Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1987-1988
20047
Klimaatverandering door C 0 2 en andere sporegassen
IMr. 5
VERSLAG V A N EEN M O N D E L I N G OVERLEG Vastgesteld 25 januari 1988 De vaste Commissie voor Milieubeheer' heeft op woensdag 25 november 1987 mondeling overleg gevoerd met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de notitie inzake klimaatverandering door CO2 en andere sporegassen (20047) en de brief van de bewindsman inzake het Ozonprobleem. Deze is als bijlage gedrukt bij de vragen die de commissie aan de regering *er beantwoording heeft voorgelegd (20047, nr. 3). De antwoorden zijn verschenen onder nummer 2 0 0 4 7 , nr. 4. De commissie heeft de eer van dit overleg als volgt verslag te doen. Vragen en opmerkingen vanuit de commissie
' Samenstelling: Leden: Rienks (PvdA), Braams (VVD), Lansink (CDA), Zijlstra (PvdA), Veldhoen (PvdA), Van Noord (CDA), Blauw (VVD), Lankhorst (PPR), Oomen-Ruij ten (CDA), fgd. voorzitter, Schartman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Jorritsma-Lebbink (VVD), Laning Boersema (CDA), Tegelaar Boonacker (CDA), Eisma (D66), Swildens-Rozendaal (PvdA), Verspaget (PvdA), Melkert (PvdA), Roosen-van Pelt (CDA), Esselink (CDA) en Van Rijn Vellekoop (PvdA). Plv. leden: De Visser (PvdA), Rempt-Halnv mans de Jongh (VVD), Van de Camp (CDA), Schutte (GPV), De Pree (PvdA), Nijland (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Van Es (PSP), Eversdijk (CDA), Duyn (CDA), Leerling (RPF), De Beer (VVD), Boers Wijnberg (CDA), Vriens Auerbach (CDA), Tommei (066), Niessen (PvdA), Roethof (PvdA), Huys (PvdA), De Kok (CDA), Van den Berg (SGP) en Tazelaar (PvdA)
De heer Esselink (C.D.A.) concludeerde dat volgens de notitie, de internationale bestrijding van C02-uitworp nog niet aan de orde is omdat daarvoor geen draagvlak in de internationale samenleving bestaat. Daar staat de indringende beschrijving van de ernst van de problematiek op de lange termijn in schril contrast tegenover. De heer Esselink was van mening dat de regering veel te passief is en er te veel vanuit gaat dat er op de korte termijn geen ernstige gevolgen voor ons land te verwachten zijn. De minister stelt in zijn antwoord op vraag 4 dat het in de motieBraams/Lansink gevraagde plan van maatregelen een inzicht in de problematiek en een bereidheid tot maatregelen vereist, die niet aanwezig zijn. Wanneer een plan van aanpak voor Nederland beschikbaar zal zijn valt nog niet te overzien. Ook in het komende Nationaal Milieubeleidsplan zal dit niet het geval zijn. Gelet op de conclusie in de notitie dat de Nederlandse CCh-emissie groot is, is de C.D.A.-fractie van oordeel dat er in het Milieubeleidsplan wel een aanzet moet worden gegeven. Bij ongewijzigd beleid zal de C02-emissie in 2000 zijn toe- in plaats van afgenomen. Nederland slaat op het punt van onderzoek internationaal gezien geen slecht figuur en het is zaak de inspanningen van de diverse instanties op dit hoge peil te handhaven. De opmerkelijke conclusie dat bij de nu voorkomende ozonconcentraties de longfuncties van de mens kunnen worden aangetast en de weerstand tegen luchtweginfecties afneemt, maakt een verhoogde onderzoeksinspanning gewenst. Onderzoek naar 03-effecten op planten verdient eveneens extra aandacht. Er wordt geen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20047, nr. 5
1
informatie gegeven over het met onderzoek gemoeide budget. Wel is aangegeven dat de werkgemeenschap C02-problematiek tot 1991 4,2 min. beschikbaar heeft en daarvan haar programma kan uitvoeren. Op het programma zelf wordt niet ingegaan. Kan de minister de verzekering geven dat er geen financiële belemmeringen zijn om het noodzakelijk geacht onderzoek te verrichten? Wil de minister toezeggen in het gevraagde plan van maatregelen inzicht te verschaffen in het onderzoeksbudget in meerjarig perspectief? De eerder genoemde passieve houding komt terug bij het hoofdstuk Bewustwording. De heer Esselink uitte zijn bewondering voor de informatieve brochures van de Stichting Natuur en Milieu. Deze stichting werkt aan een draagvlak waarvan de minister constateert dat het er niet is. De minister is blijkens de notities in het buitenland wat actiever. Kan in de Europese Raad van Ministers de resolutie van het Europees Parlement niet nadrukkelijker tot maatregelen leiden? Aanpak in Europees verband van de CCh-uitstoot is bepaald noodzakelijk. Wat is de Nederlandse positie op dat punt? Welke initiatieven zijn van Nederlandse zijde genomen? De Nederlandse en Europese inzet voor een mondiaal bewustwordingsproces moet snel vorm krijgen. De heer Esselink verwachtte dat in het plan van aanpak wordt aangegeven hoe de Nederlandse inzet in de komende jaren gestalte kan krijgen. De aanpak van de problemen is te weinig systematisch en planmatig. De minister geeft in zijn notitie aan dat hij nog niet aan maatregelen toe is. Ook al zijn nog niet alle gevolgen precies bekend, het is duidelijk dat toename van CO2, ChU, N2O en CFK's in de troposfeer ernstige gevolgen heeft voor het leefmilieu. Dat vraagt dus om maatregelen en de heer Esselink vroeg de minister nog eens nadrukkelijk om een plan van aanpak, waarin ook aandacht aan de ontwikkelingen in de landbouw moet worden geschonken. Op basis van onderzoek wordt algemeen aangenomen dat toename van chloorhoudende verbindingen een zeer belangrijke bijdrage levert aan de afbraak van de ozonlaag, met name CFK's worden als boosdoener gezien. Afname van de emissie van CFK's met 85% kan een verdergaande aftakeling voorkomen. Het protocol van Montreal (20 215, nr. 4) spreekt slechts over een vermindering van 35% en dat is dus volstrekt onvoldoende, zo concludeerde de heer Esselink. De uitworp van CFK's en halonen in Europa moet, mede onder Nederlandse druk, op korte termijn sterk worden teruggebracht. De heer Lankhorst (PPR.) meende dat de brief van de minister van 4 augustus een helder inzicht in de ernst van de situatie geeft. Op bladzijde 18 wordt gesteld: «Wel kan worden vastgesteld dat veranderingen door het broeikaseffect tegen de tijd dat ze worden waargenomen niet meer terug te draaien zijn en zich integendeel in nog sterkere mate zullen voordoen. Dit kanselement geldt nog sterker op wereldschaal.» Als dan wordt teruggegrepen naar de hoofdstukken Onderzoek, Bewustwording en Maatregelen, dan lijken vooral de laatste twee punten pijnlijk. In de notitie wordt duidelijk aangegeven wat er nog aan onderzoek zal worden verricht. Bij bewustwording wordt dat al veel minder, aldus de heer Lankhorst. Voor de Nederlandse situatie wordt alleen verwezen naar de klimaatcommissie van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW). De minister zal toch wel meer willen gaan doen aan de bewustwording van burgers en bedrijfsleven? Onder het hoofdstuk Maatregelen somt de minister de bronnen van de C02-emissie op, zonder doelstellingen voor de aanpak. Er wordt een drietal keuzemogelijkheden gegeven maar gezien de ernst van de situatie betreft het hier niet zo zeer keuzemogelijkheden; de genoemde maatregelen zijn hard nodig en zullen naast elkaar toegepast moeten worden. De heer Lankhorst had gehoopt dat de minister daartoe enige aanzet zou geven en dan misschien onder het hoofdstuk Bewustwording zou aangeven hoe dat voor burgers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 0 4 7 , nr. 5
2
en bedrijfsleven vorm zou moeten krijgen. Het is geen nieuws als de minister stelt dat er diepgaande sociaal-economische en maatschappelijke veranderingen nodig zijn, maar hoe denkt de minister dat te gaan doen? Ook in de antwoorden geeft de minister geen blijk van een concrete aanpak, wat duidelijk geïllustreerd kan worden met de situatie rond de CFK's in spuitbussen. De minister geeft aan dat de Duitse spuitbussenbranche het aanbod heeft gedaan om het CFK-gebruik met 90% te beperken, waarom kan een dergelijke afspraak niet in Nederland worden gemaakt? Consumenten- en milieuorganisaties hebben bereikt dat cosmeticafabrikanten zich bereid hebben verklaard geen CFK's meer in hun spuitbussen te gebruiken. De minister geeft in antwoord op vraag 76 aan, dat er overleg gaande is met het bedrijfsleven over de mogelijkheden om CFK-uitworpen terug te dringen. Hoe verlopen de onderhandelingen van de minister? Waarom kan hij niet bereiken wat de consumentenorganisaties wel is gelukt? En dat geldt niet alleen voor spuitbussen, maar voor alle andere terreinen van het milieubeheer, zo betoogde de heer Lankhorst. Omdat het niet mogelijk is om de minister terug te sturen naar de onderhandelingstafel, zal aarzelend ja moeten worden gezegd tegen het Protocol van Montreal. Het is goed dat er nu een mogelijkheid is om met andere landen te praten, maar voor Nederland is eigenlijk dat elfde lid van artikel 2 het belangrijkste, waarin staat dat in eigen land eigen maatregelen genomen mogen worden. De vraag is wat de minister met dat artikel gaat doen. Hij is zeer kritisch over het protocol maar maakt in zijn brief niet duidelijk wat Nederland, al dan niet in EG-verband, gaat doen aan de invulling. De heer Eisma (D66) vond het Protocol van Montreal een verheugende eerste stap om wereldwijd de produktie en het gebruik van CFK's en halonen terug te dringen, maar betreurde het dat de EG in Montreal niet meer een voortrekkersrol heeft vervuld. De doelstellingen zijn natuurlijk nog volstrekt onvoldoende. Een reductie in 1990 met 50%, wat niet haalbaar is als niet alle landen zich aan de doelstellingen houden, terwijl tenminste een reductie van 85% nodig is om het probleem te stoppen. Natuurlijk kan de minister niet de schuld krijgen van de bereikte resultaten maar de tijd is nu wel aangebroken dat hij met een aantal maatregelen en een tijdschema komt. Maatregelen die in EG-kader, met gelijkgestemde landen en als land alléén genomen kunnen worden. De heer Eisma vroeg de minister naar zijn voornemens dienaangaande. Er zullen lange termijnplannen moeten komen, er moet gefaseerd worden gewerkt en er moet reeds nu worden begonnen met alle nieuwe toepassingen van CFK's en halogenen te verbieden, de bestaande toepassingen terug te dringen en de terugwinning op te zetten. De minister is in overleg met het bedrijfsleven. Hoe is de stand van zaken van dat overleg? Om welke bedrijven gaat het? Wat is de onderhandelingsinzet van de minister en op welke termijn verwacht hij resultaten te behalen? Ijskastfabrikanten in Europa zouden niet bereid zijn in de komende jaren de recycling en vervanging van CFK's in koelinstallaties aan te pakken. Is dat de minister bekend en is hij bereid dat in de eerstvolgende EG-Milieuraad aan de orde te stellen? Over de Nederlandse produktie en de in- en uitvoer van CFK's bestaat onduidelijkheid. Kan de minister hier op korte termijn gegevens over verstrekken, zo vroeg de heer Eisma. Zonder deze gegevens kan niet worden toegezien op de naleving van het Ozonverdrag. Kan de minister aangeven hoeveel spuitbussen met freons nu nog in Nederland in de handel zijn? Konsumenten Kontakt en de Nederlandse Aerosol Vereniging geven verschillende percentages op. Waar zit dat verschil in? Ten slotte merkte de heer Eisma op dat in de notitie drie preventieve maatregelen worden genoemd. Tegen die achtergrond moet de minister
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 047, nr. 5
3
de voorstellen van het kabinet om de WIR-energietoeslag en het Nationaal Isolatie Programma af te schaffen, ijzig hebben gevolgd. Hoe kijkt hij aan tegen het aangekondige mobiliteitsplan van zijn collega van Verkeer en Waterstaat, kort nadat hij zelf duidelijk had aangeven dat het bevorderen van energiebesparing één van de concrete maatregelen is? Mevrouw Verspaget (P.v.d.A.) had het beter gevonden als beide notities in één omvattende notitie waren verenigd, zodat bij de uitvoering van het beleid geen tegenstrijdige maatregelen kunnen worden genomen. Is de minister bereid om bij een volgende bespreking van dit onderwerp in één taakstellende notitie beide onderwerpen aan de orde te stellen? Het WRR-rapport «Ruimte voor groei» toont aan dat economische groei ook mogelijk is wanneer een stringenter milieubeleid wordt gevoerd. Het regeringsstandpunt onderschrijft het streven naar een houdbare economie maar daarvoor zijn practische, directe en concrete maatregelen nodig. In de notitie over het broeikaseffect wordt een degelijke analyse van de oorzaken gegeven en daar blijft het bij. De klemmende vraag is: waar blijft de politieke vertaling van de gesignaleerde problemen. Mevrouw Verspaget vond het niet juist dat de minister stelt dat het nu niet mogelijk is om met een plan waarom de motie-Braams/Lansink vraagt, te komen. Vindt de minister zelf niet dat de notitie een sterk passieve toon heeft? Het feitelijk beleid is strijdig met wat moet gebeuren. Schuilt er geen tegenstrijdigheid in het beleid van het ministerie? Moet de minister niet meer coördinerend optreden ten aanzien van het energiebeleid? Op welke wijze zal de CCh-uitstoot op korte termijn worden beperkt? Mondiaal gezien levert Nederland qua oppervlakte en inwonertal een verhoudingsgewijs grote bijdrage aan de CCh-uitstoot. Daarin alleen al ligt een argument voor een krachtig Nederlands anti-broeikasbeleid waarin naast energiebesparing in woning en bedrijf, ook het energieverbruik van het verkeer aan banden wordt gelegd. Er is een plan nodig dat energiebesparing koppelt aan de ontwikkeling van duurzame alternatieve energiebronnen. De mogelijkheden die Nederland heeft op de energiebesparing van ontwikkelingslanden op veilige duurzame wijze te dekken, moet daarin worden meegenomen. Kan de WRR hier om advies worden gevraagd? De medeverantwoordelijkheid voor klimaatverandering moet worden omgezet in positieve hulp aan ontwikkelingslanden. Nederland zou bij herbebossing een initiërende rol kunnen spelen. Wat gaat de minister daaraan doen? Een veelteelthouderij verdient daarbij speciale aandacht. Daarnaast zullen maatregelen moeten worden genomen om via toepassing van nieuwe technologie distikstofoxyde- en methaanemissie te bestrijden. Mevrouw Verspaget betoogde dat het Protocol van Montreal voor haar fractie volstrekt onvoldoende is. Terugdringing van de CFK's tot 85% is noodzakelijk. Er is nauwelijks reden voor het gebruik van CFK's nu er niet of nauwelijks duurder vervanging mogelijk is. De overheid zal de burger met klem moeten wijzen op de schadelijkheid van produkten die CFK's bevatten. Het argument dat de Nederlandse industrie vooral voor de export werkt, onderstreept slechts het belang van verbod en beperking. Hoeveel wordt er naar het buitenland geëxporteerd en hoe groot is de produktie van CFK's in Nederland? Ten slotte vroeg zij de minister of het niet verstandig zou zijn om de CFK's op te nemen in de lijst van milieugevaarlijke stoffen die verboden zijn voor de export. De heer Van den Berg (S.G.P.) benadrukte dat de Schepping niet in handen van de mens ligt. Dat sluit de menselijke verantwoordelijkheid niet uit, de oorzaak van de problemen is menselijk ingrijpen waardoor een zware verantwoordelijkheid op de mensheid rust. Hij constateerde dat de minister met twee dilemma's wordt geconfronteerd. Enerzijds moeten er, ondanks de onzekerheid, snel maatregelen worden getroffen. Anderzijds zijn de problemen van mondiaal belang en legt Nederland alleen weinig gewicht in de schaal. De internationale
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 047, nr. 5
4
ontwikkelingen gaan niet zo snel en dat leidt tot de vraag wat Nederland alleen kan en wil doen. Er kan niet worden afgewacht. De heer Van den Berg vroeg de minister hoe hij zijn positie in deze afbakent. De onderwerpen waarover hier wordt gesproken vertonen een samenhang. Betekent dat niet dat de maatregelen geïntegreerd zouden moeten worden, althans verdergaand op elkaar afgestemd moeten worden? Voor ons land is de consequentie van het broeikaseffect op de zeespiegelrijzing een belangrijk probleem. In de notitie wordt gesteld dat de problemen te overzien en niet acuut zijn, de eerste decennia kan worden volstaan met de fysieke maatregelen die voor de zeespiegelstijging nodig zijn. Daarnaast wordt er echter gesproken over onzekerheden zoals ten aanzien van de frequentie van stormvloeden door klimatologische veranderingen en over de waterafvoer van de grote rivieren. Wordt er niet een te afwachtende houding aangenomen? Juist met het oog op de algemene waterhuishoudkundige gevolgen zullen op korte termijn indringende maatregelen moeten worden genomen. Voor alles is een samenhangend beleid nodig. Welke rol ziet de minister daarin voor zichzelf weggelegd? In antwoord op vragen heeft de minister gezegd dat een dergelijk beleid nog niet in het Nationaal Milieubeleidsplan kan worden opgenomen. De heer Van den Berg betreurde dat en drong er bij de minister op aan om de Kamer binnen afzienbare tijd een aanzet voor samenhangend beleid voor te leggen. Het ozonprobleem moet en kan internationaal worden aangepast. Voor CFK's zijn goede vervangingen mogelijk. De S.G.P.-fractie beschouwt het Protolcol van Montreal hoogstens als een eerste stap, het gaat niet ver genoeg. De vraag is wat er in EG-verband kan worden gedaan en wat Nederland alleen kan doen. Wil de minister daar nader op ingaan? De heer Braams (V.V.D.) sprak zijn waardering uit voor de wijze waarop de minister de opdracht in het regeerakkoord over het CCh-probleem uitwerkt. Het is duidelijk dat dit probleem zich op langere termijn zal gaan manifesteren en van haast onvoorstelbare invloed zal zijn op de samenleving. Het zal internationaal en mondiaal moeten worden aangepakt. Er lijkt een versnelling te zijn opgetreden in het proces van bewustwording. Uit de brief van de EG-milieuministers van 26 oktober klinkt een krachtiger geluid dan uit de brief van de minister van 29 juni. Daarnaast is de regering met een positief standpunt over het rapport van de Wereldcommissie voor Economie en Ontwikkeling gekomen. Daarin wordt een laag energiescenario voorgesteld om te voorkomen dat de groei van de wereldeconomie tot een te zware belasting voor de planeet Aarde zal leiden. De Minister van Economische Zaken heeft recent gesteld dat er in ons land een groot besparingspotentieel aanwezig wordt geacht en dat de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen met kracht moet worden omgezet. Deze conclusies zag de heer Braams graag vertaald in uitvoeringsmaatregelen en -plannen. Vraag 50 en het antwoord daarop kunnen aanleiding geven tot misverstanden. Beoogt men voor Nederland te streven naar een opbouw van het produktieapparaat, zodanig dat dit vooral weinig energieverbruikende activiteiten omvat? Als de energieverbruikende produkten niet langer in Nederland worden vervaardigd maar wel gebruikt, zullen ze elders moeten worden vervaardigd. Wat is dan mondiaal gezien de winst? In het antwoord op vraag 65 stelt de minister dat er geen aanwijzingen zijn dat het broeikaseffect zich reeds manifesteert in het optreden van overstromingen maar in het Brundtlant-rapport wordt over een toenemend aantal slachtoffers van overstromingen gesproken. Voorts wordt in het antwoord op vraag 32 over het aantal slachtoffers als gevolg van de stijging van de zeespiegel geen risicovergelijking gegeven. Kan de minister dit nader toelichten? Het had de heer Braams verbaasd dat de minister niet kan voldoen aan het verzoek in de motie ingediend bij het Elektriciteitsplan. In het rapport
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 0 4 7 , nr. 5
5
van de Gezondheidsraad worden de verschillende nadelige gevolgen van de stijging van de zeespiegel aangegeven. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat biedt zelfs aan om plannen voor andere landen uit te werken. Duidelijk is dat er nationaal en internationaal het nodige zal moeten gebeuren om zelfs een beperkte stijging van de zeespiegel zonder schadelijke gevolgen te kunnen verwerken. Voor de uitvoering van die maatregelen zal geld nodig zijn. Waarom kunnen die bedragen nu niet geschat worden? Het zou niet anders dan redelijk zijn dat de vervuiler van nu die maatregelen betaalt, aldus de heer Braams. Nederland veroorzaakt ook een deel van de effekten in andere landen en is moreel verplicht een financiële bijdrage aan de oplossing te leveren. Een van de punten die op korte termijn aandacht behoeft is de zoute kwel, die door de stijging van de zeespiegel zal toenemen. De heer Braams sprak zijn waardering uit voor de landen die actief hebben deelgenomen aan het onderzoek dat de laatste jaren is verricht. Met name de bijdrage van de VS is waardevol. Een maatregel die internationaal kan worden genomen, is het streven naar het behoud van het tropenbos en het ondersteunen van herbebossingsprogramma's, ook in eigen land. De heer Braams vroeg de minister om de coördinatie tussen herbebossing en de koolstofcyclus binnen alle regeringsactiviteiten te bepleiten en te versterken. De laatste jaren is meer duidelijkheid ontstaan over de aantasting van de ozonlaag. Desondanks zijn er nog vragen, er wordt geen duidelijke relatie tussen oorzaak en gevolg aangegeven. Hoewel de nadelige rol van CFK's onomstreden lijkt te zijn, verschijnen er toch nog artikelen waarin wordt gesteld dat men het mechanisme niet kan verklaren. Dat kan misschien de aard van de maatregelen beïnvloeden. De ernstige gevolgen van belangrijke veranderingen in de opbouw van de atmosferische ozonprofiel voor de gezondheid van mens en ecosysteem wordt nu algemeen ingezien. Deze conclusie dwingt tot het ondersteunen van maatregelen om de uitstoot van deze stoffen tegen te gaan. De heer Braams constaterde tot zijn genoegen dat die steun internationaal sterk groeit. Hij complimenteerde de minister met het bereikte resultaat in Montreal. Hij meende dat dit beoordeeld moet worden op basis van de kennis die de deelnemers ten tijde van het overleg ter beschikking stond. Daarna zijn nieuwe gegevens beschikbaar gekomen over het onderzoek naar het gat in de atmosfeer boven de Zuidpool, die erop wijzen dat het probleem van onder andere CFK's en halonen in de atmosfeer veel ernstiger is dan werd vermoed. Hoewel het protocol maatregelen bevat die voor een aantal landen zeer ver gaan, zal in de nabije toekomst zeker tot een verdere aanscherping moeten worden gekomen. De heer Braams hoopte dat dit in de loopt van 1989 of 1990 mogelijk zal zijn want de nu voorgestelde maatregelen zijn niet in staat het beoogde doel te bereiken. Mevrouw Van Es (P.S.P.) meende dat de brief van de minister over het broeikaseffect een goed overzicht geeft van de stand van zaken maar de conclusie dat de problematiek niet als acuut moet worden beschouwd, kon zij slechts ten dele onderschrijven. Er verstrijkt zoveel tijd voordat maatregelen effekt hebben, dat het probleem toch als acuut moet worden gedefinieerd. Er moeten nu maatregelen worden genomen, zelfs al zijn een aantal problemen nog niet onderzocht. Nu voornemens voor concrete maatregelen ontbreken is de aandacht die aan bewustwording wordt besteed wat beperkt. Zij vroeg de minister of er een uitsplitsing wordt gemaakt tussen voorlichting aan bevolking, beleidsmakers en Kamerleden. In de commissie milieubeheer wordt bij voorbeeld vaak anders gedacht over bepaalde onderwerpen dan in andere Kamercommissies. In de brief wordt geconstateerd dat de C0 2 -produktie in Nederland hoog is. Dat moet omlaag, onder andere door het terugdringen van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 0 4 7 , nr. 5
6
fossiele brandstoffen en energiebesparing. De wijziging van de isolatiesubsidie in de volkshuisvesting zal tot gevolg kunnen hebben dat er minder woningen geïsoleerd zullen worden. Voor het terugdringen van fossiele brandstoffen wordt kernenergie als alternatief beschouwd. Dat is voor mevrouw Van Es geen aanvaardbaar alternatief zolang geen oplossing is gevonden voor de veiligheid, het afval- en proliferatieprobleem. In de notitie wordt wel aangegeven wat er gedaan kan worden, maar niet wat er gedaan zal worden. In afwijking van de notitie waar als mogelijkheid wordt genoemd het selectief bevorderen of juist terugdringen van bepaalde economische activiteiten, wordt in het antwoord op vraag 50 gesteld dat het regeringsbeleid er niet op is gericht bepaalde economische activiteiten te bevorderen of terug te dringen met het oog op een laag energiegebruik. Waar geconstateerd moet worden dat het terugdringen van het energieverbruik zeer gewenst is in het kader van deze problematiek, is een nadere argumentatie van de minister op zijn plaats. De activiteiten ten aanzien van de ozonproblematiek gaan niet snel genoeg, alsdus mevrouw Van Es. Vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek van de Technische Universiteit Twente zou kunnen worden gestart met het inzamelen van koelapparaten. Zij sloot zich aan bij de opmerkingen van de andere sprekers over het verbod op CFK's in spuitbussen en verpakkingsmateriaal. De minister heeft in de media gewezen op het internationaal succes van het Protocol van Montreal. Mevrouw Van Es kon dat onderschrijven maar vroeg hem daaraan de conclusie te verbinden dat met de ondertekening van het Protocol verdergaande Nederlandse maatregelen nog wel degelijk mogelijk en wenselk zijn en dat hij die, waar mogelijk, ook zal nemen. Het antwoord van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer De Minister verbaasde zich over het gemak waarmee de leden van de commissie over de oplossing van de wereldmilieuproblemen spraken. De Kamer moet zichzelf serieus nemen en de problemen in de juiste context plaatsen. Dit geldt ook voor de standpuntbepaling in bij voorbeeld het energie- en landbouwbeleid. Overigens is Nederland een van de trekpaarden van het internationele milieuoverleg. Wanneer bij het milieubeleid wordt gesproken over de beleidslevenscyclus worden de volgende fasen onderscheiden: signalering van de problemen, bewustwording, maatregelen en het beheer van de maatregelen. Het probleem van de klimaatverandering bevindt zich, zeker internationaal gezien, op dit moment in de signaleringsfase. Nederland is in dit opzicht al ver met de discussie. De eerste gestructureerde aandacht voor het broeikaseffect werd in het rapport-Brundtlant verwoord. De Kamer heeft recent een voorlopig regeringsstandpunt over dit rapport ontvangen en de minister hoopte dat de Kamer bereid was daar binnen afzienbare tijd over te discussiëren. Het rapport geeft geen gedetailleerde maatregelen maar wel een mentaliteit van waaruit een regering in de relatie milieuvraagstukken en internationale ontwikkelingen kan opereren. Het kabinet heeft besloten om bij alle internationale standpuntbepalingen aandacht te schenken aan de milieuaspecten. In Nederland is sprake van een groeiende bewustwording van de klimaatverandering, deels veroorzaakt door de milieubeweging en deels door mededelingen en maatregelen van de regering. Er is al eerder over de problemen gesproken maar de minister had nu, naar aanleiding van een aantal internationale ontwikkelingen, de problemen vervat in de twee notities, zodat de problemen geconcentreerd aan de orde kunnen komen. Wetenschappelijk en politiek gezien is de klimaatverandering een complex probleem: het is een mondiaal probleem waar veroorzakers en slachtoffers niet zelden twee verschillende groepen zijn; er oestaat nog
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 0 4 7 , nr. 5
7
steeds grote onzekerheid over de aard, omvang en gevolgen; de gevolgen doen zich op de lange termijn voor en het is een probleem dat nauw met de westerse economie is verweven. Het raakt aan moeilijk stuurbare maatschappelijke ontwikkelingen zoals economische ontwikkelingen, energieverbruik en landbouw, wat betekent dat er niet van de een op de andere dag grotere veranderingen kunnen worden doorgevoerd, aldus de minister. Hij vroeg zich af of een onderzoek door de WRR wel de juiste aanpak zal zijn. Politiek gesproken zijn er drie mogelijkheden. In de eerste plaats kan worden afgewacht wat er verder gaat gebeuren. In de tweede plaats kan worden gekozen voor een houding waarbij alleen aanpassing aan de gevolgen plaatsvindt. In de derde plaats kan een actieve houding worden aangenomen, waardoor verdere klimaatveranderingen zoveel mogelijk worden tegengegaan. Gezien de lange duur van het probleem zal het, los van de aanpak van bronnen, ook noodzakelijk zijn een aantal effektgerichte maatregelen te nemen. Deze gevolgen zullen voorlopig nog niet merkbaar zijn, maar zullen zich vooral gedurende de eerste helft van de volgende eeuw voordoen. Daarom heeft de minister gesteld dat het probleem nog niet acuut is. De kern van het beleid kent drie sporen: het bevorderen en afstemmen van onderzoek, het bevorderen van internationale erkenning van het probleem en het treffen van maatregelen, waar mogelijk in internationaal verband. De eigen Nederlanse verantwoordelijkheid moet worden erkend waarbij gerealiseerd moet worden dat nationale maatregelen een marginaal effekt op het probleem hebben. Werkelijk effektieve maatregelen kunnen alleen in internationaal verband worden genomen. Er is, zeker voor het broeikaseffekt, sprake van een grote variatie in bronnen waarvan een deel nog pas recent in kaart zijn gebracht. De maatschappelijke gevolgen kunnen ingrijpend zijn voor de samenleving. Toch kunnen er, ondanks het feit dat de marges klein zijn, wel degelijk maatregelen worden getroffen. De minister memoreerde dat een jaar geleden nog zeer pessimistisch werd gedacht over de mogelijkheden voor internationale afspraken over de aantasting van de ozonlaag. Weliswaar was er het Weens Verdrag tot bescherming van de ozonlaag van 1985, maar de onderhandelingen verliepen niet voorspoedig. Het was moeilijk om de lidstaten van de EG op één lijn te krijgen en Nederland heeft toen niet uitgesloten dat zij haar eigen weg zou gaan. De minister was verheugd dat er één gemeenschappelijk standpunt is gekomen. De EG heeft een belangrijke rol gespeeld bij de uiteindelijke totstandkoming van het Protocol. Het is geen ideaal Protocol, het is een eerste aanzet, toch is het verstandig dat de Nederlandse regering het heeft ondertekend. In de brief noemde de minister reeds een aantal voordelen maar hij vond het ook psychologisch gezien van groot belang dat er nu voor het eerst een internationaal milieuverdrag gericht op mondiale luchtverontreiniging is afgesloten. Daarin zijn nu ook afspraken gemaakt over halonen. Dit verdrag maakt het mogelijk dat 2/3 van de verdragspartijen een verscherping kunnen aanbrengen. Met dit protocol wordt niet alleen de aantasting van de ozonlaag aangepakt, maar ook voor een deel het broeikaseffect. Dit alles bracht de minister tot de constatering dat er internationaal een belangrijke aanzet tot maatregelen is gegeven. Het zal niet gemakkelijk zijn om tot verdergaande stappen te komen, over het Protocol is pas op het laatste moment overeenstemming bereikt en hij had niet de illusie dat het Verdrag snel kan worden aangescherpt, maar waar mogelijk zei hij zich daarvoor te zullen inzetten. Via een motie is de regering gevraagd informatie te geven over de Nederlandse aanpak en de afspraken met de fabrikanten. De minister zal daar vóór de gevraagde datum, 1 februari, aan voldoen en het leek hem daarom niet juist tijdens dit overleg op de specifieke punten in te gaan. Hij wilde er wel een paar punten uitlichten. Met de vervanging van spuitbussen zal slechts een deel van de Nederlandse problemen worden opgelost, wat niet weg neemt dat de mogelijkheden moet worden benut.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 0 4 7 , nr. 5
8
De minister kondigde aan dat binnen enkele weken een convenant zal worden getekend met de Nederlandse Aerosol Vereniging over het uitsluiten van het gebruik van CFK's in spuitbussen. Voor de Nederlandse markt zal er sprake zijn van een reductie van meer dan 95%, de enige uitzondering die in het convenant wordt gemaakt betreffen essentiële toepassingen, bij voorbeeld het gebruik voor medische doeleinden. De Nederlandse regeling zal grotendeels zijn afgestemd op de Duitse, zij het dat Duitsland nauwelijks exporteert. De minister zegde toe de Kamer nog over de concrete uitkomsten van de onderhandelingen te zullen informeren. De minister was van mening dat er moet worden gekozen voor een integrale aanpak van de CFK's in koelkasten, er zullen andere koelvloeistoffen moeten worden gebruikt en daarover zal met de industrie overleg moeten worden gevoerd. Ook voor het piepschuim zal een dergelijke aanpak moeten worden gekozen. De uitspraak van de Europese vrieskastproducenten over de eerstkomende tien jaar was de minister onbekend. Hij benadrukte dat voorop staat dat Nederland zich houdt aan het Protocol, maar waar mogelijk verder gaat. Bij de rapportage zullen ook de in- en uitvoergegevens worden betrokken. Nederland neemt met 0,3% van de wereldbevolking 1 % van de C0 2 uitstoot voor haar rekening wat betekent dat haar maatregelen in het uiterste geval een vermindering van 1% zal kunnen bewerkstelligen. Dat is natuurlijk ook een bijdrage, maar het effect moet de maatregelen in het juiste perspectief plaatsen, aldus de minister. Hij constateerde dat de notitie in feite gezien kan worden als het door enkele leden gevraagde plan van aanpak. De nationale bewustwording is niet in het minst tot stand gekomen door de aandacht die de regering ervoor heeft gevraagd. De regering geeft steun aan educatieprojecten van de milieubeweging, aan onderzoek van consumentenorganisaties, heeft overleg met het bedrijfsleven over de aanpak van de CFK's en de problemen worden onderzocht door de CRMH, de Algemene Energieraad en de Gezondheidsraad. De energie zal echter vooral moeten worden gestoken in internationale bewustwording omdat het rendement van internationale milieumaatregelen groter is. Snelle resultaten zijn echter niet te verwachten; in dit verband sprak de minister zijn teleurstelling uit over het mislukken van de NO x -onderhandelingen in Genève, waardoor de vooruitzichten op 30% stikstofoxydereductie niet erg hoopvol zijn. De minister gaf een kort overzicht van de internationale situatie. De Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) en de Internationale Raad van Wetenschappelijke Organisaties en UNEP hebben gezamenlijk het wereldklimaatprogramma ontwikkeld. In het kader daarvan is in 1985 in Villach een conferentie in UNEP-verband georganiseerd; daarin bestond overeenstemming over de ernst van het C0 2 -probleem. In de Beheersraad van UNEP bleken voorstellen om te gaan werken aan een klimaatverdrag niet haalbaar. De minister probeert in overleg met zijn Canadese collega een bijeenkomst die in juni in Canada zal worden gehouden, om te vormen van een min of meer wetenschappelijke bijeenkomst tot een politieke conferentie van milieuministers om te proberen in ieder geval een politieke stellingname ten aanzien van een klimaatverdrag te bewerkstelligen. Recent vond in Nederland en op Nederlands initiatief een bijeenkomst van EG-EFTA-ministers plaats met de bedoeling af te tasten in hoeverre een aantal internationale stappen in de toekomst mogelijk zijn. In de slotverklaring is een uitspraak opgenomen over de noodzaak van het terugdringen van die gassen, die verantwoordelijk zijn voor het broeikaseffekt. De minister zal zijn aandacht in de komende jaren concentreren op het realiseren van een NO x -protocol en een klimaatverdrag. Het Europees Parlement heeft in september 1986 in een resolutie aangedrongen op emissiebeperkende maatregelen. De Europese Commissie startte op 24 november het overleg over het broeikaseffekt met als inzet een EG-strategie. Daar mogen geen hooggespannen verwachtingen over bestaan, over een halfjaar zal er een tweede vergadering aan worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 047, nr. 5
9
gewijd. In december zal er een workshop van de OESO over de C0 2 problematiek plaatsvinden, maar binnen de OESO bestaat er nauwelijks belangstelling voor. Los van deze kaders speelt het bilaterale internationale overleg. Desgevraagd verklaarde de minister zich bereid een integraal en gestructureerd overzicht van de activiteiten en de doelstellingen aan de commissie ter hand te stellen. Hij merkte met klem op dat er geen verschil van mening kan bestaan over de noodzaak om de problemen daadwerkelijk aan te pakken. Er zal aangegeven moeten worden in welke mate een maatregel realistisch lijkt. De minister zei de notitie vorm te zullen geven in de geest van de opmerkingen van de leden van de commissie. Daarnaast zal de notitie inzicht geven in de mate waarin het probleem in andere landen al tot een aanpak leidt. Voor het C0 2 -onderzoek staat bij ZWO een budget van 4,2 mln. ter beschikking, dat lijkt redelijk. Ministeries geven afzonderlijk nog opdrachten tot onderzoek voor 3,5 min. per jaar. Internationaal gezien is Nederland een van de landen, die zowel wetenschappelijk als politiek gezien, de meeste aandacht geeft aan het broeikaseffekt. Voor afstemming van internationaal onderzoek zijn er afspraken gemaakt. Voor EUROTRAC zal in de toekomst meer geld beschikbaar moeten komen. Op het moment dat het Protocol van Montreal aan ondertekening toe was, hield de Zweedse minister van milieu een toespraak waarin deze een onderzoeksresultaat aankondigde, dat een ander licht werpt op de ozonproblematiek. Voor het broeikaseffekt geldt hetzelfde, de onderzoeksresultaten volgen elkaar snel op. Overigens zijn ze niet altijd met elkaar in overeenstemming, wat duidelijk maakt dat het probleem wetenschappelijk nog niet uitputtend en volledig is geanalyseerd. Onder meer de ministeries van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Buitenlandse Zaken, met name Ontwikkelingssamenwerking, zijn betrokken bij een onderzoeksplan dat gericht is op het behoud van tropische bossen. Bij de Wereldbankprojecten bestaat in toenemende mate belangstelling voor milieugevolgen en herbebossing. Het toenemende aantal slachtoffers van natuurrampen kan niet worden toegeschreven aan het broeikaseffekt. In het rapport van de commissieBrundtland wordt het toegeschreven aan de algehele achteruitgang van de milieukwaliteit, waardoor de kwetsbaarheid voor natuurrampen groter wordt. De minister kon nog geen cijfers geven van het aantal slachtoffers ten gevolge van overstromingen. De opmerking van de heer Braams over de heffing op C0 2 zal één van de belangrijkste elementen moeten zijn van toekomstige politieke discussies, aldus de minister, hoewel dit internationaal voorlopig onbespreekbaar zal zijn. De minister verwachtte niet dat dit op korte termijn in een notitie kan worden weergegeven of in het Nationaal Milieubeleidsplan kan worden verwerkt. Er vindt overleg plaats met VNO en NCW over de produktie van chips. Met Philips, dat al geruime tijd bezig is met het terugdringen van het gebruik van CFK's, zal er in de toekomst ook overleg komen. Met AKZO is er voorts overleg over recyclingsmogelijkheden en te ontwikkelen alternatieven. Een aantal projekten in die richting wordt financieel ondersteund. De minister kon onderschrijven dat ter wille van de C02-problematiek het energiebeleid moet worden beïnvloed. De vraag kan worden gesteld in hoeverre door andere ministers in hun beleid rekening wordt gehouden met de milieuproblemen. Er moeten echter wel alternatieven kunnen worden aangevoerd, alleen nee zeggen tegen een bepaalde energiebron is niet voldoende. Op hun beurt zullen de alternatieven op hun beperkingen en vervuilende werking moeten worden onderzocht, ledere minister heeft af te wegen hoe beslissingen op zijn beleidsterrein zullen uitpakken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 047, nr. 5
10
De instelling van de Klimaatscommissie bij de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen is niet het enige voorbeeld van bewustwording, zo vervolgde de minister. Het is belangrijk dat de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen het onderzoek zal evalueren. De minister verwachtte in de komende jaren adviezen en standpunten van die commissie, hij zegde toe die ook aan de Kamer toe te zenden. De heer Lankhorst stelde terecht dat er een aantal keuzemogelijkheden is, aldus de minister. Zij zijn niet voor niets in de notitie opgenomen, de mogelijkheden om het probleem aan te pakken zijn er, echter duidelijk zal moeten zijn in hoeverre deze politiek haalbaar zijn. Zoals bij iedere keuze op milieuterrein zijn er belangrijke maatschappelijke consequenties aan verbonden. De minister achtte het niet noodzakelijk om het broeikaseffect en de aantasting van de ozonlaag in de toekomst integraal te verwerken, omdat over de aantasting van de ozonlaag een concreet verdrag en een protocol beschikbaar zijn. Het zijn twee afzonderlijke problemen die vooralsnog afzonderlijk behandeld moeten worden, vooral ook omdat ten aanzien van de CFK's waarschijnlijk eerder maatregelen kunnen worden genomen. In reactie op een opmerking van mevrouw Van Es dat het broeikaseffekt mede wordt veroorzaakt door stoffen met een lange levensduur antwoorde de minister dat dit niet geldt voor CO2. CO2 heeft een betrekkelijk korte levensduur en de eventuele maatregelen zullen snel effekt sorteren. Het isolatiebeleid heeft geleid tot een toename van het binnenmilieuprobleem. Dat wil niet zeggen dat er niet langer geïsoleerd moet worden, maar wel dat bij maatregelen moet worden overwogen welke consequenties daar voor andere beleidsterreinen aan zijn verbonden. Hij besloot met een zin uitgesproken door de direkteur van de UNEP in Montreal: «Laten we niet spelen met de enige planeet die we nog hebben» en een citaat uit het rapport van de Commissie-Brundtland: «De aarde is één, maar de wereld niet». Deze twee harde waarheden zullen richtsnoer moeten zijn voor het beleid dat het kabinet in de komende jaren zal moeten gaan voeren, aldus de minister. De waarnemend voorzitter van de commissie, Oomen-Ruijten De griffier van de commissie, Hordijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 2 0 0 4 7 , nr. 5
1 1