Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1976-1977
14134
Regelen omtrent het effect van een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 158 en 159 Boek 1 B.W. op het verhaalsrecht van gemeenten in verband met verleende bijstand
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Aanleiding tot dit wetsontwerp Krachtens het - bij de Wet herziening echtscheidingsrecht in 1971 ingevoerde-artikel 158 Boek 1 BW kunnen (ex-)echtgenoten vóór of na hetechtscheidingsvonnis overeenkomen of, en zo ja tot welk bedrag, na de echtscheiding de één tegenover de ander tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden. Er zij volledigheidshalve op gewezen dat artikel 158 alléén betrekking heeft op levensonderhoud ten behoeve van de andere (ex-)echtgenoot en niet op dat van de kinderen. Het beding waarbij volledig afstand is gedaan van het recht op een uitkering pleegt in de literatuur en de praktijk te worden aangeduid met de term «nihil-beding». Op grond van de artikelen 169 en 182 Boek 1 BW is artikel 158vanovereenkomstige toepassing bij scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed. Vóór de herziening van het echtscheidingsrecht was het niet mogelijk om bij overeenkomst afstand te doen van het recht op een uitkering tot levensonderhoud, aangezien een dergelijke overeenkomst op grond van artikel 400, tweede lid, BW (oud) nietig was. In de praktijk kon men echter afstand van dit recht doen door ten processe de rol van gedaagde op zich te nemen, zodat men dan krachtens het destijds geldende recht niet voor een alimentatie in aanmerking kon komen. Eveneens bij de Wet herziening echtscheidingsrecht is ingevoerd artikel 159 Boek 1 BW. Dit artikel, dat een nadere uitwerking van artikel 158 geeft, maakt het mogelijk dat bij de aldaar genoemde overeenkomst kan worden bedongen dat zij niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Indien deze wijziging echter zo ingrijpend is «dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden» is het ondanks dat beding toch mogelijk om de overeenkomst door de rechter te laten wijzigen (artikel 159, derde lid). Artikel 158 Boek 1 BW heeft in de praktijk de vraag doen rijzen of een gemeente, die op grond van de Algemene Bijstandswet na een procedure betreffende scheiding van tafel en bed, echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed bijstand heeft verleend, deze ondanks
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14134, nrs. 1-3
3
1 Zie voorts over de problematiek van bijstandsverhaal en nihilbeding: Asser-De Ruiter, Personen- en Familierecht II, blzz. 266-267; Prof. mr. A. R. Bloembergen, Alimentatie-overeenkomsten in het herziene echtscheidingsrecht, Nederlands Juristenblad 1969, blzz. 1041 e.v.; Mr. E. G. J. M. Bogaerts, Bijstandsverhaal en nihil-beding ex artikel 158 BW, Nederlands Juristenblad 1973, blz. 288 en Weekblad voor Privaatrecht, Notaris-ambt en Registratie 5250; Mr. A. Th. Bos, Weer een verhaal over verhaal Ofwel; waarheen met het nihilbeding? Sociaal bestek, 20 maart 1975, blzz. 140 e.v.; Dijk-Lukacs, Echtscheiding Wet Herziening Echtscheidingsrecht, Artikel 157, blzz. 13-15en artikel 158, blzz. 6-8;
Mr. F. A. Helmstrijd, Kunnen echtgenoten door middel van een overeenkomst, de financiële gevolgen van hun echtscheiding ter zake van hun levensonderhoud, op de gemeentekas afwentelen? De Gemeentestem nrs. 6292 en 6293; Mr. W. F. Huizinga, Nog eens alimentatie-overeenkomsten en verhaal. Sociaal bestek, 7 februari1974, blzz. 72-73; Mr. J. A. M. P. Keijser, Handleiding bij scheiding, Kluwer-Deventer, 1975, blzz. 86 e.v.; Mr. E. Ruppert, Onderhoudsverplichtingen en bijstandsverhaal, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie, nr. 5335; Mr. J. A. Schuering, Bijstandsverhaal en nihilbeding ex artikel 158 BW, Nederlands Juristenblad 1973, blzz. 385-386; Mr. J. Th. W. Tuin, Alimentatie-overeenkomsten en verhaal, Sociaal bestek, 29 november 1973, blzz. 568 e.v.; Mr. J. H. M. Willems, Bijstandsverhaal en contractuele uitsluiting van de alimentatieplicht na echtscheiding, Weekblad voor Privaatrecht, Notaris-ambt en Registratie, nrs. 5226 en 5227.
een nihil-beding kan verhalen ingevolge artikel 55 onder bof d van de Algemene Bijstandswet. Ook is denkbaar dat een beding is gemaakt waarbij de alimentatie op een zeer beperkt of symbolisch bedrag is vastgesteld. De vraag of een dergelijk beding bij het verhaal moet worden gerespecteerd is in de gepubliceerde jurisprudentie nog niet ter sprake gekomen. De bepalingen van artikel 55 onder b en d van de Algemene Bijstandswet luiden, voor zover hiervan belang: «De gemeente kan de kosten van bijstand verhalen: b. tot de grens van zijn onderhoudsplicht op degene die deze plicht tegenover zijn echtgenoot... niet of niet behoorlijk nakomt; d. tot de grens van zijn onderhoudsplicht op degene die tot onderhoud verplicht is, op grond van echtscheiding of ontbinding van zijn huwelijk na scheiding van tafel en bed.» De Hoge Raad heeft voormelde vraag op duidelijke wijze beslist in het op 12 oktober 1973 gewezen arrest (NJ 1974,271; Ars Aequi 1975, blz. 463 e.v.). Overwogen werd, kort samengevat, dat, wanneer partijen een overeenkomst waarbij van levensonderhoud na echtscheiding wordt afgezien hebben aangegaan, geen onderhoudsplicht van de een jegens de ander bestaat, zulks behoudens gewijzigde omstandigheden en, wanneer het beding van niet-wijziging van artikel 159, lid 1, Boek I BW is gemaakt, behoudens de bijzondere omstandigheden bedoeld in het derde lid van dat artikel. Dit heeft ten gevolge dat bij gebreke van het bestaan van onderhoudsplicht verhaal van de kosten van bijstand op de gewezen echtgenoot is uitgesloten. Hoewel het moeilijk is om precies aan te geven hoe groot het effect van het in artikel 158 Boek I BW bedoelde beding met de consequentie van uitsluiting of beperking van het verhaalsrecht van de gemeente is op de omvang van de bijstandsverlening in het algemeen, moet toch wel - anders dan destijds bij de invoering van artikel 158 Boek I BW werd voorzien - worden aangenomen en gevreesd dat in toenemende mate, behoudens in de gevallen, waarin de mogelijke alimentatie het bijstandsbedrag overtreft, overeenkonv sten worden gesloten, waarbij de onderhoudsplicht wordt uitgesloten. De ondergetekenden menen dat in verband hiermee de wenselijkheid is gebleken om voor het hier aan de orde zijnde geval een bijzondere regeling van het gemeentelijk verhaalsrecht in de wetgeving op te nemen teneinde te kunnen tegengaan dat degenen die op grond van hun inkomen in staat moeten worden geacht een bepaald bedrag aan alimentatie te betalen, op eenvoudige wijze op kosten van de gemeenschap onder deze verplichting kunnen uitkomen. Ook de Algemene Rekenkamer heeft de aandacht op dit vraagstuk gevestigd en van bezorgheid laten blijken (zie blzz. 31 en 32 onder 5.3 van het door dit college uitgebrachte verslag over het jaar 1973, vervat in Kamerstuk zitting 1973-1974- 12 940, nr. 2)1. Uit een bij de gemeentelijke sociale diensten gehouden enquête blijkt, dat er in de eerste helft van 1974 sprake was van een aanzienlijke toeneming ten opzichte van 1973 van het aantal nihil-bedingen waarmee men bij de bijstandsverlening wordt geconfronteerd. De resultaten van genoemd onderzoek zijn als bijlage bij deze toelichting weergegeven. In het algemeen kan een verdere toeneming van het aantal nihil-overeenkomsten stellig verwacht worden. Reeds in de Brief van 15 april 1975van de Minister van Justitie, de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, en de Minister van Financiën (Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1974-1975, stuk 11 860, nr. 3, blz. 16) heeft de Regering het voornemen geuit om tegen deze ongewenste toestand maatregelen te nemen door zowel in het Burgerlijk Wetboek als in de Algemene Bijstandswet wijzigingen aanhangig te maken. Bijgaand wetsontwerp bevat het resultaat van dit voornemen. Wetswijziging wordt noodzakelijk geacht omdat de gemeenten thans ternauwernood mogelijkheden tot juridisch verweer ter beschikking staan. Er is wel verdedigd (zie in dit verband bij voorbeeld mr. J. H. M. Willems in WPNR
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 134, nrs. 1-3
4
1973, nr. 5227 en mr. A. Th. Bos in Sociaal bestek van 20 maart 1975) dat, mocht de hier bedoelde overeenkomst het karakter van misbruik aannemen, er thans reeds bij voorbeeld de volgende mogelijkheden denkbaar zijn om zich daartegen teweer te stellen, te weten: 1. de bijstand verlenende gemeente zou zich kunnen beroepen op misbruik van omstandigheden van de ene echtgenoot jegens de andere; 2. indien de betrokken overeenkomst de strekking heeft om uitsluitend de gemeente te benadelen door middel van het uitsluiten van de alimentatieverplichting en het aldus dwingen van de gemeente tot het verlenen van niet-verhaalbare bijstand zou deze zich kunnen beroepen op de nietigheid van het contract ingevolge artikel 1371 in samenhang met artikel 1373 BW dan wel zou deze de nietigheid ingevolge artikel 1377 BW kunnen vorderen. Het komt de ondergetekenden voor dat in de praktijk deze voorgestelde juridische verweermiddelen weinig of geen baat zullen brengen en wel reeds om de eenvoudige reden dat, indien met het sluiten van het nihil-beding wordt beoogd het overhevelen van de onderhoudslast naar de bijstand, dit nooit rechtstreeks uit een dergelijke overeenkomst zal blijken en ook zeer moeilijk op andere wijze aantoonbaar is. De gemeenten zouden in dergelijke gevallen voor een onmogelijke bewijslast komen te staan. Zoals uit het voorgestelde ontwerp blijkt, heeft het niet de strekking om de mogelijkheid van het sluiten van een nihil-beding of het beding, waarbij de alimentatie tot een bepaald bedrag beperkt wordt, in zijn geheel te elimineren. Het beding behoeft zeker niet altijd een in maatschappelijk opzicht onaanvaardbaar karakter te hebben. Het kan bij voorbeeld een onderdeel zijn van een regeling tussen partijen, waarbij enerzijds hetzij aan de vrouw een hoge uitkering ineens wordt toegekend, hetzij in het kader van de boedelscheiding aan de vrouw bepaalde zeer waardevolle vermogensbestanddelen zijn toegescheiden, die haar een redelijk inkomen verzekeren en waartegenover anderzijds de man de zekerheid heeft verkregen dat hij zijn vrouw geen alimentatie meer behoeft te betalen, zodat hij zijn verdere leven in financieel opzicht hierop kan inrichten. Artikelsgewijze toelichting Artikel I In het op grond van onderdeel A van dit artikel in te voegen artikel 159a Boek I BW wordt bepaald dat een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 158en 159 in geval vaneen nihil-beding en in geval van een beding, waarbij het alimentatiebedrag beperkt is, niet in de weg staat aan verhaal ingevolge artikel 55 van de Algemene Bijstandswet en de bevoegdheid het te verhalen bedrag vast te stellen onverlet laat. Hieruit volgt dat de werking die bedoelde overeenkomst tussen partijen heeft overigens wel in alle gevallen volledig van kracht blijft. Slechts het effect dat deze overeenkomst heeft ten aanzien van het verhaalsrecht van de bijstand verleend hebbende gemeente wordt ingeperkt: dit verhaalsrecht kan niet meer, zoals thans het geval is, ten gevolge van een dergelijk beding automatisch hetzij op onaanvaardbare wijze beperkt, hetzij in het geheel uitgesloten worden. Er zij nog opgemerkt dat een overeenkomst, waarvan hier sprake is, deel kan uitmaken van «de getroffen onderlinge vermogensrechtelijke regeling» als bedoeld in artikel 155, tweede lid. Boek I BW. Aangezien het belang van een dergelijke vastlegging voornamelijk is dat de belanghebbende een executoriale titel verkrijgt en dit niet betekent dat deze regeling een bijzondere rechterlijke sanctie en in verband daarmee een onaantastbare status heeft verkregen, is het duidelijk dat hetgeen in dit wetsontwerp wordt voorgesteld in dat geval ook van toepassing is. De in onderdeel B voorgestelde wijziging van het tweede lid van artikel 169 Boekl BW heeft ten gevolge dat artikel 159a van overeenkomstige toepassing zal zijn in geval van scheiding van tafel en bed. Voor ontbinding van
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 134, nrs. 1-3
5
het huwelijk na scheiding van tafel en bed behoeft in verband met de bestaande tekst van artikel 182 Boek I BW geen wettelijke voorziening te worden getroffen. Artikel II Het bij dit artikel voorgestelde nieuwe tweede lid van artikel 55 van de AIgemene Bijstandswet houdt materieel precies hetzelfde in als het bovengenoemde nieuwe artikel 159a Boek I BW en behoeft mitsdien geen nadere toelichting. In het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 55 ABW wordt aangegeven op welke wijze de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht en van de omvang van het te verhalen bedrag dient plaats te vinden. In de bepaling wordt verwezen naar en rekening moet dus worden gehouden met de maatstaven en omstandigheden die van belang zijn in het vergelijkbare geval dat de alimentatierechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend. Er ligt in het geval van een nihil-beding een zekere parallel met de situatie dat de verhaalsrechter over (de hoogte van) de verhaalsvordering moet beslissen wanneer partijen geen alimentatieovereenkomst hebben gesloten en er evenmin een rechterlijke beslissing omtrent de onderhoudsplicht tussen partijen is tot stand gekomen. In wezen moet de kantonrechter dan geheel zelfstandig beslissen waar de grens van de onderhoudsplicht ligt. In het arrest van 10 mei 1974, NJ 1975, nr. 1, heeft de Hoge Raad beslist dat de verhaalsrechter rekening heeft te houden «met alle omstandigheden welke voor de vraag of en in hoeverre tussen de gewezen echtgenoten een onderhoudsplicht bestaat van belang zijn». Men denke hierbij aan - ook in de jurisprudentie omtrent het alimentatierecht reeds ter sprake gekomen - gevallen dat de man na de scheiding een nieuw huwelijk heeft gesloten waaruit kinderen zijn geboren (vgl. Hoge Raad 31 januari 1958, NJ 1958,327), met een andere vrouw in gezinsverband samenleeft en voorziet in haar onderhoud (vgl. Hoge Raad 19 november 1971, NJ 1972, 337) of dat de echtscheiding zeer langgeleden is uitgesproken, terwijl de vrouw toen nog een jonge leeftijd had en nimmer alimentatie heeft gevorderd (vgl. Rb. 's-Gravenhage 20 maart 1968, NJ 1968,423). Deze omstandigheden zullen bij voorbeeld ook een rol spelen bij de beslissing omtrent de vraag, die zich in dit verband zeker in de praktijk zal voordoen, of het verhaalsrecht nog behoort te kunnen worden uitgeoefend in het geval dat geruime tijd nadat de scheiding is uitgesproken de gemeente aan de ene partij bijstand is gaan verlenen en deze op de andere partij wil verhalen. Volledigheidshalve zij hierbij nog aangetekend dat op grond van artikel 70 van de Algemene Bijstandswet de rechtsvordering tot verhaal vervalt na verloop van vijf jaar nadat de kosten van bijstand gemaakt zijn. Wanneer het beding ex artikel 158 Boek I BW ertoe strekt om de alimentatie tot een bepaald bedrag te beperken en er dus wèl onderhoudsplicht bestaat, zal als één van de omstandigheden, waarmee rekening dient te worden gehouden, moeten worden beschouwd hetgeen partijen overeengekomen zijn. Ik dit verband kan bij voorbeeld ter sprake komen dat de regeling van de boedelscheiding of enige andere financiële regeling een redelijke motivering verschaft voor het door partijen vastgestelde alimentatiebedrag, zodat de verhaalsrechter zich zonder bezwaar ook hiernaar kan richten. In de voorgestelde bepaling wordt behalve van «omstandigheden» ook gesproken van «maatstaven». Men dient hierbij te denken aan die welke in het Burgerlijk Wetboek worden genoemd, zoals in artikel 157, eerste lid. Boek 1 BW (er moet sprake zijn van een echtgenoot «die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven») en ook - zie HR 10 mei 1974, NJ 1975,183 - in artikel 397, eerste lid, Boek 1 BW (de behoeften van de tot onderhoud gerechtigde en de draagkracht van de tot uitkering verplichte persoon).
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 134, nrs. 1-3
6
Artikel 111 Afgezien van het feit, dat zoals reeds hiervoor werd opgemerkt, op grond van artikel 70 van de Algemene Bijstandswet de rechtsvordering tot verhaal wegens verleende bijstand vervalt na verloop van vijf jaar nadat de kosten gemaakt zijn, komt het de ondergetekenden onjuist voor om aan de hier voorgestelde bepalingen terugwerkende kracht te verlenen in dier voege dat de tot op de datum van inwerkingtreden van dit wetsontwerp totstandgekomen bedingen ex artikel 158 (al of niet in samenhang met artikel 159) Boekl BW door deze regeling volledig zouden kunnen worden aangetast. Daar, zoals ook door de Hoge Raad in het arrest van 12 oktober 1973 (NJ 1974, nr. 271) is overwogen, bij de totstandkoming van de Wet herziening echtscheidingsrecht door de wetgever onder ogen is gezien (zie het voorlopig verslag van de Tweede Kamer (zitting 1969-1970 - 10 213, nr. 5, blz. 14, rechter kolom) en de naar aanleiding hiervan uitgebrachte memorie van antwoord (zitting 1970-1971 - 1 0 213, nr. 6, blz. 11, rechterkolom) in verband met het ontwerp van de Wet herziening echtscheidingsrecht) dat het ontbreken van het bestaan van onderhoudsplicht ten gevolge heeft dat het verhaal van de kos ten van de bijstand op de gewezen echtgenoot is uitgesloten en dit toen niet heeft geleid tot een andere regeling, mochten degenen die een overeenkomst als hier bedoeld aangingen ervan uitgaan dat deze overeenkomst rechtsgeldig is. Het zou daarom onbillijk en in strijd met de rechtszekerheid zijn om, nu de wetgever thans een beperking van het juridisch effect van het beding wenselijk acht, dergelijke tot nu toe tot stand gekomen bedingen met terugwerkende kracht aantastbaar te maken en in verband hiermee de mogelijkheid van eventuele verhaalsacties (tot in vele gevallen aanzienlijke bedragen) te creëren. Een overgangsregeling op grond waarvan op bedingen, aangegaan vóór het tijdstip van in werking treden van dit wetsontwerp, zowel voor als na dit tijdstip de voorafgaande rechtsregelen van toepassing zouden zijn, achten de ondergetekenden echter evenmin gewenst, aangezien dit ongetwijfeld ertoe zal leiden dat in een groot aantal gevallen alsnog dergelijke bedingen worden gemaakt zonder dat de mogelijkheid bestaat om deze handelwijze tegen te gaan. De ondergetekenden zijn daarom tot de slotsom gekomen dat de voorgestelde regeling een zodanige werking dient te hebben dat op bedingen, aangegaan vóór het tijdstip van in werking treden van dit wetsontwerp, de vroeger geldende rechtsregelen (zoals geïnterpreteerd in voornoemd arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 1973) tot dat tijdstip van toepassing dienen te blijven. Na dat tijdstip zullen de bij dit wetsontwerp vastgestelde bepalingen wel van toepassing zijn, hetgeen onder omstandigheden tot bepaalde verhaalsvorderingen zal kunnen leiden, waarbij uiteraard met de in het voorgestelde derde lid van artikel 55 van de Algemene Bijstandswet (zie artikel II) genoemde «maatstaven» en «omstandigheden» rekening moet worden gehouden.
De Minister van Justitie, A.A. M.van Agt De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, W. Meijer De Staatssecretaris van Sociale Zaken, P. J.J.Mertens
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 134, nrs. 1-3
7
Bijlage1
Enquête bijstand-nihilbeding In de periode van 9 mei tot 12 juli 1974 is bij alle gemeentelijke sociale diensten een enquête gehouden om op korte termijn inzicht te krijgen in het aantal gescheiden vrouwen, dat een nihil-beding gesloten heeft en een periodieke uitkering ontvangt. Het daarvoor ontworpen enquêteformulier had de strekking een eerste indruk te verkrijgen. De sociale diensten zijn verzocht om: a. de nihil-bedingen, waarmee zij zijn geconfronteerd, op te geven en te vermelden in welke periode zij zijn gesloten, te beginnen met het laatste kwartaal van 1971, toen in het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid tot het sluiten van een nihilbeding werd geopend; b. aan te geven of de bijstandsontvangers reeds bij de aanvraag voor bijstand een nihil-beding konden overleggen of dat zij reeds bijstand ontvingen voordat het nihilbeding werd gesloten. Ten slotte bood het formulier de mogelijkheid om een raming te geven wanneer het niet mogelijk was een reële opgave te doen van de nihilbedingen waarmee men in de afgelopen jaren was geconfronteerd.
Aantal nihilbedingen in alle 846 gemeenten van Nederland Gemeenten naar inwoneraantal
20 000
Aantal gemeenten in Nederland Geen opgave van nihilbeding Opgave van nihilbeding Aantal opgegeven gevallen van nihilbeding Periode waarin nihilbeding werd gesloten: I 1 o k t . 1971 t / m 31 dec. 1971 II 1 jan. 1972 t / m 31 dec. 1972 1111 jan. 1973 t/m 31 dec. 1973 IV 1 jan. 1974 t/m 31 mei. 1974 Onderscheiden naar de situatie waarin de overeenkomst tot stand kwam: a. nihil-overeenkomst gesloten door vrouwen voordat zij een bijstandsuitkering kregen; b. nihil-overeenkomst gesloten door bijstandontvangende vrouwen, die naast bijstand een alimentatie-uitkering t.b.v. zich zelf ontvingen en/of op wier echtgenoten voordien de kosten van bijstand werden verhaald c. nihil-overeenkomst gesloten door bijstandontvangende vrouwen, die voordien geen alimentatie-uitkering ontvingen en/of op wier echtgenoten voordien de kosten van bijstand niet werden verhaald
20 0 0 0 - 5 0 000
> 50 000
735 536 198 499
70 22 48 394
41 7 34 609
52 112 220 115
41 115 158 79
42 132 212 224
12502
195
104
176
475
78
169
182
429
226
121
251
598
Totaal
846 565 280 1502 135'
359 590
1
Niet omgerekend naar jaarbasis. Extrapolatie, op basis van een stijgend maandgemiddelde over de periode 1-11972 tot 31-5-1974, voor het gehele jaar 1974. 2
Toelichting bij de tabel
' Dit stuk is gedeeltelijk afgedrukt als bijlage bij de Brief van 15 april 1975 van de Minister van Justitie, de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en de Minister van Financiën (Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1974-1975, stuk 11 860, nr. 3, blzz. 20-21).
1. Uit de cijfers bijkt dat er sprake is van een toename in het aantal echtscheidingen waarbij een nihil-overeenkomst wordt gesloten. 2. De nihil-overeenkomsten blijken in 40% van de gevallen gesloten door bijstandontvangende vrouwen, die voordien geen alimentatie-uitkering ontvingen en/of op wier echtgenoten voordien de kosten van bijstand niet werden verhaald. 3. De toename van het aantal nihil-overeenkomsten moet gezien worden tegen de achtergrond van het toenemen van het aantal scheidingen: 1971: 11 572; 1972: 14 938; 1973 (voorlopige opgave CBS): 17 000. 4. De op het enquêteformulier gegeven toelichtingen door de ambtenaren van de sociale diensten betreffen in het algemeen twee opmerkingen:
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 134, nrs. 1-3
8
- er wordt gewezen op het in de praktijk frequent voorkomen van aan nihilbeding verwante gevallen, waarbij een mondelinge overeenkomst is gesloten door man en vrouw met de strekking van een nihilovereenkomst, of waarbij de vrouw geen gebruik maakt van de alimentatieverplichting door de man, maar zich wendt tot de sociale dienst; - met betrekking tot de verwachtingen voor de toekomst wordt in het algemeen een toename voorspeld van nihil-overeenkomsten. Wat betreft de factoren die hierop van invloed zijn wordt gewezen op de toenemende bekendheid van de nihil-overeenkomst en op de houding van de plaatselijke advocatuur. Het blijkt dat dikwijls tot een nihil-overeenkomst wordt geadviseerd om de echtscheidingsprocedure te versnellen. Extrapolatie De landelijke enquête toont ten aanzien van de ontwikkeling van het aantal gesloten nihil-overeenkomsten onder bijstandscliënten het volgende beeld: Extrapolatie Periode
Aantal gesloten nihi lovereen komsten
Maandgemiddelde
1-1-1972 t/m 31-12-1972 1-1-1973 t/m 31-12-1973 1-1-1974 t/m 31-05-1974
360 590 418
30 50 83
Kromlijnige extrapolatie van de stijgende maandgemiddelden van 1972 (30), 1973 (50) en de eerste 5 maanden van 1974 (83), welke extrapolatie bij ongewijzigd beleid als het meest reëel moet worden gezien levert de onderstaande prognose op: Jaar
Aantal gesliJten nihilovereenkomsten in dat jaar
Maandgemiddelde kolom 1 12
Aantal nihilovereenkomsten aan het einde van dat jaar
1972 1973 1974 1975 1976
360 590 1250 2570 4560
30 50 104 214 ± 380
360 950 2200 4770 9330
Blijkens hun toelichting op het enquêteformulier wordt door de gemeentelijke sociale diensten in het algemeen een verdere toename van het aantal nihilovereenkomsten onder bijstandscliënten verwacht.
Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 14 134, nrs. 1-3
9
Kromlijnige extrapolatie op basis van het maandgemiddelde over 1972, 1973 en de eerste vijf maanden van 1974. Gemiddeld aantal gesloten nihil-overeenkomsten onder bijstandscliënten per maand 400
~7'
380
/ I
300
214
i
r
i 200
i i
/
/ '
! / 1/ I I
4560
2570
1250
1972
1973
1974
1975
Tweede Kamer, zitting 1976-1977,14 134, nrs. 1-3
1976
10