtreding: 01-03-2005 VREEMDELINGENWET Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de wijziging van het stelsel van de rechterlijke toetsing van vrijheidsontnemende maatregelen (t.b.v. reductie werklast vreemdelingenketen a.g.v. toepassing vreemdelingenbewaring) Betreft maatregel 102 uit het VP Stand: aanhangig bij de Tweede Kamer Beoogde inwerkingtreding: z.s.m.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
108
BIJLAGE V
FINANCIËN Het Kabinet Balkenende I heeft bij het Strategisch Akkoord van juli 2002 een bedrag van € 800 mln aan extra middelen voor de veiligheid toegekend. Bij de Algemene Politieke Beschouwingen is naar aanleiding van de motie Zalm, voor 2003 eenmalig € 130 mln en vanaf 2004 € 20 mln structureel aan deze enveloppe veiligheid toegevoegd (= veiligheidsenveloppe I). In het Veiligheidsprogramma van oktober 2002 en in de Eerste voortgangsrapportage van mei 2003 is vervolgens aangegeven hoe deze middelen zullen worden besteed. Bij de Eerste voortgangsrapportage is tevens aangegeven dat deze middelen mogelijk niet voldoende zouden zijn om alle problemen op te lossen. Het kabinet Balkenende II heeft in het Hoofdlijnenakkoord van mei 2003 aangegeven dat het vigerende Veiligheidsprogramma zou worden uitgevoerd en aangevuld. Het kabinet heeft daarvoor aanvullende middelen ter beschikking gesteld voor de oplossing van de knelpunten bij de politie en in de justitieketen (enveloppe II: € 350 mln minus de gelden voor de Commissie Van der Haak). Daarnaast zijn additionele middelen voor specifieke doeleinden ter beschikking gesteld; een deel hiervan zal ook voor onderwerpen worden aangewend die in aanvulling op het Veiligheidsprogramma worden gebracht. Het betreft de middelen voor jeugd en preventie. Tot slot zijn bij Hoofdlijnenakkoord ook specifieke taakstellingen opgelegd die onderdelen van het Veiligheidsprogramma raken.
Additionele middelen Onderstaande bevat een totaaloverzicht van de financiële intensiveringen van beide kabinetten voor het Veiligheidsprogramma (tabel I). Dit totaaloverzicht kan als de financiële uitgangssituatie voor het gehele programma gelden. Hierin zijn opgenomen de veiligheidsenveloppen I en II alsmede de envelop voor jeugd en preventie (justitiedeel; oplopende reeks tot € 35 mln). De envelop jeugd en preventie (VWS-deel; oplopende reeks tot €65 mln) is in onderstaande overzicht niet opgenomen: de bijbehorende maatregelen kunnen weliswaar effect hebben op de veiligheidssituatie maar strekken niet primair tot (verbetering in/van) de veiligheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
109
Tabel I. intensiveringen BZK en Justitie veiligheid (SA, HA en Jeugd/preventie) I Veiligheidsenveloppe Strategisch akkoord Intensiveringsruimte (x € mln)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
163 130
568 20 20 67 3 – 72 – 26 580 17
800 20 30 85 4 – 74 – 26 839 – 59
800 20 40 85 5 – 74 – 26 850 – 31
800 20 40 85 5 – 74 – 26 850 6
Enveloppe Veiligheid APB-Motie Zalm Intensivering Boetes en transacties Specifieke financiering BZK (acres politiebudget) Specifiek Justitie Onvermijdelijke tegenvallers justitie Onvermijdelijke tegenvallers BZK Restant te verdelen Intertemporele compensatie
52 17 – 77 – 26 259 1
331 20 10 54 1 – 75 – 26 315 65
Totaal Intensiveringen Strategisch akkoord
261
381
597
780
820
857
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Veiligheid: justitiele keten, politie Intertemporele compensatie
7
150 – 15
250 –6
300 1
350 14
350 0
Totaal Intensiveringen Veiligheid
7
135
244
301
364
350
2003
2004
2005
2006
2007
2008
11
18
28
35
35
0
11
18
28
35
35
268
526
858
1 108
1 219
1 242
II Veiligheidsenveloppe Hoofdlijnenakkoord Intensiveringsruimte (x € mln)
III Veiligheidsenveloppe Jeugd en preventie (Justitiedeel) Intensiveringsruimte (x € mln) Veiligheid: justitiedeel jeugd en preventie Totaal intensiveringen Jeugd/preventie (justitie)
Totaal Veiligheid I, II en III
Specifieke taakstellingen In het Strategisch- en het Hoofdlijnenakkoord zijn aan verschillende organisaties die betrokken zijn in de veiligheidsketen ook specifieke taakstellingen opgelegd (zie tabel II). Het betreft taakstellingen voor de politie (efficiency, ziekteverzuim), het openbaar ministerie, de rechtsprekende macht, de rechtsbijstand, de Dienst Justitiële Instellingen (DJI) en de reclassering (SRN). De scope van deze taakstellingen is breder dan (enkel) het Veiligheidsprogramma en de veiligheidsketen, maar kunnen op (de uitvoering van) het programma wel van invloed zijn. Om deze reden worden zij op deze plaats op hoofdlijnen aangegeven. Tabel II. Taakstellingen Hoofdlijnenakkoord bedragen x € mln.
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Politie (efficiency ziekteverzuim) Justitieketen
–2
– 32 – 53
– 54 – 102
– 55 – 103
– 57 – 104
– 57 – 104
Totaal taakstellingen uit Hoofdlijnen
–2
– 85
– 156
– 158
– 161
– 161
Beoogde inzet van de additionele middelen De beoogde inzet van de middelen uit het Strategisch Akkoord wordt uitgewerkt in de financiële paragraaf van het Veiligheidsprogramma. In tabel III wordt een overzicht gegeven van deze beoogde inzet tezamen met de beoogde inzet van de middelen uit het Hoofdlijnenakkoord (veiligheidsenvelop en envelop jeugd/preventie (Justitiedeel)). Voor een goed begrip,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
110
het betreft hier weer enkel de inzet van de additionele middelen (de «plus»); de taakstellingen (de «min») blijven verder buiten beschouwing. Tabel III. Inzet van middelen BZK en Justitie (SA, HA) I. Bestedingen uit Strategisch akkoord (x € mln) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Sanctiecapaciteit (5 000) Jeugdcriminaliteit/veelplegers Strafrechtketen (incl. aanpak doorlooptijden) Sterktegroei politie (4 000 fte) Kwaliteit Politie Politieonderwijs Rampenbeheersing & brandweer Douane & Kmar
Totaal bestedingen uit SA/enveloppe I
II. Bestedingen bij hoofdlijnenakkoord (x € mln)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
70 20 39 112 20
97 40 53 144 37 3 7
168 69 55 199 63 13 16 14
207 118 59 255 81 20 20 20
207 118 85 255 95 20 20 20
220 118 110 255 95 20 20 20
261
380
597
780
820
857
2003
2004
2005
2006
2007
2008
38 29 178 94 18 262
45 29 227 92 28 329
53 29 283 85 35 400
53 29 269 85 35 386
* politie (15%) * van den Haak (incl. intert. Comp.) * Justitieketen (na aftrek van den Haak en intert. comp.) – w.v. reeds toegedeeld * Jeugd en preventie (justitiedeel) Totaal bestedingen ogv Hoofdlijnenakkoord
7
23 17 95 95 11 145
Totaal bestedingen uit HLA/Enveloppe
7
146
261
328
400
386
268
526
858
1 108
1 219
1 242
Totaal bestedingen
7
Doorvertaling additionele middelen naar operationele doelstellingen van BZK en Justitie In de brief naar aanleiding van de motie Cornielje (Kamerstukken II, 28 684, nr. 8) heeft het kabinet er de voorkeur aan gegeven om de uitvoering van het Veiligheidsprogramma gestalte te geven binnen de reguliere budgettaire systematiek. Een afzonderlijke handhavingsbegroting zou gezien het groot aantal betrokken actoren, de reguliere budgettaire systematiek te zeer ontwrichten (nu dit bij alle actoren een «uitsnede» VP zou betekenen). Daarnaast zou ook de uitvoering te zeer worden belast. In onderstaande tabellen IVa (BZK) en IVb (Justitie) worden de additionele middelen derhalve concreet doorvertaald naar de reguliere operationele beleidsdoelstellingen van de departementen. Met dit overzicht wordt zo goed mogelijk recht gedaan aan de helderheid van input van de middelen binnen de reguliere budgettaire systematiek. Het overzicht is te zien als een verwijsindex voor de situatie tot dusverre. De uitgaven zullen, zoals vermeld in de brief naar aanleiding van de motie Cornielje, eveneens binnen de reguliere systematiek worden verantwoord. Bij onderstaande tabellen zijn de volgende opmerkingen op zijn plaats. • Alleen de additionele middelen uit het Strategisch akkoord en het Hoofdlijnenakkoord worden vermeld, niet de (specifieke) taakstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord; • De presentatie beperkt zich tot de departementen van BZK en van Justitie en reflecteert de stand van zaken bij indiening van deze voortgangsrapportage (begin oktober 2003). • De additionele middelen voor de opheffing van knelpunten bij de politie conform het Hoofdlijnenakkoord zijn in onderstaand overzicht voorlopig opgenomen onder beleidsdoelstelling 2.2 (sterktegroei politie). Dit kan nog doorwerking krijgen naar kwaliteit politie (2.2) en onderwijs politie (2.5). In het najaar volgt hierover nadere besluitvorming. • De additionele middelen voor de opheffing van knelpunten en het in balans brengen van de justitieketen uit het Hoofdlijnenakkoord zijn tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
111
•
•
•
en met 2004 verwerkt. Deze middelen worden in onderstaand overzicht weergeven en meerjarig doorgetrokken. De in de Eerste voortgangsrapportage nog aangegeven mogelijke temporiseringen van de ambities als gevolg van de knelpunten in de justitieketen worden niet doorgevoerd en de vigerende ambities uit het Veiligheidsprogramma blijven derhalve gehandhaafd. Op het moment dat het kabinet heeft besloten over de meerjarige aanwending van de voor het oplossen van knelpunten in de justitiële keten uitgetrokken extra middelen, zullen de ambities voor het jaar 2007 worden geformuleerd. Deze besluitvorming wordt voorbereid aan de hand van een prognosemodel voor de veiligheidsketen, dat op dit moment wordt ontwikkeld. De nog onverdeelde reeks voor de Justitieketen bedraagt € 84 mln.(2005), € 134 mln.(2006), € 198 mln.(2007) en € 184 mln. (2008) en is in onderstaande overzichten (nog) niet opgenomen. Voor de onderdelen DJI en SRN (beleidsdoelstellingen 5.1.2 t/m 5.1.5) worden ten behoeve van een sluitend overzicht voor het Veiligheidsprogramma als zodanig ook de aanvullingen uit eigen middelen en de onderlinge overboekingen aangegeven die betrekking hebben op het programma Modernisering van sanctietoepassing (MST) onderdeel van het Veiligheidsprogramma. De middelen voor Douane/KMAR en voor de Commissie Van der Haak die eveneens uit de veiligheidsenveloppen van het Stategisch(Douane/KMAR) en het Hoofdlijnenakkoord (Van der Haak) worden gefinancierd, zijn in onderstaande overzichten voor BZK en Justitie niet opgenomen. Het geheel van de tabellen IVa. en IVb. telt als gevolg hiervan voor de goede orde daarmee niet op tot het totaal van de tabellen I en III.
Tabel IV a. Verdeling middelen Veiligheid (SA, HA) naar operationele doelstelling (BZK) bedragen x € mln. O.D. 2.2
2..2
2.5
Onderdeel Politie (sterktegroei)
Politie (kwaliteit)
Politie (onderwijs)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Enveloppe Veiligheid SA Veiligheid HA
112,0
144,0 23,0
199,0 38,0
255,0 45,0
255,0 53,0
255,0 53,0
Totaal
112,0
167,0
237,0
300,0
308,0
308,0
Veiligheid SA Veiligheid HA
20,0
37,0
63,0
81,0
95,0
95,0
Totaal
20,0
37,0
63,0
81,0
95,0
95,0
3,0
13,0
20,0
20,0
20,0
3,0
13,0
20,0
20,0
20,0
16,0
20,0
20,0
20,0
Veiligheid SA Veiligheid HA Totaal
3.2/3.3
Rampenbeh. en brandweer
Veiligheid SA Veiligheid HA Totaal
Totaal BZK
0,0
0,0
0,0
16,0
20,0
20,0
20,0
132,0
207,0
329,0
421,0
443,0
443,0
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
112
Tabel IV b. Verdeling middelen Veiligheid (SA, HA en Jeugd/preventie) naar operationele doelstelling bedragen x € mln. O.D. 3.1
3.2.4
3.3.1.
3.3.2.
3.3.3.
2003 Onderdeel Huiselijk geweld
Slachtofferhulp
Openbaar Ministerie
Forensisch Instit.
DG Rechtshandhaving
Enveloppe Veiligheid jeugd/ preventie
2004
2005
2006
2007
2008
1,0
2,0
2,0
3,0
3,0
Totaal
0,0
1,0
2,0
2,0
3,0
3,0
Veiligheid SA Veiligheid HA
0,1
0,1 0,3
0,2 0,3
0,3 0,3
0,4 0,3
0,6 0,3
Totaal
0,1
0,4
0,5
0,6
0,7
0,9
Veiligheid SA Veiligheid HA
10,2
15,4 19,6
21,9 18,6
28,2 16,6
39,5 9,6
48,4 9,6
Totaal
10,2
35,0
40,5
44,8
49,1
58,0
Veiligheid SA Veiligheid HA
0,1
3,0 0,7
3,0 0,7
3,0 0,7
4,0 0,7
5,6 0,7
Totaal
0,1
3,7
3,7
3,7
4,7
6,3
Veiligheid SA
0,9
3,9
3,8
3,7
1,3
0,6
0,9
3,9
3,8
3,7
1,3
0,6
Veiligheid SA Veiligheid HA Veiligheid jeugd/ preventie
20,0
16,6
27,9
47,5
47,5
47,5
6,5
12,0
21,5
27,5
27,5
Totaal
20,0
23,1
39,9
69,0
75,0
75,0
Veiligheid SA
20,9
21,0
11,5
5,4
11,4
16,0
26,0
26,0
26,0
26,0
26,0
20,9
47,0
37,5
31,4
37,4
42,0
Veiligheid SA Veiligheid HA
4,6
6,9 3,0
10,9 3,0
14,4 3,0
21,8 3,0
27,7 3,0
Totaal
4,6
9,9
13,9
17,4
24,8
30,7
70,0 72,0
120,4 41,0 72,0
209,1 41,0 40,0
277,5 41,0 4,0
277,5 41,0 30,0
290,5 41,0 22,0
– 11,0
– 21,2
– 30,2
– 44,2
– 49,2
– 54,2
1,5
1,5
1,5
1,5
1,5
213,7
261,4
279,8
300,8
300,8
Veiligheid HA Totaal
3.4
4.1.1.
Jeugd terecht
Rechtsprekende macht
Veiligheid HA Totaal
4.2.1.
5.1.2/3/4 +6.3.6
Rechtsbijstand
DJI
Veiligheid SA Veiligheid HA eigen middelen overboeking Reclassering/MST Veiligheid jeugd/ preventie Totaal
131,0
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
113
bedragen x € mln. 5.1.5 + 5.1.11
Reclassering/MST
2003
2004
2005
2006
2007
2008
1,3
1,5 1,6
1,6 1,6
1,7 1,6
3,1 1,6
5,6 1,6
11,0
21,2
30,2
44,2
49,2
54,2
1,5
2,0
3,0
3,0
3,0
12,3
25,8
35,4
50,5
56,9
64,4
Veiligheid SA Veiligheid HA
0,3
0,2 1,7
0,2 1,7
0,1 1,7
0,3 1,7
0,5 1,7
Totaal
0,3
1,9
1,9
1,8
2,0
2,2
Veiligheid SA Veiligheid HA
0,1
0,1 0,4
0,2 0,4
0,3 0,4
0,4 0,4
0,6 0,4
Totaal
0,1
0,5
0,6
0,7
0,8
1,0
Veiligheid SA Veiligheid HA
0,5
1,0 0,1
1,5 0,1
2,0 0,1
3,0 0,1
4,0 0,1
Totaal
0,5
1,1
1,6
2,1
3,1
4,1
0,6
0,6
0,6
0,6
0,6
0,0
0,6
0,6
0,6
0,6
0,6
201
368
444
509
561
590
Veiligheid SA Veiligheid HA overboeking Reclassering/MST Veiligheid jeugd/ preventie Totaal
5.1.6.
5.1.8.
5.2.1.
7.1
RvdK
HALT
CJIB
Tolken/onr. detentie
Veiligheid SA Veiligheid HA Totaal
Totaal Justitie
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
114
BIJLAGE VIa
AUDITRAPPORTAGE Rapportage audit veiligheidsprogramma Den Haag, 19 september 2003 Nr. DDS/5 245 922/03 1. Inleiding Het Veiligheidsprogramma is een omvangrijk en ambitieus programma dat ook voor de Auditdiensten van de ministeries van BZK en Justitie grote uitdagingen kent. Het gehele Veiligheidsprogramma (hierna programma) is onderwerp van audit. In navolging van de door de ministers gekozen structuur voor de aansturing van het programma, vindt de feitelijke controle van de uitvoeringsactiviteiten plaats in de reguliere controles. In het kader van de procedureregeling grote projecten is het object van onderzoek primair de centrale programmaorganisatie. In deze eerste rapportage hebben wij onze beoordeling in hoofdzaak gericht op de vraag of de centrale programmaorganisatie een toereikend instrumentarium heeft ingericht en over de juiste gegevens beschikt om voldoende inhoud te kunnen geven aan haar sturende, monitorende en verantwoordende rol. Bij sturing is er sprake van subsidiaire sturing door de programmaorganisatie. De sturing op de uitvoering vindt immers plaatst binnen de lijn. Bij de uitvoering van de audit is rekening gehouden met de eigenheid van het programma. Uit het rapport «Naar een veiliger samenleving» blijkt dat het programma de volgende karakteristieken kent: • uitvoering door een groot aantal instanties, met onderlinge afhankelijkheden; • sturing ten dele vanuit ministeriële bevoegdheden, ten dele vanuit samenwerking; • ambitieuze doelstellingen gericht op maatschappelijke effecten; • geen apart budget/begroting voor de uitvoering van het veiligheidsprogramma voor de stuurgroep. In de volgende hoofdstukken komen al deze eigenschappen terug. Deze rapportage bevat een beoordeling op hoofdlijnen. Gelet op de ontwikkelingsfase waarin de programmaorganisatie zich bevindt, moeten het instrumentarium en de informatievoorziening nog verder gestalte krijgen en geïmplementeerd worden bij de partners. Een gedetailleerde beoordeling is dan ook nog niet aan de orde. De resultaten van de audit zijn gebaseerd op de volgende gegevensbronnen: 1. De concept rapportage «Naar een veiliger samenleving» (inclusief bijlagen) (conceptversie 27 augustus 2003); 2. De brief «Naar een veiliger samenleving» van de minister van Justitie en van BZK van 3 april 2003 aan de Tweede Kamer; 3. De volgende documenten: • Instellingsbesluit programmaorganisatie Veiligheid (conceptversie 15 september 2003), • Plan van Aanpak Implementatie Veiligheidsprogramma (conceptversie 13 augustus 2003), • Risicoanalyseprotocol Veiligheidsprogramma (conceptversie 27 augustus 2003), • Informatie- en controleprotocol implementatie Veiligheidsprogramma (conceptversie 21 augustus 2003), • Financieel protocol (conceptversie augustus 2003),
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
115
•
Tweede voortgangsrapportage «Naar een veiliger samenleving» (conceptversie 27 augustus 2003), • Concept ontwerpbegroting 2004 Justitie en BZK • Kwaliteitstoets formats (28 augustus 2003) • Interne nota’s betreffende het Veiligheidsprogramma, 4. Interviews/gesprekken met het Programmabureau Veiligheid, DFEZ. Door de auditdiensten is een referentiemodel opgezet om de aspecten sturen, monitoren en verantwoorden te beoordelen. Iedere paragraaf start cursief met de norm die wij gehanteerd hebben bij de beoordeling. Het door de auditdiensten ontwikkelde referentiemodel is als bijlage toegevoegd. Met instemming hebben wij kennisgenomen van de reactie van de stuurgroep op onze rapportage. De voortgang van de aanbevelingen wordt door ons betrokken in toekomstige rapportages. 2. Sturen Om een programma als het veiligheidsprogramma adequaat te kunnen beheersen zijn aspecten als duidelijke verantwoordelijkheden, eenduidige taken en bevoegdheden, heldere communicatie tussen betrokken partijen en duidelijke doelstellingen van groot belang. Daarom is in deze audit onderzocht of het instellingsbesluit en het plan van aanpak van het Veiligheidsprogramma duidelijk en zonder discrepanties het sturingsconcept beschrijven. Daarnaast is bekeken of de afspraken over de communicatie en de kwaliteit van de informatievoorziening, zoals weergegeven in de protocollen, duidelijk zijn.
2.1 Aansturing De taken, de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van ieder betrokken partij dienen duidelijk vastgelegd en gecommuniceerd te zijn. Eenduidige bevoegdheden, eenduidige taken en duidelijke verantwoordelijkheden zijn van groot belang voor het aansturen en beheersen van het programma. Het instellingsbesluit programmaorganisatie veiligheid geeft inzicht in hoe deze aspecten binnen het programma georganiseerd zijn. Daarnaast geeft ook het plan van aanpak «implementatie van het Veiligheidsprogramma» een beeld van hoe deze aspecten vorm moeten krijgen in de dagelijkse praktijk. Wij zijn van mening dat er op dit moment nog een tekstuele discrepantie bestaat tussen het instellingsbesluit en het plan van aanpak. Volgens het instellingsbesluit is de stuurgroep verantwoordelijk voor de coördinatie van de uitvoering van het programma. Zij heeft tot taak de voortgang van en samenhang tussen de maatregelen uit het programma te bewaken. Het plan van aanpak spreekt in plaats van coördinatie over sturing op de uitvoering van het programma en de bewaking van de voortgang van en de samenhang tussen de maatregelen uit het programma. De voorlopige conclusies van de audit zijn aanleiding geweest voor de stuurgroep het instellingsbesluit en het plan van aanpak aan te passen. Na aanpassing van het plan van aanpak en de uitwerkingen van het plan van aanpak in de vorm van de protocollen, zullen wij vaststellen of de nog bestaande discrepantie is geëlimineerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
116
2.2 Protocollen De afspraken tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dienen duidelijk te zijn. (wie, wat, wanneer, hoe, tijdspaden, kwaliteit, specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch) Bij een programma met een groot financieel belang en veel betrokken partijen, zijn protocollen hulpmiddelen om de coördinatie te vereenvoudigen. Protocollen kunnen dienen om eenduidigheid (bijvoorbeeld met betrekking tot het gebruik van definities) en tijdige aanlevering van de gewenste informatie met een afgesproken kwaliteitsniveau te reguleren. De programmaorganisatie heeft een aantal concept-protocollen opgesteld. De inhoud van de protocollen komt gezien de verscheidenheid van de partners in afstemming met de partijen tot stand. Bij de toepassing van de protocollen dient de verantwoordelijke (lijn)organisatie een leidende rol te vervullen. De taak van de centrale programmaorganisatie hierin is zorg dragen voor eenduidigheid, een brede toepassing, het signaleren van inconsistentie (toetsing) en bij twijfel aan de kwaliteit van de aangeleverde informatie het analyseren en oplossen ervan. Wij constateren in dit stadium dat de beschikbare concepten van de protocollen (nog) onvoldoende duidelijk en volledig zijn als wij die toetsen aan de hierboven cursief vermelde norm. Bij het opstellen van de protocollen is (nog) niet bij de diverse partners vanuit de lijnorganisaties geïnventariseerd of en zo ja welke protocollen van invloed zijn op het programma. De controleactiviteiten dienen in de protocollen zo veel als mogelijk aan te sluiten op bestaande afspraken en procedures Benadrukt wordt dat sprake is van een groeimodel; dit laat onverlet dat haast is geboden bij de verdere uitwerking van de protocollen gezien de planning voor de uitvoering van het programma. 3. Monitoring Gezien het grote aantal maatregelen en het belang van maatschappelijke effecten voor het programma verdient het monitoren van informatie over middelen, uitvoering en effecten extra aandacht binnen het programma. Achtereenvolgens komen aan de orde: inzicht in risico’s, kwaliteit van de niet-financiële informatie en netwerksturing.
3.1 Inzicht in risico’s De programmaorganisatie dient inzicht te hebben in de risico’s voor het behalen van de programmadoelstellingen. Bij de uitvoering van het programma vinden in de lijn risicoanalyses plaats. Deze risicoanalyses verschaffen de leden van de stuurgroep inzicht in de risico’s die spelen binnen de onder hen ressorterende organisatieonderdelen. Het in ontwikkeling zijnde risicoanalyseprotocol is hierop aanvullend. Het heeft als doel te voorzien in een systematiek waarmee geborgd wordt dat: • risico’s tijdig gesignaleerd worden, • de risico’s tijdig op het juiste niveau worden gemeld en • afdoende maatregelen getroffen kunnen worden. De uitkomsten van de analyses volgens dit protocol en de door de programmaorganisatie uitgevoerde risicoanalyse voor het programma moeten inzicht geven in de risico’s voor het behalen van de doelstellingen van het programma. Dit houdt in dat een programmabrede risicoanalyse zich niet kan beperken tot de voor rekening van de ministers komende elementen van het programma. Een risicoanalyse moet het hele programma en de relevante omgeving omvatten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
117
De auditdiensten hebben geconstateerd dat voor eenderde van de maatregelen nog geen risicoanalyse is uitgevoerd. In bijna alle gevallen hebben de lijnorganisaties nog geen maatregelen geformuleerd om de geconstateerde risico’s – indien ze zich voordoen – te beperken. De programmaorganisatie heeft nog geen programmabrede risicoanalyse uitgevoerd. Wij zijn van mening dat dit, gelet op de coördinerende rol van de centrale programmaorganisatie, wel tot haar verantwoordelijkheden behoort. Wij onderschrijven de mening van de programmaorganisatie dat niet alle risico’s (en eventueel te nemen maatregelen) in de invloedssfeer van de bij het programma betrokken organisaties vallen. Wij zijn wel van mening dat deze risico’s als zij bekend worden, transparant gecommuniceerd dienen te worden aan de Tweede Kamer. De auditdiensten hebben geconstateerd dat het risicoanalyseprotocol op dit moment enkel kaderstellend van opzet is. In het protocol worden nog geen eisen gesteld aan de wijze waarop de risico’s moeten worden vastgesteld. Hierdoor is het protocol nog vrijblijvend van aard en heeft het programmabureau (nog) geen invloed op de uitvoering (afdwingbaarheid) noch de kwaliteit ervan. Onze conclusie is dan ook dat de stuurgroep nog geen samenhangend totaaloverzicht heeft van de risico’s voor de implementatie en uitvoering van het programma. Hoe ver de programmabrede risicoanalyse moet reiken, hangt mede af van de kwaliteit van de risicoanalyses die in de lijn zijn uitgevoerd. Wij kunnen ons vinden in de opmerking van de stuurgroep, dat de ontwikkeling van de programmabrede risicoanalyse mede samenhangt met een prioriteitsstelling van de maatregelen uit het programma.
3.2 Niet-financiële informatie De (verzamelde) niet-financiële informatie dient bruikbaar te zijn. De verzamelde eenheden dienen consistent te zijn gedefinieerd. Voor goede monitoring geldt dat de verzamelde niet-financiële informatie valide, betrouwbaar, nauwkeurig en bruikbaar moet zijn. Dit is een algemene kwaliteitseis voor niet-financiële informatie die is opgenomen in de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid. Het programmabureau heeft vanuit haar coördinerende rol een eerste kwaliteitstoets uitgevoerd op de aangeleverde niet-financiële informatie door de lijnorganisaties. Daarbij heeft het bureau ondermeer gekeken of de maatregelen specifiek, meetbaar en tijdgebonden zijn geformuleerd. Zo is het bijvoorbeeld bij het aspect tijdgebonden belangrijk dat een streefdatum is vastgesteld en tussendoelen zijn benoemd. Dit sluit aan bij de opmerkingen van de Commissie voor de Rijksuitgaven1. Zij stelt daarover: «Bovendien is niet van alle maatregelen bekend wanneer ze dienen te zijn geïmplementeerd. Een strakke planning in de tijd is van groot belang bij een groot project. De commissie meent overigens dat het aanbevelenswaardig is, in geval van langdurende projecten, tussendoelen te stellen». De uitkomsten van de eerste beoordelingen van de maatregelen door het programmabureau zijn als volgt:
1
Advies over de groot projectstatus van de nota «Naar een veiliger samenleving» (28 684, nr. 12).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
118
Specifiek en meetbaar
Tijdgebonden
Voldoende
Onvolledig
Onvoldoende
N.v.t.
17
13
60
26
Ja 56
Grof 28
Onvolledig 19
Nee 10
De bevindingen van de programmaorganisatie zijn aanleiding geweest om de doelstellingen en de planning door de lijnorganisaties te laten aanpassen. De auditdiensten hebben een vergelijkbare analyse uitgevoerd naar de kwaliteit van de geformuleerde doelstellingen, waarbij de aspecten specifiek en meetbaar zijn gesplitst in de beoordeling. De uitkomsten van het programmabureau komen in grote lijnen overeen met de bevindingen van de auditdiensten. Veel doelstellingen voldoen nog niet aan de criteria specifiek, meetbaar en tijdgebonden. Op dit moment kan nog niet beoordeeld worden of de maatregelen over de duur van het project consistent uitgevoerd en gerapporteerd (kunnen) worden. Wij hebben de stuurgroep geadviseerd om in het verder te ontwikkelen informatieprotocol normen vast te stellen voor de kwaliteit van de informatie. Als aandachtspunten hierbij willen wij noemen de door de Commissie voor de Rijksuitgaven gemaakte opmerkingen en de eisen zoals die in Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid genoemd zijn.
3.3 Netwerksturing De bevoegdheden van de betrokken partijen dienen duidelijk te zijn. De communicatie tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dient tijdig te zijn. De communicatie tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dient betrouwbaar te zijn. De programmaorganisatie geeft als kernaspect voor het programma aan, dat zij middels netwerksturing invulling wil geven aan de coördinatie van de uitvoering van het programma. De programmaorganisatie noemt de Arrondissementale Justitiële Beraden (AJB’s) als voorbeeld van netwerksturing op het uitvoerende niveau. De AJB’s hebben tot taak een optimale afstemming en samenwerking tussen de justitiële organisaties op regionaal niveau tot stand te brengen. Verder is het programmabureau voornemens, volgens het plan van aanpak «implementatie Veiligheidsprogramma», een communicatieplan op te stellen voor verschillende niveaus van communicatie om de netwerksturing te bevorderen. Wij hebben de stuurgroep geadviseerd het voorgestelde communicatieplan met voortvarendheid uit te werken en te implementeren. In het plan van aanpak wordt daarnaast gesproken over de volgende aspecten: «regionale netwerkvorming, borgen van interacties tussen actoren, uitwisseling van informatie, doelen en middelen tussen partners, en uiteindelijk de totstandkoming van een gezamenlijke probleemoplossing binnen het regionale netwerk». Hoewel de in dit citaat genoemde aspecten worden onderschreven door de auditdiensten, ontbreekt tot nu toe de uitwerking. Hierdoor ontstaat ruimte voor verschillende interpretaties van de bovengenoemde aspecten met als mogelijk gevolg dat de netwerksturing of samenwerking van de partners onvoldoende vorm krijgt. Wij hebben de stuurgroep geadviseerd het concept netwerksturing nader uit te werken, zodat het monitoren van dit kernaspect gerealiseerd kan worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
119
4. Verantwoorden Een goede verantwoording betekent een inzichtelijke, betrouwbare en onderbouwde rapportage. Deze drie vereisten hanteert de Algemene Rekenkamer in het rapport «Informatievoorziening grote projecten». De Algemene Rekenkamer concludeert bovendien in haar rapportage dat voor een goede verantwoording ook duidelijke afspraken nodig zijn tussen de Tweede Kamer en de bewindspersonen over de wijze van verantwoorden. Hierna komen aan de orde: het causaliteitsvraagstuk, de financiële verantwoording en de inzichtelijkheid van maatregelen.
4.1 Causaliteitsvraagstuk De gerapporteerde resultaten dienen een relatie te hebben met de programmadoelstellingen. De (verzamelde) niet-financiële informatie dient relevant te zijn voor het programma. De hoofddoelstelling van het programma is het tegengaan van criminaliteit en overlast/verloedering in de publieke ruimte. In de periode 2008– 2010 moet een landelijke reductie tot stand worden gebracht met 20 à 25 procent in objectieve onveiligheid. Maatregelen moeten in dat kader niet als zelfstandige eenheden, maar in samenhang met elkaar worden gezien. Om deze reden ziet de programmaorganisatie er dan ook initieel van af om vooraf de beoogde outcome op de veiligheid per maatregel vast te stellen. De Commissie voor de Rijksuitgaven zegt hierover in haar advies dat in groot projectvoortgangsrapportages «een uiterste poging wordt ondernomen aan te geven of de maatschappelijke problemen worden opgelost en of dat dankzij het beleid is gebeurd. Als de causaliteit niet eenduidig kan worden aangetoond, behoren de ministers in ieder geval de benodigde informatie te verschaffen aan de Kamer om haar in staat te stellen een oordeel te geven over de plausibiliteit van het effect». De auditdiensten zijn van mening dat in de komende voortgangsrapportages meer duidelijkheid moet worden gegeven over mogelijke causaliteit van doelstellingen, beleidsspeerpunten en maatregelen. Wij hebben de stuurgroep geadviseerd hiernaar nader onderzoek te verrichten. Daarbij is het waarschijnlijk dat enkel de plausibiliteit (aannemelijkheid) kan worden aangegeven.
4.2 Financiële verantwoording De programmaorganisatie dient te rapporteren over alle aan de Tweede Kamer toegezegde informatie.
1
Motie Cornielje (Kamerstukken 28 600 VII nr. 91).
In de brief van 3 april 2003 aan de voorzitter van de Tweede Kamer geven de ministers van BZK en Justitie aan hoe aan de Kamer verantwoording wordt afgelegd «[...] op een wijze die recht doet aan de controlerende verantwoordelijkheid van de Kamer en aan de motie Cornielje1, en die tevens recht doet aan de wens de papieren bureaucratie zo beperkt mogelijk te houden». In de door de ministers voorgestane systematiek wordt afgezien van de toepassing van een door Cornielje voorgestelde handhavingsbegroting. In plaats van het toepassen van een handhavingsbegroting wordt door de ministers voorgesteld «binnen de reguliere budgettaire systematiek (financiële) helderheid en herkenbaarheid van (relevante onderdelen uit) het Veiligheidsprogramma» te bieden. Het voorgaande impliceert, blijkens de brief, dat binnen de reguliere budgettaire systematiek aangegeven wordt «wat en wanneer er concreet tot stand moet worden gebracht, wat daar concreet voor gedaan moet worden in termen van output en outcome, en wat het gaat kosten». Volgens deze lijn heeft de programmaorganisatie het financieel protocol uitgewerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
120
Hierbij plaatsen wij de volgende kanttekeningen. Ten aanzien van de toepassing van de «reguliere budgettaire systematiek» merken wij op dat dit feitelijk betekent dat de budgetten ten behoeve van het programma worden toegevoegd aan de reguliere begrotingsartikelen. De beoogde helderheid en herkenbaarheid is – voor wat betreft de begrotingskant – te bieden. Lastiger ligt het voor wat betreft de realisatiekant, tot uitdrukking komend in de departementale jaarverslagen. Overeenkomstig de gekozen systematiek kunnen de verantwoorde uitgaven onder de reguliere begrotingsartikelen niet worden «gesplitst» in uitgaven voor «reguliere onderwerpen» en uitgaven in het kader van het veiligheidsprogramma. De uitgaven voor het veiligheidsprogramma zijn in de departementale jaarverslagen niet afzonderlijk zichtbaar. Binnen de bestaande begrotingssystematiek is naar onze mening voor wat betreft de verantwoording van de uitgaven voor het programma onvoldoende inzicht te bieden in bestedingen. De door de programmaorganisatie gekozen systematiek is – gezien de wens de papieren bureaucratie zo beperkt mogelijk te houden te billijken, maar er bestaat een discrepantie tussen de mogelijkheden ervan en de toezeggingen door de Ministers aan de Tweede Kamer. Met de door de ministers gekozen systematiek, krijgt het monitoren van de prestatiesgegevens een hogere prioriteit. Dit sluit naar onze mening aan bij de filosofie van VBTB.
4.3 Inzichtelijkheid van maatregelen De rapportage van de programmaorganisatie dient inzichtelijk te zijn. De (verzamelde) niet-financiële informatie dient relevant te zijn voor het programma. Bij een groot project bestaat het gevaar dat de informatievoorziening uitdijt tot onbeheersbare proporties. Dat betekent dat het belangrijk is om op hoofdlijnen te rapporteren, waarbij wel alle belangrijke onderwerpen aan bod komen. In de tweede voortgangsrapportage is de programmaorganisatie er in geslaagd de hoofdtekst tot de hoofdlijnen te beperken. Wel is de hoeveelheid maatregelen, waarover in de bijlage wordt gerapporteerd, groot. Het gaat er niet alleen om dat de Tweede Kamer betrouwbaar wordt geïnformeerd, maar ook dat dat over de juiste zaken gebeurt. Of het programmabureau nu de juiste meetpunten heeft gekozen om de Tweede Kamer te informeren over de voortgang van het bereiken van de hoofddoelstelling van het programma, kunnen de auditdiensten op dit moment niet beoordelen. Hierover zouden de ministers afspraken moeten maken met de Tweede Kamer. De relevantie van de meetpunten is van belang om in de toekomst te kunnen vaststellen of de doelstellingen van het programma gehaald zijn. Wij hebben de stuurgroep geadviseerd de inzichtelijkheid van de voortgangsrapportages te vergroten, door een prioriteit aan de maatregelen toe te voegen op basis van in overleg met de Tweede Kamer te kiezen criteria. De stuurgroep heeft aangegeven te zullen onderzoeken of het haalbaar is een selectie te maken om te komen tot een nader vast te stellen rubricering van maatregelen waarover aan de Tweede Kamer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
121
uitgebreider gerapporteerd wordt. Zij wil hierbij aansluiten op de uitkomsten van de door de programmaorganisatie uit te voeren risicoanalyses. Tot het geven van een nadere toelichting zijn wij gaarne bereid. Directeur Auditdienst Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties M. J. Winters RA Directeur Auditdienst Ministerie van Justitie P. J. Ierschot RA
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
122
BIJLAGE 1
Referentiemodel
STURING Nr.
Norm
Onderdelen
1.a
De communicatie tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dient duidelijk te zijn. De afspraken tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dienen duidelijk te zijn.
a- De programmaorganisatie dient afspraken te hebben gemaakt met de betrokken partijen over welke onderwerpen informatie-uitwisseling plaatsvindt. b- De programmaorganisatie dient afspraken te hebben gemaakt met de betrokken partijen over definities binnen de informatie-uitwisseling. a- De afspraken tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dienen specifiek te zijn. b- De afspraken tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dienen meetbaar te zijn. c- De afspraken tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dienen acceptabel te zijn. d- De afspraken tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dienen realistisch te zijn. e- De afspraken tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dienen tijdgebonden te zijn. f- De afspraken tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dienen consistent door de tijd heen te blijven a- De taken van ieder betrokken partij dienen duidelijk vastgelegd en gecommuniceerd te zijn. b- De verantwoordelijkheden van ieder betrokken partij dienen duidelijk vastgelegd en gecommuniceerd te zijn. c- De bevoegdheden van ieder betrokken partij dienen duidelijk vastgelegd en gecommuniceerd te zijn. a- De programmaorganisatie dient duidelijk afspraken te hebben gemaakt met de betrokken partijen over de tijdigheid van de informatievoorziening. b- De programmaorganisatie en de betrokken partijen dienen afspraken te hebben gemaakt over de frequentie van de informatievoorziening. c- De programmaorganisatie dient duidelijk afspraken te hebben gemaakt met de betrokken partijen over het tijdig signaleren en communiceren van knelpunten a- De programmaorganisatie dient duidelijke afspraken te hebben gemaakt met de betrokken partijen over de juistheid van de informatievoorziening. b- De programmaorganisatie dient duidelijke afspraken te hebben gemaakt met de betrokken partijen over de volledigheid van de informatievoorziening. a- De programmaorganisatie dient te beschikken over een geordende administratie. b- De programmaorganisatie dient te beschikken over een toegankelijke administratie.
1.b
1.c
De bevoegdheden van de betrokken partijen dienen duidelijk te zijn.
2.
De communicatie tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dient tijdig te zijn.
3.
De communicatie tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dient betrouwbaar te zijn. De administratie van de programmaorganisatie dient ordelijk te zijn. De administratie van de programmaorganisatie dient actueel te zijn. De programmaorganisatie dient inzicht te hebben in de risico’s voor het behalen van de programmadoelstellingen De programmaorganisatie dient te beschikken over een adequaat programmaplan.
4.
5. 6.
7.
a- De programmaorganisatie dient te beschikken over een administratie die up-to-date is. De programmaorganisatie dient een risicoanalyse uit te voeren waarbij aandacht geschonken dient te worden aan: Juridische risico’s; Organisatorische risico’s; Technische risico’s; Ruimtelijke risico’s; Financiële risico’s; Maatschappelijke risico’s; Politieke risico’s; Veiligheidsrisico’s a- De programmaorganisatie dient in het programmaplan de projectinrichting duidelijk aan te geven. b- De programmaorganisatie dient in het programmaplan het projectmanagement duidelijk aan te geven. c- De programmaorganisatie dient in het programmaplan de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de programmaorganisatie en -leden duidelijk aan te geven. d- De programmaorganisatie dient in het programmaplan de risico’s en beperkingen van het programma duidelijk aan te geven. e- De programmaorganisatie dient in het programmaplan de informatiestromen duidelijk aan te geven. f- De programmaorganisatie dient in het programmaplan de financiële stromen duidelijk aan te geven. g- De programmaorganisatie dient in het programmaplan de aanwezige beheersmaatregelen duidelijk aan te geven. (zie ook 6)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
123
MONITORING Nr.
Norm
Onderdelen
1.
De (verzamelde) niet-financiële informatie dient valide te zijn.
2.
De (verzamelde) niet-financiële informatie dient betrouwbaar te zijn.
a- De programmaorganisatie dient de te verzamelen informatie op de juiste manier te operationaliseren: • de verzamelde eenheden dienen consistent te zijn gedefinieerd. • de verzamelde eenheden dienen representatief te zijn voor de rapportage en verantwoording. b- De (verzamelde) niet-financiële informatie dient relevant te zijn voor het programma. a- De programmaorganisatie dient de verzamelde informatie adequaat archiveren opdat de verantwoording controleerbaar is. b- De programmaorganisatie dient te beschikken over adequate procedures om de betrouwbaarheid van de verzamelde informatie vast te stellen. c- De programmaorganisatie dient te beschikken over adequate procedures om de controleerbaar van de verzamelde informatie vast te stellen. d- De programmaorganisatie dient te beschikken over adequate procedures om de integriteit van de verzamelde informatie vast te stellen. e- De programmaorganisatie dient te beschikken over adequate procedures om de continuïteit van de te ontvangen informatie te waarborgen. f- De programmaorganisatie dient te beschikken over adequate procedures om de continuïteit van de verzamelde informatie te waarborgen. g- De programmaorganisatie dient te beschikken over adequate procedures om de tijdigheid van de verzamelde informatie vast te stellen. h- De programmaorganisatie dient de waarborgen voor de betrouwbaarheid van de verzamelde informatie vast te leggen in een informatie- en controleprotocol. i- De programmaorganisatie dient voor ieder informatieleverende partij over een informatie- en controleprotocol te beschikken. j- De programmaorganisatie dient er zorg voor te dragen dat in het informatie- en controleprotocol het recht van review door de Auditdienst is opgenomen.
3.
De (verzamelde) niet-financiële informatie dient nauwkeurig te zijn. De (verzamelde) niet-financiële informatie dient bruikbaar te zijn.
4.
5.
De programmaorganisatie dient de financiële informatie op juiste wijze aan de reguliere begrotingsen verantwoordingscyclus te ontlenen.
a- De verzamelde niet-financiële informatie dient te specifiek zijn. b- De verzamelde niet-financiële informatie dient meetbaar te zijn. c- De verzamelde niet-financiële informatie dient tijdig te zijn. d- De verzamelde niet-financiële informatie dient door de tijd heen consistent te zijn. e- De verzamelde informatie dient aan te sluiten bij de informatiebehoeften van de ministers en de Tweede Kamer. a- De programmaorganisatie dient over adequate procedures om de financiële informatie op juiste wijze aan de reguliere begrotings- en verantwoordingscyclus te ontlenen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
124
VERANTWOORDING Nr.
Norm
Onderdelen
1.
De rapportage van de programmaorganisatie dient inzichtelijk te zijn.
2.
De rapportage van de programmaorganisatie dient betrouwbaar te zijn.
3.
De rapportage van de programmaorganisatie dient onderbouwd te zijn.
a- De programmaorganisatie dient in de rapportage aan te geven wat de mate van betrouwbaarheid van de (niet-financiële) gegevens is. b- De gerapporteerde resultaten dienen een relatie te hebben met de programmadoelstellingen. c- De prestatiegegevens dienen op een consistente wijze te worden gepresenteerd. d- Wijzigingen in de wijze van presenteren van de prestatiegegevens dienen vermeld te zijn. e- De rapportage dient inzicht te verschaffen in de mate waarin beoogde doelstellingen zijn bereikt. f- De rapportage dient inzicht te verschaffen in de mate waarin beoogde activiteiten zijn verricht. g- De rapportage dient inzicht te verschaffen in de mate waarin geraamde financiële en nietfinanciële middelen zijn benut. h- De rapportage dient inzicht te verschaffen in de relatie tussen ingezette middelen en prestaties. i- De rapportage dient inzicht te verschaffen in wijzigingen in de relatie tussen doelstellingen en ingezette middelen. j- De rapportage dient inzicht te verschaffen in de relatieve bijdrage van de ingezette middelen aan de realisatie van de doelstellingen. k- De rapportage dient inzicht te verschaffen in geplande en gerealiseerde prestaties en de verhouding tussen beide. l- De rapportage dient inzicht te verschaffen in oorzaken van verschillen tussen geplande en gerealiseerde prestaties. m- De rapportage dient inzicht te verschaffen in de mate waarin prestaties niet of niet tijdig worden gerealiseerd. n- De rapportage dient inzicht te verschaffen in de risico’s voor het Veiligheidsprogramma ten gevolge van afwijkingen tussen planning en realisatie. o- De rapportage dient inzicht te verschaffen in de mate waarin de omstandigheden zijn veranderd. p- De rapportage dient inzicht te verschaffen in de mate waarin ideeën over de relatie tussen de prestaties en de beoogde effecten zijn veranderd. q- De rapportage dient inzicht te verschaffen in de onderkende risico’s en de wijze waarop deze zijn afgedekt. a- De programmaorganisatie dient te beschikken over adequate procedures om de verzamelde informatie op een betrouwbare wijze te consolideren. b- De programmaorganisatie dient te beschikken over adequate procedures om de verzamelde informatie op een betrouwbare wijze te aggregeren. c- De programmaorganisatie dient te beschikken over adequate procedures om de tijdigheid van de verzamelde informatie te waarborgen. d- De programmaorganisatie dient te rapporteren over alle aan de Tweede Kamer toegezegde informatie. e- De programmaorganisatie dient te rapporteren over alle doelstellingen. f- De programmaorganisatie dient te rapporteren over alle daadwerkelijk ingezette middelen. g- De programmaorganisatie dient te rapporteren over alle geplande middelen. h- De programmaorganisatie dient te rapporteren over de voortgang en de status van alle maatregelen. i- De programmaorganisatie dient te rapporteren over alle relaties tussen doelstelling en middelen. j- De programmaorganisatie dient te rapporteren over alle afwijkingen tussen geplande en gerealiseerde prestaties. k- De programmaorganisatie dient te beschikken over procedures om de betrouwbaarheid van de rapportage te waarborgen a- De programmaorganisatie dient alle wijzigingen in de wijze van presentatie te beargumenteren. b- De programmaorganisatie dient de mate van realisatie van de doelstellingen te beargumenteren. c- De programmaorganisatie dient de mate van de ingezette maatregelen te beargumenteren. d- De programmaorganisatie dient de mate van benutting van financiële en niet-financiële middelen te beargumenteren. e- De programmaorganisatie dient de relatie tussen de ingezette en prestaties te beargumenteren. f- De programmaorganisatie dient wijzigingen in de relatie tussen middelen en doelstellingen te beargumenteren. g- De programmaorganisatie dient de relatieve bijdrage van de ingezette middelen aan de realisatie van de doelstellingen te beargumenteren. h- De programmaorganisatie dient verschillen tussen geplande en gerealiseerde prestatie te beargumenteren. i- De programmaorganisatie dient niet of niet tijdig gerealiseerde prestaties te beargumenteren. j- De programmaorganisatie dient risico’s voor het Veiligheidsprogramma ten gevolge van afwijking tussen planning en realisatie te onderbouwen. k- De programmaorganisatie dient veranderingen in omstandigheden te beargumenteren. l- De programmaorganisatie dient onderkende risico’s en de wijze waarop deze worden afgedekt te beargumenteren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
125
BIJLAGE VIb
REACTIE OP AUDITRAPPORTAGE In de brief van 3 april 2003 naar aanleiding van de motie Cornielje hebben wij aangegeven dat wij voornemens waren de essentie van de procedureregeling grote projecten en de VBTB-systematiek toe te passen op de uitvoering van en de rapportage over het Veiligheidsprogramma. Een centraal onderdeel van de procedureregeling grote projecten betreft een bij te voegen rapportage van de departementale accountantsdienst op de uitvoering (Kamerstukken 2001–2002, 28 247, nr. 1; Bijlage B, artikel 9). Wij onderstrepen derhalve het belang van een dergelijke auditrapportage voor de kwaliteit van de uitvoering. Met de toekenning van de formele groot projectstatus door Uw Kamer op dinsdag 9 september 2003 is ons voornemen door Uw Kamer overigens nog eens bekrachtigd. Met belangstelling hebben wij dan ook de resultaten van de eerste rapportage van de beide departementale auditdiensten (hierna; DAD’en) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie naar aanleiding van het uitbrengen van de Tweede voortgangsrapportage over het Veiligheidsprogramma bezien. Zoals in de rapportage is te lezen geldt ook voor de wijze van auditing dat het zoeken is naar de juiste vorm en inhoud. In reactie op de eerste rapportage van de DAD’s hechten wij er allereerst aan om onze grote waardering uit te spreken over de heldere, kritische en tegelijk ook zeer constructieve toonzetting van de rapportage. Op tal van plaatsen gaan kritische opmerkingen over knelpunten direct gepaard met concrete aanbevelingen voor de wijze van aanpak. Suggesties die, zoals uit de tekst van de rapportage reeds blijkt door ons vaak in dank zijn aanvaard en overgenomen waar dit mogelijk was. Ook wordt in positieve zin gesproken over door ons reeds ondernomen activiteiten die ertoe strekken de kwaliteit van de informatie te vergroten in termen van specifiek, meetbaar en tijdgebonden (p. 4). In de loop van de komende periode zullen wij nader bezien in hoeverre we aan de andere kritische opmerkingen en aanbevelingen van de auditdiensten tegemoet kunnen komen. Op dit moment is dit in veel gevallen nog te vroeg. De in cursief aangeven normeringen van de auditdiensten onder elke subparagraaf zullen daarbij als leidraad kunnen dienen. Op deze plaats zij echter tevens aangegeven dat wij er naar zullen streven de bureaucratie in de uitvoering zo beperkt mogelijk te houden. Dit betekent dat instrumenten als protocollen, risicoanalyses en onderzoeken naar effecten vooral op die plaatsen zullen worden ingezet waar zij naar onze mening het meest dienstig zijn om een goede uitvoering en het behalen van de doelstellingen van het Veiligheidsprogramma te waarborgen. Het gaat immers niet om de toepassing van de instrumenten op alle maatregelen en prestaties op zich; het gaat om de toepassing van de juiste instrumenten op de meest zwaarwegende maatregelen. De komende periode zullen wij mede aan de hand van kritische opmerkingen van de DAD’en, moeten bezien waar zulks het geval is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
126
BIJLAGE VIc
PLAN VAN AANPAK AUDITDIENSTEN Den Haag, Juli 2003 Nr. DDS/5 232 786/03 INHOUD SAMENVATTING
128
1. Achtergrond: het Veiligheidsprogramma 1.1. Organisatie van het Veiligheidsprogramma De Stuurgroep Veiligheid Programmamanager en programmabureau Interdepartementale afstemming Uitvoering in de lijn Regelgeving en financiering
128 129 130 131 131 131 131
2. Opzet van de audit 2.1. Werking van het Veiligheidsprogramma 2.2. Object van de audit 2.3. Procedureregeling grote projecten 2.4. Probleemstelling en onderzoeksvragen 2.5. Normen 2.6. Gegevensbronnen van de audit 2.7. Rapportage 2.8. Onderzoekskaders
138 138 139 140 141 144 144 144 145
3. Werkplan
146
4. Planning 4.1. Financiering van de controles 4.2. Planning
147 147 147
5. Teambezetting
148
6. Bijlagen: Bijlage 1: Normenkader Bijlage 2: Kaders uit hoofde van de procedureregeling grote projecten Bijlage 3: Risico’s
148 149
150 153
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
127
SAMENVATTING Dit plan van aanpak beschrijft de aanpak van de audit van het Veiligheidsprogramma. Het Veiligheidsprogramma beoogt de veiligheid in de samenleving te vergroten. Een reductie van de criminaliteit en overlast in de publieke ruimte met 20 tot 25% moet vanaf 2006 in het vizier komen. Daartoe is een gemeenschappelijke programmaorganisatie ingericht die het bereiken van deze doelstelling moet ondersteunen. Het Veiligheidsprogramma is met het aannemen van de motie Cornielje aangewezen als Groot Project. In de brief «Naar een veiliger samenleving» van 3 april 2003 geven de ministers van BZK en Justitie invulling aan de motie Cornielje. Daarmee wordt voorzien in periodieke en geïntegreerde informatievoorziening van de Tweede Kamer over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. Verder is er de wettelijke verplichting voor de departementale auditdiensten van Justitie en BZK om het Veiligheidsprogramma regulier aan een audit te onderwerpen. Opdrachtgever van de audit zijn de ministers van BZK en Justitie. Opdrachtnemer zijn de beide directeuren van de auditdiensten. De audit richt zich op de wijze waarop de gemeenschappelijke programmaorganisatie invulling geeft aan haar taak om het Veiligheidsprogramma te sturen, te monitoren en er verantwoording over af te leggen. De auditdiensten rapporteren halfjaarlijks hun bevindingen aan de Tweede Kamer. De bevindingen hebben de vorm van antwoorden op de onderzoeksvragen. Daarbij zal de rapportage in mei vooral ingaan op de kwaliteit van de voortgangsrapportage van het Veiligheidsprogramma: is de geleverde rapportage inzichtelijk, betrouwbaar en onderbouwd? Zijn de gepresenteerde gegevens betrouwbaar en relevant? De jaarlijkse rapportage van de auditdiensten in oktober aan de Tweede kamer zal zich vooral richten op de gemeenschappelijke programmaorganisatie van het Veiligheidsprogramma: kan deze goed sturen, monitoren en verantwoorden? De rapportages van de auditdiensten zullen in concept worden voorgelegd aan het programmabureau en de Stuurgroep Veiligheid. Vervolgens zullen de rapportages via de ministers, al dan niet vergezeld van een beleidsreactie, samen met de voortgangsrapportages van het Veiligheidsprogramma aan de Tweede Kamer worden aangeboden. 1. Achtergrond: het Veiligheidsprogramma Op 16 oktober 2002 heeft het kabinet de nota «Naar een veiliger samenleving» (TK, 2002–2003, 28 684, nrs. 1 en 2)1 aangeboden. De nota werkt het hoofdthema Veiligheid uit het Strategisch Akkoord uit tot een pakket van beleidsmaatregelen dat, voorzien van een programmatisch kader, de weg moet uitzetten naar een veiliger samenleving.
1
In het vervolg aangeduid als Veiligheidsprogramma.
Doelstelling voor het kabinet is dat de handhaving en criminaliteitsbestrijding door de overheid naar behoren wordt uitgevoerd. Het vastgestelde tekort in de rechtshandhaving moet daarom worden teruggedrongen. Verder wil het kabinet met dit programma een reductie bereiken van de criminaliteit en de overlast in de openbare ruimte. Een gerichte aanpak met een duidelijk accent op specifiek benoemde groepen en gebieden moet dit mogelijk maken. Door het lid Cornielje is een motie (nr. 91) ingediend om aan de uitvoering van de nota de status te verlenen van «groot project» en de essentie daarvan vervolgens in te bedden in de VBTB-systematiek om zo te komen tot een handhavingsbegroting. Daarmee wordt voorzien in periodieke en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
128
geïntegreerde informatievoorziening van de Tweede Kamer (TK) over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma (VP). Op dinsdag 18 februari 2003 is de motie Cornielje door de Kamer met algemene stemmen aanvaard. Daarbij is aangegeven dat een en ander niet moet leiden tot een overmaat aan bureaucratie bij de uitvoering van het programma. In de brief «Naar een veiliger samenleving» van 3 april 2003 geven de ministers van BZK en Justitie aan hoe zij invulling geven aan de motie Cornielje en de Groot Projectstatus. Eén van de gevolgen van de motie is een wettelijke verplichting voor de departementale auditdiensten van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om het Veiligheidsprogramma regulier aan een audit te onderwerpen. Dit Plan van Aanpak beschrijft de wijze waarop de beide auditdiensten zich voornemen deze audit uit te voeren. Opdrachtgevers voor de audit zijn de beide ministers. Opdrachtnemers zijn de beide directeuren van de departementale auditdiensten. De audit richt zich op de wijze waarop de centrale programmaorganisatie onder leiding van de Stuurgroep Veiligheid invulling geeft aan haar taak om het veiligheidsprogramma te sturen, te monitoren en er verantwoording over af te leggen. De audit richt zich niet op de uitvoering van het Veiligheidsprogramma zelf. Bij deze uitvoering is een groot aantal organisaties betrokken, elk met eigen controles, evaluaties en rapportages betreffende voortgang en resultaten. De uitvoering van het Veiligheidsprogramma heeft ook eigen financiële rapportagekanalen, zoals de begrotingen en verantwoordingen van de ministeries van BZK en Justitie. Daarom zal deze audit niet resulteren in een aparte accountantsverklaring over de beschikbaar gestelde middelen; dit valt onder de reguliere verklaringen. Wel zal de audit nagaan of de door de centrale programmaorganisatie aan de Tweede Kamer verstrekte financiële en niet-financiële informatie over het Veiligheidsprogramma aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De opzet van de audit staat in hoofdstuk 2 beschreven. Hoofdstuk 3, 4 en 5 gaan over de planning van de uitvoering van de audit en de teambezetting. Het vervolg van dit hoofdstuk geeft een beeld van de organisatie van het Veiligheidsprogramma. Achtereenvolgens komen aan de orde: de Stuurgroep Veiligheid, de programmamanager en het programmabureau (tezamen de gemeenschappelijke programmaorganisatie), de interdepartementale afstemming, de wijze waarop het programma wordt uitgevoerd (in de lijn), en de regelgeving en de financiering van het Veiligheidsprogramma. In bijlage 1 is het normenkader opgenomen dat in de audit wordt gehanteerd. Bijlage 2 schetst welke elementen uit de procedureregeling grote projecten in de audit worden meegenomen. In bijlage 3 ten slotte zijn – niet-limitatief – de risico’s opgenomen voor de controle van het Veiligheidsprogramma. Organisatie van het Veiligheidsprogramma De implementatie en uitvoering van het (kabinetsbrede) Veiligheidsprogramma geschiedt onder gezag en verantwoordelijkheid van de (onder)Raad voor de Veiligheid onder voorzitterschap van de ministerpresident. De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie zijn eerst verantwoordelijken en feitelijk opdrachtgever voor de implementatie en uitvoering. Het veiligheidsprogramma wordt, onder verantwoordelijkheid van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en van Justitie, uitgevoerd binnen het huidige bestel met behulp van de bij de veiligheid betrokken organisaties. De uitvoering van de maatregelen van het Veiligheidsprogramma is belegd bij en geschiedt onder verantwoordelijkheid van de bestaande organisaties in de veiligheid en rechtshandhaving. Aanvullend is er een gemeenschappelijke programmaorganisatie in het leven geroepen, bestaande uit de Stuurgroep Veiligheid, de Programma-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
129
manager Veiligheid en het Programmabureau Veiligheid. Taak van deze programmaorganisatie is de coördinatie van de uitvoering van het programma. Hiertoe bewaakt zij de voortgang van en samenhang tussen de maatregelen uit het veiligheidsprogramma. Ook de verantwoording aan de Tweede Kamer wordt verzorgd vanuit deze organisatie.
Raad voor de Veiligheid MinJUS en MinBZK
Stuurgroep Veiligheid
Programma manager Programmabureau Veiligheid Centrale taken
Veiligheidsklimaat Criminaliteitsreductie 20-25 % Justitie (incl. Rechtspraak)
BZK (incl .Politie)
Veelplegers
II
Jeugd
I Urgentiegebieden
Overige ministeries o.a. V&I OCW,VWS,EZ,V&W Ketenpartners Welzijn/Zorg IV
Burgers en Bedrijfsleven V
Gemeenten en Provincies III
De Stuurgroep Veiligheid Door de ministers is een ambtelijke Stuurgroep Veiligheid ingesteld. Deze zal bij formele instellingsbeschikking worden bekrachtigd. De Stuurgroep fungeert als gemandateerd opdrachtgever en staat onder de dagelijkse leiding van de pDG Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie van BZK en de DG Rechtshandhaving van het ministerie van Justitie. De verdere samenstelling van de Stuurgroep is zodanig dat daarin de lijnverantwoordelijkheden van de ministers van BZK en van Justitie alsmede het Openbaar Ministerie en de rechtsprekende macht samen komen. De Stuurgroep treedt van tijd tot tijd in overleg met vertegenwoordigers uit het veld verenigd in een klankbordcommissie. De Stuurgroep draagt zorg voor het goed en adequaat (doen) uitvoeren van de maatregelen, onderdelen en taken binnen de door het Veiligheidsprogramma, de bewindslieden, de ministerraad en het parlement gestelde kaders. De Stuurgroep, vertegenwoordigd door de voorzitters, is verantwoordelijk voor de coördinatie van de uitvoering van het programma. Zij heeft tot taak de voortgang van en samenhang tussen de maatregelen uit het Veiligheidsprogramma te bewaken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
130
Programmamanager en programmabureau Ter ondersteuning van de Stuurgroep is door de ministers van Justitie en BZK een programmamanager aangesteld en een gezamenlijk programmabureau ingericht. De programmamanager treedt tevens op als secretaris van de Stuurgroep. De programmanager handelt in opdracht van de pDGOOV en de DGRh. Zij geven de kaders aan waarbinnen de programmamanager vrijheid van handelen heeft (in termen van beleid, resultaatseisen, randvoorwaarden en normen m.b.t. de beheersaspecten: tijd, geld kwaliteit, informatie en organisatie). De programmamanager heeft – als secretaris van de Stuurgroep recht op visie vooraf op alle relevante stukken die het Veiligheidsprogramma betreffen, e.e.a. ter beoordeling van de programmamanager. Hij bevordert de tijdige uitvoering van de maatregelen uit het Veiligheidsprogramma en bewaakt de voortgang van en de samenhang tussen die verschillende maatregelen. Verder verzorgt de programmamanager de informatievoorziening aan de Tweede Kamer en betrokkenen en geeft leiding aan het programmabureau. Het programmabureau is een gezamenlijk bureau van en voor de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties. Beide departementen participeren actief in het bureau. Het bureau heeft tot taak de Stuurgroep en de programmamanager te ondersteunen en faciliteren bij de uitvoering van hun taken. Het bureau wordt ingericht voor de periode 1 januari 2003 tot en met 1 juli 2007. De tussenevaluatie eind 2004/begin 2005 kan echter tot aanpassing leiden. Interdepartementale afstemming De ambtelijke afstemming met de overige departementen wordt geborgd in de Interdepartementale Commissie voor de Veiligheid (ICV), ambtelijk voorportaal voor de Raad voor de Veiligheid. Op dit niveau verzorgen de pDGOOV en DGRH de ambtelijke afstemming. De programmanager verzorgt de ambtelijke afstemming op operationeel en materieel niveau. Daartoe wordt een klankbordcommissie bij het programmabureau ingericht onder voorzitterschap van de programmamanager en met secretariële ondersteuning van het programmabureau. Uitvoering in de lijn Het Veiligheidsprogramma wordt zoveel mogelijk uitgevoerd binnen het huidige bestel om vertragingen te voorkomen, zoals hierboven is vermeld. Bestaande instrumenten en mogelijkheden worden hierbij zo goed mogelijk benut. In de periode november 2002–februari 2003 zijn alle maatregelen in de lijn bij de betrokken departementsonderdelen en organisaties belegd en de daarvoor verantwoordelijke portefeuillehouders zijn aangewezen. In deze periode is een groot aantal maatregelen bovendien geclusterd in grotere en met elkaar samenhangende programma’s met een eigen uitvoeringsorganisatie en een eigen programmamanagement (voorbeelden hiervan zijn het programma «Modernisering Sanctietoepassing» en het programma «Jeugd terecht»). Daarnaast hebben ook binnen directies vaak (tijdelijke) organisatorische aanpassingen plaatsgevonden om een uitvoering van het Veiligheidsprogramma mogelijk te maken. Regelgeving en financiering De regelgeving moet in drie delen worden gesplitst, te weten: 1. regelgeving groot project 2. regelgeving beleidsuitvoering BZK en Justitie 3. regelgeving beleidsuitvoering betrokken andere ministeries en partners VP
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
131
Regelgeving groot project De procedures en eisen van een groot project zijn in de volgende documenten vastgelegd: • Jaarrapportage procedureregeling grote (TK 26 399–2/1999–2000) projecten • Wijziging procedureregeling grote (TK 28 247–1/2001–2002) projecten • Handreiking informatievoorziening grote (Algemene Rekenkamer) projecten • Bijlage bij de Handreiking (AR – 29 oktober 2002) • Handboek Controle DAD paragraaf 580 • HAFIR In dit plan van aanpak baseren wij ons primair op de regeling zoals die op 6 maart 2002 aan de TK is gestuurd (TK 28 247-1) en de door de Algemene Rekenkamer opgestelde handreiking. Voor de controle zijn op hoofdlijnen de belangrijkste eisen vastgelegd in de artt. 5 en 6 en de bijlagen B en C. Dit normenkader is in bijlage 2 aan dit plan van aanpak uitgewerkt naar de werkzaamheden van de auditdiensten.
Financiering programma vanuit BZK en Justitie Vanuit de begrotingen van de ministeries van BZK en Justitie zijn in de volgende artikelen middelen geallocceerd ten behoeve van de financiering van het VP. De overzichten zijn een voorlopig integraal overzicht van de middelen en (voorziene) verdelingen die voor de Veiligheid in het Strategisch akkoord en het Hoofdlijnenakkoord ter beschikking zijn gesteld (Veiligheidsenveloppe I en II). Tevens treft U aan de in voorkomende gevallen nog indicatieve verdeling daarvan over de ketenpartners. Het Kabinet Balkenende I heeft bij het Strategisch Akkoord van juli 2002 een bedrag van € 800 mln aan extra middelen voor de veiligheid toegekend. Bij de Algemene Politieke Beschouwingen is naar aanleiding van de motie Zalm, voor 2003 eenmalig € 130 mln en vanaf 2004 € 20 mln structureel aan deze enveloppe veiligheid toegevoegd (= veiligheidsenveloppe I). In het Veiligheidsprogramma van oktober 2002 en in de Eerste voortgangsrapportage van mei 2003 is vervolgens aangegeven hoe deze middelen zullen worden besteed. Bij de Eerste voortgangsrapportage is tevens aangegeven dat deze middelen mogelijk niet voldoende zouden zijn om alle problemen op te lossen. Het kabinet Balkenende II heeft in het Hoofdlijnenakkoord van mei 2003 aangegeven dat het vigerende Veiligheidsprogramma zou worden uitgevoerd en aangevuld. Het kabinet heeft daarvoor aanvullende middelen ter beschikking gesteld voor de oplossing van de knelpunten bij de politie en in de justitieketen (enveloppe II: € 350 mln minus de gelden voor de Commissie Van der Haak). Daarnaast zijn additionele middelen voor specifieke doeleinden ter beschikking gesteld; een deel hiervan zal ook voor onderwerpen worden aangewend die in aanvulling op het Veiligheidsprogramma worden gebracht. Het betreft de middelen voor jeugd en preventie. Tot slot zijn bij Hoofdlijnenakkoord ook specifieke taakstellingen opgelegd die onderdelen van het Veiligheidsprogramma raken.
Additionele middelen Onderstaande bevat een totaaloverzicht van de financiële intensiveringen van beide kabinetten voor het Veiligheidsprogramma (tabel I). Dit totaaloverzicht kan als de financiële uitgangssituatie voor het gehele programma gelden. Hierin zijn opgenomen de veiligheidsenveloppen I en II alsmede de envelop voor jeugd en preventie (justitiedeel; oplopende
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
132
reeks tot € 35 mln). De envelop jeugd en preventie (VWS-deel; oplopende reeks tot €65 mln) is in onderstaande overzicht niet opgenomen: de bijbehorende maatregelen kunnen weliswaar effect hebben op de veiligheidssituatie maar strekken niet primair tot (verbetering in/van) de veiligheid. Tabel I. intensiveringen BZK en Justitie veiligheid (SA, HA en Jeugd/preventie) I Veiligheidsenveloppe Strategisch akkoord Intensiveringsruimte (x € mln)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
163 130
568 20 20 67 3 – 72 – 26 580 17
800 20 30 85 4 – 74 – 26 839 – 59
800 20 40 85 5 – 74 – 26 850 – 31
800 20 40 85 5 – 74 – 26 850 6
Enveloppe Veiligheid APB-Motie Zalm Intensivering Boetes en transacties Specifieke financiering BZK (acres politiebudget) Specifiek Justitie Onvermijdelijke tegenvallers justitie Onvermijdelijke tegenvallers BZK Restant te verdelen Intertemporele compensatie
52 17 – 77 – 26 259 1
331 20 10 54 1 – 75 – 26 315 65
Totaal Intensiveringen Strategisch akkoord
261
381
597
780
820
857
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Veiligheid: justitiele keten, politie Intertemporele compensatie
7
150 – 15
250 –6
300 1
350 14
350 0
Totaal Intensiveringen Veiligheid
7
135
244
301
364
350
2003
2004
2005
2006
2007
2008
11
18
28
35
35
0
11
18
28
35
35
268
526
858
1 108
1 219
1 242
II Veiligheidsenveloppe Hoofdlijnenakkoord Intensiveringsruimte (x € mln)
III Veiligheidsenveloppe Jeugd en preventie (Justitiedeel) Intensiveringsruimte (x € mln) Veiligheid: justitiedeel jeugd en preventie Totaal intensiveringen Jeugd/preventie (justitie)
Totaal Veiligheid I, II en III
Specifieke taakstellingen In het Strategisch- en het Hoofdlijnenakkoord zijn aan verschillende organisaties die betrokken zijn in de veiligheidsketen ook specifieke taakstellingen opgelegd (zie tabel II). Het betreft taakstellingen voor de politie (efficiency, ziekteverzuim), het openbaar ministerie, de rechtsprekende macht, de rechtsbijstand, de Dienst Justitiële Instellingen (DJI) en de reclassering (SRN). De scope van deze taakstellingen is breder dan (enkel) het Veiligheidsprogramma en de veiligheidsketen, maar kunnen op (de uitvoering van) Tabel II. Taakstellingen Hoofdlijnenakkoord bedragen x € mln.
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Politie (efficiency ziekteverzuim) Justitieketen
–2
– 32 – 53
– 54 – 102
– 55 – 103
– 57 – 104
– 57 – 104
Totaal taakstellingen uit Hoofdlijnen
–2
– 85
– 156
– 158
– 161
– 161
het programma wel van invloed zijn. Om deze reden worden zij op deze plaats op hoofdlijnen aangegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
133
Beoogde inzet van de additionele middelen De beoogde inzet van de middelen uit het Strategisch Akkoord wordt uitgewerkt in de financiële paragraaf van het Veiligheidsprogramma. In tabel III wordt een overzicht gegeven van deze beoogde inzet tezamen met de beoogde inzet van de middelen uit het Hoofdlijnenakkoord (veiligheidsenvelop en envelop jeugd/preventie (Justitiedeel)). Voor een goed begrip, het betreft hier weer enkel de inzet van de additionele middelen (de «plus»); de taakstellingen (de «min») blijven verder buiten beschouwing. Tabel III. Inzet van middelen BZK en Justitie (SA, HA) I. Bestedingen uit Strategisch akkoord (x € mln) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Sanctiecapaciteit (5 000) Jeugdcriminaliteit/veelplegers Strafrechtketen (incl. aanpak doorlooptijden) Sterktegroei politie (4 000 fte) Kwaliteit Politie Politieonderwijs Rampenbeheersing & brandweer Douane & Kmar
Totaal bestedingen uit SA/enveloppe I
II. Bestedingen bij hoofdlijnenakkoord (x € mln)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
70 20 39 112 20
97 40 53 144 37 3 7
168 69 55 199 63 13 16 14
207 118 59 255 81 20 20 20
207 118 85 255 95 20 20 20
220 118 110 255 95 20 20 20
261
380
597
780
820
857
2003
2004
2005
2006
2007
2008
38 29 178 94 18 262
45 29 227 92 28 329
53 29 283 85 35 400
53 29 269 85 35 386
* politie (15%) * van den Haak (incl. intert. Comp.) * Justitieketen (na aftrek van den Haak en intert. comp.) – w.v. reeds toegedeeld * Jeugd en preventie (justitiedeel) Totaal bestedingen ogv Hoofdlijnenakkoord
7
23 17 95 95 11 145
Totaal bestedingen uit HLA/Enveloppe
7
146
261
328
400
386
268
526
858
1 108
1 219
1 242
Totaal bestedingen
7
Doorvertaling additionele middelen naar operationele doelstellingen van BZK en Justitie In de brief naar aanleiding van de motie Cornielje (Kamerstukken II, 28 684, nr. 8) heeft het kabinet er de voorkeur aan gegeven om de uitvoering van het Veiligheidsprogramma gestalte te geven binnen de reguliere budgettaire systematiek. Een afzonderlijke handhavingsbegroting zou gezien het groot aantal betrokken actoren, de reguliere budgettaire systematiek te zeer ontwrichten (nu dit bij alle actoren een «uitsnede» VP zou betekenen). Daarnaast zou ook de uitvoering te zeer worden belast. In onderstaande tabellen IVa (BZK) en IVb (Justitie) worden de additionele middelen derhalve concreet doorvertaald naar de reguliere operationele beleidsdoelstellingen van de departementen. Met dit overzicht wordt zo goed mogelijk recht gedaan aan de helderheid van input van de middelen binnen de reguliere budgettaire systematiek. Het overzicht is te zien als een verwijsindex voor de situatie tot dusverre. De uitgaven zullen, zoals vermeld in de brief naar aanleiding van de motie Cornielje, eveneens binnen de reguliere systematiek worden verantwoord. Bij onderstaande tabellen zijn de volgende opmerkingen op zijn plaats. • Alleen de additionele middelen uit het Strategisch akkoord en het Hoofdlijnenakkoord worden vermeld, niet de (specifieke) taakstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord; • De presentatie beperkt zich tot de departementen van BZK en van Justitie en reflecteert de stand van zaken bij indiening van deze voortgangsrapportage (begin oktober 2003).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
134
•
•
•
•
•
De additionele middelen voor de opheffing van knelpunten bij de politie conform het Hoofdlijnenakkoord zijn in onderstaand overzicht voorlopig opgenomen onder beleidsdoelstelling 2.2 (sterktegroei politie). Dit kan nog doorwerking krijgen naar kwaliteit politie (2.2) en onderwijs politie (2.5). In het najaar volgt hierover nadere besluitvorming. De additionele middelen voor de opheffing van knelpunten en het in balans brengen van de justitieketen uit het Hoofdlijnenakkoord zijn tot en met 2004 verwerkt. Deze middelen worden in onderstaand overzicht weergeven en meerjarig doorgetrokken. De in de Eerste voortgangsrapportage nog aangegeven mogelijke temporiseringen van de ambities als gevolg van de knelpunten in de justitieketen worden niet doorgevoerd en de vigerende ambities uit het Veiligheidsprogramma blijven derhalve gehandhaafd. Op het moment dat het kabinet heeft besloten over de meerjarige aanwending van de voor het oplossen van knelpunten in de justitiële keten uitgetrokken extra middelen, zullen de ambities voor het jaar 2007 worden geformuleerd. Deze besluitvorming wordt voorbereid aan de hand van een prognosemodel voor de veiligheidsketen, dat op dit moment wordt ontwikkeld. De nog onverdeelde reeks voor de Justitieketen bedraagt € 84 mln.(2005), € 134 mln.(2006), € 198 mln.(2007) en € 184 mln. (2008) en is in onderstaande overzichten (nog) niet opgenomen. Voor de onderdelen DJI en SRN (beleidsdoelstellingen 5.1.2 t/m 5.1.5) worden ten behoeve van een sluitend overzicht voor het Veiligheidsprogramma als zodanig ook de aanvullingen uit eigen middelen en de onderlinge overboekingen aangegeven die betrekking hebben op het programma Modernisering van sanctietoepassing (MST) onderdeel van het Veiligheidsprogramma. De middelen voor Douane/KMAR en voor de Commissie Van der Haak die eveneens uit de veiligheidsenveloppen van het Stategisch(Douane/KMAR) en het Hoofdlijnenakkoord (Van der Haak) worden gefinancierd, zijn in onderstaande overzichten voor BZK en Justitie niet opgenomen. Het geheel van de tabellen IVa. en IVb. telt als gevolg hiervan voor de goede orde daarmee niet op tot het totaal van de tabellen I en III.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
135
Tabel IV a. Verdeling middelen Veiligheid (SA, HA) naar operationele doelstelling (BZK) bedragen x € mln. O.D. 2.2
2.2
2.5
Onderdeel Politie (sterktegroei)
Politie (kwaliteit)
Politie (onderwijs)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Enveloppe Veiligheid SA Veiligheid HA
112,0
144,0 23,0
199,0 38,0
255,0 45,0
255,0 53,0
255,0 53,0
Totaal
112,0
167,0
237,0
300,0
308,0
308,0
Veiligheid SA Veiligheid HA
20,0
37,0
63,0
81,0
95,0
95,0
Totaal
20,0
37,0
63,0
81,0
95,0
95,0
3,0
13,0
20,0
20,0
20,0
3,0
13,0
20,0
20,0
20,0
16,0
20,0
20,0
20,0
Veiligheid SA Veiligheid HA Totaal
3.2/3.3
Rampenbeh. en brandweer
Veiligheid SA Veiligheid HA Totaal
Totaal BZK
0,0
0,0
0,0
16,0
20,0
20,0
20,0
132,0
207,0
329,0
421,0
443,0
443,0
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
136
Tabel IV b. Verdeling middelen Veiligheid (SA, HA en Jeugd/preventie) naar operationele doelstelling bedragen x mln. O.D. 3.1
3.2.4
3.3.1.
3.3.2.
3.3.3.
2003 Onderdeel Huiselijk geweld
Slachtofferhulp
Openbaar Ministerie
Forensisch Instit.
DG Rechtshandhaving
Enveloppe Veiligheid jeugd/ preventie
2004
2005
2006
2007
2008
1,0
2,0
2,0
3,0
3,0
Totaal
0,0
1,0
2,0
2,0
3,0
3,0
Veiligheid SA Veiligheid HA
0,1
0,1 0,3
0,2 0,3
0,3 0,3
0,4 0,3
0,6 0,3
Totaal
0,1
0,4
0,5
0,6
0,7
0,9
Veiligheid SA Veiligheid HA
10,2
15,4 19,6
21,9 18,6
28,2 16,6
39,5 9,6
48,4 9,6
Totaal
10,2
35,0
40,5
44,8
49,1
58,0
Veiligheid SA Veiligheid HA
0,1
3,0 0,7
3,0 0,7
3,0 0,7
4,0 0,7
5,6 0,7
Totaal
0,1
3,7
3,7
3,7
4,7
6,3
Veiligheid SA
0,9
3,9
3,8
3,7
1,3
0,6
0,9
3,9
3,8
3,7
1,3
0,6
Veiligheid SA Veiligheid HA Veiligheid jeugd/ preventie
20,0
16,6
27,9
47,5
47,5
47,5
6,5
12,0
21,5
27,5
27,5
Totaal
20,0
23,1
39,9
69,0
75,0
75,0
Veiligheid SA
20,9
21,0
11,5
5,4
11,4
16,0
26,0
26,0
26,0
26,0
26,0
20,9
47,0
37,5
31,4
37,4
42,0
Veiligheid SA Veiligheid HA
4,6
6,9 3,0
10,9 3,0
14,4 3,0
21,8 3,0
27,7 3,0
Totaal
4,6
9,9
13,9
17,4
24,8
30,7
70,0 72,0
120,4 41,0 72,0
209,1 41,0 40,0
277,5 41,0 4,0
277,5 41,0 30,0
290,5 41,0 22,0
– 11,0
– 21,2
– 30,2
– 44,2
– 49,2
– 54,2
1,5
1,5
1,5
1,5
1,5
213,7
261,4
279,8
300,8
300,8
Veiligheid HA Totaal 3.4
4.1.1.
Jeugd terecht
Rechtsprekende macht
Veiligheid HA Totaal
4.2.1.
5.1.2/3/4 +6.3.6
Rechtsbijstand
DJI
Veiligheid SA Veiligheid HA eigen middelen overboeking Reclassering/MST Veiligheid jeugd/ preventie Totaal
131,0
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
137
bedragen x mln. 5.1.5 + 5.1.11
Reclassering/MST
2003
2004
2005
2006
2007
2008
1,3
1,5 1,6
1,6 1,6
1,7 1,6
3,1 1,6
5,6 1,6
11,0
21,2
30,2
44,2
49,2
54,2
1,5
2,0
3,0
3,0
3,0
12,3
25,8
35,4
50,5
56,9
64,4
Veiligheid SA Veiligheid HA
0,3
0,2 1,7
0,2 1,7
0,1 1,7
0,3 1,7
0,5 1,7
Totaal
0,3
1,9
1,9
1,8
2,0
2,2
Veiligheid SA Veiligheid HA
0,1
0,1 0,4
0,2 0,4
0,3 0,4
0,4 0,4
0,6 0,4
Totaal
0,1
0,5
0,6
0,7
0,8
1,0
Veiligheid SA Veiligheid HA
0,5
1,0 0,1
1,5 0,1
2,0 0,1
3,0 0,1
4,0 0,1
Totaal
0,5
1,1
1,6
2,1
3,1
4,1
0,6
0,6
0,6
0,6
0,6
0,0
0,6
0,6
0,6
0,6
0,6
201
368
444
509
561
590
Veiligheid SA Veiligheid HA overboeking Reclassering/MST Veiligheid jeugd/ preventie Totaal
5.1.6.
5.1.8.
5.2.1.
7.1
RvdK
HALT
CJIB
Tolken/onr. detentie
Veiligheid SA Veiligheid HA Totaal
Totaal Justitie
Financiering en beleidsuitvoering andere ministeries, partners VP Wat betreft de rapportage over maatregelen en onderwerpen die weliswaar de veiligheid raken maar die in een nauwe samenhang staan tot andere beleidsterreinen en die in hoofdzaak onder de verantwoordelijkheid van andere ministers dan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Justitie worden uitgevoerd, worden de maatregelen separaat door de vakministers gerapporteerd en met de TK besproken. Door het programmabureau wordt waar nodig naar de betreffende stukken verwezen en in het kader van de Raad voor de Veiligheid wordt de voortgang van die maatregelen en de eenheid van het kabinetsbeleid daarin geborgd. 2. Opzet van de audit De audit kent een systematische opzet met de volgende elementen: • werking van het Veiligheidsprogramma • kerntaken van de gemeenschappelijke programmaorganisatie • object van de audit • probleemstelling en onderzoeksvragen • normen • gegevensbronnen van de audit • rapportage Deze elementen worden in dit hoofdstuk achtereenvolgens uitgewerkt. Werking van het Veiligheidsprogramma Volgens het rapport «Naar een veiliger samenleving» kan de werking van het Veiligheidsprogramma in zijn meest eenvoudige vorm als volgt worden beschreven: • middelen worden ter beschikking gesteld aan uitvoeringsorganisaties,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
138
• •
hiermee wordt een pakket van maatregelen gefinancierd, dat tot producten leidt, het pakket van maatregelen en de bijbehorende producten leiden vervolgens tot maatschappelijke effecten.
Daarmee sluit de opzet van het Veiligheidsprogramma aan bij de VBTB systematiek. De drie genoemde stappen komen overeen met de drie w-vragen: wat gaat het kosten, wat gaan we er voor doen en wat is het resultaat. Het resultaat is wel het gevolg van het totale pakket aan maatregelen en producten; het zal in het algemeen niet mogelijk zijn om het maatschappelijke effect van één enkele maatregel aan te geven. Object van de audit De uitvoering van het Veiligheidsprogramma is opgezet als een intensivering van het bestaande beleid. De uitvoering gebeurt door bestaande organisaties. Voor regie van de uitvoering is een gemeenschappelijke programmaorganisatie opgezet. Deze bestaat uit de Stuurgroep Veiligheid, de programmamanager Veiligheid en het programmabureau veiligheid. De taken van de gemeenschappelijke programmaorganisatie zijn in een beschikking vastgelegd. Deze audit maakt voor een systematische beschrijving van deze taken gebruik van het model «Government Governance» zoals beschreven in de «Handleiding Government Governance» d.d. 5 januari 2000 van het ministerie van Financiën. De definitie van Government Governance is:
«Het waarborgen van de onderlinge samenhang van de wijze van sturen, beheersen en toezicht houden van een overheidsorganisatie, gericht op efficiënte en effectieve realisatie van beleidsdoelstellingen, alsmede het daarover op een open wijze communiceren en verantwoording afleggen ten behoeve van belanghebbenden.» Volgens deze definitie gaat het om waarborgen bij vier deelprocessen: sturen, beheersen, verantwoorden en toezicht houden. In bijlage 1 is het normenkader opgenomen dat in de audit wordt gehanteerd gegroepeerd volgens deze categorieën.
Sturen De kerntaak «sturen» kent voor de gemeenschappelijke programmaorganisatie als belangrijkste aspecten plannen, initiëren, coördineren en faciliteren van de uitvoering. Beheersen De kerntaak «beheersen» betekent voor de gemeenschappelijke programmaorganisatie vooral «monitoren»: het verzamelen en beoordelen van informatie over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. Dit kan vervolgens leiden tot bijsturen. Verantwoorden De kerntaak «verantwoorden» houdt 3-maandelijkse voortgangsrapportages aan de bewindslieden in, alsmede het tweemaal per jaar rapporteren aan het parlement. Toezicht houden Volgens het Kabinetsstandpunt «De kaderstellende visie op toezicht» dient het begrip «toezicht» niet gebruikt te worden voor toezicht door de minister op beleid en uitvoering binnen zijn ministeriële organisatie. Interne toezichthoudende taken van de programmaorganisatie zijn al opgenomen in de andere begrippen van het gogo model. De beide ministers hebben weliswaar toezichthoudende taken voor externe organisaties zoals zelfstandige bestuursorganen, maar binnen deze audit zullen deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
139
taken zonodig eveneens worden ondergebracht bij de begrippen «monitoren» en «(bij)sturen». Het begrip «toezicht» is vooral nuttig gebleken in discussies over onafhankelijke toezichthouders zoals inspecties. De onafhankelijke toezichthouder op de gemeenschappelijke programmaorganisatie is het parlement. Dit toezicht is geen onderwerp van deze audit en om verwarring te vermijden zal het begrip hier verder niet meer gehanteerd worden.
Conclusie Ten behoeve van deze audit worden de taken van de gemeenschappelijke programmaorganisatie gegroepeerd in drie kerntaken: • sturen: plannen, initiëren, coördineren en faciliteren; • monitoren: verzamelen en beoordelen van informatie over middelen, uitvoering en effecten; • verantwoorden: rapporteren aan de bewindslieden en het parlement. De uitvoering van het Veiligheidsprogramma door uitvoeringsorganisaties valt onder de jaarlijkse wettelijke audits en accountantscontroles. De onderhavige audit beperkt zich tot de kerntaken van de gemeenschappelijke programmaorganisatie. Het object van de audit is niet de uitvoering van het Veiligheidsprogramma zelf, maar het sturen, monitoren en verantwoorden door de gemeenschappelijke programmaorganisatie. Uit de werking van het Veiligheidsprogramma en de drie kerntaken van het programmabureau volgen negen combinaties. Deze combinaties zijn weergegeven in het volgende schema. Werking Veiligheidsprogramma: Middelen
Kerntaken sturen monitoren verantwoorden
→
op middelen van bestedingen van bestedingen
Pakket maatregelen en producten →
Maatschappelijke effecten
op maatregelen van uitvoering van uitvoering
op effecten van effecten van effecten
2.3 Procedureregeling grote projecten In tegenstelling tot wat de groot projectregeling1 beoogt, is door de ministers in de brief van 3 april 2003 aan de Kamer aangegeven dat niet alle stappen van de procedureregeling grote projecten zullen worden doorlopen. Dit heeft ook gevolgen voor de audit. In bijlage 2 wordt op basis van de procedureregeling aangegeven welke aspecten wel en niet worden meegenomen in de audit. De decentrale opzet van het programma brengt mee dat de ministers voor een groot deel slechts systeemverantwoordelijk zijn. De ministers hebben een systeemverantwoordelijkheid om «de keten» in staat te stellen de doelstellingen van het programma te bereiken. Slechts op een beperkt aantal aspecten van het programma is sprake van resultaatverantwoordelijkheid voor de ministers. De resultaatverantwoordelijkheid berust voor een belangrijk deel bij de betrokken partners in het Veiligheidsprogramma.
1
Zie TK 2001–2002, 28 247-1: bijl. A: art. 3–7.
De procedureregeling grote projecten heeft enkel betrekking op activiteiten waarvoor de Staat alleen of grotendeels verantwoordelijkheid draagt (artikel 1 lid 2 onder b). De regeling strekt zich dus niet uit tot de maatregelen uit het Veiligheidsprogramma waarvoor anderen dan de rijksoverheid (zoals gemeenten of de private sector) verantwoordelijkheid dragen. In het Veiligheidsprogramma is in dat kader aangegeven dat het kabinet wel aangesproken kan worden op haar inzet bij de totstandbrenging van deze maatregelen door derden (systeemverantwoordelijkheid). Het programmabureau zal dan ook zo goed mogelijk in kwalitatieve zin
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
140
rapporteren over (de voortgang in) de inzet om derden te bewegen de betreffende maatregelen te nemen.
2.4 Probleemstelling en onderzoeksvragen De probleemstelling van de audit is als volgt: Wordt voldaan aan de voorwaarden voor goede uitvoering van de drie kerntaken (sturen, monitoren en verantwoorden) van de gemeenschappelijke programmaorganisatie? De centrale positie van de gemeenschappelijke programmaorganisatie houdt in dat de regierol zich dient te richten op hoofdlijnen. Dit betekent dat de audit zelf ook gericht zal zijn op de hoofdlijnen van het Veiligheidsprogramma. Het programmabureau heeft bijvoorbeeld geen eigen budget voor de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. Financiering verloopt via het reguliere begrotingstraject. De audit zal dan ook niet resulteren in een accountantsverklaring. Controle van de besteding van de middelen door uitvoeringsorganisaties valt onder de reguliere jaarlijkse controles. Wel zal de audit nagaan in hoeverre op hoofdlijnen sturing, beheersing en verantwoording van middelen door de gemeenschappelijke programmaorganisatie voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Combinatie van de werking van het Veiligheidsprogramma (3.1) en kerntaken (3.2) levert de volgende onderzoeksvragen (alle gericht op hoofdlijnen).
Kan de gemeenschappelijke programmaorganisatie middelen, maatregelen/producten en effecten 1. goed sturen? 2. goed monitoren? 3. goed verantwoorden? Bij de uitwerking van deze drie hoofdvragen moet rekening worden gehouden met de karakteristieke eigenschappen van het Veiligheidsprogramma. Uit het rapport «Naar een veiliger samenleving» blijkt dat het Veiligheidsprogramma de volgende karakteristieken kent: • uitvoering door een groot aantal instanties, met onderlinge afhankelijkheden; • sturing ten dele vanuit ministeriële bevoegdheden, ten dele vanuit samenwerking; • ambitieuze doelstellingen gericht op maatschappelijke effecten. Uit deze karakteristieken volgt een aantal cruciale voorwaarden voor goede uitvoering van de kerntaken door de gemeenschappelijke programmaorganisatie.
Sturing Sturing van een groot aantal instanties die voor een deel van elkaar afhankelijk zijn, vereist een goede communicatie. Communicatie met alle betrokkenen dient duidelijk, tijdig, betrouwbaar te zijn. Eén van de voorwaarden hiervoor is een ordelijke en actuele administratie van de gemeenschappelijke programmaorganisatie. Bij sturing die deels op samenwerking berust, horen afspraken die duidelijk zijn. Bovendien moet duidelijkheid bestaan over bevoegdheden. Ten slotte vereist een goede sturing inzicht in de risico’s die het behalen van de ambitieuze doelstellingen in gevaar brengen. Een belangrijk instrument voor het bereiken van duidelijkheid voor alle betrokkenen is het programmaplan van het Veiligheidsprogramma. Het programmaplan is voor het gehele groot project dé basis voor iedere controleactiviteit. In dit plan moet duidelijkheid worden gegeven over de projectinrichting, projectmanagement, verantwoordelijkheden, risico’s en beperkingen, informatie- en financiële
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
141
stromen en de genomen maatregelen om het programma te beheersen. Het programmaplan wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van het programmabureau. Bij de uitvoering van het programma zijn derden, bijvoorbeeld gemeenten, politie en Openbaar Ministerie betrokken. De afspraken die met deze instanties gemaakt worden, dienen duidelijk (SMART1) te zijn om een goede sturing mogelijk te maken. Een andere eis is consistentie over de te rapporteren jaren. Dit vereist dat bij aanvang van het programma de doelstellingen eenduidig en transparant gedefinieerd moeten zijn.
Monitoring Gezien het grote aantal maatregelen en het belang van maatschappelijke effecten voor het programma verdient het monitoren van niet-financiële gegevens extra aandacht. Voor goede monitoring geldt dat de verzamelde niet-financiële informatie valide, betrouwbaar, nauwkeurig en bruikbaar moet zijn. Dit is een algemene eis voor niet-financiële informatie die is opgenomen in de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid. De validiteit (relevantie) van de gegevens in de voortgangsrapportages van het Veiligheidsprogramma zullen derhalve ook worden beoordeeld. Vanuit het ministerie van Financiën wordt gewerkt aan een normenkader voor de niet financiële informatie (uitvoering motie van Walsum2). Als dit nieuwe normenkader afwijkt van de huidige regeling, kan dit ook gevolgen hebben voor de normen die in deze audit gehanteerd worden. De resultaten hiervan kunnen ook op deze audit van invloed zijn. Met de controle en beoordeling voor het Veiligheidsprogramma zullen wij zo veel als mogelijk bij een eventuele nieuwe richtlijn aansluiten. De waarborgen voor de betrouwbaarheid en controleerbaarheid moeten door het programmabureau nog worden uitgewerkt in een informatie- en controleprotocol. Ook hier zijn goede afspraken essentieel. In dit protocol dient het recht op review door de auditdiensten opgenomen te worden. Voor wat betreft de informatie over de financiële middelen geeft het programmabureau er de voorkeur aan om deze geïntegreerd met de reguliere budgetallocatie en budgetuitputting te benaderen. Daaruit volgt dat de beoordeling van de auditdiensten op de financiële informatie zich beperkt tot het vaststellen van aansluiting van de gepresenteerde financiële gegevens met de departementale jaarrekening.
1
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden. TK 2001–2002: 27 849 en 28 035 nr. 24.
2
Verantwoorden Een goede verantwoording betekent een inzichtelijke, betrouwbare en onderbouwde rapportage. Deze vier vereisten hanteert de Algemene Rekenkamer in het rapport «Informatievoorziening grote projecten». De Algemene Rekenkamer concludeert bovendien in deze rapportage dat voor een goede verantwoording ook duidelijke afspraken nodig zijn over de wijze van verantwoorden. Goede verantwoording is alleen mogelijk als vooraf volstrekt duidelijk is afgesproken welke informatie wanneer moet worden geleverd. Pas dan kan bij de verantwoording het begrip «volledig» betekenis krijgen. Tussen de vaste kamercommissie en de bewindspersonen dient over de inhoud van de voortgangsrapportages helder te worden afgesproken wat tot de resultaatverantwoordelijke aspecten van de bewindspersonen behoort en welke aspecten tot de systeemverantwoordelijkheid voor de keten van de ministers gerekend moet worden. Daarbij dient duidelijk te zijn voor welke in de voortgangsrapportages op te nemen informatie de bewindspersoon afhankelijk is van derden. Bij de inrichting van het programmabureau dienen maatregelen te zijn opgenomen die waarborgen bieden voor een goede informatievoorziening aan de Kamer. Zonder een voldoende fundament in de informatieketen aan de Kamer heeft de rol van de auditdiensten als sluit-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
142
stuk in de informatievoorziening een beperkte toegevoegde waarde. Eén van de basisgegevens hierbij vormt het nog te accorderen instellingsbesluit voor het programmabureau. Verder is de wijze waarop het programmabureau de door de uitvoeringsorganisaties aangeleverde gegevens aggregeert en presenteert in de rapportages aan de Tweede Kamer van groot belang. Aan de ministers en de TK wordt twee maal per jaar een voortgangsrapportage verstrekt. Naast een kwalitatieve beschrijving van de processen en de maatregelen, wordt voor diverse meetpunten kwantitatieve informatie verstrekt. De TK wil een omschrijving van de doelstellingen van het programma (Procedureregeling bijlage A, nr. 1), en een concretisering van de doelstellingen van het programma in meetbare ijkpunten, gerelateerd aan de situatie bij ongewijzigd beleid (nulmeting). De doelstellingen moeten zo concreet geformuleerd worden dat effectmeting na realisering van het programma mogelijk is (Procedureregeling bijlage A, nr. 2). De TK wil dat in de voortgangsrapportages zoveel mogelijk, maar minimaal éénmaal per jaar wordt aangegeven in welke mate de gerealiseerde planning en prestaties hebben bijgedragen aan de oorspronkelijke doelstelling van het programma (Procedureregeling bijlage B, nr. 5). In haar rapport Informatievoorziening grote projecten1 stelt de Algemene Rekenkamer over deze bepaling dat als men zoekt naar de maatschappelijke effecten van het programma, de bepaling moeilijk toepasbaar is aangezien deze effecten voor het grootste deel pas zullen optreden nadat het programma is afgerond. Bovenstaande betekent dat de auditdiensten op basis van de door de ministers met de TK gemaakte afspraken moeten beoordelen of de gegeven informatie en de meetpunten redelijkerwijs kunnen bijdragen als monitor voor het programmabureau en als verantwoording naar de Kamer gegeven de toetsende rol die de Kamer heeft. Naast de beoordeling van de relevantie van de meetbare ijkpunten moet vastgesteld worden dat de gepresenteerde waarden bij de nulmeting betrouwbaar en op basis van betrouwbare bronnen tot stand zijn gekomen.
Onderzoeksvragen De hiervoor besproken voorwaarden voor een goede taakuitvoering van de gemeenschappelijke programmaorganisatie leiden tot de volgende onderzoeksvragen: Goede sturing: • Is de communicatie tussen de gemeenschappelijke programmaorganisatie en andere betrokkenen duidelijk, tijdig, betrouwbaar? • Zijn de afspraken tussen de betrokken partijen duidelijk? • Zijn de bevoegdheden van de betrokken partijen duidelijk? • Is de administratie van het programmabureau ordelijk en actueel? • Bestaat inzicht in de risico’s voor het behalen van de doelstellingen van het Veiligheidsprogramma? Goede monitoring: • Is voor niet-financiële gegevens aan de voorwaarden voldaan voor valide, betrouwbare, nauwkeurige en bruikbare informatie over maatregelen/producten en effecten? • Is financiële informatie op de juiste en volledige wijze door de gemeenschappelijke programmaorganisatie aan de reguliere begrotings- en verantwoordingscyclus ontleend? 1
Zie Handreiking Informatievoorziening Grote Projecten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
143
Goede verantwoording: • Zijn de rapportages van de gemeenschappelijke programmaorganisatie inzichtelijk, betrouwbaar en onderbouwd? • Zijn de afspraken met de Tweede Kamer over de verantwoording duidelijk? 2.5 Normen De hiervoor geformuleerde onderzoeksvragen bevatten op hoofdlijnen de normen die in de audit gehanteerd zullen worden. Voor de verdere uitwerking van deze onderzoeksvragen kunnen uit een groot aantal bronnen normen worden gehaald. Deze bronnen zijn op dit moment onder meer: • bijdrageregelingen, zie de paragraaf regelgeving; • begrotingen 2002; • vergaderstukken Tweede Kamer, met name Algemeen Overleg; • regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid • handleiding government governance d.d. 5 januari 2002. De hiervoor genoemde onderzoeksvragen zijn richtinggevend bij de keuze van normen.
2.6 Gegevensbronnen van de audit De audit zal zich baseren op de volgende gegevensbronnen van het programmabureau: • plan van aanpak/projectplan programmabureau • risicoanalyse opgesteld door het programmabureau • voortgangsrapportages • eindrapportage • overige documentatie, zoals protocollen, convenanten, verslagen, etc. • administratieve organisatie • departementale jaarrekening1 • interviews met medewerkers van de gemeenschappelijke programmaorganisatie • bijwonen overleggen met de TK Buiten de gemeenschappelijke programmaorganisatie zal de audit zich baseren op: • interviews met personen in sleutelposities • relevante bevindingen van de reguliere jaarlijkse controles door departementale auditdiensten; • relevante bevindingen andere operational audits, evaluaties etc.
2.7 Rapportage De Kamer ontvangt twee maal per jaar een voortgangsrapportage vanuit het programmabureau. De auditdiensten zijn voornemens door middel van een systeemgerichte aanpak de TK een conclusie te geven over de kwaliteit van de gepresenteerde informatie. Dit betekent op hoofdlijnen dat de auditdiensten het proces van vergaring en veredeling van door de departementsonderdelen en derden aangeleverde informatie beoordelen, gegeven de afspraken zoals die tussen de Kamer en de ministers gelden.
1
Zie de hierover gemaakte opmerkingen in paragraaf 2.9 onder punt 4.
De auditdiensten rapporteren halfjaarlijks over de bevindingen aan de Tweede Kamer. De bevindingen hebben de vorm van antwoorden op de onderzoeksvragen. Daarbij zal de audit, evenals het Veiligheidsprogramma zelf, een ontwikkeltraject doorlopen en niet alle onderzoeksvragen zullen direct kunnen worden beantwoord. De rapportage in mei zal vooral ingaan op de kwaliteit van de voortgangsrapportage van het Veiligheidsprogramma: is de geleverde rapportage inzichtelijk, betrouwbaar en onderbouwd? Zijn de gepresenteerde gege-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
144
vens betrouwbaar en relevant? Dit zal aansluiten bij het proces van de reguliere jaarlijkse controle van de beide ministeries door de auditdiensten, waarvan de rapportage in dezelfde periode plaatsvindt. De jaarlijkse rapportage van de auditdiensten in oktober aan de Tweede kamer zal zich vooral richten op de gemeenschappelijke programmaorganisatie van het Veiligheidsprogramma: kan deze goed sturen, monitoren en verantwoorden? In de eerste rapportage van de auditdiensten, die in oktober 2003 aan de Tweede Kamer wordt gezonden zal de beoordeling in hoofdzaak gericht zijn op de vraag of de centrale programmaorganisatie een toereikend instrumentarium heeft ingericht en over de juiste gegevens beschikt om voldoende inhoud te kunnen geven aan haar sturende, monitorende en verantwoordende rol. De auditdiensten beoordelen ten slotte de verstrekte eindevaluatie aan de TK. De meting van maatschappelijke effecten zal daarbij een belangrijk onderwerp zijn. De mate waarin de financiële paragraaf onderdeel uitmaakt van de eindevaluatie is op dit moment nog niet bekend. De auditdiensten zullen bij een eventuele financiële paragraaf hun werkzaamheden beperken tot de aansluiting met de jaarrekeningen van de departementen over de programmaperiode. De rapportages van de auditdiensten zullen in concept worden voorgelegd aan het programmabureau en de Stuurgroep Veiligheid. In het overleg met de Stuurgroep is afgesproken dat de rapportages vervolgens via de ministers, al dan niet vergezeld van een beleidsreactie, samen met de voortgangsrapportages van het Veiligheidsprogramma aan de Tweede Kamer zullen worden aangeboden.
2.8 Onderzoekskaders In bijlage 2 zijn de werkzaamheden van de auditdiensten in het kader van dit project nader uitgewerkt. Daarbij wordt de audit op de volgende wijze begrensd:
1. Gericht op gemeenschappelijke programmaorganisatie Uit de probleemstelling volgt dat het object van dit onderzoek de gemeenschappelijke programmaorganisatie van het Veiligheidsprogramma is. De uitvoering van het programma door uitvoeringsorganisaties wordt niet onderzocht. Wel zullen de resultaten van onderzoeken naar deze uitvoering gebruikt worden bij de beoordeling van de gemeenschappelijke programmaorganisatie. 2. Geen uitspraken over haalbaarheid De auditdiensten doen geen uitspraken over de haalbaarheid van het Veiligheidsprogramma. De gewenste maatschappelijke effecten zijn van te veel factoren afhankelijk. Evenmin kunnen de auditdiensten bepalen of de budgetten toereikend zijn voor het uitvoeren van de maatregelen en het tot stand brengen van de afgesproken producten van het Veiligheidsprogramma. Het behalen van de productiedoelstellingen hangt volgens het rapport «Naar een veilige samenleving» niet alleen af van de budgettering, maar ook van herprioritering binnen de betrokken organisaties. Daarmee is het halen van productiedoelstelling voor een deel afhankelijk van de afweging van belangen door de uitvoerende organisaties. Onvoldoende commitment voor de doelstellingen bij betrokken organisaties minimaliseert de kans van slagen van het programma.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
145
Het programma heeft ook niet voorzien in een ex ante toetsing om haalbaarheid na te gaan. In plaats daarvan is gekozen voor het monitoren van voortgang en maatschappelijke effecten, opdat zonodig kan worden bijgestuurd. De audit zal zich dan ook op deze monitoring en sturing richten en geen uitspraak doen over de haalbaarheid van gestelde doelen.
3. Geen terugblik op de programmaorganisatie De auditdiensten zullen geen aandacht besteden aan de toereikendheid van de gemeenschappelijke programmaorganisatie in het verleden, toen het Veiligheidsprogramma nog niet een groot project status had, omdat dit weinig zin heeft en die periode ook slechts enkele maanden heeft geduurd. In elke rapportage zal zoveel mogelijk de actuele toereikendheid van deze organisatie voor sturing, monitoring en verantwoording worden beoordeeld. 4. Geen aparte financiële verantwoording Bij het programma moet aan de TK een verantwoording worden overlegd waaruit blijkt dat de gelden rechtmatig zijn besteed. Deze verantwoording moet worden gecontroleerd door een accountant. Door het programmabureau wordt geen separate (eind)afrekening opgesteld. Alle financiële aspecten die samenhangen met het VP worden verantwoord in de jaarrekeningen van de betreffende ministeries. De accountants van de ministeries geven bij de jaarrekening een oordeel over de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de gepresenteerde cijfers. In het kader van het VP wordt dan ook geen aparte verklaring omtrent de beschikbaar gestelde middelen afgegeven. 5. Halfjaarlijkse rapportages De audit sluit aan bij de halfjaarlijkse rapportages van de gemeenschappelijke programmaorganisatie. In mei rapporteren de auditdiensten over de kwaliteit van de verantwoordingsrapportages en met name de verantwoordingsinformatie daarin. In oktober rapporteren de auditdiensten over de programmaorganisatie: kan deze goed sturen, monitoren en verantwoorden. 6. Geen controle financiële calculaties In de regeling grote projecten staat bij onderdeel 7a vermeld dat de departementale accountantsdienst in haar rapport aandacht moet besteden aan de toegepaste calculatiemethoden. De controle van dergelijke calculaties is vooral van belang bij grote infrastructurele projecten. Bij het Veiligheidsprogramma gaat het vooral om de vraag in hoeverre de doelen (maatschappelijke effecten) zijn bereikt. De controle zal zich daar op richten en niet op de financiële calculaties. De conclusie is dat, gezien de bijzondere aard van het Veiligheidsprogramma, de audit niet aan alle genoemde vereisten van de regeling grote projecten zal voldoen. In bijlage 2 is aan de hand van de procedureregeling grote projecten aangegeven in hoeverre de auditdiensten de uitvoering van deze regeling door de programmaorganisatie zullen beoordelen. 3. Werkplan We onderscheiden een zestal producten in de audit. Dit zijn: 1. beoordelingrapport programmaplan 2. beoordelingsrapport functioneren van centrale programmaorganisatie 3. beoordelingsrapport inzake de te verstrekken informatie en nulmeting 4. beoordelingsrapport van de voortgangsrapportages 5. beoordelingsrapport van de eindevaluatie(s) 6. verklaringen bij de jaarrekeningen van de departementen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
146
Met de Stuurgroep Veiligheid is afgesproken dat de rapporten van de auditdiensten in concept worden aangeboden aan de Stuurgroep. Vervolgens worden ze, al dan niet voorzien van een beleidsreactie, via de ministers aangeboden aan de TK, gelijktijdig met de voortgangsrapportage van het programmabureau. Gegevensbron mei
2003 okt.
mei
2004 okt.
mei
2005 okt.
mei
2006 okt.
mei
2007 okt.
Programmaplan Voortgangsrapportage: Gemeenschappelijke programma organisatie
1
2
Voortgangsrapportage: Monitor/ verantwoordingsinformatie Betrouwbaarheid nulmeting Eindevaluatie Verklaring jaarrekening3 1
De rapportage voor de werking van het programmamanagement wordt jaarlijks voorzien in oktober. Gezien de startfase van het programma zien wij de rapportage in oktober 2003 over het programmamanagement als een «nulmeting» waarin «de opzet en het bestaan» ervan als belangrijkste toetsingselement onderkend wordt. In de rapportage in oktober wordt de (systematische) werking van de informatievergaring en -verdeling beoordeeld. 2 Met de rapportage in oktober 2003 wordt beoordeeld of de ijkpunten toereikend zijn gezien de geformuleerde doelstellingen. Vanaf 2004 wordt voorgesteld om jaarlijks de betrouwbaarheid van de gepresenteerde informatie te beoordelen. 3 Maakt geen onderdeel uit van het plan van aanpak voor het VP. Uitsluitend voor het inzicht in dit overzicht opgenomen.
4. Planning Het Veiligheidsprogramma kent nog een aantal onzekerheden, waardoor een exacte planning nog niet is af te geven. Onbekend is het tijdsbeslag in voorbereiding en afstemming met de beleidsafdelingen, en andere partners in het VP. Onbekend is ook het tijdsbeslag van de verdere uitwerking en afstemming van de normstellingen. De van de derden ontvangen informatie moeten worden beoordeeld. In de loop van het programma zal een nadere detaillering van de urenraming mogelijk zijn.
4.1 Financiering van de controles Door het programmabureau is in de financiële onderbouwing een lump sum bedrag opgenomen voor onder andere audits. Op basis van de hierna opgenomen planning wordt door auditdiensten van de ministeries een jaarlijkse claim gelegd van € 200 000 ter dekking van de auditkosten (€ 100 000 per ministerie).
4.2 Planning Afhankelijk van de inrichting van het programmabureau en de daarin opgenomen maatregelen die de betrouwbaarheid van de aangeleverde informatie moeten borgen, kan de auditdienst besluiten tot het periodiek, partieel roulerend reviewen van door derden aangeleverde informatie. Deze uren en activiteiten zijn vooralsnog niet begroot. Recapitulerend schatten wij dat het volgende totaal aantal uren benodigd is:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
147
activiteit1 Algemeen (overleg)2 Protocollen Programmaplan Relevantie monitor Nulmeting Programmamanagement Voortgangsrapportages Reviewbezoeken Eindoverzicht (doelstelling) Eindoverzicht (financieel) Rapportage Onvoorzien (10%) Totaal
2003
2004
2005
2006
2007
Totaal
256 350 150 586 200
88 50
88 50
88 50
78 50
160
160
160
160
1 182 pm
150 1 332 pm
100 1 332 pm
100 1 332 pm
160 120
160 60
160 60
160 60
1 282 pm pm pm 160 pm
598 550 150 1 226 200 350 6 460 pm pm pm 800 300
3 004
2 000
1 950
1 950
1 730
10 634 + pm
1
De uren voor de controles ten behoeve van de jaarrekening worden niet meegenomen in het kader van dit project. Bij de onderscheiden objecten is opgenomen de geschatte uren voor het opstellen van normenkaders en de rapportages aan de TK. De uren voor de controles ten behoeve van de jaarrekening worden niet meegenomen in het kader van dit project. Bij de onderscheiden objecten is opgenomen de geschatte uren voor het opstellen van normenkaders en de rapportages aan de TK. 2 De uren algemeen omvatten onder andere intern overleg AD, periodiek overleg tussen de AD van BZK en de AD van Justitie, overleg met het programmabureau, overleg met de klankbordgroep.
5. Teambezetting Eindverantwoordelijke voor dit project zijn de directeuren van de auditdiensten, Marius Winters (BZK) en Peter Ierschot (Justitie). Verantwoordelijk voor de uitvoering, planning en voortgang zijn Johan van Luttikhuizen (BZK) en Wim Polder (Justitie). Voor de continuïteit en de uitvoering is het van belang dat er zoveel mogelijk met een vast team wordt gewerkt. Het capaciteitsbeslag gaat in belangrijke mate afhangen van de benodigde tijd voor de voortgangsrapportages en het daadwerkelijk uit te voeren aantal reviews bij ZBO’s en dergelijke. Gezien het capaciteitsbeslag dat dit project gaat leggen op de auditdiensten, voorzien wij voor de reguliere werkzaamheden extra capaciteit te moeten inlenen. Ter dekking van deze kosten wordt een financiële claim gelegd bij het programmabureau (zie paragraaf 4.1) 6. Bijlagen De volgende bijlagen zijn bij dit plan van aanpak gevoegd: 1. normenkader 2. kaders uit hoofde van de procedureregeling grote projecten 3. risico analyse auditdienst
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
148
BIJLAGE 1
Normenkader Kerntaken Sturen
Monitoring
Verantwoording
Norm De communicatie tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dient duidelijk te zijn. De afspraken tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dienen duidelijk te zijn. De bevoegdheden van de betrokken partijen dienen duidelijk te zijn. De communicatie tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dient tijdig te zijn. De communicatie tussen de programmaorganisatie en de andere betrokken partijen dient betrouwbaar te zijn. De administratie van de programmaorganisatie dient ordelijk te zijn. De administratie van de programmaorganisatie dient actueel te zijn. De programmaorganisatie dient inzicht te hebben in de risico’s voor het behalen van de programmadoelstellingen De programmaorganisatie dient te beschikken over een adequaat programmaplan. De (verzamelde) niet-financiële informatie dient valide te zijn. De (verzamelde) niet-financiële informatie dient betrouwbaar te zijn. De (verzamelde) niet-financiële informatie dient nauwkeurig te zijn. De (verzamelde) niet-financiële informatie dient bruikbaar te zijn. De programmaorganisatie dient de financiële informatie op juiste wijze aan de reguliere begrotingsen verantwoordingscyclus te ontlenen. De rapportage van de programmaorganisatie dient inzichtelijk te zijn. De rapportage van de programmaorganisatie dient betrouwbaar te zijn. De rapportage van de programmaorganisatie dient onderbouwd te zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
149
BIJLAGE 2
Kaders uit hoofde van de procedureregeling grote projecten In de hieronder opgenomen tabel wordt op basis van de handreiking grote projecten van de AR aangegeven welke aspecten niet zijn voorzien in het plan van aanpak van de auditdiensten. Bij de aspecten die wel zijn voorzien, is aangegeven aan de hand van welke gegevensbron de auditdiensten verwachten de toetsing te kunnen uitvoeren. De procedureregeling
Bijl. A: Voorbereiding 1
2
3
4
5
6
Werkzaamheden auditdiensten
Aanwijzingen voor de informatievoorziening in de fase van voorbereiding en besluitvorming De informatievoorziening omvat in ieder geval: Een omschrijving van het probleem dat aan het projectvoorstel grondslag ligt: 1. de doelstellingen van het project, 2. de gekozen middelen om de doelstellingen te realiseren, 3. de motivering ervoor, 4. de uitgangspunten en vooronderstellingen voor realisatie, 5. een tijdsplanning en 6. eventuele raakpunten met andere activiteiten. Een concretisering van de doelstellingen van het project in meetbare ijkpunten, gerelateerd aan de situatie bij ongewijzigd beleid (0-meting); de doelstellingen moeten zo concreet geformuleerd worden dat effectmeting na realisering van het project mogelijk is. Een volledige financiële onderbouwing van het projectvoorstel, onderscheiden naar investerings/invoeringskosten en exploitatiekosten, inclusief een analyse van de daaraan verbonden risico’s; een kosten-batenanalyse of een daarmee vergelijkbaar alternatief; een beschrijving van ijkpunten respectievelijk tussendoelen met behulp waarvan de voortgang van de realisatie gemeten kan worden. De wijze van financiering van de investerings/invoeringskosten en de budgettaire inpassing van deze financiering in de (meerjaren)begroting; de gevolgen van de uitvoering van het project voor de prioriteitstelling binnen de begroting en de flexibiliteit ervan; afspraken over compensatie van eventuele overschrijdingen. Een beschrijving van de bij de projectvoorbereiding onderzochte alternatieven inclusief financiële onderbouwing en risicoanalyses; de motivering waarom deze alternatieven zijn afgevallen. De adviezen van externe deskundigen over de onderscheiden aspecten van het voorstel.
7a
Een rapport van de departementale accountantsdienst of van een openbaar accountantskantoor over in ieder geval: De toegepaste calculatiemethoden en risicoanalyses;
7b
Het realiteitsgehalte van de financiering en de budgettaire inpassing;
7c
De toereikendheid van de organisatie, die bij de voorbereiding functioneert of heeft gefunctioneerd;
7d
De toereikendheid van de organisatie die voor de uitvoering ingericht is of zal worden.
8
Voor zover relevant een procedure en tijdstip voor het nemen van de definitieve beslissing over de uitvoering (point of no return) van het project aan de hand van de meest recente gegevens; een procedure en tijdstip voor het verrichten van tussentijdse evaluatie(s) over de voortgang van het project.
7
De auditdiensten beoordelen in het kader van het projectplan uitsluitend de punten 4, 5 en 6.
De auditdiensten beoordelen in het kader van de relevantie van de informatievoorziening of de doelstellingen in voldoende mate meetbaar zijn en of de gepresenteerde 0-waarden betrouwbaar zijn. Aangezien dit programma geen investeringskarakter in klassieke zin is, maakt dit punt geen onderdeel uit van de werkzaamheden.
De financiering van het programma wordt door de auditdiensten gecontroleerd via de departementale jaarrekeningen en niet als afzonderlijk aspect binnen het programma. Dit punt is niet voorzien in het programma en maakt daarmee geen onderdeel uit van de werkzaamheden. Dit punt is niet voorzien in het programma en maakt daarmee geen onderdeel uit van de werkzaamheden.
De auditdiensten beoordelen in het kader van het projectplan de risicoanalyse. Dit maakt geen onderdeel uit van de probleemstelling zoals geformuleerd door de auditdiensten. Dit maakt geen onderdeel uit van de probleemstelling zoals geformuleerd door de auditdiensten. De auditdiensten beoordelen in het kader van het projectplan uitsluitend de gemeenschappelijke programmaorganisatie. n.v.t.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
150
De procedureregeling Bijl. B: Project-uitvoering financiële informatie 1
2
3
4
inhoudelijke informatie 5
actualiteit en peildata 6
7
8
9
10
Werkzaamheden auditdiensten
Aanwijzingen voor de informatievoorziening in de fase van de projectuitvoering De voortgangsrapportages over de uitvoering van het project bieden in ieder geval informatie over de vergelijking van planning en realisatie, over de aangegane financiële verplichtingen en uitgaven in vergelijking tot de projectbegroting en de relevante risico’s alsmede de afdekking daarvan; de besluitvormingsdocumenten vormen het ijkpunt voor de voortgangsrapportages. Indien sprake is van een verschil tussen het beschikbare budget en de actuele raming dient de omvang van dit verschil te worden weergegeven, alsmede een verklaring voor het verschil. Bij (dreigende) kostenoverschrijdingen moet een tussentijdse rapportage worden uitgebracht, met inbegrip van voorstellen voor vermijding dan wel beperking van overschrijdingen en de eventuele budgettaire inpassing ervan. Indien bij een groot project sprake is van aanbestedingen, dient in de voortgangsrapportages het saldo van de aanbestedingresultaten te worden vermeld. Indien in de projectbegroting een post «onvoorzien» is opgenomen dient in de voortgangsrapportages te worden aangegeven in hoeverre die is benut. De financiële informatie in de voortgangsrapportages moet gerelateerd kunnen worden aan informatie in de departementale begrotingsstukken. De uitgaven voor een groot project worden op één afzonderlijk begrotingsartikel of operationele doelstelling geboekt.
De auditdiensten beoordelen in het kader van het de voortgangsrapportage uitsluitend de cijfermatige verwijzing naar de beleidsartikelen in de departementale begrotingen.
In de voortgangsrapportages dient informatie te staan over vooraf met de Kamer afgesproken tussentijdse evaluaties van het project en eventuele daaruit voortvloeiende bijstellingen. Zoveel mogelijk, maar minimaal één maal per jaar wordt aangegeven in welke mate de gerealiseerde planning en prestaties hebben bijgedragen aan de oorspronkelijke doelstelling van het project.
De auditdiensten beoordelen in het kader van het de voortgangsrapportage de betrouwbaarheid van de informatie en de veredeling van de door het programma ontvangen informatie naar de TK. Verschillenanalyses in de voortgangsrapportage worden op plausibiliteit getoetst.
De voortgangsrapportages verschijnen maximaal drie maanden na de peildatum van de rapportages. Bij betrokkenheid van derden is deze termijn maximaal 4 maanden. Voor de inhoudelijke en financiële informatie dient dezelfde peildatum te worden aangehouden. Bij een jaarlijkse frequentie van voortgangsrapportage dient de peildatum bij voorkeur 1 januari te zijn. Bij een hogere frequentie dient in ieder geval 1 januari als peildatum te worden gehanteerd. Als bij de uitvoering van een groot project derden betrokken zijn, dient in de afspraken tussen de desbetreffende commissie en de bewindspersoon over de inhoud van de voortgangsrapportages helder te zijn omschreven wat de beleidsinhoudelijke verantwoordelijkheid van de bewindspersoon is en wat de verantwoordelijkheden van de genoemde derden zijn. Daarbij dient duidelijk te zijn voor welke in de voortgangsrapportages op te nemen informatie de bewindspersoon afhankelijk is van die derden. Bij de voortgangsrapportages wordt periodiek (op basis van een nader te bepalen frequentie maar minimaal één maal per jaar) een rapport gevoegd met een oordeel over de kwaliteit en volledigheid van de informatie in de voortgangsrapportages en over de toereikendheid van de projectorganisatie (in het bijzonder m.b.t. de administratieve organisatie en de interne controle van het project). Dit rapport wordt opgesteld door de departementale accountantsdienst of door een openbaar accountantskantoor. Dit rapport dient gelijktijdig met de voortgangsrapportage aan de Kamer te worden gezonden, maar een afzonderlijk document te zijn. Afspraken moeten worden gemaakt over de duur van de groot projectstatus.
Met de TK zijn specifieke rapportagemomenten afgesproken.
Verschillenanalyses in de voortgangsrapportage worden op plausibiliteit getoetst.
Zie 1.
Indien van toepassing, maakt dit onderdeel uit van de reguliere accountantscontrole van de departementale jaarrekeningen.
De auditdiensten beoordelen in het kader van het de voortgangsrapportage uitsluitend de cijfermatige verwijzing naar de beleidsartikelen in de departementale begrotingen.
Met de TK zijn specifieke rapportagemomenten afgesproken.
De auditdiensten beoordelen dit punt in het kader van het de werking van het projectplan en het programmabureau.
De auditdiensten beoordelen dit punt in het kader van het de werking van het projectplan en het programmabureau.
De auditdiensten voorzien een toetsing van de eenduidigheid van de afspraken zoals opgenomen in het projectplan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
151
De procedureregeling Bijl. C: eindevaluatie
Werkzaamheden auditdiensten
Aanwijzingen voor de eindevaluatie
2
Een eindevaluatie van een groot project omvat in ieder geval: Informatie over de mate waarin de oorspronkelijke doelstelling van een project is verwezenlijkt. Informatie over de activiteiten die daarvoor zijn verricht.
3
Informatie over de gerealiseerde kosten van het groot project.
4
Een vergelijking van de antwoorden op de eerste drie vragen met de oorspronkelijke projectplanning. Een verklarende analyse van eventuele verschillen tussen de planning en de realisatie van het project.
1
5
Door de auditdiensten is deze beoordeling opgenomen in het plan van aanpak. Door de auditdiensten is deze beoordeling opgenomen in het plan van aanpak. Door de auditdiensten is deze beoordeling opgenomen in het plan van aanpak. Door de auditdiensten is deze beoordeling opgenomen in het plan van aanpak. Door de auditdiensten is deze beoordeling opgenomen in het plan van aanpak.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
152
BIJLAGE 3
Risico’s In deze bijlage wordt een indicatie gegeven van mogelijke risico’s die kunnen optreden bij de uitvoering van de controle en de gevolgen hiervan voor de uit te brengen rapportages. Periodiek moet deze risicoanalyse geactualiseerd worden, met name wanneer zich veranderingen voordoen in (de scope van) de politiek. Deze risicoanalyse beoogt niet limitatief te zijn en is geschreven vanuit aspecten die voor de auditdiensten van belang worden geacht voor zover wij dit bij het schrijven van dit plan van aanpak op dit moment kunnen inschatten. Risico’s voor de ministers Afbreukrisico voor de ministers De AD’s hebben – in het kader van de grote projectenregeling – een zelfstandig rapporterende taak aan de TK. De minister kan de schijn tegen krijgen dat de departementale auditdienst onvoldoende onafhankelijkheid staat van de minister. De rapportage van de AD met betrekking tot de voortgangsrapportage aan de TK blijft een eigen – vaktechnische – onafhankelijke verantwoordelijkheid van de AD’s. De AD’s hebben afgesproken de rapportages via de minister naar de TK te sturen, om de minister in de gelegenheid te stellen hierop gelijktijdig een beleidsreactie te geven.
Schuivende normen onder politieke bewegingen De politiek (TK) heeft zich (nog) niet eenduidig uitgesproken over haar informatiebehoefte en de eisen waarin en waarlangs dit haar ter kennis moet worden gebracht. Dit betekent voor de minister dat de resultaten waartegen de voortgangsrapportages worden beoordeeld kunnen wijzigen, hetgeen kan leiden tot beleidsaanpassingen en herallocatie van middelen. Voor de minister is het – tijdig – herkennen van prioriteiten van belang in relatie tot het rapporteren omtrent afgesproken doelstellingen. Het is voor de AD’s dan ook zaak om politieke ontwikkelingen van dit project op de voet te volgen en vast te stellen welke invloed dit kan hebben op de controlemix en controlerichting. Risico’s voor het programma Decentrale opzet programma De decentrale opzet van het programma brengt mee dat de ministers voor een groot deel slechts systeemverantwoordelijk zijn. De ministers hebben een systeemverantwoordelijkheid om «de keten» in staat te stellen de doelstellingen van het programma te bereiken. Slechts op een beperkt aantal aspecten van het programma is sprake van resultaatverantwoordelijkheid voor de ministers. De resultaatverantwoordelijkheid berust voor een belangrijk deel bij de betrokken partners in het Veiligheidsprogramma. De procedureregeling grote projecten heeft enkel betrekking op activiteiten waarvoor de Staat alleen of grotendeels verantwoordelijkheid draagt (artikel 1 lid 2 onder b). De regeling strekt zich dus niet uit tot de maatregelen uit het Veiligheidsprogramma waarvoor anderen dan de rijksoverheid (zoals gemeenten of de private sector) verantwoordelijkheid dragen. In het Veiligheidsprogramma is in dat kader aangegeven, dat het kabinet wel aangesproken kan worden op haar inzet bij de totstandbrenging van deze maatregelen door derden (systeemverantwoordelijkheid). Het programmabureau zal dan ook zo goed mogelijk in kwalitatieve zin rapporteren over (de voortgang in) de inzet om derden te bewegen de betreffende maatregelen te nemen.
1
TK 2002–2003 kamerstuk 28 684 nr. 3, pag 61 antwoord op vragen 216/232/236.
Ontbureaucratisering1 Een van de aanbevelingen richt zich op het terugbrengen van het aantal onderwerpen en indicatoren waarop het Rijk wil sturen en verantwoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
153
ding vraagt aan de partners in het veiligheidsprogramma in het algemeen en de politiekorpsen in het bijzonder. Het kabinet zal concrete resultaatsafspraken maken met bijvoorbeeld de korpsbeheerders van de politiekorpsen, waarbij de onderwerpen beperkt blijven tot hoofdlijnen van politiewerk. Ook het aantal resultaatsindicatoren zal beperkt blijven tot tien tot twaalf. Met deze keuze beperkt het Rijk zich in de onderwerpen en de vraag om verantwoordingsinformatie en gegevens aan de partners in het veiligheidsprogramma. Gelet op de verantwoording die de ministers van BZK en Justitie aan de Tweede Kamer afleggen is uitwisseling van informatie tussen de partners in het veiligheidsprogramma en het Rijk en het opstellen van verantwoordingsinformatie noodzakelijk. Ook de beheersverantwoordelijkheid van de ministers brengt de noodzaak van verantwoordingsinformatie met zich mee, die veelal in wet en regelgeving is vastgelegd. Ook op dit punt zullen afspraken gemaakt worden. Het bovenstaande brengt onvermijdelijk een zekere administratieve belasting voor de desbetreffende organisaties met zich mee. Het is de bedoeling om die last tot het hoogst noodzakelijke te beperken. Het stelsel van prestatiebekostiging voor de politiekorpsen zal aangepast worden aan de resultaatsafspraken en de aan deze afspraken gekoppelde, beperkte set aan indicatoren. Het systeem van prestatiebekostiging zal op deze wijze een positieve stimulans vormen voor het realiseren van de gemaakte afspraken en vormt daarmee geen extra belasting die het stempel «bureaucratisch» verdient. Een en ander dient transparant en eenduidig uitgewerkt te worden in de systeem- en informatieprotocollen die door het programmabureau met de partners in het veiligheidsprogramma worden opgesteld.
1
Bron: TK 2002–2003 28684-2, pag. 5: Recent heb ik daarover nog een afsluitend advies ontvangen van de korpsbeheerders. Daarin wordt gesteld dat op grond van de kwaliteit van de onderliggende informatie, in het bijzonder maar niet uitsluitend – met betrekking tot het jaar 2000, uitbetaling van het budget voor verbeterde korpsprestaties in de tijd wordt afgeraden. Wel komen de korpsbeheerders tot een positief advies inzake de «benchmark-component». Ondanks alle inspanningen van de korpsen en de door mij uitgevoerde audit, heb ik moeten constateren, dat het nog niet goed gelukt is de kwaliteit van de gegevens op een zodanig peil te brengen dat een rechtmatige betaling mogelijk is. Dit laatste punt, de rechtmatigheid, maakt de uitbetaling van de benchmark-component onmogelijk. Derhalve heb ik besloten ook dit jaar niet tot uitbetaling over te gaan. Om te voorkomen dat dit – in mijn ogen zeer waardevolle instrument – ook volgend jaar niet tot het gewenste resultaat leidt, zal ik in het landelijk convenant nadrukkelijk afspraken maken over de voortzetting van de kwaliteitsverbetering van het gegevensbeheer en de daarbij horende minimale kwaliteit van de informatiehuishouding, in het bijzonder de interne kwaliteitsborging. Tegelijkertijd zal ik, om het instrument van prestatiebekostiging meer in lijn te brengen met de in het landelijk convenant te maken resultaatsafspraken, de onderliggende indicatoren op elkaar aan laten sluiten.
Risico’s voor de voortgangsrapportages Financiële informatie In de voortgangsrapportages die in de maand mei van ieder jaar aan de TK worden verstrekt, wordt een financiële paragraaf opgenomen. De financiële paragraaf moet transparant en eenduidig aansluiten op de gecontroleerde jaarrekeningen van de departementen. In de beoordelingsrapporten van de AD’s dient duidelijk vermeld te worden dat de rechtmatigheids- en betrouwbaarheidscontrole van de financiële gegevens niet in het kader van de grote projecten regeling worden opgenomen. Deze maken onderdeel uit van de bij de jaarrekening van de departementen af te geven verklaringen bij de jaarrekeningen.
Verschuiving van gelden Voor de realisatie van het VP zijn aanvullende middelen door de TK ter beschikking gesteld. Bij een aantal onderdelen in de keten (bijv. politieregio’s) zijn deze middelen toegekend als uitbreiding van de algemene middelen. Eén van de kenmerken van de algemene middelen is, dat deze in principe vrij te besteden zijn door de (korps) beheerders. Op dit moment is nog niet duidelijk of en zo ja op welke wijze is gewaarborgd dat deze «vrije» besteding van middelen de doelstellingen van het VP ondersteunen. Tevens kunnen voor het bereiken van de doelstellingen van het programma middelen van (andere) begrotingsonderdelen worden ingezet. Prestatiebeoordeling Voor de informatievoorziening is het programmabureau in belangrijke mate afhankelijk van derden. Het programmabureau moet op zelfstandige wijze de betrouwbaarheid van de te ontvangen informatie kunnen vaststellen. Het is de verwachting dat het leveren van niet financiële informatie niet in alle gevallen zonder de nodige aanloop-problemen zal geschieden. Wij willen in dat verband wijzen op de prestatiebekostiging voor de politiekorpsen.1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
154
Door het programmabureau zullen afspraken gemaakt moeten worden met onder andere gemeenten, politie en Openbaar Ministerie over de informatievoorziening en de betrouwbaarheid van de van informatievoorziening. Deze afspraken moeten geformaliseerd worden in informatieen controleprotocollen.
Vergelijkbaarheid informatie Om de van diverse partners ontvangen informatie te kunnen aggregeren naar zinvolle en vergelijkbare informatie ten behoeve van de TK moet de informatie onderling en in samenhang (ook in andere informatietrajecten bijvoorbeeld de politieconvenanten) met elkaar vergelijkbaar zijn. Om dit te kunnen waarborgen moeten definities van begrippen en prestatieindicatoren in een vroegtijdig stadium eenduidig gedefinieerd en gecommuniceerd te worden. Uitwerking van dit risico moet blijken uit een door het programmabureau op te stellen informatiemonitor. De motie van Walsum1 is op 25 april 2002 aangenomen. Verzoek aan de regering is een nieuw normenkader te ontwikkelen waarin zowel de deugdelijkheid van de niet financiële informatie als ook de totstandkoming daarvan, en uit te werken een daarbij passende normenkader en controlestructuur, inclusief een wettelijke verankering. Door het Ministerie van Financiën wordt aan een uitwerking hiervan gewerkt. De AD’s zullen deze ontwikkeling voor de beoordeling van het VP zo veel mogelijk volgen.
1
TK 2001–2002 kamerstuk 27 849 nr. 24.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
155
BIJLAGE VII
MONITOR JEUGD TERECHT (MJT) 1. Inleiding Een belangrijk onderdeel van het veiligheidsprogramma Naar een veiliger samenleving wordt gevormd door de aanpak van de criminaliteit onder jongeren. Deze aanpak is uitgewerkt in het programma Jeugd terecht; Actieprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003–2006. De algemene doelstelling van Jeugd terecht is het voorkomen van eerste delicten en het terugdringen van recidive. Voor de implementatie en evaluatie van Jeugd terecht is het wenselijk om de voortgang te volgen van de mate waarin deze algemene doelstelling wordt gerealiseerd en om na te gaan of bepaalde ontwikkelingen die in de nota Jeugd terecht worden geschetst zich doorzetten. Daartoe zal door het WODC in de periode 2004–2007 een jaarlijks overzicht worden geleverd van relevante gegevens op het terrein van de jeugdcriminaliteit in Nederland. Dit overzicht wordt opgenomen in de oktoberrapportage van het Veiligheidsprogramma. In de oktoberrapportage 2004 worden gegevens opgenomen over de jaren 2002 en 20031. De titel van het WODC-rapport is «Monitor Jeugd terecht», afgekort als MJT. De doelstelling van de MJT is niet het rapporteren over allerlei denkbare details op het gebied van jeugdcriminaliteit en de afdoening daarvan, maar het aanbieden van een helicopterview op de aspecten die van belang zijn om Jeugd terecht adequaat te kunnen uitvoeren en volgen. Het WODC biedt naast cijfermateriaal ook een interpretatie en analyse. Overigens zijn naast de maatregelen uit Jeugd terecht ook andere, externe, factoren van invloed op de jeugdcriminaliteit in Nederland. Dat maakt het moeilijk om harde uitspraken te doen over de mate waarin de ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit in Nederland het directe gevolg is van het in gang gezette beleid. 2. Opzet MJT De algemene doelstelling van Jeugd terecht – het voorkomen van eerste delicten en het terugdringen van recidive – is richtinggevend voor de opzet van de monitor. MJT zal voorzien in de volgende informatie: 1. 1. 1. 1.
Algemeen overzicht jeugdcriminaliteit: 1. Door jongeren zelf gerapporteerd daderschap 2. Aantal geregistreerde verdachten 3. Wijze van afdoening
2. Overzicht eerste delicten Betreft de groep jongeren tegen wie voor de eerste keer een procesverbaal is opgemaakt; dit proces-verbaal is opgemaakt in het betreffende peiljaar. 3. Overzicht recidive Hierbij worden twee groepen onderscheiden, te weten de groep jongeren met 2 t/m 5 processen-verbaal (meerplegers) en de groep jongeren met meer dan 5 processen-verbaal (veelplegers). Tenminste 1 proces-verbaal is in het betreffende peiljaar opgemaakt. Aansluitend op de in Jeugd terecht genoemde ontwikkelingen en accenten zal de informatie waar relevant worden uitgesplitst naar type delict, leeftijd (12-min, 12 t/m 17 jaar en 18 t/m 24 jaar), sekse, etniciteit/ geboorteland, gemeente (G30) en alleen of samen plegen. 1
Gegevens over 2003 voor zover beschikbaar op het moment van rapportage door het WODC.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
156
3. Gegevensbronnen De in het kader van de MJT benodigde informatie wordt ontleend aan diverse gegevensbronnen. Zelfgerapporteerd daderschap door jongeren vormt een rechtstreekse maat voor jeugdcriminaliteit. Gegevens over zelfgerapporteerd daderschap worden ontleend aan de zelfrapportage-enquête van het WODC. In de WODC-enquête wordt de jongere onder meer bevraagd omtrent de eigen etniciteit en die van zijn ouders. Hiermee wordt een probleem in politie- en rechtbankstatistieken ondervangen. Daarin wordt namelijk alleen het geboorteland van de dader geregistreerd, terwijl bijna tweederde van de 12 t/m 17-jarigen met in het buitenland geboren ouders ook zelf in Nederland is geboren. De zelfrapportage enquête wordt tweejaarlijks uitgevoerd. Gegevens over het aantal door de politie geregistreerde verdachten worden ontleend aan het politiële HKS-systeem. Deze gegevensbron omvat vele verdachtenkenmerken, alsmede informatie over recidive. Deze bron is verkozen boven de CBS-politiecijfers, omdat deze cijfers in september verschijnen hetgeen te laat is voor verwerking in de WODCrapportage. De informatie over de onherroepelijke afdoening door de rechter is afkomstig uit de Onderzoek en Beleid Database Justitiële Documentatie (OBJD) . De instroom bij en de afdoeningen door het OM worden ontleend aan OM-data (de database van het Parket Generaal) Over 12-minners die strafbare feiten hebben gepleegd bestaan geen volledige registraties. De enige beschikbare informatiebron is het Aurah-systeem van Halt. Bijgevolg hebben de gegevens alleen betrekking op 12-minners die voor een Stopreactie bij Halt terecht komen. Antwoorden op de nog resterende vragen gesteld in het Algemeen Overleg met de VKC’s van Justitie en BZK over het Veiligheidsprogramma d.d. 24 september 2003. In het Algemeen overleg van 24 september jl. met de Vaste Kamercommissies van BZK en van Justitie zijn enkele vragen vanwege tijdgebrek onbeantwoord gebleven. Door de Ministers van BZK en van Justitie is toegezegd deze vragen schriftelijk te zullen beantwoorden. Bijgaande de antwoorden op de nog openstaande vragen. 1. Diverse leden vragen om een actueel overzicht van de huidige capaciteit voor veelplegers, SOV en jeugd en de opbouw door de jaren heen. Van der Staaij (SGP), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Eerdmans (LPF) Conform de toezegging gedaan in het Algemeen Overleg is dit overzicht inmiddels opgenomen in paragraaf 3.1 van de tweede voortgangsrapportage over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. De tweede Voortgangsrapportage is gelijktijdig met deze antwoorden aan Uw Kamer toegezonden. Voor het antwoord verwijzen wij u derhalve naar paragraaf 3.1.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
157
2. Uitbreiding extra capaciteit Den Engh: wat is nodig (extra plaatsen) en hoe wordt dat gerealiseerd? Kan de minister de capaciteit verhogen tot het maximum, zoals bij de Glenn Mills-school met 55 plaatsen? Kan het tempo in de uitbreiding van SOV-plaatsen en plaatsen in Den Engh omhoog? Van der Laan (D66), Van Heemst (PvdA), Eerdmans (LPF) In het programma Jeugd terecht is voorzien in uitbreiding van internaatachtige voorzieningen zoals de justitiële jeugdinrichting Den Engh en de Glen Mills school. Eerder dan oorspronkelijk in Jeugd terecht gepland, wordt, zoals aangegeven in de beleidsbrief veelplegers van 20 mei jl., Den Engh in september 2003 met twaalf plaatsen uitgebreid. Die uitbreiding loopt in 2004 op tot 36 plaatsen in het totaal. Deze plaatsen zijn specifiek bestemd voor jeugdige veelplegers. Naast genoemde plaatsen zijn eind 2003 veertien «geoormerkte» plaatsen in reguliere jeugdopvanginrichtingen ten behoeve van jeugdige veelplegers beschikbaar gesteld. De alhier genoemde plaatsen zijn vooralsnog alleen beschikbaar voor de vier grote steden. Hoewel de aanpak in Den Engh en in de Glen Mills school veelbelovend lijkt voor jeugdige veelplegers, zijn er nog nauwelijks onderbouwde gegevens over de effecten ervan in termen van resocialiseren en niet-recidiveren. In het kader van Jeugd terecht wordt onafhankelijk evaluatieonderzoek gedaan. Mede op basis van de resultaten hiervan, en uiteraard ook afhankelijk van de beschikbare middelen, wordt bezien of verdere uitbreiding wenselijk dan wel mogelijk is. Bovengenoemde plaatsen maken onderdeel uit van de circa 2400 jji plaatsen die landelijk beschikbaar zijn en derhalve mede bestemd kunnen worden voor jeugdige veelplegers en onder toezicht gestelde jeugdigen met ernstige gedragsproblematiek. Duidelijk moet evenwel zijn dat het oormerken van jji plaatsen voor jeugdige veelplegers ten koste gaat van plaatsen voor andere jeugdige delinquenten. Naast detentie zijn er ook andere strafrechtelijke interventies beschikbaar voor jeugdige veelplegers. Gedacht kan hierbij onder meer worden aan «zware» taakstraffen en individuele trajectbegeleiding (ITB). Daarnaast wijs ik u op de brief van 16 september 2003 met onderwerp: «Prognoses sanctiecapaciteit 2003–2007». Ik heb daarin aangegeven dat er zowel bij de opvanginrichtingen als de behandelinrichtingen de komende jaren sprake is van een stijgende capaciteitsbehoefte die resulteert in grote tekorten. Rekening is daarbij gehouden met de effecten van het Veiligheidsprogramma (waaronder de aanpak van jeugdige veelplegers). Meer in het bijzonder verwijs ik naar paragraaf 6 van genoemde brief betreffende de mij voor ogen staande richting inzake jeugdsancties en de daarbij behorende coherente aanpak. 3. De beoogde capaciteit van 1 000 extra detentieplaatsen voor veelplegers is gering in relatie tot de totale doelgroep (18 000 tot 19 000 veelplegers) en de harde kern van 4 500 tot 5 000 veelplegers. Wat vindt de minister van de inzet van detentieplaatsen drugskoeriers in detentieplaatsen veelplegers? Van Heemst (PvdA) 1000 Extra detentieplaatsen specifiek voor veelplegers oogt bescheiden ten opzichte van de groep van ca. 5000 veelplegers die wij met voorrang willen aanpakken. Zonder te willen beweren, dat het aantal van 1000 plaatsen ruim bemeten is, is het onjuist te denken dat slechts een gering deel van het probleem dat de veelplegers vormen kan worden aangepakt. Voor het op waarde schatten ervan is het van belang het navolgende mede in beschouwing te nemen. Naast de uitbreiding met 1000 plaatsen specifiek voor veelplegers, kan thans reeds worden beschikt over ca. 300 plaatsen voor verslaafde veelplegers, die zijn veroordeeld tot de maatregel Strafrechtelijke Opvang Verslaafden. Over enige jaren, wanneer zoals beoogd de SOV-maatregel is opgegaan in de voorgestelde maat-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
158
regel Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD), kan dus over zo’n 1300 plaatsen worden beschikt om de met voorrang aan te pakken veelplegers langduriger te detineren. Rekening houdend met een verblijfsduur van zeg 1 jaar kunnen gedurende de looptijd van het Veiligheidsprogramma tot en met 2007 circa 4000 à 5000 veelplegers worden geplaatst. Dat nog niet alle gemeenten c.q. arrondissementen de hun toegemeten SOV-plaatsen volledig benutten, geeft aan, dat het in werkelijkheid een aantal jaren zou kunnen gaan duren, voordat ten aanzien van de totale prioritaire groep van 5000 veelplegers is overgegaan tot het opleggen van de ISD-maatregel, ook al is de capaciteit voldoende om dit sneller te doen. De ISD-maatregel en bijbehorende capaciteit is niet het enige antwoord op het vraagstuk van de veelplegers. Op dit moment reeds wordt op steeds meer plaatsen overgegaan tot een aanpak, die bestaat uit het nauwgezet volgen en bij delicten consequent vervolgen van de groep van hardnekkige veelplegers. Daarbij wordt op uiteenlopende wijze getracht een hogere strafmaat te bewerkstelligen, bijvoorbeeld door het «stapelen» van vorderingen of door de rechter inzicht te bieden in het strafrechtelijke verleden. Deze aanpak wordt ondersteund met de uitbreiding in het kader van Modernisering sanctietoepassing en de uit de extra middelen uit het Hoofdlijnen Akkoord te financieren aanvullende uitbreidingen. Ook de intensivering van het vreemdelingentoezicht en het vastzetten en vervolgens uitzetten van vooral criminele illegalen draagt bij aan de aanpak van veelplegers. Dat geldt ook voor het reserveren van capaciteit voor arrestanten (veroordeelden tot een taakstraf of een boete die hun verplichting niet zijn nagekomen en veroordeelden tot een vrijheidstraf die zich niet gemeld hebben). Naar is gebleken bestaat deze groep voor een belangrijk deel uit veelplegers, die hierdoor uit de maatschappij worden verwijderd, zij het doorgaans voor beperkte duur. Nog dit jaar zal het aantal plaatsen gereserveerd voor arrestanten worden uitgebreid tot 600 plaatsen. In het kader van de inzet van de extra middelen uit Hoofdlijnen Akkoord zal worden bezien of dit aantal nog verder kan worden uitgebreid. Tegen die achtergrond heb ik besloten met voorrang het toepassen van ambtshalve strafonderbreking (SOB) te verminderen, om zo te voorkomen dat door de SOB gearresteerde veelplegers onmiddellijk weer in vrijheid worden gesteld. Het inzetten van de capaciteit van de bijzondere opvang drugkoeriers voor het insluiten van veelplegers is vanaf 2005 reeds voorzien. Op 10 maart 2003 zond ik u een brief over de ontwikkeling van de sanctiecapaciteit in het kader van modernisering sanctietoepassing. Hieruit blijkt dat wordt voorzien dat de capaciteit voor drugskoeriers na het expireren van de Tijdelijke wet wordt verminderd en aldus vrijkomende capaciteit wordt ingezet voor veelplegers. Ik ben bereid ook de mogelijkheden dit op kortere termijn te realiseren te bezien, maar merk daarbij op dat rekening moet worden gehouden met een aantal beperkingen. Allereerst is op bijzondere opvangvoorziening voor drugskoeriers de betreffende tijdelijke wet van toepassing, die alleen ziet op het detineren van drugskoeriers. Inzet voor veelplegers kan alleen wanneer de betreffende capaciteit wordt herbestemd tot reguliere capaciteit. Het aldaar gevoerde regiem (meerpersoons celgebruik, versoberd dagprogramma) is onder de Penitentiaire Beginselenwet (PBW) nog niet volledig mogelijk. Herbestemming van deze voorziening tot detentieplaatsen voor veelplegers kan leiden tot capaciteitsverlies, omdat de PBW in dat geval wel van toepassing is en het wetsvoorstel tot verruiming van de mogelijkheden van meerpersoons celgebruik nog in behandeling is bij Uw Kamer. Het voorafgaande illustreert het belang van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, voordat de Tijdelijke wet expireert (maart 2005). Bovendien zouden veelplegers slechts voor kortere tijd in de voorziening voor drugskoeriers gedetineerd kunnen worden, omdat ook het wetsvoorstel voor de maatregel Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders nog in behandeling is bij Uw Kamer. Tenslotte vormt de capaciteit voor drugskoeriers een essentieel
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
159
onderdeel van het betreffende Plan van Aanpak. De vraag of deze capaciteit geheel of gedeeltelijk kan worden vrijgespeeld voor het detineren van veelplegers dient daarom primair in die context te worden beantwoord. Samenvattend, wil ik weldegelijk naar mogelijkheden, inclusief financiële middelen, zoeken om extra capaciteit te realiseren voor het detineren van veelplegers, bovenop die waarin reeds in de begroting is voorzien. Hierbij wordt nadrukkelijk ook gekeken naar voorzieningen in Zeist. De vraag of hiertoe ook capaciteit kan worden ingezet die voor drugskoeriers in gebruik is bespreek ik graag met u in de context van het Plan van Aanpak Drugskoeriers Schiphol, bijvoorbeeld aan de hand van de binnenkort aan u toe te zenden 5e voortgangsrapportage. 4. Is het strafmaximum van 2 jaar voor veelplegers voldoende? Geldt voor hen ook vervroegde invrijheidstelling? Geldt het maximum alleen voor meerder- of ook voor minderjarigen? Eerdmans (LPF) Ook al is de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders een maatregel, dan nog spelen overwegingen van proportionaliteit een rol, mede tegen de achtergrond van het EVRM. De begrenzing van twee jaar doet recht aan de aard van de gepleegde delicten en komt overeen met de termijn die geldt voor de SOV-maatregel. Deze maatregel wordt geïntegreerd in de ISD-maatregel. De lengte van de SOV-maatregel is gebaseerd op de noodzakelijke duur van een resocialisatieprogramma. Nog langer opsluiten van veelplegers heeft tenslotte het praktische bezwaar dat de druk op de vooralsnog beperkte ISD-capaciteit nog verder wordt vergroot. Gegeven die capaciteit zouden bij een langere duur van de maatregel minder veelplegers kunnen worden ingesloten. De ISD-maatregel geldt niet voor strafrechtelijk minderjarigen. Vervroegde invrijheidstelling zoals bij normale gevangenisstraffen, is niet aan de orde. 5. Worden gedetineerde veelplegers behandeld met het oog op resocialisatie? De Wit (SP) Het langer uit de roulatie nemen van actieve veelplegers staat voorop. Als daarvoor voldoende aanknopingspunten zijn, kan gekozen worden voor het aanbieden van op gedragsverandereing gerichte interventies, zoals thans reeds plaatsvindt in het kader van SOV. Het aanwezig zijn van die aanknopingspunten is echter geen noodzakelijke voorwaarde om de maatregel op te leggen. 6. Waarom wordt een succesvolle aanpak van harde kern criminelen/veelplegers niet ook gebruikt in andere steden, zodat niet steeds opnieuw het wiel hoeft te worden uitgevonden? Wanneer is het CCV operationeel? Cornielje (VVD), De Wit (SP) Er wordt nauw samengewerkt met de grote steden bij de implementatie van het veelplegersbeleid. Het uitwisselen van best practices vindt nadrukkelijk plaats. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, dat in de eerste helft van 2004 operationeel wordt, kan hierbij een belangrijke rol vervullen. 7. Is de overvalcoördinator, zoals afgesproken in het convenant met de detailhandel, al aangesteld? Eerdmans (LPF) De overvalcoördinator vangt zijn werkzaamheden op 1 oktober 2003 aan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
160
8. Naar aanleiding van de brief van de gemeente Bodegraven: hoe staat het met de uitbreiding van de bevoegdheden van buitengewoon opsporingsambtenaren en met de mogelijkheden voor bestuurlijke handhaving? Voor welke delicten wordt bestuurlijke boete ingevoerd? Cornielje (VVD) Van Fessem (CDA) Voor de stand van zaken met betrekking tot de uitbreiding van bevoegdheden van de buitengewoon opsporingsambtenaren en de bestuurlijke boete verwijzen wij u naar paragraaf 4.4 van de tweede voortgangsrapportage over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. 9. Hoe worden de 50 probleemwijken aangewezen? Cornielje (VVD) Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u naar paragraaf 2.1 van de tweede voortgangsrapportage over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. 10. Graag voor de begrotingsbehandeling beleidsbepaling over de herpositionering van de reclassering. Griffith (VVD) De Tweede Kamer zal voor de behandeling van de Justitiebegroting nader worden geïnformeerd over zowel het alternatief op de korte termijn voor het BVO als ook de voorgenomen bezuinigingsmaatregelen. 11. Marokkaanse jongeren gedragen zich vaak agressief jegens de politie (klappen uitdelen en in het gezicht spugen). Wat vindt de minister hiervan? Griffith (VVD) Elk contact tussen burgers en politie dient met wederzijds respect plaats te vinden. Waar overschrijding van de grenzen van het betamelijke plaatsvindt moet de politie terstond en consequent reageren, met gebruikmaking van de reguliere middelen zoals bijvoorbeeld verbalisering. Daarnaast hanteert de politie ook specifieke werkwijzen, zoals bijvoorbeeld een wijkgerichte aanpak en frequente communicatie met doelgroepen, die incidenten zoals in de vraag vermeld zoveel mogelijk moeten voorkomen. 12. Wanneer kan de Tweede Kamer de cannabisbrief verwachten? Griffith (VVD) De cannabisbrief zal een geïntegreerd plan omvatten voor de aanpak van cannabisproblemen zoals die zich voordoen op het gebied van volksgezondheid, openbare orde en veiligheid, justitie en met oog voor internationale implicaties. Het betreft derhalve een complexe materie waaraan intensief wordt samengewerkt tussen de betrokken departementen van VWS, BZK en Justitie. Tussen de bewindslieden wordt hierover goed afgestemd. Besloten is om over een eindconcept de VNG en een aantal voor dit terrein belangrijke gemeenten te consulteren. Dat dient nog deze maand te geschieden. Daarna zal, mede op basis van uitkomsten van die consultaties de brief de Kamer worden aangeboden. Nog dit najaar zal dat gebeuren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
161
13. Is op basis van de evaluatie al een beslissing genomen over voortzetting van «Meld Misdaad Anoniem»? Griffith (VVD) Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u naar paragraaf 4.1 van de voortgangsrapportage over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. 14. Wil de minister onderzoeken of er een juridische basis gevonden kan worden voor een «scooterklem»? Van Heemst (PvdA) In het algemeen zijn wij voorstander van het zoveel mogelijk bekijken op welke onorthodoxe wijzen wij de overlast en criminaliteit kunnen tegengaan. Wij zullen de suggestie van de heer Van Heemst hierin meenemen. 15. Is er al overleg gevoerd met de G4 over de illegale Oost-Europeanenproblematiek? Van Heemst (PvdA) Op ambtelijk niveau vindt interdepartementaal overleg plaats over deze problematiek, waarbij de gemeente Den Haag actief betrokken is. Dit naar aanleiding van de brief van burgemeester Deetman betreffende deze problematiek. Momenteel wordt interdepartementaal en in samenwerking met de gemeente Den Haag bezien waar de (mogelijkheden van) aanpak van deze problematiek verbeterd kan worden. In overleg met de betrokkenen zal dan worden bezien hoe de (mogelijkheden van) aanpak van deze problematiek verder het beste kan worden gecommuniceerd. 16. De openingstijden van belwinkels moeten aan banden worden gelegd en belastinggegevens moeten worden getoetst. Wat vindt de minister van dit voorstel? Van Heemst (PvdA) Binnenkort ontvangt de Tweede Kamer antwoord op de vragen dienaangaande, gesteld door de leden Dijsselbloem, Van Heemst en Depla. 17. Wat is de stand van zaken van het aanwijzen van de urgentiegebieden en hoe vindt afstemming plaats met het Grotestedenbeleid? Van Fessem (CDA) Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar paragraaf 3.3 van de tweede voortgangsrapportage over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. 18. Voor de ketenaanpak zou met name de privacywetgeving een knelpunt vormen in de aansluiting tussen de hulpverlening en de politie met betrekking tot de aanpak van veelplegers (zie ook NPI-brief). Wat gaat de minister hieraan doen? Van Fessem (CDA) In de beleidsbrief over de veelplegersaanpak van mei jl. is aangekondigd dat door een interdepartementale regiegroep in samenwerking met de grote steden oplossingen worden gezocht voor verschillende randvoorwaardelijke knelpunten. Belemmeringen in de informatie-uitwisseling horen daar nadrukkelijk bij. Het NPI is overigens vertegenwoordigd in de projectorganisatie die hiervoor is ingericht. Een vertegenwoordiger van de Raad van Hoofdcommissarissen is opgenomen in de landelijke regiegroep.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
162
JAARRAPPORTAGE VEILIGHEID 2003 oktober 2003 SAMENVATTING
164
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding De Jaarrapportage Veiligheid en het Veiligheidsprogramma De indicatoren van het Veiligheidsprogramma Informatiebronnen en beperkingen Leeswijzer
166 166 166 168 170
2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3
Criminaliteit burgers Inleiding Geweldscriminaliteit onder burgers Geweldscriminaliteit naar grootte van gemeenten Ontwikkeling geweldscriminaliteit op basis van slachtoffergegevens 1993–2002 Geweldsdelicten volgens geregistreerde criminaliteit 1993–2002 Vermogenscriminaliteit onder burgers Vermogenscriminaliteit naar grootte van gemeenten Ontwikkeling vermogenscriminaliteit op basis van slachtoffergegevens 1993–2002 Vermogensdelicten volgens geregistreerde criminaliteit 1993–2002
170 170 170 171
2.1.4 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3
3 3.1 3.1.1 3.1.2
172 173 174 174 176 176
Ernstige overlast en (fysieke) verloedering Schaalscores ernstige overlast en (fysieke) verloedering Ontwikkeling ernstige overlast 1993–2003 Ernstige overlast uitgesplitst naar grootte van gemeenten 2003 3.2 Ontwikkeling fysieke verloedering 1993–2003 3.2.1 Fysieke verloedering uitgesplitst naar grootte van gemeente 2003
177 177 178
4
180
Onveiligheidsgevoelens
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
179 179 180
163
SAMENVATTING De Jaarrapportage Veiligheid geeft op hoofdlijnen de stand van zaken van de sociale veiligheid in Nederland. De nadruk ligt op de vormen van onveiligheid die het Veiligheidsprogramma wil aanpakken. Met andere woorden: de Jaarrapportage Veiligheid is een verdieping van de in de voortgangsrapportage van het Veiligheidsprogramma beschreven ontwikkelingen. Voor wat betreft de beschrijving van de criminaliteit bij het bedrijfsleven dient een kanttekening te worden geplaatst. De Monitor Bedrijven en Instellingen (MBI) brengt de criminaliteit tegen het bedrijfsleven in kaart. De eerste voorlopige resultaten over 2002 geven aanleiding tot twijfel over de vergelijkbaarheid met de eerdere meting. In overleg met het onderzoeksbureau wordt naar een oplossing hiervoor gezocht. Over de conclusie wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd. Met inachtneming van het bovenstaande worden hieronder de belangrijkste bevindingen samengevat. Geweldscriminaliteit onder burgers Uit slachtofferenquêtes van het CBS blijkt dat burgers in 2002 1 081 000 geweldsdelicten hebben ondervonden. Dit komt overeen met 8,4 geweldsdelicten per 100 inwoners van 15 jaar en ouder. Meer dan de helft hiervan zijn bedreigingen (625 000). Het aantal door burgers ondervonden mishandelingen en seksuele delicten zijn respectievelijk 251 000 en 204 000. Het aantal door de burgers ervaren geweldsdelicten schommelt door de jaren heen. De laatste jaren lijkt sprake van een lichte stijging die vooral veroorzaakt wordt door een toename van het aantal ondervonden bedreigingen. Het gemiddelde van de afgelopen tien jaar is ongeveer 900 000 geweldsdelicten per jaar. In de periode 1993–2002 heeft in 2002 het hoogste aantal geweldsdelicten plaatsgevonden. De geregistreerde geweldscriminaliteit (het aantal aangiftes) is de afgelopen 10 jaar fors toegenomen. Lag het aantal geregistreerde geweldsdelicten in 1993 nog op circa 60 000, in 2002 is dat aantal opgelopen tot bijna 110 000. Dit is met name toe te schrijven aan de toename van het aantal geregistreerde mishandelingen en in mindere mate aan het groeiend aantal bedreigingen. Vermogenscriminaliteit onder burgers In 2002 is het aantal door burgers ondervonden vermogensdelicten 1 478 000, hetgeen overeenkomt met 14,7 vermogensdelicten per 100 inwoners van 15 jaar en ouder. Het grootste aandeel hiervan komt voor rekening van fietsendiefstal (735 000) en diefstal van en uit een auto (380 000). Na de vanaf 1995 ingezette dalende tendens (met name veroorzaakt door afname aantal woninginbraken) laat de ontwikkeling van het aantal ondervonden vermogensdelicten een redelijk stabiel beeld zien. In het jaar 2002 is met bijna 1,5 miljoen delicten weer sprake van een toename van enige betekenis (+12% tov 2001). Het aantal geregistreerde vermogensdelicten daalt tot 1996, doch vertoont na enkele jaren van betrekkelijke stabiliteit (rond de 850 000 delicten) sinds 1999 weer een stijgende trend. In de jaren 2001 en 2002 schommelt de geregistreerde vermogenscriminaliteit tussen de 900 000 en 950 000 delicten. Ernstige overlast Onder ernstige overlast wordt verstaan: drugsoverlast; lastigvallen op straat; overlast van groepen jongeren; dronken mensen op straat. Op een schaal van nul (weinig overlast) tot tien (zeer veel overlast) scoort ernstige overlast 2,1 in 2003. Sinds 1997 is dit beeld nauwelijks veranderd. Kijkend naar het percentage burgers dat vindt dat de verschillende
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
164
vormen van overlast vaak voorkomen, dan valt op dat overlast door groepen jongeren in een periode van 10 jaar als de meest gesignaleerde vorm van overlast in de woonbuurt wordt gezien. Het is blijkens de enquêtes de enige vorm van overlast die in de periode 1993–2003 is toegenomen. Na overlast door jongeren volgen overlast door dronken mensen op straat en drugsoverlast. Opmerkelijk is voor deze beide vormen van overlast dat er min of meer sprake is van een gelijkblijvende tendens. Bij drugsoverlast is er zelfs vanaf het eerste jaar dat het wordt gemeten (1997) sprake van een daling. Fysieke verloedering Onder fysieke verloedering wordt verstaan, bekladding van muren en gebouwen, rommel op straat, hondenpoep op straat en vernieling van straatmeubilair. Op een schaal van nul (weinig verloedering) tot tien (zeer veel verloedering) scoort fysieke verloedering 3,5 in 2003. Dit beeld is door de jaren heen (vanaf 1997) constant. Bijna de helft van de Nederlanders noemt hondenpoep op straat als probleem dat vaak in de buurt voorkomt. Hondenpoep is de vorm van verloedering die door de meeste mensen wordt genoemd. Indien de situatie in 2003 vergeleken wordt met die in voorgaande jaren, valt een aantal zaken op. Hondenpoep en bekladding van muren worden in 2003 minder vaak als buurtprobleem ervaren dan in 2001. Hier staat tegenover dat rommel op straat in 2003 volgens de inwoners van Nederland wezenlijk vaker in de buurt voorkomt dan in 2001. Onveiligheidsgevoelens Ruim een kwart van de inwoners van Nederland (27,7%) voelt zich wel eens onveilig, terwijl 5 procent van de inwoners zich vaak onveilig voelt. Dit zijn de laagste percentages ooit in de Politiemonitor gemeten. Er is een duidelijke relatie tussen de mate van verstedelijking van de gemeenten en de gevoelens van onveiligheid. In de grootste gemeenten voelen inwoners zich naar verhouding het meest onveilig. In de kleinste gemeenten voelt men zich naar verhouding het minst onveilig. Kijkend naar specifieke locaties waar burgers zich onveilig voelen, dan blijkt dat mensen zich met name onveilig voelen op locaties waar jongeren rondhangen. Verder worden uitgaansgelegenheden, het openbaar vervoer maar ook de eigen buurt door meer dan 10 procent van alle burgers genoemd als situatie waarin men zich onveilig voelt. Onderscheid naar gemeentegrootte De mate van voorkomen van geweldsdelicten bij burgers, ernstige overlast, fysieke verloedering en onveiligheidsgevoelens stijgt met de grootte van de gemeente. Bij vermogensdelicten geldt deze constatering grosso modo ook, met uitzondering van de gemeenten met 100 000 tot 250 000 inwoners: die scoren hoger dan de gemeenten met meer dan 250 000 inwoners (die overigens wel beduidend hoger scoren dan de gemeenten met minder dan 100 000 inwoners).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
165
1. Inleiding
1.1 De Jaarrapportage Veiligheid en het Veiligheidsprogramma Het vorige kabinet heeft in oktober 2002 het Veiligheidsprogramma Naar een veiliger samenleving uitgebracht1. In het Veiligheidsprogramma staan beleidsvoornemens met betrekking tot het vergroten van veiligheid in Nederland. De beleidsvoornemens vragen in de periode van 2004 tot 2007 een gezamenlijke (extra) inspanning van verschillende actoren. Deze actoren zijn onder meer het Rijk, de provincies en gemeenten, de politie, het Openbaar Ministerie, de rechterlijke macht en maatschappelijke organisaties, waaronder brancheverenigingen uit het bedrijfsleven. Het huidige kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord het belang dat met het Veiligheidsprogramma wordt nagestreefd onderstreept en voorzien van een aantal aanvullende maatregelen. De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie informeren de Tweede Kamer twee keer per jaar over de voortgang van het Veiligheidsprogramma. In mei informeren de ministers de Tweede Kamer over de realisatie in het voorafgaande jaar van de circa 150 maatregelen die het Veiligheidsprogramma inmiddels omvat. In oktober informeren de Ministers de Tweede Kamer, naast de voortgang van de maatregelen en prestaties in het lopende jaar, tevens in kwantitatieve termen over de globale ontwikkeling van het beoogde maatschappelijk effect van het Veiligheidsprogramma (outcome) in het voorafgaande jaar. Deze Jaarrapportage Veiligheid verschijnt gelijktijdig met de oktoberrapportage. De Jaarrapportage wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Justitie uitgebracht. De Jaarrapportage Veiligheid is te beschouwen als een verdiepende gegevensrapportage over de in de voortgangsrapportage in globale zin beschreven stand van zaken met betrekking tot de outcome. Over specifieke vormen van onveiligheid of dadergroepen die bijzondere aandacht krijgen in het Veiligheidsprogramma, zoals sociale veiligheid in het openbaar vervoer, huiselijk geweld, jeugdcriminaliteit en veelplegers, wordt separaat door andere ministeries gerapporteerd.
1.2 De indicatoren van het Veiligheidsprogramma Het Veiligheidsprogramma heeft als beoogd maatschappelijk effect een verbetering van de objectieve en subjectieve veiligheid tot stand te brengen. Wat de objectieve veiligheid betreft geeft het Veiligheidsprogramma aan dat er vanaf 2006 een reductie van 20 tot 25 procent van criminaliteit en overlast in het vizier moet komen. Deze reductie zal in de periode 2008–2010 gerealiseerd moeten zijn2. Bij het verder operationaliseren van deze centrale doelstelling en het bepalen van adequate indicatoren hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: • 1
TK, 2002–2003, 28 684, nrs. 1 en 2. In probleemwijken in de G30 (30 steden die deel uitmaken van het grotestedenbeleid) – naar verwachting zo’n 50 in getal – zal gemeten worden of de reductie van 20–25% reeds ín 2006 behaald is. Hierover wordt de Tweede Kamer separaat, naar verwachting vóór het einde van dit jaar, geïnformeerd.
2
• •
de indicatoren moeten zoveel mogelijk een uiting zijn van de verwachte effecten van de gezamenlijke maatregelen in het Veiligheidsprogramma, dat wil zeggen het verminderen van de onveiligheidsgevoelens en van de criminaliteit en overlast in het publieke domein de focus is primair op de belangrijkste door burgers en bedrijven ondervonden onveiligheid; zo veel mogelijk gebruikmaken van bestaande gegevensbronnen;
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
166
•
zo veel mogelijk gebruikmaken van landelijk dekkende, overal op eendere wijze gemeten gegevens
Deze uitgangspunten hebben als consequentie dat voor de indicatoren van de outcome-doelstellingen géén gebruik zal worden gemaakt van geregistreerde criminaliteits- en overlastcijfers (bijvoorbeeld politieregistratie, registraties meldpunten overlast), maar van slachtoffer- en bevolkingsenquêtes. Belangrijkste redenen hiervoor zijn dat niet alle misdrijven en overlastgevallen ter kennis komen of worden aangegeven bij politie of Openbaar Ministerie of op gelijke wijze worden geregistreerd. Door slachtoffers gerapporteerde criminaliteit geeft derhalve een betere benadering van de werkelijke omvang van de criminaliteit en overlast. Daarnaast mag worden verwacht dat door de uitvoering van de maatregelen in het Veiligheidsprogramma de geregistreerde criminaliteit en overlast in eerste instantie zullen stijgen. Het betreft maatregelen gericht op betere signalering, meer toezicht, verbetering van de mogelijkheden voor burgers om aangifte te doen enzovoorts. Het gat tussen geregistreerde en feitelijke criminaliteit (het zogenoemde «dark number») wordt hierdoor kleiner. Pas op middellange en langere termijn zal succesvol veiligheidsbeleid zich gaan vertalen in een structurele afname van de geregistreerde criminaliteit. Om die reden is het echter van belang om (intern) de geregistreerde criminaliteit ook te betrekken bij de analyses in deze Jaarrapportage Veiligheid opdat de outcome-indicatoren in een context van aanvullende informatie geplaatst kunnen worden. Op basis hiervan zijn de volgende zeven indicatoren geselecteerd: 1. geweldsdelicten, ondervonden door burgers 2. vermogensdelicten, ondervonden door burgers 3. geweldsdelicten, ondervonden door bedrijven en instellingen 4. diefstallen, ondervonden door de detailhandel («winkeldiefstallen») 5. ernstige overlast, ondervonden door burgers 6. fysieke verloedering, ondervonden door burgers 7. onveiligheidsbeleving, ondervonden door burgers In tabel 1 zijn de indicatoren, gebruikte bronnen, meeteenheden en hoe de indicator is samengesteld, schematisch weergegeven. Tabel 1: Schematisch overzicht 7 indicatoren Nr
Indicator (bron)
Meeteenheid
Samenstelling indicator
1
Slachtofferschap van geweldsdelicten burgers (POLS/CBS)
Aantal geweldsdelicten onder inwoners van 15 jaar en ouder
Mishandeling Bedreiging Seksuele delicten
2
Slachtofferschap van vermogensdelicten burgers (POLS/CBS)
Aantal vermogensdelicten onder inwoners van 15 jaar en ouder
Inbraak Fietsendiefstal Diefstal uit en van auto Zakkenrollerij
3
Slachtofferschap van geweldsdelicten bedrijven en instellingen (MBI)
Aantal delicten bij bedrijven en instellingen Mishandeling, bedreiging e.d. tegen personeel van een vestiging van een bedrijf of instelling
4
Slachtofferschap van diefstal detailhandel (MBI)
Aantal delicten bij detailhandel
Winkeldiefstal/diefstal uit gebouw bij de detailhandel
5
Ernstige overlast (PMB)
Schaalscore tussen 0 (weinig overlast) en 10 (zeer veel overlast)
Overlast van groepen jongeren Drugsoverlast Dronken mensen op straat Lastiggevallen worden op straat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
167
Nr
Indicator (bron)
Meeteenheid
Samenstelling indicator
6
(Fysieke) verloedering (PMB)
Schaalscore tussen 0 (weinig verloedering) en 10 (zeer veel verloedering)
Vernieling van straatmeubilair Rommel op straat Hondenpoep op straat Bekladding van muren en/of gebouwen
7
Onveiligheidsgevoelens (PMB)
Percentage van de bevolking
Voelt zich wel eens onveilig
Naast een beschrijving van de waarden van deze indicatoren in het afgelopen jaar, geeft deze rapportage aanvullende informatie over onder meer: specifieke vormen van overlast en criminaliteit; trends in de afgelopen 10 jaar; een vergelijking van cijfers tussen clusters van gemeenten op basis van inwonertal en geregistreerde criminaliteit.
1.3 Informatiebronnen en beperkingen De Jaarrapportage Veiligheid maakt gebruik van diverse informatiebronnen. De daartoe verrichte onderzoeken zijn in opdracht van verschillende ministeries door verschillende opdrachtnemers op verschillende momenten en over verschillende perioden uitgevoerd. De onderzoeksbevindingen omspannen daarom niet altijd dezelfde periode. De Jaarrapportage Veiligheid 2003 doet verslag van de meest actuele cijfers die grofweg betrekking hebben op de periode medio 2002-medio 2003. Informatiebronnen • Inzicht in slachtofferschap burgers vermogenscriminaliteit en geweldscriminaliteit wordt verkregen door het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dit is een landelijke steekproef en de gepresenteerde cijfers hebben betrekking op de leefsituatie van de bevolking van 15 jaar en ouder, tenzij anders vermeld. Voor de Jaarrapportage Veiligheid worden alleen de gegevens met betrekking tot criminaliteit gebruikt. Respondenten van het onderzoek zijn in de periode januari 2002-december 2002 geïnterviewd. Er is gevraagd naar de delicten waar de geïnterviewde de voorafgaande 12 maanden slachtoffer van is geworden. Daarom hebben de gerapporteerde delicten betrekking op de periode januari 2001december 2002. •
De Politiemonitor Bevolking (PMB) van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie is een periodiek, landelijk bevolkingsonderzoek naar criminaliteit en overlast, preventiegedrag van burgers en de kwaliteit van het optreden van de politie. Voor de Jaarrapportage Veiligheid wordt alleen gebruikgemaakt van de gegevens over overlast, (fysieke) verloedering en onveiligheidsgevoel. De gerapporteerde cijfers hebben betrekking op voorjaar 2002voorjaar 2003.
•
De Monitor Bedrijven en Instellingen (MBI) van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie, schetst periodiek (vanaf 2003 jaarlijks) een beeld van trends in de criminaliteits- en veiligheidssituatie van bedrijven en instellingen. De cijfers geven inzicht in het vóórkomen van de belangrijkste delicten en onderscheiden naar specifieke sectoren binnen het bedrijfsleven in absolute aantallen en in percentages van de sector detailhandel en/of van het gehele bedrijfsleven. De gerapporteerde delicten hebben plaatsgevonden in de periode medio 2002-medio 2003.
•
Voor de cijfers van geregistreerde criminaliteit wordt gebruik gemaakt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
168
van cijfers van de CBS-politiestatistiek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de CBS-standaardclassificatie. De cijfers hebben betrekking op 2002. Beperkingen • De onderzoeken gebruikt voor de Jaarrapportage Veiligheid zijn in opdracht van verschillende ministeries door verschillende opdrachtnemers op verschillende momenten uitgevoerd. De onderzoeken hebben daarom niet betrekking op exact dezelfde tijdsperiode (zie ook de toelichting op de verschillende informatiebronnen).
1
Ter illustratie: een door een slachtoffer aangegeven (geïnterpreteerde) «bedreiging» kan bij aangifte door de betreffende politiefunctionaris als een «poging tot doodslag» worden geregistreerd.
•
De cijfers van het POLS, de PMB en de MBI zijn gebaseerd op steekproefonderzoeken. Daarbij wordt gewerkt met betrouwbaarheidsmarges. Dat houdt in dat gevonden resultaten in werkelijkheid iets hoger of lager kunnen uitvallen (binnen de aangegeven marges) en dat geconstateerde verschillen daardoor niet altijd statistisch significant zijn. Bij de interpretatie van de gegevens dient hiermee rekening te worden gehouden.
•
In het kader van deze Jaarrapportage hanteren wij op basis van het POLS-onderzoek het aantal ondervonden delicten (absoluut, per 100 inwoners of in percentage van de betreffende groep slachtoffers) waarvan de bevolking de voorgaande twaalf maanden in Nederland slachtoffer is geworden. Het gaat dus niet om het aantal slachtoffers.
•
De methodiek van uitspraken doen over aantallen delicten per 100 inwoners kan in extreme situaties betekenen dat één persoon zeer vaak bedreigd is en de andere 99 personen «slechts» een enkele keer. Het meervoudig slachtofferschap komt op deze wijze niet tot uitdrukking.
•
Tellingen van slachtofferenquêtes en politiestatistieken zijn niet een op een vergelijkbaar. Ongeveer een derde van de door de slachtoffers ondervonden delicten wordt gemeld bij de politie. De politiestatistieken en de slachtofferenquêtes geven derhalve een verschillend beeld van de omvang van de criminaliteit. Dit heeft een aantal oorzaken. In de eerste plaats melden slachtoffers van criminaliteit delicten niet altijd bij de politie en komt een deel van de criminaliteit dus niet in de officiële registraties terecht. In de tweede plaats kan een bepaald delict in een slachtofferenquête anders worden gekwalificeerd dan in de aangifte bij de politie. Aan de vraagstelling en het antwoord van de respondent bij slachtofferenquêtes kan een interpretatie ten grondslag liggen, die kan afwijken van de uiteindelijke juridische kwalificatie1.
•
Vergelijking van de gerapporteerde criminaliteit bij het bedrijfsleven op basis van de MBI met geregistreerde cijfers van gewelds- en vermogensdelicten van bedrijven en instellingen is lastig. Deze cijfers worden niet apart geregistreerd, met uitzondering van de cijfers op het gebied van overvallen op bedrijven en instellingen.
•
De Jaarrapportage Veiligheid is een groeimodel. In de Jaarrapportages Veiligheid in de jaren 2004 en verder kunnen en zullen ook nadere verdiepingen plaatsvinden, zoals een verbijzondering naar cijfers op (politie)regionaal niveau. In de toekomst zullen ook cijfers over de (on)veiligheid in 50 probleemwijken in de G30 (de dertig GSB-steden in Nederland) worden opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
169
1.4 Leeswijzer De Jaarrapportage beoogt ontwikkelingen te schetsen op het terrein van criminaliteit bij de burgers, criminaliteit bij bedrijven en instellingen, door burgers ervaren overlast en (fysieke) verloedering en onveiligheidsgevoelens. Voor wat betreft de beschrijving van de criminaliteit bij het bedrijfsleven dient een kanttekening te worden geplaatst. Zoals eerder vermeld brengt de Monitor Bedrijven en Instellingen (MBI) de criminaliteit tegen het bedrijfsleven in kaart. De eerste voorlopige resultaten over 2002 laten een geschat aantal van 860 000 diefstallen zien. Dit zou een dermate grote daling betekenen ten opzichte van de meting over 2001 (ongeveer 1,9 miljoen), dat twijfel is ontstaan over de vergelijkbaarheid van beide metingen. In overleg met het onderzoeksbureau wordt bezien in hoeverre deze cijfers vergelijkbaar zijn. Over de conclusie wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd. De indeling van de voor u liggende Jaarrapportage is als volgt. Achtereenvolgens wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het slachtofferschap van geweld- en vermogensdelicten van burgers. In hoofdstuk 3 staat inzicht in (fysieke) verloedering en ernstige overlast centraal. Hoofdstuk 4 bespreekt de onveiligheidsgevoelens van de burger. Alle hoofdstukken beginnen met de meest recente waardes (tevens nulmeting-indicator), daarna is een uitsplitsing naar gemeentegrootte, vervolgens is er een uitsplitsing naar soort delict. Verder wordt telkens een trend 1993–2003 weergegeven. Ten slotte vindt – waar mogelijk – een vergelijking plaats met de geregistreerde criminaliteit. 2. Criminaliteit burgers
2.1 Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op criminaliteit waar burgers slachtoffer van zijn. Het Veiligheidsprogramma richt zich met betrekking tot criminaliteit onder burgers op de volgende twee indicatoren: 1. Slachtofferschap geweldscriminaliteit van burgers Dat is de kans slachtoffer te worden van mishandeling, bedreiging of een seksueel delict. 2. Slachtofferschap vermogenscriminaliteit van burgers Dat is de kans slachtoffer te worden van een woninginbraak, diefstal van en uit een auto, zakkenrollerij of een fietsendiefstal. De categorie «overige diefstal» die de POLS ook registreert, wordt in deze monitor niet meegenomen. De gegevens zijn afkomstig uit de landelijke slachtofferenquête POLS van het CBS (zie ook hoofdstuk 1) en geven inzicht in het aantal ondervonden delicten. De cijfers hebben betrekking op het veldwerk gedaan in 20021. 2.1.1 Geweldscriminaliteit onder burgers 1
Respondenten zijn gedurende het hele jaar 2002 geïnterviewd. Hen is gevraagd naar delicten waar zij in de afgelopen 12 maanden het slachtoffer van zijn geworden. De gerapporteerde delicten hebben plaatsgevonden tussen januari 2001 en december 2002. 2 Deze gepresenteerde cijfers hebben betrekking op door de bevolking van 15 jaar en ouder ondervonden delicten. Weergegeven is telkens het ondervonden aantal delicten (absoluut en per 100 inwoners). Hierdoor kunnen afrondingsverschillen optreden. Het gaat hier dus niet om het aantal slachtoffers maar om de door slachtoffers gerapporteerde voorvallen.
Tabel 2 toont het totaal aantal ondervonden geweldsdelicten2, uitgesplitst naar de specifieke geweldsdelicten, en het aantal geweldsdelicten per 100 inwoners.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
170
Tabel 2: In Nederland ondervonden geweldsdelicten totaal absoluut x 1 000 en per 100 inwoners, 2002 2002
2002
Totaal aantal geweldsdelicten (x 1 000)
Relatief: per 100 inwoners van 15 jaar en ouder
204 251 625
1,6 1,9 4,8
1 081
8,4
Seksuele delicten Mishandeling Bedreiging Totaal aantal geweldsdelicten Bron: CBS, 2003.
Bedreiging, de relatief lichtste vorm van geweldsdelicten, komt het meeste voor. In 2002 vinden er per 100 inwoners 4,8 bedreigingen plaats. Ter relativering dient wel te worden opgemerkt dat «bedreiging» – sterker dan andere geweldsdelicten – een subjectieve component met zich meedraagt. Naast zeer concrete bedreigingen is er ook een categorie mensen die zich onveilig voelt en in het verlengde daarvan zich ook sneller bedreigd voelt. 2.1.2 Geweldscriminaliteit naar grootte van gemeenten In figuur 1 is het totaal aantal ondervonden geweldsdelicten per 100 inwoners afgezet tegen de grootte van gemeenten. In het algemeen geldt dat naarmate gemeenten verstedelijken, criminaliteit en overlast toenemen. Figuur 1: Totaal aantal ondervonden geweldsdelicten per 100 inwoners afgezet tegen de grootte van gemeenten1, 2002
14 12
10,5
10,9
11,6
10 8 6
6,9 Totaal geweld 4,6
4 2 0 0-20.000
20-50.000
50-100.000 100-250.000
250.000 +
Bron: CBS, 2003
1
0–20 000 inwoners: 255 gemeenten, 20–50 000 inwoners: 175 gemeenten, 50–100 000 inwoners: 36 gemeenten, 100–250 000 inwoners: 21 gemeenten, 250 000 +: 4 gemeenten. Dit zijn de gemeenten uit het onderzoeksbestand van het CBS (POLS). In totaal zijn er in Nederland meer gemeenten, maar vooral de kleinere gemeenten zitten niet altijd in de steekproef van het POLS-onderzoek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
171
In gemeenten van 250 000 inwoners en meer vinden de meeste geweldsdelicten per 100 inwoners plaats, namelijk 11,6. De cesuur ligt duidelijk bij gemeenten onder en boven de 50 000 inwoners. Bij gemeenten met meer dan 50 000 inwoners ligt het aantal delicten per 100 inwoners duidelijk hoger dan bij gemeenten met minder dan 50 000 inwoners. Tevens valt op dat het aantal delicten per 100 inwoners van gemeenten met meer dan 50 000 inwoners nagenoeg gelijk is. Als wordt gekeken naar de afzonderlijke geweldsdelicten in tabel 3 dan zien we dat voor seksuele delicten en mishandeling het aantal delicten per 100 inwoners bij gemeenten vanaf de categorie gemeenten met 50 000 tot 100 000 inwoners ongeveer vergelijkbaar is. Voor bedreiging geldt dat per 100 inwoners ongeveer 6 delicten plaatsvinden bij gemeenten vanaf 50 000–100 000. Als het gaat om gewelddadigheid doen de middelgrote gemeenten (50 000 tot 100 000 inwoners) dus niet onder voor de vier grootste gemeenten (meer dan 250 000 inwoners). De kleine gemeenten scoren wel beduidend beter. Tabel 3: In Nederland ondervonden geweldsdelicten 2002 per 100 inwoners van 15 jaar en ouder, naar gemeentegrootte
Seksuele delicten Mishandeling Bedreiging Totaal aantal geweldsdelicten
Totaal aantal geweldsdelicten (x 1000)
0–20 000
20–50 000
50–100 000
100–250 000
250 000 +
204 251 625
0,6 1,0 2,9
1,3 1,4 4,2
2,1 2,5 5,9
2,3 2,6 6,0
2,2 3,0 6,3
1 081
4,6
6,9
10,5
10,9
11,6
Bron: CBS, 2003.
2.1.3 Ontwikkeling geweldscriminaliteit op basis van slachtoffergegevens 1993–2002 In figuur 2 is te zien hoe het aantal door burgers ondervonden geweldsdelicten zich in de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld. Figuur 2: Ontwikkeling geweldscriminaliteit op basis van slachtofferenquêtes, absoluut x 1 000, 1993–2002
1200 1000 800
Totaal geweldsdelicten Seksuele delicten Mishandeling Bedreiging
600 400 200 0 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Bron: CBS, 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
172
Uit de figuur is af te lezen dat het totaal aantal geweldsdelicten door de jaren heen fluctueert. Vanaf 1996 is (met uitzondering van 2002) sprake van een (licht) stijgende trend. In het jaar 2001 wordt de grens van 1 miljoen geweldsdelicten duidelijk overschreden. Deze stijging zet zich in 2002 met 1,08 miljoen delicten voort. Als wordt gekeken naar de afzonderlijke delicten, blijkt dat deze stijging voornamelijk op het conto van de delictcategorie bedreigingen kan worden geschreven. Een mogelijke verklaring voor de toename van het aantal gerapporteerde bedreigingen zou kunnen zijn dat hier sprake is van een verschuiving in perceptie en interpretatie van de respondent onder andere als gevolg van meer politieke en media-aandacht voor een bepaalde vorm criminaliteit. 2.1.4 Geweldsdelicten volgens geregistreerde criminaliteit 1993–2002 Er is een onderscheid te maken tussen de door het slachtoffer ondervonden delicten (figuur 2, het slachtofferschap), de bij de politie gemelde delicten, en de bij de politie ondertekende aangiften van delicten en de uiteindelijk opgemaakte processen-verbaal1. Voor de geregistreerde politiecijfers wordt gebruik gemaakt van de CBS-standaardclassificatie. De CBS-classificatie van geregistreerde geweldsdelicten omvat meer delicten – namelijk het totaal van geweldsdelicten2 – dan waarover de slachtofferenquête bevraagt (alleen bedreiging, mishandeling en seksuele delicten). Dit betekent dat de afzonderlijke delicten bij elkaar opgeteld niet corresponderen met het totaalcijfer. In figuur 3 is te zien hoe de registratie van geweldsdelicten zich de afgelopen 10 jaar heeft ontwikkeld. Figuur 3: Geweldsdelicten op basis van geregistreerde politiecijfers (absoluut x 1 000), 1993–2002
120
100
80 Geweldsmisdrijven Mishandeling
60
Bedreiging Seksuele delicten
40
20 0 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Bron: CBS, 2003. 1
Een schriftelijk ondertekend document voor politie en voor het slachtoffer is niet per definitie hetzelfde. Een (ondertekend) procesverbaal voor de politie is meestal de basis voor mogelijke juridische afwikkeling. Voor een slachtoffer kan het ook een verzekeringsformulier zijn. 2 O.a. misdrijf tegen het leven, diefstal met geweld en afpersing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
173
Het totaal aantal geregistreerde geweldsdelicten is in de afgelopen 10 jaar bijna verdubbeld. De registratie van seksuele delicten blijft in een periode van 10 jaar ongeveer gelijk. De toename in geregistreerde geweldsdelicten zit primair in een verdubbeling van het aantal geregistreerde mishandelingen en een (forse) toename van het aantal geregistreerde bedreigingen. In vergelijking met het aantal door slachtoffers ondervonden geweldsdelicten (zie figuur 2) is sprake van een inhaalslag. Steeds meer geweldsincidenten leiden ook daadwerkelijk tot een aangifte en komen in de politieregistratie terecht.
2.2 Vermogenscriminaliteit onder burgers Het aantal door burgers ondervonden vermogensdelicten is aanzienlijk hoger dan het aantal geweldsdelicten. Respectievelijk 8,4 geweldsdelicten per 100 inwoners tegen 11,5 vermogensdelicten per 100 inwoners (inclusief de categorie «overige diefstal» is dit cijfer zelfs 14,7 vermogensdelicten per 100 inwoners). In tabel 4 is het aantal ondervonden vermogensdelicten in 2002 weergegeven. Tabel 4: In Nederland ondervonden vermogensdelicten totaal absoluut x 1 000 en per 100 inwoners, 2002
Woninginbraak Fietsendiefstal Diefstal van/uit auto1 Zakkenrollerij Overige diefstal2 Totaal aantal vermogensdelicten Totaal aantal vermogensdelicten, excl. overige diefstal
2002
2002
Totaal aantal vermogensdelicten (x 1000)
Relatief: per 100 inwoners van 15 jaar en ouder
132 735 380 232 415 1 893 1 478
1,0 5,7 3,1 1,8 3,2 14,7 11,5
1
Respondenten van 18 jaar en ouder. In het Veiligheidsprogramma wordt de categorie «overige diefstal» niet meegerekend. Om echter een beeld te krijgen van hoe de categorie «overige diefstal» zich verhoudt tot de andere categorieën, worden deze gegevens wel ter kennisneming vermeld. Onder overige diefstal wordt verstaan: diefstal van planten uit de tuin, was van de lijn, gereedschap uit een boot, kleding uit een kleedruimte of tent, etc. Bron: CBS, 2003.
2
Per 100 inwoners vinden 11,5 (excl. overige diefstal) en 14,7 (incl. overige diefstal) vermogensdelicten plaats. In absolute aantallen is fietsendiefstal het meest voorkomende vermogensdelict. De verzamelcategorie «overige diefstal» komt op de tweede plaats op de voet gevolgd door de categorie diefstal van/uit de auto. 2.2.1 Vermogenscriminaliteit naar grootte van gemeenten In figuur 4 is het totaal aantal ondervonden vermogensdelicten per 100 inwoners afgezet tegen de grootte van gemeenten. Zoals eerder vermeld, geldt in het algemeen dat naarmate gemeenten verstedelijken, criminaliteit en overlast toenemen (zie paragraaf 2.1.2). Voor vermogenscriminaliteit geldt dit eveneens, met de opmerking dat niet de vier grote steden maar de categorie gemeenten met 100 000 tot 250 000 inwoners de lijst aanvoeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
174
Figuur 4: Vermogenscriminaliteit per 100 inwoners naar grootte van gemeenten, 2002
25,0 19,7
20,0
16,9
15,0 11,2 10,0
Totaal diefstal (excl. overig)
8,0 6,3
5,0 0,0 0-20.000
20-50.000
50-100.000
100250.000
250.000+
Bron: CBS, 2003.
De kans om slachtoffer van een vermogensdelict te worden is het grootst in gemeenten met 100 000–250 000 inwoners. In vergelijking met een gemeente tot 20 000 inwoners is die kans 3 keer zo groot. Evenals voor geweldsdelicten (zie figuur 1) geldt voor vermogensdelicten dat de kans om slachtoffer te worden in gemeenten met meer dan 50 000 inwoners aanzienlijk groter is dan bij gemeenten waarvan het inwoneraantal kleiner is dan 50 000, zij het dat bij vermogensdelicten de grens minder scherp kan worden getrokken. Dit is geïllustreerd in tabel 5, waar de afzonderlijke vermogensdelicten naar gemeentegrootte per 100 inwoners zijn weergegeven. Tabel 5: In Nederland ondervonden vermogensdelicten 2002 naar gemeentegrootte, absoluut (x 1 000) en relatief (per 100 inwoners van 15 jaar en ouder)
Woninginbraak Fietsendiefstal Diefstal van/uit auto1 Zakkenrollerij Totaal aantal vermogensdelicten (excl. overig)
Totaal aantal vermogensdelicten
0–20 000
20–50 000
50–100 000
100–250 000
250 000 +
132 735 380 232 1 478
0,5 2,4 2,5 1,0 6,3
0,7 4,0 1,9 1,5 8,0
1,2 5,4 3,5 1,3 11,2
1,6 10,9 4,3 3,1 19,7
1,6 8,2 4,8 2,4 16,9
Bron: CBS, 2003. Respondenten van 18 jaar en ouder.
1
In de gemeenten met 100 000 tot 250 000 inwoners vinden per 100 inwoners meer vermogensdelicten plaats (namelijk 19,7) dan in de grootste gemeenten (namelijk 16,9 vermogensdelicten per 100 inwoners). Dat komt voornamelijk op het conto van fietsendiefstal en – in mindere mate – diefstal van/uit de auto. Als wordt gekeken naar de afzonderlijke vermogensdelicten dan valt op dat de kans om slachtoffer te worden van woninginbraak, diefstal van en uit auto’s en zakkenrollerij overal aanwezig is. In grotere gemeenten is de kans gemiddeld twee tot drie keer groter dan in de kleine gemeenten. Voor fietsendiefstal geldt dat nog eens in sterkere mate.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
175
2.2.2 Ontwikkeling vermogenscriminaliteit op basis van slachtoffergegevens 1993–2002 Figuur 5 toont de ontwikkeling van het ondervonden aantal vermogensdelicten (exclusief overige diefstal) van de afgelopen tien jaar. Figuur 5: Ontwikkeling vermogensdelicten(exclusief overige diefstal) op basis van slachtofferenquêtes, absoluut x 1 000, 1993– 2002
1600 1400 1200
Totaal diefstaldelicten
1000
Inbraak Fietsdiefstal
800
Autodiefstal
600
Diefstal uit auto
400
Zakkenrollerij
200 0 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Bron: CBS, 2003.
Hoewel het aantal vermogensdelicten in 2002 ten opzichte van 2001 is gestegen, is in een periode van 10 jaar weliswaar fluctuatie te zien, maar er is – met uitzondering van de jaren 1995 en 1996 – sprake van een redelijk stabiel beeld. Wel is het aantal ondervonden delicten in 2002 ten opzichte van 2001 weer licht gestegen (+12%). Als wordt gekeken naar de afzonderlijke delicten, dan geldt hetzelfde beeld: in een periode van 10 jaar vertonen deze geen grote toe- of afnamen. Door de jaren heen bestaat circa de helft van het totaal aantal diefstaldelicten uit fietsendiefstal. In de grafiek zijn diefstal van een auto en diefstal uit een auto gesplitst. Ongeveer een kwart van het totaal aantal diefstaldelicten bestaat uit diefstal uit een auto. Diefstal van een auto komt relatief gezien het minst voor. 2.2.3 Vermogensdelicten volgens geregistreerde criminaliteit 1993–2002 In figuur 6 is de geregistreerde vermogenscriminaliteit van de afgelopen 10 jaar weergegeven. De CBS-classificatie van geregistreerde vermogensdelicten omvat meer delicten1 – namelijk van het totaal van vermogensdelicten – dan waarover de slachtofferenquête bevraagt (alleen woninginbraak, diefstal uit/vanaf auto, zakkenrollerij en fietsendiefstal). Dit betekent dat de afzonderlijke delicten bij elkaar opgeteld niet corresponderen met het totaal cijfer.
1
Het totaal aantal geregistreerde vermogensmisdrijven volgens de CBS-classificatie bestaat uit: valsheidmisdrijven, eenvoudige diefstal, gekwalificeerde diefstal, verduistering, bedrog, heling en schuldheling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
176
Figuur 6: Vermogenscriminaliteit op basis van politiecijfers (absoluut x 1 000), 1993–2002
1200
1000 Totaal vermogensmisdrijven 800
Woninginbraak Diefstal uit/vanaf auto
600
Zakkenrollerij 400 Fietsendiefstal 200 Overige diefstal/verduistering 0 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Bron: CBS, 2003.
Te zien is dat na een daling tot 1996, het totaal aantal geregistreerde vermogensdelicten licht toeneemt. Dit is met name toe te schrijven aan diefstal van en uit de auto. Als de statistieken van de vermogensdelicten en van de geweldsdelicten naast elkaar worden gelegd valt op dat de aangiftebereidheid van de vermogensdelicten veel groter is dan van geweldsdelicten. Dit heeft een aantal oorzaken. Een belangrijke oorzaak hiervoor is dat slachtoffers van vermogensdelicten van de verzekering een vergoeding kunnen krijgen voor de geleden schade (de verzekeringen eisen een bewijs van aangifte van het delict). Dat geldt onder meer voor de twee meest voorkomende vermogensdelicten (fietsendiefstal en diefstal uit auto’s). In de tweede plaats registreert de politie ook vermogensdelicten van bedrijven en instellingen. In de derde plaats is er een restcategorie «overige vormen van vermogensmisdrijven» in de politieregistratie. De hieronder vallende vermogensmisdrijven worden niet meegenomen in de slachtofferenquête van het CBS. Voor beide categorieën delicten geldt echter dat er een toename te zien is van de aangiftebereidheid. 3. Ernstige overlast en (fysieke) verloedering
3.1 Schaalscores ernstige overlast en (fysieke) verloedering 1
De factoren ernstige overlast en (fysieke) verloedering worden niet direct gemeten in de Politiemonitor Bevolking. Het is echter mogelijk de factoren te benaderen door gebruik te maken van enkele van de buurtproblemen die wel in het onderzoek zijn betrokken. Dit resulteert in vormen van overlast en verloedering zoals zijn aangemerkt in het Veiligheidsprogramma. 2 Uit: Politie (Prestatie) Monitor (Bevolking) – Ontwikkeling 2002–2003.
In het Veiligheidsprogramma worden zaken als ernstige overlast en (fysieke) verloedering van de woonbuurt aangemerkt als factoren die een negatieve bijdrage leveren aan de onveiligheidsgevoelens van burgers1. Onder ernstige overlast en fysieke verloedering wordt verstaan de mate waarin inwoners overlast of verloedering in de buurt signaleren. Dit wordt uitgedrukt in een schaalscore tussen 0 en 10. Hoe hoger de schaalscore, hoe meer respondenten het gevoel hebben dat ernstige overlast voorkomt in de eigen woonbuurt2.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
177
De schaalscore ernstige overlast bestaat uit de volgende buurtproblemen: – drugsoverlast – mensen die op straat worden lastiggevallen – overlast van groepen jongeren – dronken mensen op straat Fysieke verloedering is te beschouwen als een combinatie van: – bekladding van muren en gebouwen – rommel op straat – hondenpoep op straat – vernieling van straatmeubilair Voor ernstige overlast ligt de score in 2003 op 2,1. Voor fysieke verloedering is deze score 3,5. Zowel de schaalscore voor ernstige overlast als de schaalscore voor (fysieke) verloedering is sinds 2001 niet wezenlijk veranderd. Ten opzichte van 1999 is er echter sprake van een toename van ernstige overlast. 3.1.1 Ontwikkeling ernstige overlast 1993–2003 In figuur 7 is te zien hoe ernstige overlast is verdeeld over de verschillende buurtproblemen in de afgelopen 10 jaar. Dit is uitgedrukt in het percentage van de bevolking dat vindt dat deze buurtproblemen vaak voorkomen. Figuur 7: Buurtproblemen: ernstige overlast. In procenten van de bevolking, percentage «komt vaak voor». Landelijke ontwikkeling sinds 1993 per delictstype
16 14
Overlast van groepen jongeren
12
Dronken mensen op straat
10 8 6
Vrouwen en mannen worden op straat lastiggevallen
4
Drugsoverlast
2 0 1993
1995
1997
1999
2001
2002
2003
Bron: Projectbureau Politiemonitor, 2003.
Overlast door groepen jongeren is over 10 jaar gezien zonder twijfel de meest gesignaleerde vorm van overlast in de woonbuurt. Het is ook de enige vorm van overlast die door de jaren toeneemt in de beleving van de burger. Na jongerenoverlast volgen overlast door dronken mensen op straat en drugsoverlast. Opmerkelijk is dat voor deze beide vormen van overlast er min of meer sprake is van een gelijkblijvende tendens. Bij drugsoverlast is er zelfs vanaf het eerste jaar dat het wordt gemeten (1997) sprake van een daling. In vergelijking met 2002 steekt 2003 gunstig af. Op alle fronten is er sprake van een afname van overlast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
178
3.1.2 Ernstige overlast in 2003 uitgesplitst naar grootte van gemeenten In figuur 8 is weergegeven – uitgedrukt in een schaalscore (schaal van 0 tot 10, van weinig tot zeer veel overlast) – hoe ernstige overlast is verdeeld over clusters van gemeenten. Figuur 8: Ernstige overlast is 2003 uitgesplitst naar gemeentegrootte, schaalscore (0=geen ernstige overlast, 10=veel ernstige overlast)
0 5 0 5
Ernstige overlast
0 5 0 0-20.000
20-50.000
50-100.000
100-250.000
250.000 +
Bron: Projectburau Politiemonitor, 2003.
Ook hier zien we eenzelfde beeld als bij de hiervoor behandelde voorgaande vormen van vermogens- en geweldscriminaliteit. Figuur 8 laat zien dat het ervaren van ernstige overlast in de eigen buurt nadrukkelijk samenhangt met de verstedelijking van de gemeente. Respectievelijk 2,6 voor gemeenten met meer dan 250 000 inwoners en 1,8 voor inwoners van gemeenten met minder dan 20 000 inwoners.
3.2 Ontwikkeling fysieke verloedering 1993–2003 In figuur 9 is te zien hoe fysieke verloedering is verdeeld over de verschillende buurtproblemen in de afgelopen 10 jaar, uitgedrukt in het percentage van de bevolking dat vindt dat deze buurtproblemen vaak voorkomen. Figuur 9: Buurtproblemen: Fysieke verloedering. In procenten van de bevolking, percentage «komt vaak voor». Landelijke ontwikkeling sinds 1993 per delictstype
60 Bekladding van muren en/of gebouwen
50 40
Rommel op straat
30 Hondenpoep op straat
20 10
Vernieling straatmeubilair
0 1993
1995
1997
1999
2001
2002
2003
Bron: Projectbureau Politiemonitor, 2003.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
179
In 2003 noemt bijna de helft van de Nederlanders (46%) hondenpoep op straat als probleem dat vaak in de buurt voorkomt. Rommel op straat (30%), vernieling van straatmeubilair (20%), overlast door groepen jongeren (13%) en bekladding van muren (13%) worden eveneens door verhoudingsgewijs veel inwoners gesignaleerd. Indien de situatie in 2003 vergeleken wordt met voorgaande jaren, valt een aantal zaken op. Hondenpoep op straat wordt in 2003 minder vaak als buurtprobleem ervaren dan in 2001 (respectievelijk 48% in 2001 en 46% in 2003). Hier staat tegenover dat rommel op straat in 2003 (30%) volgens de inwoners van Nederland vaker in de buurt voorkomt dan in 2001 (29%). 3.2.1 Fysieke verloedering in 2003 uitgesplitst naar grootte van gemeente In figuur 10 is weergegeven – in schaalscore – hoe fysieke verloedering verdeeld is over clusters van gemeenten. Figuur 10: Fysieke verloedering in 2003 naar gemeentegrootte, schaalscore (0=geen verloedering, 10=veel verloedering)
schaalscore 0-10
4,5 4,0 3,5 3,0 2,5
Fysieke verloedering
2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 0-20.000
20-50.000
50-100.000
100-250.000
250.000 +
Bron: Projectbureau Politiemonitor, 2003.
In vergelijking tot ernstige overlast (paragraaf 3.1.2) is ook bij fysieke verloedering sprake van samenhang tussen de mate van stedelijkheid en het ervaren van het buurtprobleem fysieke verloedering. 4. Onveiligheidsgevoelens Onveiligheid kan worden uitgedrukt in objectieve en subjectieve zin. Onveiligheid kan op objectieve wijze worden uitgedrukt in termen van de kans die mensen lopen om slachtoffer te worden van enigerlei vorm van criminaliteit. Onveiligheid heeft echter ook een subjectieve zijde. Daarbij gaat het om de perceptie die mensen hebben van hun eigen veiligheid. Lange tijd is men ervan uitgegaan dat deze subjectieve beleving van veiligheid een directe afgeleide vormde van de aard en omvang van feitelijk slachtofferschap. Sinds een aantal jaren wordt dat veeleer een complex van factoren bepalend is voor de mate waarin men zich onveilig voelt. Een deel van deze factoren heeft betrekking op de problemen die mensen in hun directe leefomgeving signaleren1. De Politiemonitor Bevolking geeft inzicht in de beleving van onveiligheidsgevoelens door aan burgers te vragen of zij zich wel eens onveilig voelen. In figuur 11 is het verloop van het percentage inwoners dat zegt zich wel eens en vaak onveilig te voelen op landelijk niveau weergegeven. 1
Uit: Politiemonitor Bevolking 2003.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
180
Figuur 11: Onveiligheidsgevoelens, percentages «voelt zich wel eens en vaak onveilig». Landelijke ontwikkeling sinds 1993
35 30 25 20
Wel eens onveilig
15
Vaak onveilig
10 5 0 1993
1995
1997
1999
2001
2002
2003
Bron: Projectbureau Politiemonitor, 2003.
In 2003 voelt een kleiner deel van de inwoners zich wel eens onveilig dan in 2001 (28% in 2003 tegenover 29% in 2001). Het percentage inwoners dat zich wel eens onveilig voelt, laat tussen 1995 en 1999 een lichte stijging zien, waarna een daling zichtbaar is. Opvallend is dat in 2003 het percentage lager ligt dan ooit eerder in de Politiemonitor is gemeten. Als wordt gekeken naar het percentage inwoners dat zich vaak onveilig voelt, valt een vergelijkbaar beeld op. In 2003 voelt 5 procent van de inwoners van Nederland zich vaak onveilig. Dit percentage was in voorgaande jaren soms aanzienlijk hoger (7% in 1993 en 1995). De Politiemonitor Bevolking vraagt niet alleen naar onveiligheidsgevoelens, maar ook of mensen hun gedrag aanpassen vanwege (vermeende) onveiligheid. Verschillende vormen van vermijdingsgedrag komen in 2003 minder vaak voor dan in het recente verleden. Het percentage inwoners dat bepaalde plekken in de woonplaats mijdt omdat men het daar te onveilig vindt (10%) en het percentage inwoners dat vaak omrijdt of omloopt om onveilige plekken te ontlopen (8%) is lager dan in voorgaande metingen. Figuur 12: Onveiligheidsgevoelens. In procenten van de bevolking, percentage «voelt zich wel eens onveilig», naar mate van verstedelijking van de woongemeente
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
% voelt zich wel eens onveilig
0-20.000
20-50.000
50-100.000
100-250.000
250.000 +
Bron: Projectbureau Politiemonitor, 2003.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
181
Er is een duidelijke relatie tussen de mate van verstedelijking van de gemeenten en de gevoelens van onveiligheid. In de grootste gemeenten voelen de inwoners zich naar verhouding het meest onveilig. In de kleinste gemeenten voelt men zich naar verhouding het minst onveilig. De PMB vraagt ook naar specifieke locaties waar burgers zich onveilig voelen. Dit is met name het geval op locaties waar jongeren rondhangen. Verder worden uitgaansgelegenheden, het openbaar vervoer maar ook de eigen buurt door meer dan 10 procent van alle burgers genoemd als situatie waarin men zich onveilig voelt. Natuurlijk zijn de genoemde situaties niet in alle gevallen onafhankelijk van elkaar; het is denkbaar dat bijvoorbeeld plekken waar jongeren rondhangen zich ook in de buurt van uitgaansgelegenheden bevinden. Op plaatsen waar jongeren rondhangen voelt een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking zich vooral ’s avonds, maar ook overdag en ’s nachts, onveilig. Rondom uitgaansgelegenheden voelen de burgers zich voornamelijk ’s avonds en ’s nachts minder op het gemak. In het openbaar vervoer voelt men zich vooral ’s avonds onveilig, en overdag meer dan ’s nachts. Op straat in de eigen buurt voelt men zich met name ’s avonds, maar ook ’s nachts onveilig. Het winkelcentrum scoort ’s avonds het slechtst, maar ook overdag voelt men zich daar wel eens onveilig. Inwoners die zich in de eigen woning onveilig voelen ervaren dat vooral ’s nachts, maar ook ’s avonds. Deze bevindingen dienen echter met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd en kunnen niet voorzien worden van harde conclusies. Zij zijn bijvoorbeeld niet gecorrigeerd voor het aantal inwoners dat zich op de verschillende tijdstippen in de verschillende situaties bevindt. Mensen voelen zich vooral ’s avonds en ’s nachts onveilig. Het ligt voor de hand dat er wat dit betreft een relatie ligt met sociale controle, die overdag groter is dan als het donker is. Mensen voelen zich vooral onveilig op plaatsen en tijdstippen waar er weinig mensen zijn. Zo wordt er ’s avonds veel minder gebruikgemaakt van het openbaar vervoer en zijn ’s nachts bijna alle winkels gesloten, waardoor het aantal personen dat zich dan in een winkelgebied ophoudt gering is. Overdag zijn op hun beurt veel uitgaansgelegenheden gesloten en zijn veel mensen niet in hun eigen huis. Uitzonderingen zijn plaatsen waar jongeren rondhangen, openbaar vervoer en winkelcentra. Daar is sprake van een toename van de onveiligheidsgevoelens overdag.
Relatie met slachtofferschap Er is een relatie tussen burgers die een keer slachtoffer zijn geworden van een delict en onveiligheidsgevoelens. Uit de onderzochte gegevens van de PMB blijkt hierin samenhang te zijn. Van de inwoners van Nederland die slachtoffer zijn geworden van een delict voelt 35 procent zich wel eens onveilig. Van de inwoners van Nederland die geen slachtoffer zijn geworden van een delict voelt 19 procent zich wel eens onveilig. Met name de misdrijven waarbij de persoonlijke integriteit wordt aangetast, dat wil zeggen geweldsdelicten (mishandeling, beroving met geweld en bedreiging) en «overige delicten»1, dragen bij aan een verhoogd gevoel van onveiligheid. Aanrijdingen, slachtofferschap van fietsendiefstal, autocriminaliteit en woninginbraak hebben naar verhouding de minste invloed op de gevoelens van onveiligheid.
1
Onder «overige delicten» worden bijvoorbeeld oplichting en fraude verstaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 684, nr. 17
182