Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
29 453
Woningcorporaties
Nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 15 juli 2005 Tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie VROM (VC) van uw Kamer op 26 mei jl. (29 453, nr. 16) heb ik toegezegd schriftelijk te zullen reageren op een aantal verzoeken en voorstellen van diverse leden van uw Kamer. Bij deze wil ik daaraan gaarne voldoen. Ik merk terzake op, dat ik op een aantal onderwerpen vooralsnog slechts procedureel kan ingaan. Zodra terzake (meer) duidelijkheid bestaat zal ik daarop schriftelijk terugkomen. Daarnaast treft u bij deze brief een onderzoeksrapport1 aan dat ik heb laten opstellen om te peilen hoe het staat met de kwaliteit van de administratieve organisatie en interne controle bij woningcorporaties. Ik licht de uitkomsten kort toe in deel II van deze brief. I. Verzoeken van en toezeggingen aan uw Kamer op 26 mei jl. 1. Vathorst De VC heeft mij verzocht te reageren op de visie van de EC over de aanbesteding van de nieuwbouw in Vathorst/Amersfoort en het aanbieden van een afschrift van de brief terzake van de EC. Ingevolge de Europese regelgeving inzake openbaarheid van bestuur («Eurowob») moet het standpunt van de Europese Commissie ingewonnen worden voordat documenten afkomstig van de Europese Commissie kunnen worden geopenbaard. Er is inmiddels daartoe een verzoek gedaan. De reactie van de Commissie zal ik betrekken bij mijn beslissing op uw verzoek. Inmiddels wordt de reactie van Nederland op de ingebrekestelling voorbereid. Gelet op het benodigde overleg met de betrokken departementen, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de gemeente Amersfoort zal deze naar verwachting half juli gereed zijn. Van de Nederlandse reactie zal ik u een afschrift doen toekomen, zo mogelijk vergezeld van de ingebrekestelling.
1
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
KST88860 0405tkkst29453-19 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 453, nr. 19
1
2. Rapport «Baas in eigen huis» Tijdens het AO is mij van de kant van de fractie van Groen Links het rapport «Baas in eigen huis» aangereikt. Het bevat een aantal concrete voorstellen om te bewerkstelligen dat huurders meer mogelijkheden krijgen om te beslissen over hun woonsituatie. Aanleiding hiervoor vindt Groen Links in mijn voorstellen voor een nieuw huurbeleid. In mijn brieven over dat nieuwe huurbeleid heb ik aangegeven in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de Nederlandse Woonbond een Commissie in te zullen stellen die voorstellen zal doen m.b.t. zeggenschap en versterking van de positie van huurders(organisaties). Deze inmiddels ingestelde Commissie, waarvan ik mevrouw LeemhuisStout tot voorzitter heb benoemd, zal eind augustus 2005 met haar advies komen. De voorstellen van Groen Links zijn – wellicht ten overvloede – onder de aandacht van deze Commissie gebracht. Ik zal die voorstellen in elk geval ook betrekken bij mijn reactie op het advies van de Commissie Leemhuis in het najaar. 3. Uitnodiging fractie Groen Links en fractie SP Tijdens het AO op 26 mei deed mevrouw Van Gent mij het voorstel samen op pad te gaan om met huurders in contact te komen. Eerder deed ook mevrouw Van Velzen van de fractie van de SP mij een dergelijk voorstel met betrekking tot een bezoek aan Nieuw-Crooswijk. Ik heb in het AO aangegeven daartoe bereid te zijn omdat ik het een goed idee vind om samen met kamerleden te bezien hoe de praktijk uitpakt voor huurders. Ik zal uitzoeken hoe deze afspraak in mijn agenda is in te passen. Indien dit op redelijke termijn lastig blijkt te zijn, zal ik een alternatief voorstel doen in de richting van beide kamerleden. 4. Bouwen met stichtingskosten hoger dan € 200.000 De VC heeft mij verzocht om uit te leggen hoe ik ben omgegaan met de verantwoordingsgrens van € 200.000 voor de bouw van woningen door enkele woningcorporaties. Voor 1 juli 2002 was in het Bbsh bepaald dat woningcorporaties vooraf toestemming moesten vragen voor de bouw van woningen met gemiddelde stichtingskosten boven fl 300.000. Met ingang van 1 juli 2002 is deze meldingsplicht vervallen. Woningcorporaties dienen evenwel in hun jaarverslag een inhoudelijke motivering op te nemen waarom zij woningen gebouwd hebben met stichtingskosten boven € 200.000 per woning. Het kan derhalve vóórkomen dat woningcorporaties in de periode 2003–2005 woningen opleverden met per complex gemiddelde stichtingskosten van meer dan fl. 300.000, waarvoor zij eerder toestemming hebben verkregen. In die gevallen is een motivering in de jaarstukken niet noodzakelijk. De accountant van de woningcorporatie dient erop toe te zien, dat in het jaarverslag van de corporatie een uiteenzetting is opgenomen die aannemelijk maakt dat de bouw van woningen met stichtingskosten boven € 200.000 in het belang is van de beleidsresultaten zoals bedoeld in artikel 26, tweede lid van het Bbsh. In principe geldt achteraf de verantwoordingsplicht en de controle daarop door de accountant, voor de corporatie zelf en niet voor een verbinding van de corporatie (bijv. een eigen BV of een verbinding met een marktpartij). Sommige corporaties verantwoorden de bouw van duurdere woningen in een verbinding wel, andere niet. Ik zal in overleg met de accountancy bezien of het onderzoek van de accountant ook betrekking kan hebben op de motivering door de verbindingen van corporaties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 453, nr. 19
2
De woningcorporaties verstrekken zelf digitaal gegevens aan het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV), waarbij zij aangeven of zij boven de stichtingskostengrens van € 200.000 gebouwd hebben. Het CFV selecteert de woningcorporaties die zelf aangeven dat zij het noodzakelijk vinden om dergelijke woningen te bouwen. Deze gegevens stelt het CFV ter beschikking aan VROM. Bij de beoordeling van de jaarverslagen door VROM wordt gecontroleerd of de woningcorporatie een aannemelijke motivering heeft opgenomen. Als zodanig geldt bijvoorbeeld het belang van het bevorderen van doorstroming, het creëren van gedifferentieerde wijken, of een combinatie met woon- zorgfaciliteiten. Ik hecht er aan te melden dat VROM slechts marginaal toetst. Aan de bouw ligt immers een plan ten grondslag waarover overeenstemming bestaat tussen de gemeente en de betrokken woningcorporatie. Ik ga ervan uit dat lokale partijen het best in staat zijn te bepalen of de bouw van duurdere woningen in het belang van de opbouw van het woningbezit in de gemeente is. De heer Depla heeft medio mei verzocht om afschriften van de individuele oordeelsbrieven aan een achttal woningcorporaties. Deze heb ik hem verstrekt. In vier van deze brieven heb ik geconstateerd dat de verantwoording over het bouwen van woningen boven de stichtingskostengrens in het volkshuisvestingsverslag ontbreekt. Ik heb de betreffende woningcorporaties verzocht om nadere informatie te verstrekken. In de vier andere brieven is de constatering dat zij woningen hebben gebouwd boven de stichtingskostengrens achterwege gebleven. Dit terwijl deze woningcorporaties wel voorkomen op de lijst van woningcorporaties die woningen gebouwd hebben boven deze grens. Deze lijst heb ik aan de VC ter beschikking gesteld bij mijn brief van 11 mei 2005, met kenmerk DGW/S&R2005043944. De heer Depla heeft verzocht aan te geven waarom deze woningcorporaties niet voor nadere informatie zijn benaderd. In het jaarverslag van één van deze woningcorporaties heb ik voldoende motivering aangetroffen en was er geen reden om nadere informatie op te vragen. Wat betreft de overige drie woningcorporaties moet ik helaas erkennen dat ten onrechte verzuimd is om nadere informatie te vragen. Deze drie hebben de woningen niet gebouwd in een verbinding en hebben ook niet eerder toestemming gevraagd aan VROM (voor 2002). Bij de voorbereidingen van het individueel oordeel over 2004 heb ik maatregelen genomen om dergelijke omissies te voorkomen. 5. Bouwen in overzeese rijksdelen De VC heeft mij verzocht aan te geven wat de mogelijkheden voor woningcorporaties zijn om werkzaam te kunnen zijn in overzeese gebiedsdelen van het Koninkrijk der Nederlanden. De Woningwet en daarmee het Bbsh zijn slechts van toepassing op het grondgebied van Nederland zelf. Daar woningcorporaties op voet van de Woningwet zijn toegelaten als toegelaten instelling, kunnen zij derhalve de in het Bbsh genoemde werkzaamheden slechts in Nederland uitvoeren en niet in de overzeese gebiedsdelen. Evenwel is in de circulaires MG 2001-04 en 2005-04 (bij welke MG 2001-04 voorzover het gaat om financiële ondersteuning is ingetrokken) een uitzondering gemaakt voorzover het betreft het ondersteunen van buitenlandse volkshuisvestelijke instellingen. Het kan daarbij zowel gaan om het uitdragen van kennis over de Nederlandse volkshuisvestelijke structuur, als het onder voorwaarden verstrekken van financiële ondersteuning. Deze financiële ondersteuning in de vorm van schenkingen en borgstelling is per jaar gemaximeerd tot 3 pro mille van het balanstotaal van de ondersteunende woningcorporatie. Een en ander dient jaarlijks expliciet in zowel de jaarrekening als het jaarverslag te worden gemeld. De tijdens het AO aangehaalde zaak betrof de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 453, nr. 19
3
ondersteuning door woningstichting Patrimonium (PWS) uit Rotterdam. PWS heeft in samenwerking met de stichting Humanitas in Rotterdam twee complexen gerealiseerd, waarin wonen en zorg is gecombineerd. Beide partijen zijn door de regering van de Nederlandse Antillen benaderd over mogelijkheden voor ouderenhuisvesting op Curac¸ao. PWS en Humanitas hebben samen met de lokale partijen en de overheid ideeën ontwikkeld voor een «Humanitas formule» voor Curac¸ao. Indien besloten wordt om het project te realiseren, dan zal dat geschieden door de lokale partijen. Humanitas en PWS zullen zich slechts bezig houden met de organisatie van de zorg (Humanitas) en het management van het complex (PWS) tegen een nader vast te stellen vergoeding van de kosten. Een en ander is, voorzover het PWS betreft, volledig in overeenstemming met beide genoemde MG’s. 6. Vervroeging verslaglegging door woningcorporaties Mevrouw Veenendaal van de VC heeft mij verzocht na te gaan wat de mogelijkheden zijn om de inzenddatum van de jaarstukken van woningcorporaties te vervroegen. In boek 2 van het BW is geregeld aan welke voorschriften de inhoud en de vaststelling van jaarverslag en jaarrekening van een aantal instellingen moeten voldoen. Het gaat daarbij – voorzover relevant – om de aan woningcorporaties voorbehouden vorm van verenigingen en stichtingen en om NV’s en BV’s, de vorm van de meeste verbindingen van woningcorporaties. Van het BW kan niet worden afgeweken, zonder dat in het BW is geregeld, dat er op basis van een artikel in de Woningwet van kan worden afgeweken. In het BW is voor verenigingen en stichtingen geregeld, dat het jaarverslag en de jaarrekening binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar (T) moeten zijn vastgesteld door het daartoe bevoegde orgaan, welke de mogelijkheid heeft die termijn te verlengen met 5 maanden. Voor de definitieve vaststelling dient altijd een deskundigenonderzoek (accountant) plaats te vinden. Publicatie dient plaats te vinden binnen 1 maand na vaststelling van de stukken, dus uiterlijk 31 december van het jaar volgend op het boekjaar. In het BW is voor NV’s en BV’s geregeld, dat de jaarstukken moeten zijn vastgesteld binnen 5 maanden, te verlengen met 6, derhalve uiterlijk eind november van het jaar volgend op het verslagjaar. Ook hier dient vóór de vaststelling een deskundigenonderzoek te zijn geweest. Gezien het bovenstaande lijkt het mij zonder wijziging van het BW en de Woningwet juridisch niet mogelijk om de inzendtermijn formeel van zes maanden te bekorten tot 3 maanden na afloop van het boekjaar. Ook betekent een vervroeging van de verslaglegging het nodige voor de werkwijze van woningcorporaties. Ik zal evenwel in overleg met de Minister van Justitie, met AEDES en met het CFV bezien of het mogelijk is sneller te kunnen beschikken over inzicht in de volkshuisvestelijke prestaties. Wel wijs ik er op voorhand op dat deze in feite niet los kunnen worden gezien van de financiële situatie van de woningcorporaties. Bij de vormgeving van een nieuw arrangement voor de relatie tussen overheid en woningcorporaties, waarvan ik u in mijn brief van 22 juni jl. (DBO 2005124534) de eerste hoofdlijnen heb aangegeven, hecht ik immers juist aan een sterkere verbinding van beide aspecten. 7. Verhuiskosten De VC heeft mij verzocht aan te geven, wanneer de verplichting tot betaling van de vergoeding voor de verhuiskosten in werking treedt. Ook heeft mevrouw Van Gent mij een «Verklaring Verhuis- en Herinrichtingskosten»
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 453, nr. 19
4
van Acantus Woongroep te Veendam aan een individuele huurder aangereikt met het verzoek uit te zoeken of een en ander in overeenstemming is met de regelgeving. In het Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh) is een nieuw artikel (artikel 11g) gevoegd, welke voor woningcorporaties de verplichting inhoudt om per 1 juli 2005 aan huurders van haar woongelegenheden, die moeten verhuizen als gevolg van renovatie van hun woning (onder renovatie wordt ook verstaan sloop met vervangende nieuwbouw) een verhuiskostenvergoeding te betalen en om binnen drie maanden na de inwerkingtreding van de wijzigings-amvb – derhalve vóór 1 oktober 2005 – daarover een reglement op te stellen. In dat reglement moet elke woningcorporatie de hoogte van de verhuiskostenvergoeding vastleggen, welke zij in dergelijke situaties aan haar huurders moet aanbieden. Voor verhuizing vanuit zelfstandige woonruimte geldt een minimumvergoeding van € 5.000. De verplichting tot betaling van bedoelde verhuiskostenvergoeding geldt slechts voor verhuizingen, die daadwerkelijk ná 1 juli 2005 plaatsvinden. Daarbij doet het niet ter zake of de woningcorporatie reeds eerder heeft aangekondigd, dat de verhuizing in verband met een toekomstige renovatie moest plaatsvinden. Betreffende het signaal dat de fractie van Groen Links bereikte m.b.t. de toepassing van de verhuiskostenvergoeding voor de daadwerkelijke inwerkingtreding van de wettelijke verplichting per 1 juli 2005, heb ik contact op laten nemen met Acanthus Woongroep. Acantus is een woningcorporatie die werkzaam is in vijf gemeenten in Oost-Groningen. Acantus hanteerde voor 1 juli 2005 nog overal een vergoeding van € 3860. Twee van de vijf gemeenten vulden dit aan met een gemeentelijke vergoeding ad. € 500, welke niet in mindering gebracht werd op de vergoeding van de corporatie. Acanthus heeft toegezegd te zullen voldoen aan de wettelijke plicht per 1 juli. Ik heb bij brief van 1 februari 2005, kenmerk DBO 2005000290, alle woningcorporaties dringend verzocht om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wijziging van het Bbsh uit te gaan van een betaling van € 5.000 bij verhuizing vanuit zelfstandige woonruimte. Een woningcorporatie kon juridisch evenwel niet worden gehouden aan dat verzoek te voldoen in de periode tot 1 juli. 8. Kosten-batenanalyse sloop-nieuwbouw De VC heeft mij verzocht een kosten-baten analyse over de verhouding sloop-nieuwbouw op te stellen. Een algemeen geldende kosten-baten analyse bestaat niet en zal in de lokale praktijk van weinig waarde blijken te zijn. Een dergelijke analyse voor de keuze tussen sloop-nieuwbouw en renovatie-opwaardering is in generieke zijn alleen modelmatig te maken. De uitkomsten van de analyse zijn immers afhankelijk van een reeks parameters, die voortvloeien uit de specifieke situatie die men lokaal op het oog heeft. Deze zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de aard en de kwaliteit van het te slopen dan wel te renoveren object, de beoogde te realiseren kwaliteit via renovatieopwaardering dan wel nieuwbouw (woonkwaliteit, bouwfysische en bouwtechnische kwaliteit, afwerkingniveau, stedenbouwkundige situatie en dergelijke). Daarnaast zijn er diverse «modaliteiten» van het opwaarderen van de voorraad, variërend van «simpel» renoveren tot het volledig transformeren door middel van herverkaveling van het casco of het uit- en aanbouwen van het bouwwerk. Ik acht het daarom van belang dat dergelijke analyses in de lokale praktijk worden opgesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 453, nr. 19
5
9. Overige toezeggingen Tenslotte heb ik enkele toezeggingen aan Uw Kamer gedaan met betrekking tot kennisbestanden en beoordelingsmethoden. Ten eerste heeft de VC mij verzocht de ontwikkeling van een brede benchmark, zoals deze bestaat in de zorgsector, te bevorderen. Ook heeft de VC mij verzocht na te gaan of een verfijning mogelijk is van de rating van het CFV in bijvoorbeeld A+ en A- ratings, waarbij met name de inzet van woningcorporaties voor het leveren van maatschappelijke prestaties tot uitdrukking komt. Over dit laatste ben ik thans in gesprek met het Centraal Fonds en ik zal bezien of het mogelijk is of productiegegevens zoals het CFV die bijhoudt per corporatie, gekoppeld kunnen worden aan de A-B-C-D ratinglijst. Daarnaast ben ook ik voorstander van de ontwikkeling van een brede door de sector gedragen benchmark. Ik zal mij daarover ook met Aedes verstaan. Ik teken hierbij aan dat ik het de verantwoordelijkheid van de sector zelf acht, om hierin het voortouw te nemen. Ik beoog de uitkomst van deze gesprekken te betrekken in de brief die ik u in het najaar zal zenden inzake de uitwerking van een nieuw arrangement tussen overheid en woningcorporaties. Ten tweede heeft de VC mij verzocht om meer gegevens van corporaties openbaar te maken om de transparantie te bevorderen. Ik overweeg een selectie uit de kerngegevens van woningcorporaties openbaar te maken door ze op de internetsite van VROM te zetten. Ik zal de benodigde werkzaamheden in gang laten zetten om de gegevens per woningcorporatie over het rapportagejaar 2004 aldus beschikbaar te stellen. De gegevens met een vertrouwelijk karakter waarvan het publiceren zou indruisen tegen het bedrijfsbelang, zal ik daarvan uitzonderen. De VC heeft mij tenslotte verzocht na te gaan hoe groot de bestemmingsplancapaciteit voor woningcorporaties is. Ik kan daar op dit moment geen inzicht in bieden. Ik zal omtrent de mogelijkheden om dit in kaart te brengen terug komen bij uw Kamer zodra ik daar zicht op heb. II Onderzoek Companen naar de administratieve organisatie en interne controle (AO-IC) en het functioneren van het intern toezicht (IT) bij woningcorporaties. Graag wil ik van deze gelegenheid nog gebruik maken u de resultaten aan te bieden van het onderzoek dat het bureau Companen in mijn opdracht verrichtte naar de administratieve organisatie, de interne controle (AO/IC) en het intern toezicht bij woningcorporaties. Het betreft een vervolg op een onderzoek uit 2001, waaruit bleek dat de kwaliteit van de AO/IC en het intern toezicht verbetering behoefde. In het thans verrichte onderzoek is bezien welke ontwikkelingen zich ten opzichte van de situatie in 2001 hebben voorgedaan. Hoewel de omvang van de steekproef bij dit onderzoek (30 woningcorporaties in 3 grootteklassen) te beperkt is voor een volledig representatief beeld van de sector, geeft het wel een goede indicatie van de stand van zaken en ontwikkelingen. Het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt stemt mij niet ontevreden. Er is duidelijk sprake van een stijgende lijn, zowel wat betreft de kwaliteit van de AO/IC als van het intern toezicht. De onderzochte woningcorporaties hebben de voorwaarden in huis om «in control» te zijn. Net als in 2001 blijken ook nu vooral de grotere woningcorporaties hun zaken beter op orde te hebben dan de kleinere. Niettemin laat het onderzoek ook ruimte voor verbeteringen zien, die zich onder meer richten op een scherpere formulering van de doelstellingen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 453, nr. 19
6
op het hanteren, actualiseren en bewaken van procedures en beschrijvingen daarvan en op een bredere oriëntatie op de belanghebbenden van de corporatie, anders dan de eigen huurders en gemeenten. Ook het intern toezicht, dat door wisselingen in samenstelling wel een duidelijke kwaliteitsverbetering heeft doorgemaakt, kan nog aanmerkelijk beter. Nog steeds is er een te sterke focus op de financiën, terwijl de volkshuisvestelijke prestaties vaak onderbelicht blijven. Een verdere professionalisering van het intern toezicht acht ik uitdrukkelijk gewenst. Ook de SER, de WRR en de commissie De Boer hebben recent gepleit voor een dergelijke kwaliteitsimpuls. Ik ondersteun inmiddels dan ook zowel in financiële als in inhoudelijke zin van harte het initiatief van de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties om de professionalisering onder toezichthouders te bevorderen. Voor het overige verwijs ik u kortheidshalve naar de bijgevoegde rapportage. Ik vertrouw er op u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, S. M. Dekker
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 453, nr. 19
7