Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2001–2002
28 000 XI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2002
Nr. 44
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 21 januari 2002 De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 29 november 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Remkes van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brieven van: – 26 juni 2001 over de rapportage voortgang stedelijke vernieuwing (VROM-2001-664); – 29 juni 2001 met manifest «Dubbel treffen overdrachtsbelasting bedreigt stedelijke vernieuwing» (VROM-2001-673); – 22 augustus 2001 over de reactie op de brief van de Vereniging huiseigenaren met betonschadevloeren Zaandam over de betonschadeproblematiek (VROM-2001-782). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Th.A.M. Meijer (CDA), voorzitter, Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Rietkerk (CDA), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Mosterd (CDA), Ten Hoopen (CDA) en Depla (PvdA). Plv. leden: Dijksma (PvdA), Stellingwerf (ChristenUnie), Valk (PvdA), Van Lente (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Crone (PvdA), Giskes (D66), M.B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Van den Akker (CDA), Niederer (VVD), Van ’t Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), SnijderHazelhoff (VVD), Visser-van Doorn (CDA) en Leers (CDA).
Mevrouw Van ’t Riet (D66) brengt naar voren dat nu twee onderzoeksrapporten voorliggen, maar dat die onvergelijkbaar blijken te zijn. Verder is er nog geen evaluatie of tussenstand, maar alleen een nulmeting. Zij maakt zich dan ook zorgen, met name over het bureaucratische karakter. Bovendien wil de staatssecretaris gaan werken met groepen steden. Individuele steden zouden niet aan de orde zijn. Hoe kan het proces dan in de goede richting worden gestuurd? Toen het proces van stedelijke vernieuwing begon, was het de bedoeling dat er allerlei subsidiestromen bij elkaar zouden worden gevoegd en dat er sprake zou zijn van een integraal beleid. De private financiers zijn echter van mening dat het ISV verzandt. Een financiële onderbouwing is niet te vinden of is vaag. De gemeenten hebben een aantal doelstellingen geformuleerd, maar zij hebben al aangegeven dat zij dat niet kunnen halen. Mevrouw Van ’t Riet heeft dan ook grote zorgen over de voortgang van het proces. Het is bovendien moeilijk om de problemen op te lossen, omdat de gemeenten autonoom zijn. Het is dus de bedoeling dat zij zelf de programma’s opstellen en dat Den Haag alleen een aantal criteria ontwikkelt waaraan voldaan moet worden. Misschien dat de VNG of de staatssecretaris een gesprek kunnen voeren met de gemeenten over hoe zij zelf denken het proces te kunnen keren. Is de vliegende brigade bedoeld om het proces van private financiers op
KST58841 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2002
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XI, nr. 44
1
1
gang te brengen? Hoe wil de staatssecretaris zaken die als doel hebben de stedelijke vernieuwing te stimuleren, zoals duurzame ontwikkeling, woonmilieu en de ruimtelijke kwaliteit, in gang zetten? Mevrouw Van ’t Riet meent dat het procesformat is ontwikkeld om per aandachtsveld een soort meting te kunnen verrichten. Is dat een juiste interpretatie? Mevrouw Van Gent (GroenLinks) heeft met belangstelling gelezen wat de ISV-gemeenten allemaal aan plannen hebben ontwikkeld. Zij heeft enige zorgen over de kwaliteit en de haalbaarheid van de plannen, maar zij heeft waardering voor de stevige inzet van eigen middelen van de G30-gemeenten. Zij vindt het wel jammer dat het thema «intensief ruimtegebruik» nauwelijks aandacht krijgt in deze plannen. Hoe wil de staatssecretaris dit verbeteren? Een zuinig ruimtegebruik zou een vast onderdeel moeten worden van de beleidsagenda. Een groot deel van het geld voor stedelijke vernieuwing moet komen van corporaties. Een probleem is echter dat corporaties niet gedwongen kunnen worden om te investeren. Daar is soms een lastig overleg voor nodig. Is het niet mogelijk om in het kader van de prestatieafspraken in de Woonwet af te dwingen dat het geld van die corporaties toestroomt naar herstructureringen? Toen de Kamer voor het eerst sprak over de stedelijke vernieuwing is aandacht gevraagd voor private financiering. Uit een overzicht in het rapport Beloften van vernieuwing blijkt dat Amsterdam daar goed in slaagt, maar Rotterdam niet. Krijgen gemeenten die private middelen wel altijd op een goede manier binnen? Hebben private partijen er wel belang bij om ook in lastige gebieden te investeren? De staatssecretaris geeft zelf aan dat de meerjaren ontwikkelingsprogramma’s (MOP’s) weinig concreet zijn. Hoe wil hij de gemeenten dan controleren als het gaat om vage toezeggingen, plannen en beloften? Is hij van mening dat met deze MOP’s eventueel tot terugvordering van slecht presterende gemeenten kan worden overgegaan? De GSB-periode loopt tot 2004, maar het ISV loopt tot 2005. Gezien de samenhang tussen GSB en ISV, houdt mevrouw Van Gent een pleidooi voor een verlenging van de GSB-periode met een jaar. Dat is ook raadzaam om de administratieve lastendruk van de gemeenten wat terug te brengen. Mevrouw Van Gent vindt het slecht dat de stedelijke vernieuwing op dit moment wordt gefrustreerd door contraproductieve belastingregels, zoals een dubbele overdrachtsbelasting. De corporaties worden gestraft met een heffing van 12%, terwijl zij juist gemotiveerd aan de slag willen met het stedelijk vernieuwingsbeleid van het Rijk. Zij dringt er dan ook op aan dat dit snel geregeld wordt en verzoekt de vrijstelling van de overdrachtsbelasting voor corporaties die zich verenigen voor de wijkontwikkeling, door te voeren. Mevrouw Van Gent vindt de brief van de staatssecretaris over betonrot en palenpest helder. De lijn die hier eerder is bepaald, wordt daarmee voortgezet. Vraag is wel of er reeds gebruik gemaakt wordt van de knelpuntenpot van het ISV. Zo ja, door welke gemeenten gebeurt dat dan en om welke bedragen gaat het dan? Overtreffen de aanvragen wellicht het beschikbare budget? De heer Poppe (SP) merkt op dat er sinds 1997, toen hij voor het eerst vragen heeft gesteld over betonschadevloeren, een inventarisatie van de omvang en een richtlijn om de schade op te nemen, zijn gekomen. Verder heeft de staatssecretaris de gemeenten geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek en over een mogelijke aanpak, maar hij is niet ingegaan op de suggestie van de Vereniging van huiseigenaren met betonschadevloeren Zaandam om de schadegevallen gelijk aan te pakken, zoals met de palenpest is gebeurd. De gedupeerde eigenaren-bewoners moeten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XI, nr. 44
2
echter toch een beetje tegemoet worden gekomen. Het kan namelijk om grote bedragen gaan. Wellicht is het mogelijk om een fiscale regeling te treffen. De heer Poppe is tegen het plan om woningcorporaties in de toekomst overdrachtsbelasting te laten betalen. Dat is namelijk een aanslag op de budgetten voor de sociale huisvesting. Hij vindt het dan ook zeer vreemd dat bij stedelijke vernieuwing sprake is van dubbele overdrachtsbelasting. De heer Poppe steunt de systematiek van de ISV-aanpak die gemeenten meer ruimte biedt om stadsvernieuwingsgelden naar eigen inzicht in te zetten. Hij vindt het redelijk dat zij als tegenprestatie moeten kunnen aantonen dat hun aanpak succes heeft. De indicatoren die in de monitor stedelijke vernieuwing gebruikt worden, zijn echter nogal vaag. Het zou goed zijn als de resultaten per gemeente gepubliceerd worden en niet per groep gemeenten, omdat dan het verschil in aanpak en uitvoering duidelijk wordt. In de monitor wordt geconstateerd dat de samenhang tussen de MOP’s van de afzonderlijke gemeenten nog gebrekkig is. Het is goed om daar inzicht in te krijgen, want dan kan daar verbetering in worden gebracht. Hij pleit er daarom voor om een aantal grote stadsproblemen verplicht regionaal aan te laten pakken. De heer Rietkerk (CDA) brengt naar voren dat hij bij de behandeling van de wet waarin de bewonersparticipatie is geregeld, een motie heeft ingediend, waarin werd gevraagd een handvest op te stellen. Wat is de stand van zaken op dat punt? De heer Rietkerk vindt het jammer dat de Kamer later geïnformeerd wordt over de voortgang van projecten dan de samenleving. Als een besluit wordt genomen, is het goed als de Kamer meteen wordt geïnformeerd, want dan kunnen de Kamerleden meepraten met de mensen in de regio. De wens om ontkokerd en decentraal te werken, heeft goed vorm gekregen bij de stedelijke vernieuwing. Op een aantal onderdelen van het grotestedenbeleid is het echter niet gelukt. Er moet dan ook goed worden gekeken naar de wensen van steden, raden en colleges om die processen te koppelen. Er wordt gesteld dat er sprake is van te veel eenheidsworst in de steden. Deelt de staatssecretaris de mening dat de adviesbureaus daarvoor verantwoordelijk zijn? Is het daarom niet beter te zorgen voor een regionale afstemming? De MOP’s zijn moeilijk te vergelijken. Dus is het ook moeilijk om gemeenten daarop af te rekenen. Is het niet mogelijk om in overleg met gemeenten op basis van een gedeelde probleemstelling tot betere afrekenbare doelen te komen? Met betrekking tot de bedrijfsterreinen, het duurzaam bouwen en groei wordt gesuggereerd dat er te weinig ambitie zou zijn in de steden. Deelt de staatssecretaris dat? Gaat hij daar wat aan doen? Er is gevraagd om een plek te geven aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) als het gaat om bedrijfsruimte bij herstructurering. De heer Rietkerk heeft begrepen dat de staatssecretaris met het MKB overleg voert op dat punt. Kan de Kamer de resultaten van dat overleg te zijner tijd tegemoetzien? Een dubbele overdrachtsbelasting is slecht voor herstructureringsprocessen. De heer Rietkerk is blij dat er nu een onderzoek naar worden gedaan en dat de staatssecretaris met een kabinetsstandpunt zal komen. Hij hoopt dat het onderzoek snel afgerond zal zijn. Er zijn veel woningen met betonschade. Voor de palenpest is 45 mln gulden uit het knelpuntenbudget gehaald. Gemeenten mogen nu voor de betonschade geld uit het ISV halen. Dat gaat dan echter wel ten koste van iets anders. Daarom zou het budget moeten worden verhoogd. Of er moet geld over zijn in het knelpuntenbudget, zodat gemeenten daar gebruik van kunnen maken. Verder zou gekeken kunnen worden naar fiscale regelingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XI, nr. 44
3
De heer Luchtenveld (VVD) vindt dat met de stedelijke vernieuwing een multipliereffect moet worden bereikt. Met geld van het Rijk, maar liefst met investeringen van andere partijen, zoals lokale overheden, corporaties, particulieren en bouwondernemingen, kan de stad dan op een hoger niveau komen. Het gaat dan om een brede, integrale aanpak. Het is uiteraard primair aan gemeenten om de samenhang met andere beleidsterreinen te waarborgen, maar dat ontslaat het kabinet en de Kamer niet van de plicht om op hoofdlijnen te toetsen of de grote investeringen wel bijdragen aan een integrale oplossing. Onvoldoende samenhangende investeringen kunnen immers hun doel voorbijschieten. Bij de start van ISV is erover gesproken de verkeersbudgetten voor de bevordering van de bereikbaarheid onder ISV te laten vallen. Wat is de stand van zaken op dat punt? De indruk is ontstaan dat corporaties vaak te veel vasthouden aan het herbouwen van een groot aantal sociale huurwoningen in de buurt waar stadsvernieuwing plaatsvindt. Er wordt dus niet voor gekozen om te slopen en in een andere financieringscategorie terug te bouwen en de sociale woning bijvoorbeeld in een Vinex-lokatie of in een stadsuitbreidingslokatie te bouwen. Daardoor blijft de samenstelling van de wijken eenzijdig. Er moet op stedelijk niveau echter een goed evenwicht komen. Ten aanzien van de dubbele overdrachtsbelasting vraagt de heer Luchtenveld of het mogelijk is om de conclusies van het kabinet te krijgen voor de kabinetsformatie. Er zullen namelijk ongetwijfeld financiële consequenties aan verbonden zijn en daar moeten uiterlijk bij de kabinetsformatie oplossingen voor gezocht worden. De heer Schoenmakers (PvdA) constateert wat betreft de herstructurering van de steden en de overdrachtsbelasting, dat het Rijk met de ene hand geeft en met de andere hand weer terugneemt. Dat lijkt hem tamelijk overbodig. Hij gaat er dan ook van uit dat er een vrijstelling komt voor die overdrachtsbelasting, dan wel een teruggavenregeling, zodat het budget niet wordt aangetast. Als het gaat om de betonschade wil de heer Schoenmakers van de staatssecretaris vernemen waarom hij terzake van de palenpest wel constateert dat er sprake is van excessieve schade, maar bij betonrot niet. De stedelijke vernieuwing is veel gecompliceerder dan men enkele jaren geleden kon vermoeden. Men dacht altijd dat de fysieke pijler het gemakkelijkst was, maar in de praktijk blijkt dat die ontzettend wordt gefrustreerd door allerlei dingen en daardoor behoorlijk achterop zou kunnen komen. Het beeld is dus nog weerbarstiger dan in het begin werd verondersteld. Er zijn 450 gemeenten in Nederland en niet een is vergelijkbaar en zeker niet congruent met de andere. Er zal dan ook een scala aan MOP’s zijn, die enorm van elkaar afwijken. Als het gaat om de achteruitgang van bepaalde wijken is tot een standstill gekomen en zelfs tot een verbetering. Het gaat wel voetje voor voetje, maar de moeilijke wijken scoren toch net iets beter dan het landelijk gemiddelde als het gaat om veiligheid, langdurige werkloosheid en dergelijke. Teleurstellend is wel dat juist de grote steden weer wat achterblijven. De middengroepen verlaten nu de stad. De uittocht gaat dus gewoon door. Verder is sprake van een stagnatie in de nieuwbouw. De staatssecretaris laat onderzoeken hoe het financiële probleem in elkaar zit. Veel van de vragen van de Kamer zouden daarbij meegenomen kunnen worden, inclusief de vraag naar verdere ontschotting van middelen, met name op Verkeer en Waterstaat. De staatssecretaris vindt het nog steeds hanteerbaar dat uiteindelijk alle plannen en verantwoordingen worden teruggeredeneerd naar de desbetreffende aparte gemeente. Dat is echter een systeem dat niet kan worden doorgezet. Gebleken is namelijk dat de problemen regionaal moeten worden aangepakt. Dat sluit ook aan bij de filosofie dat zaken binnen netwerkverband, dan wel regionaal verband moeten worden bekeken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XI, nr. 44
4
Binnen dat geheel zou de tweede tranche van het ISV moeten worden ingepast. Dat houdt in dat de gelden regionaal worden toegedeeld, op basis van een regionaal ontwikkelingsplan. Antwoord van de regering De staatssecretaris brengt naar voren dat de afschaffing van de vrijstelling van de overdrachtsbelasting voortvloeit uit het MDW-traject. In de nota Wonen is die afschaffing in beginsel onderschreven, maar daarin is ook aangegeven dat geprobeerd moet worden te voorkomen dat er dubbel betaald moet worden. Het probleem van de dubbele betaling doet zich met name voor als woningen in een tijdelijke constructie worden ingebracht, zoals een wijkontwikkelingsmaatschappij. Het ziet ernaar uit dat er op korte termijn overeenstemming bereikt kan worden met de ministeries van Financiën en Economische Zaken over het voorkomen van het betalen van dubbele belasting. Daarmee wordt dit specifieke probleem, dat een hindernis op zou kunnen werpen voor de totstandkoming van bijvoorbeeld wijkontwikkelingsmaatschappijen in het kader van herstructurering, opgelost. Voor de palenpest is een vergoeding gegeven, maar voor de betonrot niet. Over die palenpest heeft de Kamer destijds een motie-Luchtenveld aangenomen en die is uitgevoerd. Verder is destijds uit het stadsvernieuwingsfonds geld overgegaan naar het ISV. Gemeenten konden zich aanmelden en als zij konden aantonen dat er sprake was van excessieve kosten, kwamen zij in aanmerking voor een vergoeding. Zes gemeenten konden dat aantonen. Bij de palenpest ging het om een bedrag van zo’n 60 000 tot 80 000 gulden per woning. Dat bedrag is gefinancierd uit het knelpuntenbudget ISV. In totaal ging het om ongeveer 50 mln gulden. Er is toen wel tegen de VNG gezegd dat dit het was en daar heeft de VNG zich aan gecommitteerd. Dat is in afzonderlijke contracten met de gemeenten ook vastgelegd. Bij de betonrot gaat het om 13 000 tot 23 000 gulden per woning. De staatssecretaris voelt zich niet verantwoordelijk voor de oorzaken van betonrot en ook niet voor de oplossingen. Het Rijk is namelijk geen verzekeraar voor alle slechte risico’s. Er is overigens in feite al een fiscale faciliteit via de hypotheekrenteaftrek. Een aantal burgers kan langs die lijn de zaak fiscaal gefaciliteerd krijgen. Uit het knelpuntenbudget is 50 mln gulden gehaald voor de palenpest. Verder is een bijdrage van ongeveer een miljoen gegeven aan een project in de gemeente Doesburg voor kadeherstel. Bovendien is er nog overleg gaande met de gemeente Schiedam, omdat daar sprake is van excessieve achterstand in de uitvoering van de oude stadsvernieuwingsopgaven. Men blijft hiermee binnen de grenzen van het knelpuntenbudget. Als er wat over blijft, wordt dat ingezet ten behoeve van de stedelijke vernieuwing. Dat is in lijn met de bedoeling van ISV. Bij de voortgang van de stedelijke vernieuwing spelen een aantal omstandigheden een rol, waaronder de jongste ontwikkelingen op de woningmarkt. Bovendien gaat het bij binnenstedelijke processen vaak om ingewikkelde processen die tijd kosten. De staatssecretaris doet er echter alles aan om een versnelling aan te brengen. Bij de verstedelijkingsronde, zowel in de eerste, als in de tweede ronde staat dit onderwerp hoog op de agenda. Datzelfde geldt voor intensiever ruimtegebruik op bedrijventerreinen. In lijn met het GSB-beleid en de Wet ISV is aangegeven wat voor de komende periode het budget is. Er zijn in december 1998 convenanten ondertekend, met minister Van Boxtel als eerste ondertekenaar. Vervolgens hebben de gemeenten MOP’s opgesteld. Op basis van die MOP’s is voor de eerste ronde ISV geld beschikbaar gesteld. Dat geld krijgt men verspreid over de hele ISV-periode uitbetaald. Gemeenten of provincies zullen in hun kassaldi merken als bepaalde dingen onvoldoende uit de startblokken komen. Bij de verantwoording in 2005 zal worden bekeken
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XI, nr. 44
5
wat er allemaal terecht is gekomen van de plannen. Een derde van de gemeenten geeft nu al aan dat men sommige doelstelling uit de eigen MOP’s niet haalt. Als dat het beeld blijft, hebben die gemeenten een probleem. De Wet ISV biedt namelijk de mogelijkheid om financieel in te grijpen en om kortingen toe te passen op de tweede ISV-periode. Daar zal nauwgezet naar worden gekeken. Het sturingsconcept is echter nadrukkelijk een concept van sturing op outcome en niet op specifieke aantallen. In de verdeling van ISV-1 is een bescheiden bedrag van 200 mln gulden verdeeld op basis van de economische potentie. Het is het voornemen van de staatssecretaris om het daarheen te leiden dat een aanmerkelijk groter bedrag op basis van dat thema verdeeld zal worden. De zuidflank van Zuid-Holland is in economische termen behoorlijk zwak. Daar zal in het verdelingsmechanisme rekening mee worden gehouden. Corporaties zijn doordrongen van de noodzaak dat als zij hiertoe overgaan, er gedifferentieerd moet worden. Binnenkort zal de Kamer het Verslag 2000 van de corporaties ontvangen. Dan kan uitvoerig bij dit punt stil worden gestaan. Vooruitlopend daarop probeert de staatssecretaris corporaties zoveel mogelijk aan te jagen. Dat is een van de boodschappen die gemeentebesturen vaak mee krijgen. De raden hebben een aantal waardevolle adviezen gegeven, die weinig met een nauwkeurige bureaucratische monitoring te maken hebben. In bijna al die adviezen zit het regionaliseringsaspect. De woningmarkt is in principe regionaal. Dat gemeenten in zo’n regio naar elkaar kijken en hun plannen goed op elkaar afstemmen, is dan ook de normaalste zaak van de wereld. Het is de staatssecretaris echter opgevallen dat in een aantal regio’s die regionale afstemming nog onvoldoende tot stand is gekomen. In een volgende slag behoeft de toegevoegde waarde van de provincie in het proces dan ook verbetering. Daarnaast kan regionalisering van het budget nu al plaatsvinden. Men kan er in vrijwilligheid voor kiezen om tot regionale budgetvorming te komen. Er is echter wel een randvoorwaarde, namelijk dat binnen de wetgevingssystematiek de afzonderlijke prestaties per gemeente kunnen worden bekeken. Dat is echter een kwestie van organisatie. In het voorstel van de heer Schoenmaker zou er uitsluitend een financiële band zijn tussen het Rijk en zeven stedelijke regio’s die in het kader van het wetsvoorstel Bestuur in stedelijke regio’s een rol spelen. Daarmee wordt een aantal bestaande rechtstreekse gemeenten onder vlag van de provincie gebracht. Dat kan een keuze zijn, maar dat is niet de keuze van de staatssecretaris. Hij is bereid om de regionaliseringsdiscussie te voeren in het kader van ISV-2, maar hij is nog niet zover dat hij zegt dat alles wat buiten die zeven kaderwetgebieden valt, automatisch een zaak van de provincies is. Met de VNG is afgesproken dat in eerste instantie de resultaten niet per gemeente zullen worden gepubliceerd. Die discussie loopt echter nog. De staatssecretaris geeft er de voorkeur aan dat er in het eindbeeld iets herkenbaars per gemeente ligt. Het handvest is nagenoeg klaar. Als het gaat om de verhuiskostenvergoeding kwamen de partijen er niet uit. De staatssecretaris heeft de partijen toen om de tafel geroepen. Over één onderdeel schijnt nu nog een verschil van mening te zijn. Hij gaat er echter van uit dat men dat op kan lossen en dan kan het handvest aan de Kamer worden toegestuurd. De Kamer zal informatie krijgen over het innovatiebudget. Het is echter logisch dat projectindienende partijen die informatie eerder hebben dan de Kamer. De staatssecretaris stuurt toekenningsbrieven toe en hij legt vervolgens verantwoording af aan de Kamer over hoe het selectieproces heeft plaatsgevonden en wie wat heeft gekregen. Het komt voor dat steden hetzelfde adviesbureau in de arm nemen. Daardoor lijkt er als het gaat om de MOP’s, sprake te zijn van vrij veel uniformiteit. Bij de volgende ronde moet worden bekeken hoe dat beeld gedifferentieerder kan worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XI, nr. 44
6
De economische poot in het ISV is een belangrijke. Dat geldt niet alleen voor het reguliere ISV-kader. Het is een belangrijk prestatieveld in het ISV, waarover men verantwoording af zal moeten leggen. Dat geldt ook voor het IPSV. Er is gekeken hoe de economische onderdelen van sommige IPSV-projecten gewaardeerd kunnen worden. Het intensief ruimtegebruik is ook een belangrijk thema. Het Nederlandse bestel is echter in meerdere opzichten niet helemaal ingericht op de realisering van projecten op dit terrein. Er is geprobeerd om de verkeersbudgetten voor het bevorderen van de bereikbaarheid onder het ISV te laten vallen. De minister van Verkeer en Waterstaat voerde echter gelijktijdig gesprekken met provincies en gemeenten over GDU. Provincies en gemeenten hebben daar «ja» tegen gezegd. Daarmee is het afgekaart. De regio’s hebben nu eigen budgetten. Men kan dus zelf kiezen voor integratie, vanuit het ISV en vanuit het gedecentraliseerde GDU-budget. Het is dan de bestuurlijke kunst om die zaken op een creatieve manier aan elkaar te knopen. De taskforce waar de heer Schoenmaker over sprak, zal omstreeks de jaarwisseling rapporteren. De Kamer zal daarover worden geïnformeerd. Nadere gedachtewisseling De heer Schoenmakers (PvdA) vraagt of de monitor van het ISV zo is gemaakt dat daarmee goed de vinger aan de pols kan worden gehouden. De heer Luchtenveld (VVD) voorziet een probleem als bij de volgende geldstroom een aantal dingen samen gaan komen. Enerzijds wordt er afgerekend op output. Dat gebeurt dan met degene die nu geld hebben gekregen. Anderzijds is er de discussie over de meer regionale afstemming en aanpak en dan zijn er mogelijk andere ontvangers van de budgetten. Daarnaast is er nog de nieuwe weging van de economische inverdienmogelijkheden. Dat kan een aantal cumulatieve effecten krijgen. Daarom is het goed om daar nog eens nader over te spreken. De heer Rietkerk (CDA) is ook van mening dat er een vrijstelling moet komen van de overdrachtsbelasting voor woningbouwcorporaties. Verder heeft hij er kennis van genomen dat de staatssecretaris overleg gaat voeren met het midden- en kleinbedrijf. Kan de Kamer kort na dat overleg de resultaten van dat overleg tegemoetzien? De heer Poppe (SP) merkt op dat de staatssecretaris heeft gezegd dat een aantal mensen de kosten in verband met de betonrot fiscaal via de hypotheekrenteaftrek kan regelen. Voor een aantal anderen geldt dat echter niet. Wil de staatssecretaris er met de staatssecretaris van Financiën nog eens goed naar kijken of er een fiscale mogelijkheid is om die mensen financieel te steunen? Als gemeenten nu goede adviesbureaus gebruiken, maar straks worden gedwongen om een ander bureau te gebruiken, bestaat de kans dat zij slechte bureaus zullen inhuren. Hoe denkt de staatssecretaris dat probleem op te lossen? Mevrouw Van Gent (GroenLinks) merkt op dat de staatssecretaris in het blad Vastgoed, het vakblad voor onroerend goed, van september 2001 zegt dat hij deze kwestie in het najaar in kaart zal brengen en zal proberen een oplossing te vinden. Het is nu al najaar en daarom zal het nu wel op zeer korte termijn komen. Zij gaat ervan uit dat de dubbele overdrachtsbelasting afgeschaft zal worden. De GSB-periode loopt tot 2004 en de ISV-periode tot 2005. Kan dat niet beter worden gestroomlijnd?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XI, nr. 44
7
De staatssecretaris antwoord op de laatste vraag dat er inmiddels al toe is besloten om de GSB-periode met een jaar te verlengen. De procesmonitor vindt jaarlijks plaats. De vinger kan dus aan de pols gehouden worden. Het schijnt de gemeenten een halve dag te kosten om het formulier in te vullen. Met de bureaucratische last valt het dus wel mee. Het nadere gesprek dat in financiële zin moet worden gevoerd over de stedelijke vernieuwing moet worden gevoerd op het moment dat, na de totstandkoming van een regeerakkoord volgend jaar, het financiële kader bekend is. Op dit moment wordt onderzoek uitgevoerd naar het economisch draagvlak, zodat dat ook bij de discussie kan worden betrokken. Er moeten uiteraard nooit slechte adviesbureaus worden ingehuurd, maar gemeenten van de omvang als de G30 moeten de deskundigheid om een fatsoenlijk plan op te stellen, in eigen huis hebben. Daarmee kan dan een goed, lokaal georiënteerd ontwikkelingsprogramma worden gemaakt. De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Th. A. M. Meijer De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Brandsema
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 XI, nr. 44
8