Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
22009
Reorganisatie rampenbestrijding
Nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 18juni 1993 In mijn brief van 7 mei 1992 (kamerstukken II 1991/92, 22009, nr. 3) heb ik mededeling gedaan van mijn initiatief om meer inzicht te krijgen in knelpunten die zouden kunnen ontstaan bij de bemensing van de vrijwillige brandweerkorpsen. Samen met de Vereniging van Neder– landse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Brandweerfederatie (NBF) heb ik de commissie «Vrijwillige Brandweerofficieren» ingesteld die naar haar voorzitter gewoonlijk de commissie Bevers wordt genoemd. Deze commissie heeft over de problemen die bij de bezettmg van vrijwillige officiersfuncties worden voorzien het rapport «Vrijwillige brandweeroffi– cieren» uitgebracht. Dit rapport is u als bijlage bij genoemde brief toege– zonden. Daarna heb ik samen met de VNG en de NBF de commissie Bevers verzocht ook over andere aspecten die samenhangen met de vrijwilligheid te rapporteren. De commissie heeft inmiddels het vervolg– rapport «Vrijwillige brandweer» uitgebracht, waarvan een exemplaar is bijgevoegd. Alvorens op dit rapport in te gaan merk ik op de commissie Bevers zeer erkentelijk te zijn voor haar bijdrage aan het aanreiken van mogelijke oplossingen voor gesignaleerde knelpunten bij de bemensing van de brandweer met vrijwilligers. De inhoud van het rapport kan ik onder– schrijven. In eerste instantie is de organisatie van de brandweerzorg een gemeentelijke en regionale aangelegenheid. Dit betekent dat een aantal aanbevelingen uit het rapport meer specifiek op de gemeentelijke en regionale overheid is gericht. In mijn beleid zal ik met name in voorwaar– denscheppende zin aandacht blijven besteden aan het op peil houden van een voldoende aantal vrijwilligers bij de brandweer, opdat gemeente– lijke en regionale brandweren in staat zullen zijn om voldoende brand– weervrijwilligers te werven. Dit rapport is dan ook onlangs aangeboden aan de colleges van burgemeester en wethouders en de besturen van de regionale brandweren, alsmede aan de commandanten van de gemeen– telijke en de regionale brandweren.
313612 F ISSN 0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1993
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 009, nr. 4
Mede met het oog op ontwikkelingen als schaalvergroting en regionali– sering, is het belangnjk dat aan de rol en de positie van de vrijwilliger in de brandweer nadrukkelijk aandacht wordt besteed. Het gereed komen van het rapport «Vrijwillige brandweer» is een goed moment om u nader te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de vrijwil– ligheid bij de brandweer. Hierbij zal, mede aan de hand van de inhoud en de indeling van het rapport, worden ingegaan op de volgende onder– werpen: 1. beschikbaarheid van brandweervrijwilligers; 2. opleidbaarheid en belastbaarheid van brandweervrijwilligers en mogelijk tekort aan brandweerofficieren; 3. materiële en immateriële waardering; 4. belangenvertegenwoordiging en medezeggenschap; 5. voorlichting over de brandweer in relatie tot het aanbod van brand– weervrijwilligers; 6. samenwerking met de bedrijfsbrandweer; 7. kosten van de brandweerzorg. 1. Beschikbaarheid van brandweervrijwilligers Het rapport bevat praktische suggesties voor gemeenten die problemen ondervinden met de beschikbaarheid, vooral overdag, van vrijwillige brandweerlieden. Deze teruglopende beschikbaarheid wordt onder meer veroorzaakt doordat een toenemend aantal mensen in een andere gemeente werkt dan waar ze wonen en er sprake is van een geringer wordende bereidheid van werkgevers om de brandweervrijwil– liger toe te staan overdag werkzaamheden voor de brandweer te verrichten. Bovendien moet het vrijwilligerswerk bij de brandweer concurreren met andere vormen van vrijetijdsbesteding en legt de brandweer een groeiend tijdsbeslag op haar vrijwilligers. De medewerking van werkgevers kan, aldus de commissie, in stand worden gehouden door het maatschappelijke nut en het belang van een efficiënte en effectieve brandweerorganisatie meer te beklemtonen. Om de beschikbaarheid van brandweervrijwilligers overdag te vergroten geeft de commissie de mogelijkheden aan dat vrijwilligers zowel in de werkge– meente als in de woongemeente lid van de vrijwillige brandweer worden en het in dienst nemen van extra vrijwilligers, zoals thuiswerkende mannen en vrouwen. Daarnaast zouden brandweeraktiviteiten, behoudens uiteraard uitrukken, voor zover mogelijk niet overdag moeten plaatsvinden en zouden de financiële risico's voor werkgevers van gemeentewege door het afsluiten van aanvullende verzekeringen zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Waar het gaat om het kunnen concurreren met andere vormen van vrijetijdsbesteding, zou de motivatie om als vrijwilliger voor de brandweer te kiezen kunnen worden verhoogd door het benadrukken van het aspect van de dienstbaarheid aan de samenleving en van het werken met technisch hoogwaardig materieel in een professionele organisatie. Ik realiseer mij overigens dat het werken in zo'n professionele organisatie met goed opgeleide vrijwilligers veel studietijd vergt. Dit tijdsbeslag kan onder andere worden verminderd door de oplei– dingen zodanig in te richten dat het thuis studeren meer mogelijk wordt gemaakt. Op een aantal van de hiervoor genoemde punten kom ik later terug.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 009, nr. 4
2. Opleidbaarheid en belastbaarheid van brandweervrijwilligers en mogelijk tekort aan brandweerofficieren Ook met betrekking tot de opleidbaarheid en de belastbaarheid van brandweervrijwilligers wordt in het rapport een aantal mogelijke oplos– singen genoemd. Het uitgangspunt van het Besluit brandweerpersoneel (Stb. 1991, 276) brengt met zich mee dat de opleiding zodanig ingericht moet zijn dat aan de vrijwilligers de gelegenheid wordt geboden om aan de gestelde opleidingseisen te voldoen. Dit betekent dat de beperkte tijd die men ter beschikking heeft optimaal gebruikt moet worden. Volgens de commissie kunnen nieuwe onderwijsvormen zoals afstandsonderwijs, tele-onderwijs en interactieve computertoepassingen daaraan bijdragen. Bovendien moet onnodige ballast in de opleidmgsmodulen en de examenstof worden voorkomen. Naar aanleiding van deze suggesties van de commissie Bevers wijs ik op het volgende. Zoals in mijn brief van 7 mei 1992 reeds is opgemerkt, zijn maatregelen getroffen om aan de dreiging van een tekort aan vrijwillige officieren het hoofd te bieden. Door de herstructurering van de officiersopleidingen wordt de organisatie en de inhoud van die oplei– dingen geactualiseerd en wordt in de opleidmgen meer aandacht besteed aan beleid, bestuur en management. De herstructurering biedt tevens de mogelijkheid om bij de vormgeving van het onderwijs rekening te houden met verschillende nieuwe onderwijsvormen. Daarnaast is de organisatorische samenwerking tussen de Rijksbrandweeracademie (RBA) en de Stichting Brandweeropleidingen in Nederland (SBOiN), zoals deze in het project «verzelfstandiging Rijksbrandweeracademie» gestalte krijgt, van belang Bij de overige opleidmgen zijn eveneens mogelijkheden aanwezig om het tijdsbeslag zeker overdag zo germg mogelijk te laten zijn. Ik constateer dat veel gemeenten die een vacature voor een vrijwillig brandweerofficier hebben of hebben gehad en die problemen hadden deze vacature met een vrijwilliger op te vullen op een creatieve wijze de adviezen van het eerste rapport van de commissie Bevers hebben overgenomen, zoals het aanstellen van een part-time beroepsbrandweer– officier of het samen met enkele andere gemeenten aanstellen van een full-time beroepsbrandweerofficier. Inmiddels blijkt ook de toegankelijkheid van de officiersopleiding voor vrijwilligers aanmerkelijk vergroot. In de periode 1990-1994 zullen naar verwachting tenminste 122 vrijwilligers de opleiding tot adjunct-hoofd– brandmeester, die de Stichting Brandweeropleiding in Nederland organi– seert, met goed gevolg afronden of hebben afgerond. Indien de hiervoor genoemde ontwikkelingen zich in de komende tijd zullen voortzetten dan is er geen tekort aan vrijwillige brandweeroffi– cieren meer te verwachten. Verdere acties mijnerzijds liggen derhalve voorshands niet in de rede. 3. Materiële en immateriële waardering Zoals blijkt uit het door het onderzoeksbureau Research voor Beleid opgestelde rapport «Vrijwilligers bij de brandweer», dat ik u bij brief van 29 mei 1991 (kenmerk EB91/1206) in afschrift heb toegezonden, wordt de hoogte van de financiële beloning door de geënquêteerde brandweer– vrijwilligers verhoudingsgewijs als het minst positief beoordeeld. Door het in werking treden van de nieuwe belastingwetgeving (Oort) is de netto-vergoeding voor brandweervrijwilligers zelfs gedaald. Deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22009, nr. 4
daling werd door velen als een negatieve waardering voor het geleverde werk beschouwd. Op basis hiervan heb ik overleg gevoerd met het Minis– terie van Financiën om tot een voor de brandweervrijwilligers bevredi– gende oplossing te komen. In februari 1993 heb ik een circulaire (kenmerk EB92/2113) gestuurd aan de colleges van burgemeester en wethouders, besturen van de regionale brandweren en commandanten van gemeentelijke en regionale brandweren, waarin ik heb meegedeeld, dat de Staatssecretaris van Financiën heeft vastgesteld dat jaarlijks f 300 vast en f 5 per brandweeractiviteit als een onbelaste vergoeding wordt aangemerkt. Voor de gemiddelde brandweervrijwilliger komt dit neer op een belastingvrije vergoeding van circa f 800 per jaar. Voor zover thans is te overzien is daarmee de problematiek rondom «Oort» voor de vrijwil– ligers bij de brandweer opgelost. Ik constateer dat het afsluiten van arbeidsongeschiktheidsverzeke– ringen voor brandweervrijwilligers nog niet overal naar behoren is geregeld. Bovendien zal de stelselherziening van de sociale zekerheids– wetgeving van 26 januari 1993 kunnen leiden tot een achteruitgang in de positie van de brandweervrijwilliger, indien hij of zij ten gevolge van het werken bij de brandweer wordt getroffen door kort– of langdurige arbeidsongeschiktheid. Daarnaast lopen werkgevers als gevolg van diezelfde stelselherziening een groter financieel risico wanneer hun werknemers tijdens het brandweerwerk ziek en/of arbeidsongeschikt worden. Zij zullen daarom wellicht minder snel bereid zijn om medewerkers in staat te stellen werkzaamheden voor de brandweer te verrichten. Het gaat hier primair om de relatie tussen de gemeente enerzijds en de vrijwilliger en zijn werkgever anderzijds. Reparatie van de nadelige gevolgen van de stelselherziening voor de vrijwillige brandweerlieden zelf is mmiddels vastgelegd in de nieuwe «Model rechtspositieregeling voor vrijwillige brandweerlieden bij de gemeentelijke brandweer» zoals die door de VNG is opgesteld. Thans vindt overleg tussen de VNG en enkele verzekeringsmaatschappijen plaats om een oplossing te zoeken voor de nadelige gevolgen van de stelselherziening voor werkgevers uit het hoofdberoep van vrijwillige brandweerlieden. Daarbij wordt bezien of voor rekening van de gemeente op korte termijn een verzekeringspakket kan worden aangeboden welke de risico's voor werkgevers zoveel mogelijk afdekt. Ik zal er zonodig bij de gemeenten op aandringen dat zij de noodzakelijke maatregelen treffen om de gesignaleerde problemen op te lossen. Voorts merk ik op dat de Wet rechtspositionele voorzieningen voor rampbestrijders (Stb. 1992, 531) per 1 juli 1993 in werking treedt. Deze wet is van toepassing op degenen die - in begmsel in buitengewone omstandigheden - hebben deelgenomen aan het bestrijden van een ramp of aan een door mij goedgekeurde oefening daarvoor, alsmede op degenen die in het kader van de met België en Duitsland gesloten bijstandsovereenkomsten hebben deelgenomen aan het in die landen bestrijden van een ramp of een daarop gerichte oefening. Zij biedt onder meer een basisniveau van voorzieningen ter zake van ziekte, invaliditeit, overlijden en vermissing. Aan deze wet kunnen aanspraken worden ontleend voor zover de voorzieningen uit deze wet de aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling overtreffen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22009, nr. 4
4. Belangenvertegenwoordiging en medezeggenschap Het rapport van de commissie Bevers gaat ook in op de belangenverte– genwoordiging en medezeggenschap van brandweervrijwilligers. Zij beveelt aan te bekijken of een vorm van belangenvertegenwoordiging mogelijk is. Met het oog daarop is de Nederlandse Vereniging van Brand– weercommandanten (NVBC) voornemens om op de algemene ledenver– gadering medio dit jaar een besluit te nemen over het openstellen van haar vereniging voor alle brandweerlieden. Daarmee zou er een vereniging komen die het gehele brandweerpersoneel kan vertegenwoor– digen. Onlangs heeft de vakvereniging voor brandweerofficieren, die is aangesloten bij de CHMF, haar vereniging opengesteld voor vrijwillige brandweerofficieren. Het is mij bekend dat ook de andere Centrales van Overheidspersoneel onderzoeken of zij hun Centrales kunnen openstellen voor brandweervrijwilligers. Het behoeft geen betoog dat ik deze ontwik– keling met belangstelling volg. Er is naar mijn mening zeker behoefte aan een vertegenwoordiging met een directe lijn naar de vrijwillige brandweer, die als gesprekspartner namens de 22 000 vrijwillige brand– weerlieden in de verschillende overleggremia kan optreden. De interne medezeggenschap kan gemeentelijk worden geregeld op basis van de Wet op de Ondernemingsraden (Stb. 1971, 54) die in de loop van 1994 ook voor de overheidssector van toepassing zal zijn. Overigens vormt dit, voor zover mij bekend, geen echt probleem meer. 5. Voorlichting over de branelwear in relatie tot het aanbod van brandweervrijwilligers
In het onderzoeksrapport «Vrijwilligers bij de brandweer» wordt gecon– cludeerd dat er op korte termijn geen tekort aan vrijwillige brandweer– lieden anders dan vrijwillige brandweerofficieren is te verwachten. Op middellange en lange termijn geeft de opbouw qua leeftijd van het vrijwillige gedeelte van de brandweerorganisatie echter een minder rooskleurig beeld te zien. In 1990 was bijna 50% van de brandweervrij– willigers ouder dan 40 jaar. Het functioneel leeftijdsontslag (FLO) gaat voor de meeste vrijwilligers in op de leeftijd van 55 jaar, zodat binnen een periode van 15 jaar zeker voor de helft van het totale aantal vrijwillige brandweerlieden (22 000 mensen) nieuwe mensen moeten worden geworven, aldus dat rapport. Ervan uitgaande dat ook in de toekomst 22 000 vrijwilligers nodig zijn, moet er een instroom van gemiddeld 1 000 vrijwilligers per jaar worden gerealiseerd om de vacatures die ontstaan ten gevolge van leeftijdsontslag en verloop om andere redenen op te vullen. Dit betekent dat aan de werving van nieuwe vrijwilligers bij de brandweer veel aandacht moet worden besteed. Dit is primair een taak voor de gemeentebesturen. Ik heb op dit vlak wel onder– steunende initiatieven genomen. Zo is in het kader van het project «Vrouwen bij de brandweer» op 1 juni 1993 per circulaire (met als kenmerk EB93/1187) informatiemate– riaal aan de gemeenten en brandweerkorpsen ter beschikking gesteld, waarmee lokale acties kunnen worden gestart om vrouwen te werven voor de brandweer. Ook worden gemeenten opgeroepen om hun brand– weren op de landelijke gemeentedag, die zaterdag 25 september 1993 plaatsvindt, hieraan actief hun medewerking te laten verlenen. De inhoud van het informatiemateriaal wil het heersende beeld bij vrouwen en mannen als zou het werken bij de brandweer uitsluitend mannenwerk zijn, wijzigen. De ervaring die met deze aanpak en het ontwikkelde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 009, nr. 4
materiaal wordt opgedaan, kan vervolgens van nut zijn bij het voorbe– reiden van een wervingscampagne voor allochtonen. Voor de goede orde merk ik op dat van de ervaringen die bij de politie zijn en worden opgedaan met betrekking tot de werving en selectie van vrouwen en allochtonen eveneens gebruik wordt gemaakt. Er is geconstateerd dat het beeld van de brandweer vooral in de leeftijdsgroep van 18 tot 30 jaar beperkt is. Het beeld van de brandweer bij deze leeftijdsgroep is nogal éénzijdig op de brandbestrijdingstaak gericht. Andere aspecten van de brandweertaak, zoals preventie, hulpverlening en rampenbestrijding, zijn bij een groot deel van de jongeren nauwelijks bekend. Het is belangrijk dat in voorlichting over de brandweer aan jongeren meer de nadruk wordt gelegd op de andere taken van de brandweer dan het blussen van branden alleen. Een andere mogelijkheid is dat lokale initiatieven worden genomen om het bestaande instituut van jeugdbrandweren te intensiveren en dat lokale brandweerkorpsen, eventueel samen met het Rode Kruis, jongeren op onderwijsinstellingen en jongerencentra actief te benaderen om hen te bewegen zich aan te melden als vrijwilliger bij de brandweer of een andere organisatie in het kader van de rampenbestrijding. 6. Samenwerking met de bedrijfsbrandweer Samenwerking tussen bedrijven met een bedrijfsbrandweer en gemeentelijke en regionale brandweren is van groot belang voor een goede en betaalbare openbare veiligheid. Er zijn momenteel tussen de vier– en vijfduizend mensen die behalve lid van een bedrijfsbrandweer tevens vrijwilliger bij een gemeentelijke brandweer zijn. Door gezamenlijke activiteiten te ontplooien op het gebied van werven, selecteren, opleiden en oefenen is het voor beide organisaties mogelijk om behoorlijke kostenbesparingen te realiseren. De bedrijven met een bedrijfsbrandweer hebben een stichting opgericht genaamd Stichting Bedrijven met een Bedrijfsbrandweer (SBB). In de contacten met deze stichting zal van mijn kant worden gewezen op de mogelijkheden van samenwerking. 7. Kosten van de brandweerzorg Tussen de brandweerorganisaties in Nederland is naar de mening van de commissie Bevers een grote verscheidenheid aan kostenniveaus voor de lokale brandweerzorg te constateren. Op de gemeentelijke deelbe– groting is dat niet altijd volledig en overzichtelijk in beeld gebracht, onder andere omdat een aantal kosten op andere gemeentelijke deelbe– grotingen is ondergebracht. Om deze kosten inzichtelijk te maken heeft VB Accountants in opdracht van de commissie Bevers een model– begroting met handleiding samengesteld. In verband met de praktische bruikbaarheid van deze model-begroting met handleiding wordt zij als onderdeel van het rapport aan de colleges van burgemeester en wethouders en besturen van regionale brandweren alsmede de comman– danten van gemeentelijke en regionale brandweren ter beschikking gesteld. Het doel hiervan is om door middel van deze model-begroting gemeenten te helpen bij het inzichtelijk maken van de werkelijke kosten van de lokale brandweerorganisatie voor bestuurders, gemeenteraads– leden en burgers. De Minister van Binnenlandse Zaken, C. I. Dales
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22009, nr. 4