Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002–2003
22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 270
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 6 mei 2003 Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij tien fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC): 1. Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen. 2. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden 3. – Mededeling van de Commissie inzake de betrekkingen tussen de Gemeenschap en derde landen op het gebied van luchtvervoer – Voorstel voor een verordening inzake tenuitvoerlegging van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen. 4. Verordening van de Raad houdende de intrekking van Verordening (EEG) Nr. 3975/87 en houdende wijziging van verordening (EEG) Nr. 3976/87 en Verordening (EG) Nr. 1/2003 wat betreft het luchtvervoer tussen de Gemeenschap en derde landen 5. Mededeling van de Commissie aan het Europese Parlement en de Raad: Raamstrategie inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen – werkprogramma voor 2003 6. Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van de criteria en uitvoeringsvoorschriften voor compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van richtlijn 2001/40/EG van de Raad betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen 7. Mededeling van de Commissie: De rol van de universiteiten in het Europa van de kennis. 8. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers bij een botsing met een motorvoertuig en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG.
KST67950 0203tkkst22112-270 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
1
9. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Een coherenter verbintenissenrecht, Een actieplan 10. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: «ontkoppeling van steun: voor effectievere steun». De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, A. Nicolaï
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
2
Fiche 1: Verordening Europese politieke partijen
Titel: Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen. Datum Raadsdocument: Nr. Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke ministerie:
21 februari 2003 6669/03 COM(2003)77 def BZK i.o.m. BZ, FIN
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Algemene Zaken, RAZEB. Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): M€ 8.4 Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice is er een rechtsbasis gekomen voor het vaststellen van een statuut en de financiering voor Europese politieke partijen. Het voorstel dat de Commissie heeft ingediend komt in grote mate overeen met het eerdere voorstel voor een tijdelijke regeling, waarover de Raad in 2001 net geen akkoord heeft kunnen bereiken. Het voorstel voorziet in de financiering van Europese politieke partijen teneinde gedeeltelijk hun exploitatiekosten te dekken. De communautaire financiering wordt toegekend aan politieke partijen die hun statuut hebben neergelegd bij het EP en aan bepaalde voorwaarden van representativiteit voldoen. Om een statuut te kunnen deponeren moet een partij wel een fractie vormen in het EP of in ieder geval voornemens zijn dit te gaan doen. Tevens moet ze in haar programma en haar activiteiten de in het EU-verdrag neergelegde fundamentele beginselen inzake democratie, de rechtstaat en eerbiediging van de grondrechten onderschrijven en in acht nemen (democratische toets). Als criteria voor representativiteit (en daarmee voor financiering) wordt voorgesteld dat een Europese politieke partij ofwel: a) «in het Europees Parlement of de nationale parlementen of regionale parlementen of regionale bestuurslichamen in minstens eenderde van de lidstaten door gekozen leden vertegenwoordigd is«, ofwel b) «in minstens eenderde van de lidstaten bij de laatste verkiezingen voor het Europees Parlement minstens 5% van de stemmen heeft verkregen.» Elke partij ontvangt een subsidie die niet meer dan 75% van haar totale budget mag bedragen. De subsidie kan uit twee onderdelen bestaan: 1. 15% van het jaarlijkse bedrag wordt over alle in aanmerking komende partijen in gelijke delen verdeeld; 2. 85% wordt verdeeld tussen de Europese partijen die parlementsleden hebben in het EP, in evenredigheid met het aantal leden. In het voorstel staat dat een Europese politieke partij geen anonieme donaties hoger dan € 100 mag ontvangen. Giften moeten transparant zijn. Er wordt tevens een limiet gesteld op donaties van natuurlijke of rechtspersonen (bedrijven). Deze mogen niet meer dan € 5000 per donateur per jaar bedragen. Donaties van een (nationale) politieke partij aan de «overkoepelende» Europese politieke partij zijn toegestaan en niet aan specifieke grenzen gebonden. De politieke partijen moeten hun rekeningen, met inbegrip van giften (vanaf € 100), openbaar maken en aan het EP en de Europese Rekenkamer voorleggen.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 191 van het EG-verdrag.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
3
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: Positief. Ten behoeve van de totstandkoming van een Europese politieke ruimte is het goed om de totstandkoming van Europese politieke partijen en hun financiering te ondersteunen. Dit kan alleen op Europees niveau geregeld worden. Nederlandse belangen: Gezien de huidige niet gereguleerde werkwijze van financiering van politieke partijen (zie rapport Europese Rekenkamer No 13/2000) is Nederland van mening dat het goed is om een duidelijke regeling op te stellen die de controle op de financiering van Europese politieke partijen zal verbeteren. Daarnaast steunt Nederland de gedachte om specifieke Europese politieke partijen te erkennen en deze met publieke middelen te ondersteunen. Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) alsmede informatie inzake mogelijke implementatie- en notificatieproblemen: n.v.t. Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Besluitvorming op basis van art 191 geschiedt bij co-decisie. Het voorstel wordt behandeld in de Commissie constitutionele Zaken van het EP. De rapporteur is Jo Leinen (lid van de PES). Fiche 2: Mededeling grotere Europese nabuurschap («Wider Europe»)
Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden Datum Raadsdocument: nr. Raadsdocument: nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke ministerie:
13 maart 2003 7413/03 COM(2003)104 def BZ i.o.m. EZ, JUS, FIN, BZK, LNV, VROM, SZW
Behandelingstraject in Brussel: Presentatie en eerste korte bespreking in RAZEB; vervolgens in Raadswerkgroepen Oost-Europa Centraal-Azië en Maghreb/Mashrek. Naar verwachting zal het punt voorlopig op de komende RAZEBs blijven figureren. Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): De exacte financiële consequenties worden niet aangegeven. Ze zullen afhangen van de concrete voorstellen van de Commissie. Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het financiële beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn. Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het betreft een mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Hierin worden geen concrete voorstellen voor wetgeving gedaan. De Commissie behandelt in haar mededeling zowel de nieuwe oosterburen (Oekraïne, Moldavië, Wit-Rusland) als de bestaande zuiderburen van de uitgebreide Unie. Dit stuk zal naar verwachting wel leiden tot meer concrete beleidsvoorstellen van de Commissie. Hoofdpunten van de mededeling: • Gemeenschappelijke aanpak met ruimte voor differentiatie. • Betreffende landen hebben op dit ogenblik geen perspectief op EU-lidmaatschap. • Toekomstvisie met vooruitzicht op deelname aan de interne markt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
4
•
•
Toewerken naar een nieuw soort «Nabuurschapsovereenkomst» in aanvulling op bestaand verdragsinstrumentarium en nieuwe middelen vrijmaken. Uitbreiding bestaand instrumentarium afhankelijk maken van ijkpunten (benchmarks) die voortgang hervormingsprocessen in de buurlanden aangeven.
Rechtsbasis van het voorstel: Geen (mededeling) Comitologie: n.v.t. (mededeling) Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: n.v.t. (mededeling) Nederlandse belangen: Nederland onderschrijft het belang van goede betrekkingen tussen de uitgebreide Unie en haar buren. Streven is dat de Unie en haar buren een ruimte van vrede, stabiliteit, voorspoed en gerechtigheid vormen. Hiertoe wordt samengewerkt op basis van gedeelde waarden. Nederland meent echter tegelijkertijd dat toetredingsperspectief van de nieuwe buren niet aan de orde is, dat het bestaande instrumentarium van samenwerking optimaal benut dient te worden en dat tot en met 2006 met de huidige middelen moet worden volstaan: eventuele nieuwe middelen kunnen pas in het kader van de nieuwe financiële perspectieven (2007–2013) aan de orde komen. Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): geen Rol EP in de besluitvormingsprocedure: n.v.t; het betreft een mededeling die het EP tevens ter informatie is toegegaan. Fiche 3: Mededeling/Verordening overeenkomsten luchtvervoer derde landen
Titel: – Mededeling van de Commissie inzake de betrekkingen tussen de Gemeenschap en derde landen op het gebied van luchtvervoer – Voorstel voor een verordening inzake tenuitvoerlegging van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen. Datum Raadsdocument: nr. Raadsdocument: nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke ministerie:
5 maart 2003 7047/03 COM(2003)94 def V&W i.o.m. BZ, VROM, EZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Vervoer, Transport- Telecommunicatie- en Energieraad Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In aanvulling op de mededeling van de Commissie die de gevolgen van de Hofuitspraken in de «Open Skies» zaak van 5 november voor het Europese luchtvervoersbeleid beschrijft (COM(2002) 649), komt de Commissie nu met een mededeling waarin zij de noodzaak voor een nieuw regelgevingskader toelicht. Ze wijst hierbij nogmaals op de exclusieve externe bevoegdheden van de Commissie onder andere op het gebied van slots, Computer Reserveringsystemen en intra-EG tariefstelling en op de uitspraak van het Hof dat de nationaliteitsclausule in luchtvaart-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
5
overeenkomsten in strijd is met het recht van vrije vestiging. De Commissie zet voorts de consequenties voor het systeem van bilaterale onderhandelingen, bestaande luchtvaartovereenkomsten en het veiligheidstoezicht op een rij om de rechtsgrondslag voor ontwikkeling van communautair beleid op bovengenoemde gebieden te illustreren. Het communautaire beleid dat de Commissie voor ogen heeft concentreert zich op het verkrijgen van een horizontaal mandaat om namens de lidstaten met derde landen te onderhandelen op het gebied van de ownership en control en de andere gebieden waarop de Commissie exclusieve bevoegdheid heeft. Daarnaast wil de Commissie een breder mandaat verkrijgen voor wat betreft de onderhandelingen met de VS. Uit de Hofzaak is gebleken dat de lidstaten op bepaalde gebieden bevoegd blijven om te onderhandelen op voorwaarde dat alle EU-luchtvaartmaatschappijen aanspraak kunnen maken op de verkregen rechten. Aangezien de Commissie voorziet dat niet met alle bilaterale partners open luchtvervoersovereenkomsten gesloten kunnen worden, waardoor het aantal verkeersrechten op bepaalde routes beperkt zal blijven, stelt zij voor een procedure vast te leggen voor de nationale toewijzing van verkeersrechten op een transparante, non-discriminatoire wijze. De Commissie wil bovendien zolang zij geen (exclusief) extern mandaat heeft middels de voorgestelde verordening de onderhandelingen met derde landen coördineren, een geharmoniseerde aanpak garanderen en de verenigbaarheid van de luchtvaartovereenkomsten met het Gemeenschapsrecht controleren. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de verordening komt de Commissie met een aantal basisprincipes in de vorm van een verklaring waaraan de Lidstaat zich dient te houden om strijdigheid met het verdrag te verminderen/ voorkomen.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 80 lid 2 EG-verdrag (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid) Comitologie: Verordeningsvoorstel: raadplegingsprocedure met betrekking tot de vraag of een concept luchtvervoersovereenkomst verenigbaar is met EG recht. Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: Subsidiariteit is op te splitsen in 3 delen: 1) Negatieve subsidiariteit ten aanzien van ownership & control en landingsrechten (exclusieve bevoegdheden lidstaten). 2) Positieve subsidiariteit ten aanzien van geautomatiseerde boekingssystemen (CRS), intra-EU tarieven en slots (exclusieve bevoegdheden Commissie). 3) Onduidelijk of en zo ja, tot hoever Commissie bevoegd is op extra gebieden te weten onderdelen van veiligheid, grondafhandeling, douane heffingen, milieu restricties en security vraagstukken. Ten aanzien van deze gebieden is de subsidiariteit twijfelachtig. Proportionaliteit: twijfelachtig; los van de gebieden waarop de Commissie exclusief bevoegd is, vereist de Commissie dat voor aanvang van ieder luchtvaartonderhandeling de Commissie en de overige lidstaten op de hoogte worden gesteld. Voor afronding van de onderhandelingen dient allereerst de concept-overeenkomst te worden voorgelegd aan de Commissie. Gelet op het feit dat Nederland volledig bevoegd is om bilaterale verdragen af te sluiten met derde landen, en het Hof slechts bij een aantal elementen waarvoor de Commissie exclusief bevoegd is vragen opwerpt, is dit een te zware procedure. Verder zijn, gezien de complexiteit van het onderhandelingsproces, dergelijke voorschriften moeilijk uitvoerbaar. De discretionaire bevoegdheid van de Nederlandse overheid met
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
6
betrekking tot verdeling van de verkregen rechten blijft daarentegen bestaan, mits dit op transparante en non-discriminatoire basis gebeurt en ook niet-Nederlandse EU-luchtvaartmaatschappijen aanspraak kunnen maken op de rechten.
Nederlandse belangen: Nederland beoogt een effectief werkend luchtvaartbestel met een goed functionerende en transparante vervoersmarkt waarin de luchtvaartmaatschappijen en luchthavens op een eerlijk wijze kunnen opereren en aansluiting behouden op het internationale netwerk van luchtvervoersverbindingen. Daarbij is het van groot belang dat wanneer onderhandelingsbevoegdheden aan de Commissie worden gegeven bepaalde waarborgen ten faveure van het nationale belang worden ingebouwd. Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): n.v.t. Rol EP in de besluitvormingsprocedure: co-decisie Fiche 4: Verordening luchtvervoer EG – derde landen (mededinging)
Titel: Verordening van de Raad houdende de intrekking van Verordening (EEG) Nr. 3975/87 en houdende wijziging van verordening (EEG) Nr. 3976/87 en Verordening (EG) Nr. 1/2003 wat betreft het luchtvervoer tussen de Gemeenschap en derde landen Datum Raadsdocument: nr. Raadsdocument: nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke ministerie:
19 maart 2003 7637/03 COM(2003)91 def V&W i.o.m. EZ, BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Vervoer, Transport- Telecommunicatie- en Energieraad Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Verordening 3975/87 tot vaststelling van de wijze van toepassing van mededingingsregels op ondernemingen in de luchtvaartsector bepaalt dat de mededingingsartikelen 85 en 86 van het EG-verdrag zich beperken tot het luchtvervoer tussen luchthavens binnen de Gemeenschap. Aanvullend stelt verordening 3976/87 dat de Commissie voor wat betreft het internationale luchtvervoer tussen luchthavens in de Gemeenschap groepsvrijstelling kan verlenen voor het bepaalde in artikel 85 lid 1 met betrekking tot onderzoek naar vermoedelijke inbreuk op de mededingingsbeginselen. In de algemene Verordening inzake de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, EG/1/2003, wordt luchtvervoer tussen de luchthavens van de Gemeenschap en derde landen uitgesloten van de werkingssfeer. De Commissie is van mening dat dit uit het oogpunt van regelgeving een abnormale situatie is. Voor alle andere economische sectoren zijn uitvoeringsverordeningen vastgesteld die volledig van toepassing zijn wanneer de effecten van concurrentieverstorende afspraken of onrechtmatige gedragingen voelbaar worden op de markt van de EU. De huidige regelgeving biedt de luchtvaartsector niet de vereiste waarborgen voor gelijke behandeling. Daarom moet de EU ervoor zorgdragen dat de internationale luchtvaart dezelfde mededingingsregels en handhavingsinstrumenten gelden als voor de intracommunautaire routes.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
7
De Commissie stelt in het huidige voorstel voor de bovengenoemde verordeningen zodanig te wijzigen dat de mededingingsregels en de uitvoering daarvan ook van toepassing zijn op luchtvervoer tussen de luchthavens van de Gemeenschap en derde landen.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 83 EG-verdrag (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid) Comitologie: geen Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: Subsidiariteit: Wanneer verordening EG/1/2003 op 1 mei 2004 in werking treedt zal er sprake zijn van decentralisatie van de bevoegdheid. Echter, dit is slechts van toepassing op luchtvaart als het gaat om vervoer tussen luchthavens binnen de Gemeenschap; luchtvervoer tussen luchthavens van de Gemeenschap en derde landen is uitgesloten van de werkingssfeer. De Commissie kan alleen via de «effectentheorie» mededingingsregels toepassen op de luchtvaart t.a.v. vervoer van en naar derde landen. Aangezien er buiten de interne markt geen sprake is van een geliberaliseerde vrije markttoegang is er nu geen meerwaarde bij optreden van de Commissie. Subsidiariteit is daarmee negatief. Proportionaliteit: Het voorstel is niet uitvoerbaar want de luchtvaart kent geen vrije markt buiten de interne markt van de EG. Het voorstel gaat voorbij aan het feit dat de internationale luchtvervoersmarkt vooralsnog aan het bilaterale regime onderhevig is terwijl de EG-mededingingsregels uitgaan van een geliberaliseerde markt. Nederlandse belangen: Nederland beoogt een effectief werkend luchtvaartbestel met een goed functionerende en transparante vervoersmarkt waarin de luchtvaartmaatschappijen en luchthavens op een eerlijk wijze kunnen opereren en aansluiting behouden op het internationale netwerk van luchtvervoersverbindingen. Het voorstel kan niet los worden gezien van de mededeling van de Commissie over de gevolgen van de Hofuitspraken van 5 november voor het luchtvervoersbeleid («Open Skies»).1 Voor Nederland is het van belang dat eerst op de punten naar aanleiding van de Hofuitspraak overeenstemming bereikt wordt en dat de daaruit voortvloeiende juridische problemen opgelost worden. Nederland is geen voorstander van uitbreiding van de werkingssfeer naar luchtvervoer tussen luchthavens van de Gemeenschap en derde landen. Bovendien gaat het voorstel voorbij aan het huidige stelsel van bilaterale luchtvervoerovereenkomsten, waarbij de lidstaten na de Hofuitspraak op bepaalde gebieden bevoegd blijven. Pas wanneer de EU een volledig mandaat heeft voor onderhandelingen met alle derde landen of voor onderhandelingen met een specifiek land kan een verordening met extraterritoriale werking worden besproken. Dat is momenteel niet het geval en derhalve dient voorliggend voorstel niet te worden onderschreven. Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): geen
1
Zie fiche Mededeling van de Commissie over de gevolgen van de Hofuitspraken van 5 november voor het Europees luchtvervoersbeleid («Open Skies»), doc COM(2002)649 in Kamerstukken II, 22 112,258 dd. 07-02-03, alsmede fiche m.b.t. COM(2003)94, nr. 3 hiervoor.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
8
Rol EP in de besluitvormingsprocedure: raadpleging Fiche 5: Mededeling Raamstrategie gelijkheid man/vrouw
Titel: Mededeling van de Commissie aan het Europese Parlement en de Raad: Raamstrategie inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen – werkprogramma voor 2003 Datum Raadsdocument: Nr. Raadsdocument: Nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke ministerie:
10 februari 2003 6204/03 COM(2003)47 def SZW
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Sociale Vraagstukken Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In 2002 waren de activiteiten van het werkprogramma toegespitst op drie prioritaire acties, namelijk: – de uitvoering van een gender-effectbeoordeling op geselecteerde beleidsterreinen waarin de genderdimensie tot dusver niet is geïntegreerd; – het systematisch verzamelen van naar geslacht uitgesplitste gegevens en aanwending van deze gegevens voor de ontwikkeling van indicatoren – voorlichting en opleidingen met betrekking tot genderkwesties op alle niveaus binnen de diensten van de Commissie. Het voorstel voor 2003 borduurt voort op deze in 2002 in gang gezette acties, nl: – alle belangrijke nieuwe initiatieven van de Commissie zullen geleidelijk aan worden onderworpen aan een effectbeoordeling gebaseerd op drie pijlers (sociale, economische en milieuduurzaamheid). De afzonderlijke directoraten-generaal dragen zorg voor aandacht voor de genderdimensie in deze effectbeoordelingen; – alle diensten van de Commissie moeten meer inspanningen leveren om naar geslacht uitgesplitste gegevens te verzamelen en te produceren; – binnen de diensten van de Commissie is nog steeds een grote behoefte aan voorlichting en opleiding met het oog op genderkwesties. Alle directoraten-generaal en diensten zullen daarom gendermainstreamingsmodules inlassen in het opleidingsprogramma van personeelsleden op alle niveaus. Daarnaast doet de Commissie het voorstel om ook in 2003 de vertegenwoordiging te volgen van vrouwen en mannen in comités. Het Besluit 2000/407/EG van de Commissie bepaalt dat minstens 40% van de leden van comités en expertgroepen vrouwen moeten zijn. Uit resultaten van het onderzoek in 2002 blijkt dat het aantal vrouwen in comités en expertgroepen licht is gestegen in vergelijking met 2000 en 2001. Wat de door de Commissie benoemde leden betreft is de kloof tussen mannen en vrouwen helaas groter geworden. In 2003 zal nagegaan worden of de toestand verbetert en over de eventuele geboekte vooruitgang verslag worden gedaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
9
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling) Comitologie: n.v.t. (mededeling) Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: n.v.t. (mededeling) Nederlandse belangen: Het Nederlandse kabinetsstandpunt «Gender Mainstreaming» geeft de grote waarde weer die het kabinet hecht aan het mainstreamen van gender in het rijksbeleid. Alle acties van de Commissie conform de Raamstrategie inzake de gelijkheid van vrouwen en mannen, die erop zijn gericht om dit ook op Europees niveau te realiseren worden dan ook van harte ondersteund. Belangrijke elementen voor gendermainstreaming zijn commitment, registratie van – naar sekse uitgesplitste – gegevens en effectbeoordeling van het gevoerde beleid. Dit is voor Nederland op nationaal niveau van belang om binnenslands de vorderingen van gender mainstreaming te kunnen volgen en op internationaal niveau om de vorderingen in Nederland in relatie tot het internationale beleid te kunnen meten. Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): n.v.t Rol EP in de besluitvormingsprocedure: n.v.t.; het betreft een mededeling die het EP tevens ter informatie is toegegaan. Fiche 6: Beschikking erkenning verwijderingsbesluiten
Titel: Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van de criteria en uitvoeringsvoorschriften voor compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van richtlijn 2001/40/EG van de Raad betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen Datum Raadsdocument: nr. Raadsdocument: nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke ministerie:
6 februari 2003 6123/03 COM(2003)49 def JUST i.o.m. BZ, DEF, FIN
Behandelingstraject in Brussel Werkgroep Migratie-verwijdering, Strategisch Comité voor immigratie, grenzen en asiel, JBZ-Raad. Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het beschikkingsvoorstel beoogt verstoringen van het financiële evenwicht tussen lidstaten te compenseren die voortvloeien uit de erkenning van zogenoemde verwijderingsbesluiten. Dat zijn besluiten waarin de verwijdering van onderdanen van derde landen van het grondgebied van een lidstaat wordt bevolen. Als voorbeeld is te denken aan het volgende geval. In een lidstaat, bijvoorbeeld Frankrijk, wordt ten aanzien van een vreemdeling die geen verblijfsstatus heeft of krijgt een besluit genomen waarin diens verwijdering wordt bevolen. Voordat dit besluit ten uitvoer kan worden gelegd «verdwijnt» de betrokkene. Later wordt hij of zij door de autoriteiten in een andere lidstaat, bijvoorbeeld Nederland, aangetroffen. Er bestaat dan de mogelijkheid (niet de verplichting) op grond van Richtlijn 2001/40/EG het verwijderingsbesluit van de andere lidstaat te erkennen. Vervolgens kan de betrokken vreemdeling door het erkennende
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
10
land worden verwijderd naar een derde land. De kosten die een dergelijke verwijdering met zich meebrengt kunnen worden verhaald op de lidstaat die het verwijderingsbesluit nam. Het gaat hier dus niet om een regeling voor het vaststellen van de verantwoordelijkheid van een land voor het behandelen van een asielaanvraag, zoals in het verdag van Dublin, maar om een regeling die erkenning over en weer van nationale besluiten mogelijk maakt en faciliteert. De voorliggende beschikking volgt noodzakelijkerwijs uit Richtlijn 2001/ 40/EG tot erkenning tussen lidstaten van verwijderingsbesluiten. De beschikking betreft de vaststelling van passende criteria en uitvoeringsvoorschriften voor de verrekening tussen lidstaten van kosten die met de erkenning gepaard gaan. Centraal beginsel van de beschikking is dat de (het verwijderingsbesluit) uitvaardigende lidstaat de uitvoerende lidstaat de werkelijke kosten terugbetaalt die met erkenning van het besluit gepaard gaan. Deze kosten komen in de systematiek van deze beschikking in aanmerking voor vergoeding na overleg tussen de uitzettende lidstaat en de lidstaat die het verwijderingsbesluit heeft genomen. Daartoe wijzen de lidstaten nationale contactpunten aan, die elkaar desgevraagd informatie verschaffen (en via welke de verrekeningen plaatsvinden). Nadat in overleg duidelijk is geworden dat er een verwijderingsbesluit ten aanzien van een bepaalde persoon bestaat, kan een andere lidstaat dit besluit erkennen en effectueren. De kosten van de verwijdering kunnen vervolgens worden gedeclareerd bij de lidstaat die het verwijderingsbesluit uitvaardigde. Het gaat daarbij om reiskosten, kosten van begeleiding en verblijfskosten. Nederland kent sinds de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 geen zelfstandige verwijderingsbesluiten meer. Een beslissing waarbij een aanvraag tot verblijf wordt afgewezen is een zogenoemde meeromvattende beslissing. Deze heeft van rechtswege het gevolg dat de vreemdeling Nederland dient te verlaten. Doet hij dat niet dan kan hij worden uitgezet. Daartoe hoeft geen afzonderlijk besluit te worden genomen. Personen die illegaal worden aangetroffen in Nederland en die geen verblijfsvergunningsprocedure hebben doorlopen zijn van rechtswege verwijderbaar, ook in die gevallen wordt dus geen verwijderingsbesluit (meer) genomen.
Rechtsbasis van het voorstel: art 63 lid 3 EG-verdrag (unanimiteit) Comitologie: geen Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: Het doel van de beschikking, namelijk de verdeling van financiële lasten van samenwerking tussen lidstaten bij verwijdering, kan onvoldoende worden verwezenlijkt door lidstaten zelf. Dit kan beter door de gemeenschap gebeuren. De beschikking gaat niet verder dan hetgeen daarvoor noodzakelijk is. Nederlandse belangen: Nederland heeft er politiek belang bij dat personen tegen wie in een lidstaat een verwijderingsbesluit is genomen daadwerkelijk worden verwijderd. Daartoe wordt er op nationaal en Europees niveau een toenemende inspanning geleverd op het terrein van terugkeer. Zo verwijdert Nederland in toenemende mate feitelijk personen van zijn grondgebied. De beschikking faciliteert – door het kostenvergoedingsmechanisme – de erkenning tussen lidstaten van verwijderingsbesluiten. Daarmee draagt zij bij aan de verhoging van het aantal verwijderingen uit de Unie. Dat is een gezamenlijk Europees en Nederlands belang. Verder is van belang dat Nederland kosten van verwijdering kan verhalen op een andere lidstaat als elders een verwijderingsbesluit ten aanzien van die persoon is genomen. Tevens is het in het Nederlands belang dat een andere lidstaat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
11
een persoon kan verwijderen ten behoeve van Nederland. Wat Nederland betreft dienen te declareren kosten onderling vergelijkbaar, transparant en beheersbaar te zijn. Aandacht verdient nog het feit dat Nederland met de meeromvattende beschikking na elke afwijzing van een aanvraag een impliciete verwijderingsbeslissing neemt, terwijl andere landen dat slechts in een deel van de in procedure afgewezen gevallen doen. Tegelijkertijd zullen andere landen ten aanzien van personen die illegaal worden aangetroffen en die géén procedure hebben doorlopen i.t.t. Nederland een apart verwijderingsbesluit moeten nemen. Er zijn dus waarschijnlijk relatief veel Nederlandse «verwijderingsbesluiten-na-procedure» die voor erkenning door andere landen in aanmerking komen terwijl er anderzijds relatief veel «verwijderingsbesluiten-zonder-vergunningsprocedure» uit andere landen zijn die voor erkenning door Nederland in aanmerking komen. De verhouding tussen deze «uitgaven en inkomsten» is niet te calculeren omdat hierover geen gegevens beschikbaar zijn. Na 1 jaar zal worden bezien of de afwijkende positie van Nederland gevolgen heeft voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): geen Rol EP in de besluitvormingsprocedure: raadpleging Fiche 7: Mededeling Rol universiteiten in het Europa van de kennis
Titel: Mededeling van de Commissie: De rol van de universiteiten in het Europa van de kennis. Datum Raadsdocument: Nummer Raadsdocument: Nummer Commissiedocument: Eerst verantwoordelijk ministerie:
17 februari 2003 5355/03 COM(2003)58 def OCW i.o.m. EZ, FIN, LNV, VWS, SZW, V&W
Behandelingstraject in Brussel: Gepresenteerd in Raadswerkgroep Onderzoek en EU Onderwijscomité. Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen
1
In deze mededeling wordt met de term «universiteiten» verwezen naar alle instellingen voor hoger onderwijs, inclusief bijvoorbeeld de «Fachhochschulen», «polytechnics» en «Grandes Ecoles».
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De mededeling heeft tot doel een debat op gang te brengen over de rol van de universiteiten1 in de kennismaatschappij eneconomie in Europa en over de omstandigheden waaronder zij in staat zullen zijn om deze rol op zich te nemen. De groei van de kennismaatschappij hangt volgens de Europese Commissie af van de volgende elementen: • de productie van nieuwe kennis, • de verspreiding van kennis via onderwijs en opleiding • het gebruik van kennis via nieuwe industriële processen of diensten. Universiteiten spelen in al deze processen een sleutelrol: bij onderzoek en toepassing van de resultaten, dankzij samenwerking met de industrie en spin-offs daarvan; door onderwijs en opleiding, met name opleiding van onderzoekers; bij regionale en lokale ontwikkeling. Europa heeft universiteiten van topniveau nodig om de processen die de basis vormen voor de kennismaatschappij optimaal te laten verlopen en de Lissabon-doelstelling te halen. De Europese Raad van Barcelona heeft deze behoefte erkend in zijn oproep de onderwijs- en opleidingsstelsels voor 2010 tot een kwaliteitsreferentie op wereldniveau te maken. De Europese universitaire wereld is echter niet zonder problemen. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
12
Europese universiteiten kunnen, hoewel zij wetenschappelijke publicaties van hoge kwaliteit publiceren, de concurrentie op wereldvlak met onze belangrijkste partners momenteel niet aan. De mededeling wijst op een aantal gebieden waar nader overleg – en vaak ook ingrijpen – nodig is. Verder wordt een aantal vragen aan de orde gesteld, zoals: • hoe kunnen voldoende middelen voor het goed vervullen van de rol van universiteiten worden gevonden en hoe kunnen deze zo doeltreffend mogelijk worden aangewend; • hoe kan de autonomie van instellingen worden gegarandeerd; • hoe kunnen voldoende middelen worden besteed aan het bereiken van een topniveau («excellence»), en hoe kunnen universiteiten dit niveau bereiken en uitbouwen; • hoe kan nauwe samenwerking tussen universiteiten en bedrijfsleven worden opgezet met het oog op een betere verspreiding en benutting van nieuwe kennis; • hoe kan een bijdrage worden geleverd aan de Europese ruimte voor hoger onderwijs (Verklaring van Bologna) en de Europese onderzoeksen innovatieruimte.
Rechtsbasis voor het voorstel: n.v.t. (mededeling) Comitologie: n.v.t. (mededeling) Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: Positief. De bevoegdheden van de lidstaten worden met deze mededeling niet veranderd. Europese universiteiten kennen een aanzienlijke heterogeniteit, maar staan wel voor dezelfde moeilijkheden. Zij werken immers in een steeds verder mondialiserende omgeving met toenemende concurrentie. Met het Bologna-proces zijn structurele hervormingen in gang gezet om de diversiteit in te bedden in een samenhangend Europees kader. Dat is nodig om de toegankelijkheid en het concurrentievermogen van Europa in de wereld te garanderen. Nederlandse belangen: In het algemeen kan de analyse van de Europese Commissie worden onderschreven. In de mededeling worden de juiste vragen gesteld. Ook worden herkenbare thema’s aangesneden, zoals de toenemende vraag naar hoger onderwijs en de wervingspositie voor excellente studenten en wetenschappers. Nederland wil graag de discussie aangaan over de bevordering van de wisselwerking tussen universiteiten en maatschappelijke actoren en over de wijze waarop de inzet van meer middelen uit het bedrijfsleven en andere sectoren van de samenleving tot stand kan worden gebracht. Toegankelijkheid, veelzijdigheid en kwaliteit moeten wel gegarandeerd blijven. Er is relatief weinig aandacht voor de wisselwerking tussen universiteiten en het bedrijfsleven, een vraagstuk dat m.n. relevant is voor onderzoek. Meer publiek-private onderzoekssamenwerking en intensiever en effectiever gebruik van onderzoeksresultaten kan de «Europese paradox» (veel onderzoek waar te weinig gebruik van wordt gemaakt door het bedrijfsleven) mede helpen oplossen. De aantrekkelijkheid van het beroep van onderzoeker, met perspectiefvolle loopbaanontwikkeling, is in Nederland een belangrijk thema. Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): geen Rol EP in de besluitvormingsporocedure: n.v.t; het betreft een mededeling die het EP tevens ter informatie is toegegaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
13
Fiche 8: Richtlijn bescherming voetgangers
Titel: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers bij een botsing met een motorvoertuig en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG. Datum Commissiedocument: nummer Raadsdocument: nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke ministerie:
27 februari 2003 6849/03 COM(2003)67 def V&W i.o.m. VWS
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Interne Markt, Industrie en Onderzoek; Concurrentiekrachtraad; Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het voorstel bevat voorschriften voor de constructie van motorvoertuigen teneinde de bescherming van voetgangers en andere weggebruikers te verbeteren en zo de ernst van de verwondingen bij een botsing met een motorvoertuig te reduceren. De voorkant van motorvoertuigen zal zo moeten worden gebouwd dat bij een botsing met een snelheid tot 40 km/u bepaalde grenswaarden niet worden overschreden. Het voorstel biedt een formeel kader voor de relevante delen van een verbintenis die door de industrie is aangegaan en zorgt zo voor rechtszekerheid met betrekking tot de toepassing van maatregelen om de bescherming van voetgangers bij ongevallen met auto’s te verbeteren. De voorgestelde maatregelen zijn van toepassing op personenen bestelauto’s. Aangezien de bouw van personenauto’s onder de communautaire wetgeving valt in het kader van het EG-typegoedkeuringssysteem voor complete voertuigen, dat is ingesteld bij Richtlijn 70/156/EEG, als gewijzigd, zullen de voorgestelde voorschriften ook in dat systeem worden geïntegreerd. Aan de hand van een aantal testen zal worden vastgesteld of de motorvoertuigen (personen- en bestelauto’s) aan de voorgestelde grenswaarden voldoen. In een eerste fase, die op 1 oktober 2005 ingaat, moeten nieuwe voertuigtypes voldoen aan twee testen met betrekking tot de bescherming tegen hoofden beenletsels. Met ingang van 31 december 2012 mogen geen nieuwe voertuigen meer in het verkeer worden gebracht met een typegoedkeuring van voor 1 oktober 2005 als zij niet aan deze eisen voldoen. In een tweede fase, met ingang van 1 september 2010, zullen nieuwe voertuigtypes aan vier strengere testen worden onderworpen, namelijk twee voor hoofdletsels en twee voor beenletsels. Vijf jaar daarna zullen alle nieuwe voertuigen aan deze testvoorschriften moeten voldoen. Gezien de snelle technologische ontwikkeling op dit gebied voorziet dit voorstel in de mogelijkheid dat alternatieve maatregelen worden ontwikkeld voor de eisen die in het voorstel zijn vastgelegd. Vóór 1 juli 2004 zal een onderzoek worden verricht naar de haalbaarheid van de voorgestelde technische voorschriften voor de testen en met name van andere maatregelen die ten minste evenveel bescherming zouden kunnen bieden als de voorgestelde maatregelen. Mocht uit het haalbaarheidsonderzoek blijken dat de alternatieve maatregelen ten minste evenveel bescherming bieden, dan zal de Commissie relevante voorstellen doen om deze richtlijn te wijzigen. Behalve de maatregelen om het ontwerp van de voertuigfronten te verbeteren, hebben de federaties van autoproducenten zich er ook toe
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
14
verbonden de volgende actieve en passieve veiligheidsmaatregelen te nemen met het oog op een betere bescherming van voetgangers en andere weggebruikers: • alle nieuwe motorvoertuigen vanaf 1 juli 2004 met een antiblokkeerremsysteem (ABS) uit te rusten; • geleidelijk aan elementen van informatie- en communicatietechnologie (ICT-elementen) in te voeren om de actieve veiligheid te verbeteren; • alle nieuwe motorvoertuigen vanaf 1 oktober 2003 met dagrijlicht (DRL) uit te rusten; • geen starre koeienvangers als standaarduitrusting op nieuwe motorvoertuigen te monteren en deze ook niet als aparte onderdelen te verkopen. Wat de invoering van DRL betreft heeft de Commissie, na raadpleging van de Raad en het Europees Parlement en gezien de bestaande verschillen tussen de nationale wetten over het gebruik van DRL, besloten de invoering ervan door de industrie niet aan te bevelen zolang er op communautair niveau geen geharmoniseerde benadering bestaat over het gebruik ervan. Wat het verbod op starre koeienvangers betreft is de Commissie voornemens een richtlijn voor te stellen met een testprocedure voor alle in de handel gebrachte koeienvangers en soortgelijke constructies (met inachtneming van het standpunt van de Raad en het Europees Parlement dat wetgeving niet alleen van toepassing zou zijn op de producenten van originele onderdelen, maar ook op de vrije aftermarket). De extra maatregelen (waaronder ABS- en ICT-elementen) worden momenteel uitgevoerd en worden afzonderlijk gecontroleerd.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95 van het EG-verdrag (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid) Comitologie: geen Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: Subsidiariteit: positief. De voorgestelde maatregelen hebben hoofdzakelijk betrekking op de bouw van personenauto’s die via het EG-typegoedkeuringssysteem onder de communautaire wetgeving vallen. Deze maatregelen zullen daarmee dus ook deel uit maken van het EG-typegoedkeuringssysteem Ten aanzien van de proportionaliteit wordt het volgende opgemerkt. In de Gemeenschap worden jaarlijks bij verkeersongevallen maar liefst 8000 voetgangers en fietsers gedood en nog eens 300 000 gewond, voor het overgrote deel als gevolg van aanrijdingen met auto’s en bij relatief lage snelheden. Daarvan kan een aanzienlijk deel worden bespaard door uniforme maatregelen aan het voertuigfront. Als deze maatregelen in de ontwerpfase van het voertuig worden meegenomen zijn de meerkosten per voertuig gering en wegen ruimschoots op tegen de besparing die het gevolg zal zijn van de daling van het aantal slachtoffers. De beoordeling is derhalve positief. Nederlandse belangen: Er is sprake van een algemeen Europees belang en daarmee ook van een Nederlands belang door de te verwachten verbetering van de verkeersveiligheid. Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) Er is geen betrokkenheid van decentrale overheden. Implementatie vindt plaats door aanpassing van het Voertuigreglement, waarbij volstaan kan worden met verwijzing naar de richtlijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
15
Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie Titel: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Een coherenter verbintenissenrecht, Een actieplan Datum Raadsdocument: nr. Raadsdocument: nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke ministerie:
nog niet bekend nog niet bekend COM(2003)68 def dd. 12 februari 2003 JUST i.o.m. EZ, VROM
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Concurrentievermogen en Groei, Raad voor Concurrentievermogen Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het actieplan is een vervolg op de mededeling van de Commissie over Europees verbintenissenrecht uit 2001.1 In het actieplan worden de reacties besproken van overheden, bedrijfsleven, consumentenorganisaties, beoefenaars van juridische beroepen en academici op genoemde mededeling en de daarin ontvouwde ideeën voor een samenhangend Europees verbintenissenrecht. Zoals ook door Nederland in de discussies in de Raad is bepleit, wordt in de meeste commentaren gewezen op het belang van een verhoging van de kwaliteit en samenhang van het bestaande acquis op het gebied van het verbintenissenrecht. De Commissie stelt voor de kwaliteit van het EG-recht te verbeteren door het ontwikkelen van een gemeenschappelijk referentiekader met gemeenschappelijke beginselen en termen op het gebied van het Europees verbintenissenrecht. Een dergelijk referentiekader zou moeten gelden voor relevante grensoverschrijdende overeenkomsten, zoals verkoopovereenkomsten en overeenkomsten m.b.t. diensten, en algemene regels moeten bevatten over o.m. totstandkoming van overeenkomsten, nakoming en wanprestatie. De Commissie wil niet opnieuw het wiel uitvinden, maar aansluiten bij lopende onderzoeksactiviteiten op dit gebied. De Commissie wil voorts door uitwisseling van informatie en het opstellen van een richtsnoer de totstandkoming van internationale standaardvoorwaarden bevorderen. Ten slotte wordt gewezen op de mogelijkheid om niet-bindende gemeenschappelijke beginselen op relevante onderdelen van het verbintenissenrecht te formuleren. Uit reacties van betrokkenen blijkt weinig draagvlak voor een algemene regeling van het Europees verbintenissenrecht (een Europees Burgerlijk Wetboek), zij het dat vanuit wetenschappelijke hoek dat wel als doel van een lange termijnstrategie wordt gezien. De Commissie wil onderzoeken of er steun is voor een optioneel instrument en wil een gedachtewisseling op gang brengen over de opportuniteit, de mogelijke vorm, de inhoud en de juridische basis van zo’n instrument. Gedacht wordt aan in de gehele EU toepasselijke regels van verbintenissenrecht, in de vorm van een verordening of een aanbeveling, die samen met en niet in de plaats van het verbintenissenrecht van de lidstaten kunnen bestaan. De regels zouden van toepassing kunnen zijn op alle overeenkomsten die grensoverschrijdende transacties betreffen of alleen op overeenkomsten waarbij partijen beslissen zich eraan te onderwerpen via rechtskeuze. In het pakket rechtsregels zou slechts een beperkt aantal regels, bijvoorbeeld de regels die de consument beschermen, van dwingend recht mogen zijn. 1
doc COM(2001)398, zie fiche in Kamerstukken II, 22 112,210 dd. 19-10-01.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
16
Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t. (mededeling) Comitologie: N.v.t. Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: Doel van de mededeling uit 2001 was mede om na te gaan of er problemen voortvloeien uit de verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten en in het bijzonder of de goede werking van de interne markt zou kunnen worden belemmerd door problemen met het afsluiten, interpreteren en toepassen van grensoverschrijdende overeenkomsten. Uit de beschrijving van de ontvangen reacties blijkt dat geen wezenlijke problemen worden gesignaleerd; slechts uit enkele specifieke sectoren (financiële diensten, verzekeringen) zijn reacties gekomen die erop wijzen dat uiteenlopende rechtsregels een belemmering vormen voor grensoverschrijdende transacties. Probleem lijkt vooral te zijn onbekendheid met het recht in andere lidstaten. Nu niet is gebleken van grote problemen die door unificatie van het recht moeten worden opgelost, past een zekere terughoudendheid bij het creëren van een mix van regulerende en nietregulerende maatregelen naast de bestaande bindende en niet-bindende instrumenten (Principles of European Contract Law, Weense Koopverdragen). Nederlandse belangen: Pogingen van de Europese Commissie om de samenhang in het verbintenissenrecht te vergroten worden door Nederland verwelkomt. Van belang voor Nederland is in het bijzonder dat het actieplan een instrument is om de bevordering van de kwaliteit van Europese regelgeving te agenderen. Daarnaast hebben burgers en bedrijfsleven baat bij een transparante en open interne markt. Zoveel mogelijk moet voorkomen worden dat verschillen in nationale rechtsregels leiden tot rechtsonzekerheid of rechtsongelijkheid bij grensoverschrijdende transacties. Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) N.v.t. Rol EP in de besluitvormingsprocedure: N.v.t.; het betreft een mededeling die het EP tevens ter informatie is toegegaan. Fiche 10: Mededeling ontkoppeling steun
Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: «ontkoppeling van steun: voor effectievere steun». Datum Raadsdocument: nr. Raadsdocument: nr. Commissiedocument: Eerstverantwoordelijke ministerie:
20 november 2002 14526/02 Devgen 176 COM(2002)639 def BZ i.o.m. EZ, VROM
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep voor ontwikkelingssamenwerking; Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In 2001 heeft het DAC/OESO-comité richtsnoeren gepubliceerd over ontbinding van hulp ten aanzien van de Minst Ontwikkelde Landen (MOL’s). Alhoewel de Commissie de door de DAC voorgestelde ontbin-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
17
ding als een goed politiek signaal beschouwt, een eerste, maar niet toereikende stap in de goede richting, heeft zij ook aangegeven dat implementatie van deze richtsnoeren lastig is voor haar. De communautaire hulp wordt immers voor een groot deel per regio geregeld, waarbinnen zowel MOL’s als niet-MOL’s zijn (Balkan, voormalig Joegoslavië, Latijns-Amerika, Azië, Noord-Afrika en Midden-Oosten etc). In haar Mededeling geeft de Commissie aan hoe zij deze problematiek op wil lossen. De Commissie wijst naast de in DAC/OESO-kader gemaakte afspraken expliciet op de afspraken die in het kader van de Conferentie Financing for Development (Monterrey) en de World Summit on Sustainable Development (Johannesburg) zijn gemaakt over de verbetering van de effectiviteit van ODA, onder meer door verdere ontbinding. De belangrijkste voorstellen in de mededeling zijn: • de communautaire hulp wordt verder ontbonden. Het gaat hierbij niet alleen om hulp aan de MOL’s conform de bestaande OESO/DAC richtsnoeren, maar om alle communautaire EU-hulp (zoals en detail genoemd in Bijlage III van de mededeling). Geografische programma’s worden op regionale basis ontbonden en mogelijkerwijs voor derden indien dit op basis van reciprociteit geschiedt en de ontvangende landen hiermee instemmen. Thematische programma’s worden voor alle ontwikkelingslanden ontbonden en eventueel ook voor derden onder de reeds genoemde voorwaarden; • de Commissie wil onderzoeken in hoeverre de bilaterale hulpprogramma’s van de lidstaten verenigbaar zijn met de regels uit het EG-verdrag ten aanzien van de interne markt en overheidsopdrachten. In enkele gevallen is de Commissie naar aanleiding van klachten hier al mee bezig; • de Commissie roept op om in OESO/DAC-kader verder te gaan met ontbinding van hulp, o.a. op het gebied van voedselhulp en het vervoer daarvan. Deze voedselhulp valt thans nog buiten de bestaande OESO/DAC-richtsnoeren over ontbinding van de hulp aan de MOL’s, maar vormt voor de betrokken landen vaak een belangrijke hulpcategorie.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling) Comitologie: n.v.t. (mededeling) Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: Ontbinding van hulp is in Europees verband bij uitstek een onderwerp dat door de Commissie ter hand kan worden genomen, zeker waar het de Gemeenschapshulp betreft. In het kader van harmonisatie van procedures en regelgeving is de OESO/DAC het aangewezen forum om wereldwijde afspraken te maken. Binnen de EU is de Commissie een instelling die voorstellen kan doen om lidstaten te bewegen tot verdergaande ontbinding. Daarnaast wordt met de mededeling expliciet uitvoering gegeven aan afspraken die in het kader van Monterrey en Johannesburg zijn gemaakt. De betrokkenheid van de Commissie kan een meerwaarde creëren waar het gaat om het bewerkstelligen van transparantie, de monitoring en evaluatie van deze afspraken. Ook het toetsen van gebonden hulp aan de EU-regelgeving is een taak die bij de Commissie hoort. Nederlandse belangen: Nederland is voorstander van verdere ontbinding van hulp. De mededeling van de Commissie geeft een gunstig politiek signaal. Nederland ontbindt de hulp in steeds verdergaande mate. Het strekt tot voordeel wanneer ook andere lidstaten dat doen. Daar hebben niet alleen ontwikkelingslanden baat bij (meer ownership, transparantie en lagere prijsstel-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
18
ling) maar ook het Nederlandse bedrijfsleven dat dan immers zijn ware concurrentiekracht kan benutten.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): geen Rol EP in de besluitvormingsprocedure: n.v.t., het betreft een mededeling die het EP tevens ter informatie is toegegaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 22 112, nr. 270
19