Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2001–2002
24 036
Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit
Nr. 240
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 7 december 2001
1. INLEIDING Hierbij ontvangt u de zesde voortgangsrapportage implementatie MDW. Deze rapportage bestaat uit drie delen. Het eerste deel (hoofdstuk 2) bevat de tweede inventarisatie van de maatschappelijke betekenis van de MDW-operatie. Hiertoe zijn wederom van een aantal MDW-projecten de maatschappelijke effecten geïnventariseerd. De gebruikelijke rapportages over de voortgang van de implementatie van MDW I en MDW II projecten treft u aan in respectievelijk hoofdstuk 3 en 4. De inventarisatie van de effecten geeft een goed beeld van de brede bijdrage die de MDW operatie levert aan de versterking van de concurrentie in de Nederlandse samenleving, de modernisering van de overheidsbemoeienis met het economisch verkeer en de kwaliteit van de wetgeving. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen projecten gericht op de verlaging van de lastendruk en/of de verbetering van de kwaliteit van wet- en regelgeving enerzijds en projecten met de nadruk op de versterking van de concurrentie op specifieke markten anderzijds. Voor deze laatste groep geldt, dat na de implementatie nog een proces van maatschappelijke acceptatie en operationalisering van de nieuwe concurrentiecondities doorgemaakt dient te worden voordat de beoogde versterking van de concurrentie zijn vruchten afwerpt. Deze transitie van markten blijkt niet zelden een tijdrovend proces dat ook haar schaduw vooruitwerpt op het implementatieproces. In bijlage 1 treft u het in dit kader uitgevoerde evaluatieonderzoek naar Toezicht op geliberaliseerde nutssectoren aan.1
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Uit de rapportage van de voortgang van de implementatie van MDW I projecten valt op te maken, dat sinds de vorige rapportage belangrijke vooruitgang is geboekt. Zo kan de afronding van de implementatie van één project (Bouwregelgeving) worden gemeld en geldt voor vijf andere
KST57914 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
1
1
projecten, dat het implementatietraject op het punt van afronding staat. Voor de meeste andere projecten kunnen belangrijke (deel)resultaten worden gemeld. Zo is de ambtelijke voorbereiding van de wetsvoorstellen bij de projecten Geluidhinder en Kinderopvang afgerond en zijn deze wetsvoorstellen voor advies naar de Raad van State gezonden. Bij de projecten Concurrentiebeding en Markt en Overheid geldt dat de wetsvoorstellen voorzien van een nader rapport bij het uitgebrachte advies van de Raad van State bij de Tweede Kamer zijn ingediend. Hoewel ook weer bij enkele projecten vertragingen zijn opgetreden, blijven deze in aantal en omvang beperkt. In het algemeen kan voor de resterende MDW I projecten dan ook worden geconcludeerd, dat deze zich lijken op te maken voor een eindsprint naar implementatie vóór medio 2002. Dit overeenkomstig het voornemen van het kabinet. De implementatie van vier projecten (Geluidshinder, Kinderopvang, Loodsen en Markt en overheid) zal na medio 2002 plaatsvinden. Voor de projecten Geluidshinder en Kinderopvang geldt daarbij een geplande inwerkingtreding per 1-1-2003. Het wetsvoorstel Markt en overheid ligt thans voor behandeling voor in de Tweede Kamer. Het project Loodsen zal zonder meer over deze termijn heengaan. Een volledig projectgewijs overzicht van de voortgang van de implementatie van MDW I projecten treft u aan in bijlage 2. Ten aanzien van de MDW II projecten kan worden gemeld, dat de implementatie voorspoedig verloopt. Op de eerste plaats is het implementatietraject uitgebreid met de projecten uit de derde tranche MDW II projecten, waarvan de afgelopen maanden de rapporten en de bijbehorende kabinetsbesluiten aan de Kamer zijn gezonden. Aansluitend zijn de projecten Harmonisatie planprocedures en Openbare inrichtingen voorzien van een implementatieplan. Voor twee projecten is de implementatie inmiddels zo ver voortgeschreden, dat deze op het punt van afronding staan. Dit betreft de projecten Harmonisatie ondernemers- en zelfstandigenbegrip, en PDV/GDV. Ook bij de overige projecten kunnen naast enkele vertragingen een aantal belangrijke (deel)resultaten worden gemeld. Een volledig projectgewijs overzicht van de voortgang van de implementatie van MDW II projecten treft u aan in bijlage 3. Zoals bekend, is op 11 oktober jongstleden een conferentie gehouden over de effecten en toekomst van de MDW-operatie. Tijdens deze conferentie is ook uitvoerig stil gestaan bij het implementatieproces en de maatschappelijke effecten, die de MDW-aanpak tot nu toe heeft opgeleverd en de lessen die daaruit voor de toekomst kunnen worden getrokken. In het kader van deze conferentie heeft ESB tevens een special uitgebracht over de MDW-operatie. Deze special bevat een aantal nuttige bijdragen die ingaan op maatschappelijke effecten van de MDW aanpak. Het kabinet maakt in de komende paragrafen gebruik van de inzichten die zowel tijdens de conferentie als in de ESB-special naar voren zijn gebracht en gaat daarbij in op de lessen die zij daaruit trekt voor de toekomst van de MDW-operatie.
2. DE MAATSCHAPPELIJKE EFFECTEN VAN MDW 2.1 Inleiding Voor u ligt de tweede inventarisatie van de maatschappelijke effecten van afzonderlijke MDW projecten. Deze inventarisatie is gemaakt om de betekenis van de MDW operatie in termen van maatschappelijke verandering en modernisering van de overheid in kaart te brengen. Hieraan worden tevens lessen voor de verbetering van de MDW aanpak en het bijbehorende instrumentarium ontleend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
2
De systematiek van de gehanteerde effectmeting en de ontwikkeling daarvan worden beschreven in paragraaf 2.2. Paragraaf 2.3 bevat vervolgens een totaaloverzicht van de effecten van MDW projecten tot nu toe. Aan dit totaaloverzicht worden per beleidslijn een aantal specifieke conclusies over de MDW-aanpak verbonden. In paragraaf 2.4 worden de projecten waarvan de effecten thans in beeld worden gebracht, nader beschreven. Dit hoofdstuk wordt vervolgens afgesloten met een beschrijving van de projecten, die in de volgende effectenrapportage zullen worden geëvalueerd. 2.2 De aanpak van de effectmeting bij MDW projecten Gestart met de evaluatie van de effecten van de verruiming van de openingstijden van winkels, werkt het kabinet sinds 1999 systematisch aan het in kaart brengen van de maatschappelijke betekenis van de MDW operatie. De gehanteerde systematiek staat beschreven in de tweede voortgangsrapportage over de implementatie van MDW projecten (TK 1999–2000, 24 036, nr. 140). Uitgangspunt daarbij zijn de vier beleidslijnen die binnen de MDW operatie kunnen worden onderscheiden: • projecten gericht op het verminderen van onnodige belastende regelgeving, • projecten die beogen toetredingsbarrières tot markten te slechten en daarmee de concurrentie te stimuleren, • projecten die de kwaliteit en transparantie van wet- en regelgeving verbeteren en • kaderstellende projecten, die uitgaande van bovengenoemde beleidslijnen een kader scheppen voor een specifiek probleem. Het gaat er hierbij om aan de hand van de doelen van deze beleidslijnen gericht de effecten van MDW op het maatschappelijk en economisch verkeer te inventariseren en te analyseren. Waar mogelijk geschiedt deze inventarisatie kwantitatief. Voor een aantal projecten is een kwantitatieve meting van de effecten echter niet goed mogelijk. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan projecten gericht op het bevorderen van de kwaliteit van wet- en regelgeving. Ook voor projecten waarvan het eindproduct grotendeels bestaat uit nieuwe instrumenten voor het overheidsbeleid is een kwantitatieve effectmeting vaak niet goed mogelijk. Daarom wordt bij dergelijke projecten veelal volstaan met een kwalitatieve duiding van de effecten. Overigens kan soms in een later stadium alsnog een kwantitatieve effectmeting plaatsvinden. Het kabinet heeft bij de inventarisatie van de effecten van MDW gekozen voor een aanpak waarbij gaandeweg een steeds vollediger beeld ontstaat van de maatschappelijke betekenis van de MDW operatie. Daarbij is de volgende opbouw gehanteerd: Tranche effectrapportage
Verminderen onnodige lasten regelgeving
Slechten toetredingsdrempels markten
Verbeteren kwaliteit en transparantie wet- en regelgeving
Kaderstellende projecten
• 1e tranche d.d. 13-12-2000
• Inrichtingen en vergunningenbesluit wet milieubeheer (IVB) • Preventief toezicht vennootschappen • Bouwregelgeving
• Advocatuur • Winkeltijden • Notarissen (formeel geen MDW-project)
• Levensmiddelenwetgeving
• Doorberekening handhavingskosten
• Assurantiebemiddeling • Taxivervoer
• Rijtijden • Kwaliteit EG-regelgeving • WVO
• Accountancy • Normalisatie en certificatie • Toezicht op geliberaliseerde nutssectoren
• 2e tranche d.d. dec. 2001
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
3
Tranche effectrapportage
Verminderen onnodige lasten regelgeving
Slechten toetredingsdrempels markten
Verbeteren kwaliteit en transparantie wet- en regelgeving
Kaderstellende projecten
• 3e tranche d.d. april 2002*
• Arbowetgeving
• • • •
• Harmonisatie ondernemers- en zelfstandigenbegrip (MDW II) • Loonbegrip (MDW II)
• Specifieke uitkeringen
Totalen
4 projecten MDW I
4 projecten MDW I 2 projecten MDW II
5 projecten MDW I
Benzinemarkt Gerechtsdeurwaarders Makelaars Toetredingsdrempels medische beroepen (MDW II) 7 projecten MDW I 1 project MDW II 1 project niet MDW
* Voor een toelichting op de voor april 2002 geplande effectmetingen wordt verwezen naar paragraaf 2.5.
Wat betreft de MDW I projecten (in totaal 36 projecten) zijn er medio 2002 dus 20 geëvalueerd. Dit betreft in de meeste gevallen een evaluatie van de feitelijk gemeten effecten, in een enkel geval (Bouwregelgeving) een inschatting van te verwachten effecten. Daarmee ontstaat een redelijk goed beeld van de effecten van geïmplementeerde MDW I projecten. Het ligt in de rede in de toekomst verder te gaan met het evalueren van MDW I projecten. Daarmee zal een beter zicht ontstaan op de feitelijke effecten van de totale MDW operatie. Het is daarbij van belang om een evaluatie op een goed tijdstip te laten plaatsvinden. Het ligt het meeste voor de hand om een effectmeting te laten plaatsvinden op het moment dat het project is geïmplementeerd en er voldoende tijd is geweest om significante effecten te meten. Uiteraard kunnen er, in voorkomende gevallen, ook ex ante effectmetingen worden uitgevoerd. Wat betreft MDW II zullen in de rapportage van voorjaar 2002 voor 3 projecten (ex ante) effecten in kaart worden gebracht. Het betreft de projecten Harmonisatie Ondernemers- en zelfstandigenbegrip, Loonbegrip en Toetredingsdrempels medische beroepen. Het gaat daarbij nog niet om een evaluatie van feitelijk gemeten effecten, maar om beredeneerde verwachtingen. Het ligt in de rede dat in de toekomst ook voor meer MDW II projecten een effectmeting zal plaatsvinden. Bij veel projecten is een effectmeting ook al afgesproken. Dit betreft de projecten Binnenstadsdistributie, Concessies en Aanbesteden, Geneesmiddelen, Ketengarantiestelsels, Toetredingsbelemmeringen medische beroepen, Toezicht op het bedrijfsleven en Vouchers en persoonsgebonden budgetten. Maar het ligt natuurlijk ook in de rede dat voor andere projecten zoals AWBZ, Faillissementswet, Openbare Inrichtingen, Scholingsmarkt en Woningbouwcorporaties een effectmeting zal plaatsvinden. Maar ook hiervoor geldt dat een effectmeting op een geschikt moment zal moeten plaatsvinden. Eerst moet energie worden gestoken in de implementatie van projecten. En daarnaast moet er voldoende tijd zijn geweest om significante effecten te kunnen meten. Het kabinet merkt op dat wat betreft de MDW II projecten in elk geval zeer behulpzaam is dat van elk project systematisch wordt bijgehouden, wat de behaalde belangrijke maatschappelijke (deel)resultaten zijn. Hiervoor zij verwezen naar categorie B in bijlage 3 (projectgewijs overzicht voortgang implementatie MDW II projecten). Bovendien is het de bedoeling dat de rapporten van de vierde tranche MDW II projecten (die voorjaar 2002 beschikbaar zullen komen) ook een inschatting zullen bevatten van de te verwachten effecten van de aanbevelingen. Het gaat dan natuurlijk om het aangeven van ex ante effecten. Dat maakt het wel veel eenvoudiger om ook feitelijk optredende effecten (ex post effecten) in beeld te brengen. Deze lijn zou ook voor toekomstige onderwerpen kunnen worden gevolgd. Een bijkomend effect kan zijn dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
4
deze systematiek ook een disciplinerende werking kan hebben bij de selectie van onderwerpen voor een MDW aanpak. 2.3 Totaaloverzichten effecten MDW tot nu toe
2.3.1. Inleiding In deze paragraaf wordt per MDW beleidslijn een overzicht gegeven van de tot nu toe geïnventariseerde effecten. Dit is inclusief de uitkomsten van de in paragraaf 2.4 gepresenteerde nieuwe evaluaties. Hierbij gaat het primair om gerealiseerde effecten. Deze geven immers aan in welke mate de maatschappelijke en economische werkelijkheid feitelijk verandert. Deze effecten staan in de kolom gerealiseerde effecten. Voor een aantal projecten kunnen deze effecten nog niet gemeten worden. Het betreft projecten die op het punt van afronding staan en waarvoor reeds betrouwbare inschattingen van de te verwachten effecten bestaan. Voor deze projecten is ervoor gekozen ook de ex ante verwachte effecten weer te geven. Het in kaart brengen van dergelijke effecten maakt het totaalbeeld toch weer wat completer. Deze effecten treft u aan in de kolom verwachte effecten. Aan de hand van deze totaaloverzichten worden vervolgens per beleidslijn conclusies getrokken over de maatschappelijke betekenis van deze projecten en de lessen die hieruit kunnen worden geleerd voor de MDW aanpak. De maatschappelijke betekenis van de projecten in deze beleidslijnen wordt daarbij beoordeeld op de volgende vier punten: 1. De omvang en aard van de effecten die deze projecten hebben op het maatschappelijk en economisch verkeer. 2. Het verloop van het implementatietraject. 3. De snelheid waarmee de effecten zich vervolgens in hun volle omvang openbaren. 4. De betekenis van de projecten voor het borgen van het publieke belang.
2.3.2 Verminderen onnodige (administratieve) lasten In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de effecten van projecten die vooral zijn gericht op het verminderen van onnodige (administratieve) lasten van wet- en regelgeving. Projectnaam
Geïmplementeerd in jaar
Verwachte effecten
Arbowetgeving • Bouwregelgeving
1999 2001
Harmonisatie ondernemersen zelfstandigenbegrip Loonbegrip Preventief toezicht vennootschapen
2001
Lastenbesparing: ca. f 85 mln. • Verlichting toets voor ca. 75 000 (50%) aanvragen • Vervallen meldingsplicht voor 45 000 aanvragen • Korte behandelingstijd aanvragen (6 ipv 13 weken) • Lastenbesparing voor burgers en bedrijfsleven: ca. f 250 mln. Lastenbesparing: ca. f 30 mln.
2001 2001
Gemeten gerealiseerde effecten
Lastenbesparing: ca. f 400 mln. • Kortere behandeling aanvraag verklaring van geen bezwaar (was 5,2/4,4 weken, wordt 1 week) • Besparing administratieve lasten ca. 21 miljoen gulden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
5
Projectnaam
Geïmplementeerd in jaar
Verwachte effecten
Gemeten gerealiseerde effecten
IVB WM
2001
Totale lastenbesparing ca. 150 miljoen gulden
• 90% bedrijven onder algemene regels (is meer dan de beoogde 75%) • ca. f 75 mln. Lastenbesparing bij eerste drie gerealiseerde Amvb’s. • milieu komt niet in gevaar.
Aan dit totaaloverzicht kunnen een aantal conclusies worden verbonden voor de duiding van de maatschappelijke betekenis van de projecten in de beleidslijn: 1. Allereerst kan worden geconcludeerd dat de MDW aanpak van het terugdringen van onnodige lasten van wet- en regelgeving effectief is. Zo is de (bij de projecten Preventief toezicht vennootschappen en Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer) gemeten vermindering van administratieve lasten becijferd op ca. f 100 miljoen. Additioneel wordt bij de geëvalueerde projecten een lastenverlichting verwacht, die kan oplopen tot ca. f 900 miljoen. Al met al wordt met bovenstaande 6 projecten een lastenverlichting van ruim f 1 miljard gulden bewerkstelligd. Deze besparingen worden bereikt met het verkorten van procedures, harmonisatie van het begrippenkader in wet- en regelgeving en (binnen de marges die de borging van het publieke belang toestaat) het versoepelen van wet- en regelgeving. De effecten van deze operatie laten zich daarbij vrij goed kwantificeren. 2. Op de tweede plaats kan hier worden geconcludeerd, dat in het algemeen de implementatie van de projecten in deze beleidslijn vrij soepel verloopt. Dit hangt ook samen met de aard van de projecten. Het is vaak geen eenvoudig proces om onnodig belastende regels te identificeren en te analyseren op minder belastende alternatieven of mogelijkheden van harmonisatie met andere wet- en regelgeving. Nadat echter deze regels eenmaal zijn geïdentificeerd en betere alternatieven bekend zijn, is de aanpassing hiervan relatief eenvoudig. 3. Daarnaast beginnen de effecten van deze projecten snel na de implementatie vrij te komen. Deze projecten hebben dan ook niet te maken met een zogenoemde transitiefase van maatschappelijke acceptatie en verdere uitkristallisering van de in nieuwe regels vervatte nieuwe randvoorwaarden voor het maatschappelijk en economisch verkeer. 4. Tot slot kan hier worden geconcludeerd dat het wegnemen van onnodige belastende regels en bepalingen gepaard is gegaan met handhaving van de publieke belangen, die met betreffende wet- en regelgeving wordt gewaarborgd. Dit blijkt onder meer uit de projecten Preventief toezicht vennootschappen en Inrichtingen en vergunningenbesluit Wet milieubeheer.
2.3.3 Vergroten ruimte voor concurrentie door slechten toetredingsbarrières In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de effecten van projecten die primair zijn gericht op het vergroten van de marktwerking. Daarbij is het slechten van toetredingsbarrières een belangrijk instrument.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
6
Projectnaam
Geïmplementeerd in jaar
Advocatuur
2001
Assurantiebemiddeling
2000
Benzinemarkt
2002
Taxivervoer
2000
Winkeltijden
1996
Verwachte effecten
Gemeten gerealiseerde effecten
• Meer tarief- en productdifferentiatie (bijv. «mediation») • + 200 juristen in loondienst ingeschreven bij balie • verhoging grens kantongericht tot f 10 000,– (burger kan vaker zonder verplichte tussenkomst advocaat recht halen) Concurrentie nog niet goed van de grond gekomen. • 49,7% geeft nooit retourprovisie terug; 85% nooit aanbrengpremies • slechts 44% ziet andere tussen-personen als belangrijke concurrent • 43% is van mening geen invloed te hebben op prijs verzekeringen Van de maatregelen in het kader van implementatie zijn geen meetbare effecten op de prijs bekend. Op grond van de ramingen van de werkgroep zou van elke cent daling van de pompprijzen wel een daling van de brandstofkosten met ca. f 75 mln. kunnen worden verwacht1. • Stijging kilometerprijs taxivervoer • Verlaging lasten van toetreding • Toename aantal taxi’s, bedrijven en werkgelegenheid • Toename aantal taxibedrijven, dat buiten taxicentrale om werkt • Door tariefstijging nog geen toename gebruik taxi • Geen merkbare kwaliteitswijziging • 7000 extra banen • in de verhouding tussen groot en klein winkelbedrijf zijn geen verschuivingen van significante betekenis opgetreden. • 7,3 miljoen mensen bezoeken ’s avonds met enige regelmaat een winkel, 4,7 miljoen op zondag. • Omzeteffect avondopenstelling (4,9%) en koopzondag (+ 2,2%)
1
Gebaseerd op de doorvertaling van de besparing aan brandstofkosten in Almere (waar al geruime tijd een sterke prijsconcurrentie geldt door de aanwezigheid van een prijsbreker) van f 100 per auto per jaar. Dit op basis van een afwijking van het landelijke beeld qua pompprijzen van ca. – f 0,08. Dit bij een prijsbreker met een zogenaamd fullservice station. Geëxtrapoleerd naar het landelijke beeld is hier sprake van een besparing van ca. f 600 mln. oftewel f 75 mln. per cent daling van de pompprijs. Een en ander is terug te vinden in het rapport Een concurrerende benzinemarkt dicht bij huis, oktober 1999.
De conclusies op grond van dit overzicht over de MDW projecten om de concurrentie op markten te bevorderen zijn: 1. De MDW aanpak in deze beleidslijn werpt duidelijk vruchten af: • Deze projecten hebben een substantiële bijdrage geleverd aan het versterken van de structuur en de concurrentie in betrokken sectoren. Zo zijn de toetredingsdrempels tot de markten voor de «vrije beroepen» (hier vertegenwoordigd door de advocatuur en de assurantiebemiddeling) en een aantal markten met exclusieve rechten (zoals het taxivervoer en de benzinemarkt) geslecht. Bij de benzinemarkt langs de snelweg geschiedt dit in eerste instantie door de beëindiging en veiling van de concessies volgens het alternatieve traject, zoals dat onlangs aan de Kamer is gezonden. Dit traject zal echter geruime tijd vergen. Daarnaast maakt de MDW aanpak meer concurrerende bedrijfsconcepten langs de snelweg mogelijk door het opheffen van de volledige assortimentsbepaling en het toestaan van onbemande stations. Buiten de snelweg zijn al langer dergelijke onbemande stations succesvol actief. In reactie hierop werken inmiddels ook dominante benzinemerken met
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
7
concepten van onbemande benzinestations. Bij de komst van dergelijke onbemande stations langs de snelweg kan via de daarmee samenhangende vergroting van de keuzemogelijkheden en de intensivering van de (prijs)concurrentie de consument van deze ontwikkelingen profiteren. • Daarbij begint de introductie van (nieuwe) concurrentie in een aantal markten, helaas nog niet in alle, voor de consument voordelen op te leveren. De reeds gerealiseerde effecten van de MDW projecten Winkeltijden en Advocatuur zijn daar goede voorbeelden van. Ongeveer 7,3 miljoen consumenten bezoekt ’s avonds met enige regelmaat een winkel, ongeveer 4,7 miljoen mensen op een aangewezen koopzondag. De verruiming van de winkeltijden heeft 7000 extra banen opgeleverd. De burger kan vaker zonder verplichte tussenkomst van een advocaat zijn of haar recht gaan halen. De uitgevoerde operaties dragen daarnaast bij aan een verbreding van het aanbod van goederen en diensten, zodat voor consumenten en zakelijke afnemers meer maatwerk mogelijk is. 2. De ervaring met projecten in deze beleidslijn leert ook dat het enige tijd duurt voordat de effecten zichtbaar worden. Voor deze projecten geldt dat de implementatie gevolgd wordt door een soms moeizaam proces van maatschappelijke acceptatie en operationalisering van de nieuwe concurrentiecondities. De oorzaken hiervan zijn: • De transitie van besloten bedrijfssectoren naar open en concurrerende markten stuit niet zelden op verzet van zittende partijen, die zich direct geschaad zien in hun belangen. Dit verzet werpt daarbij niet zelden een schaduw vooruit op de implementatie van de door het kabinet voorgenomen wetswijziging. • Ook wordt van de consument een andere rol verwacht. Op meer concurrerende markten krijgt de consument weliswaar meer kansen om producten en diensten met een betere prijs/kwaliteitverhouding te verkrijgen, maar moet hij of zij daar wel zelf naar op zoek gaan. De consument zal immers zelf moeten zoeken naar de leverancier waar hij of zij de voor hem meest gunstige koop kan sluiten. De transparantie van de markt voor de consument is hierbij dan ook een belangrijk aandachtspunt. In dit licht zijn ook de maatregelen gericht op het voorschrijven van duidelijk leesbare tariefaanduidingen in taxi’s te bezien. • Nieuwe partijen zullen bij recent geopende markten altijd de afweging maken of de geboden kans op toetreding groot genoeg is. Pas als zij reële kansen zien zullen nieuwe partijen de concurrentiestrijd met gevestigde partijen aandurven. Zoals het project assurantiebemiddeling laat zien, kan zo gedurende de transitie blijken, dat de geboden ruimte nog onvoldoende is om tot effectieve concurrentie te komen. Met het oog hierop zal de markt voor de assurantiebemiddeling verder worden opengesteld door de verplichting van provisie als verplichte beloningsregeling af te schaffen. De begeleiding van de transitie van betrokken sectoren naar een meer concurrerende marktsituatie blijft dan ook een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet. Zoals ook uit de nadere beschrijvingen van de geëvalueerde projecten in de volgende paragraaf blijkt, richt een belangrijk deel van de aandacht van het kabinet bij marktprojecten zich reeds hierop. Hierbij gaat het om een breed scala vraagstukken. Zoals de bewaking van de kwaliteit van goederen en diensten, het bieden van een reële kans op toetreding aan nieuwkomers, de transparantie van de markt voor consumenten etcetera. Waar nodig onderneemt het kabinet hierbij nadere maatregelen. Deze transitie wordt in de toekomst (in sterkere mate dan tot nu toe) één van de kernthema’s van de MDW-operatie. 3. Verder moet hier geconcludeerd worden dat het implementatietraject bij dit type projecten niet zelden een lange looptijd kent. Dit heeft,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
8
zoals reeds aangegeven, te maken met de aanstaande markttransitie. Zittende partijen zullen reeds tijdens de implementatiefase hun verzet tegen de nieuwe concurrentiecondities naar voren brengen. Toch hoeft de implementatie van dergelijke projecten niet per definitie tijdrovend te zijn. Dat laat het project Winkeltijden zien. Binnen 1,5 jaar na het kabinetsbesluit om de openingstijden van winkels te verruimen, kon de parlementaire behandeling van de wet worden afgerond. Minder dan een half jaar later maakte een belangrijk deel van de winkels en de consumenten reeds gebruik van de nieuwe winkeltijden ’s avonds en op koopzondagen. 4. Hoewel in de discussie tijdens de implementatie van deze projecten veelvuldig de vrees voor de invloed van de concurrentie op het publieke belang achter de oorspronkelijke wetgeving gevreesd wordt, blijkt bij bovenstaande projecten deze niet in gevaar te zijn gekomen. Zo werd bij het project Winkeltijden gevreesd voor een aantasting van het fijnmazige distributienet doordat het merendeel van de kleine winkels het werken binnen ruimere openingstijden niet zouden kunnen volhouden. Een dergelijke ontwikkeling heeft zich echter niet voorgedaan. Ook bij de advocatuur is geen sprake gebleken van een achteruitgang van de kwaliteit van de juridische bijstand. De mogelijkheden van «mediation» door advocaten kan zelfs als een versterking van de juridische bijstand worden gezien.
2.3.4. Bevorderen kwaliteit en transparantie van wet- en regelgeving In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de effecten van projecten die vooral zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit en de transparantie van wet- en regelgeving. Projectnaam
Geïmplementeerd in jaar
Rijtijden (Arbeidstijden besluit beroepsgoederenvervoer)
1998
Kwaliteit EG-regelgeving
1997
Levensmiddelenwetgeving
1997
Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO)
2002
Verwachte effecten
Gemeten gerealiseerde effecten
• Goede nieuwe balans tussen beheersing werkduur en tijden chauffeurs en benodigde flexibiliteit inzet arbeid in beroepsgoederenvervoer • Bijdrage aan bevordering verkeersveiligheid. • Wel nog veel overtredingen normen qua rusttijden, lengte werkdag en werkweek • Vaststelling gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van EG-regelgeving. • Verwerking richtsnoeren in werkinstructie bij opstellen van regels bij de Europese Raad (De Commissie en het Parlement volgen binnenkort) • In het kader van Europese discussie over regelgevingseffectentoetsen zijn Nederlandse voorstellen voor vroegtijdige toetsing van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid door de andere lidstaten in de expertgroep aanvaard. • 27 Warenwetbesluiten, 8 Landbouwkwaliteitsbesluiten en 36 PBO-verordeningen geschrapt. Betrokken bedrijfsleven geeft aan dat daarmee «de zolder is opgeruimd» en onnodige regels overboord zijn gezet. • Eerste nieuwe producten in het schap • Geen aantasting volksgezondheid • Verkorting administratieve procedures bij niet milieu-relevante kleine lozingen • Betere handhaving beslistermijnen bij aanvragen lozingsvergunningen ten gevolge van betere afstemming begrippen WVO en Wet milieubeheer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
9
Bovenstaand totaaloverzicht geeft aanleiding tot de volgende conclusies omtrent de maatschappelijke betekenis van de projecten in deze beleidslijn en de bijbehorende lessen voor de MDW aanpak. 1. In het kader van deze projecten heeft op meerdere fronten een kwaliteitsslag in de wet- en regelgeving plaatsgevonden. De projecten in deze beleidslijn zijn dan ook primair te zien als doorlichtingen van bestaande regelgevingscomplexen op basis van kwaliteitscriteria. Dit heeft in bovenstaande projecten geleid tot het schrappen van een flink aantal onnodige dan wel verouderde regels, een nieuwe afstemming van de regels op het publieke belang, die deze regels willen borgen (WVO en Rijtijden), dan wel een betere afstemming tussen verschillende wetgevingscomplexen (WVO en Kwaliteit EG-regelgeving). De burger en het bedrijfsleven merken dit door betere regels (in termen van doelgerichtheid en doelmatigheid) en minder onnodig belemmerende regels. 2. Het implementatietraject van deze projecten is vaak zeer complex. Dit heeft te maken met het doorlichten van verschillende, niet zelden zeer diverse wetgevingscomplexen met bijbehorende publieke belangen. Deze complexiteit zorgt er voor dat bij een aantal van deze projecten dan ook gekozen wordt voor het instellen van multidisciplinaire implementatieteams. Dit is bijvoorbeeld bij het project Levensmiddelenwetgeving gebeurd. Uit de evaluatie blijkt dat betrokkenen bij deze implementatie over het algemeen positief oordelen over de sturing die dit team heeft gegeven aan de implementatie. Het instellen van een dergelijk team zal echter steeds weer van geval tot geval moeten worden afgewogen. Dit is zeker niet per definitie altijd nodig. Dat laat de voortvarendheid waarmee het project Rijtijden is geïmplementeerd zien. 3. Nadat de regels zijn aangepast is het vanzelfsprekend aan de burgers en het bedrijfsleven de daarmee geboden extra ruimte voor het ontplooien van (economische) activiteiten te benutten. De mate en het tempo waarin dat gebeurt is afhankelijk van de persoonlijke en bedrijfsmatige meerwaarde, die burgers en bedrijven in deze nieuwe ruimte zien. Zo laat de evaluatie van de aanpak van de Levensmiddelenwetgeving zien, dat de betrokken marktpartijen de aanpassing van de wetgeving waarderen. In de in deze evaluatie afgenomen interviews wordt gesproken over het overboord zetten van overbodige bepalingen en «het opruimen van de zolder». Tegelijkertijd laat deze evaluatie zien, dat met de feitelijke verandering van de productenrange in winkels veel tijd gemoeid kan zijn. Zo kan met de ontwikkeling en introductie van nieuwe levensmiddelen gemakkelijk zo’n 10 jaar gemoeid zijn. Desondanks kon in die evaluatie reeds de marktintroductie van enkele sauzen worden genoemd die zijn terug te voeren op de nieuwe levensmiddelenwetgeving. De sturing van de maatschappelijke acceptatie van dit soort wetgevingskwaliteit projecten beperkt zich met het oog op het bovenstaande dan ook vooral tot het geven van voldoende publiciteit aan de geldende nieuwe regels. 4. Het moge duidelijk zijn, dat de borging van het publieke belang juist profiteert van de projecten in deze beleidslijn. In het kader van deze projecten worden deze belangen immers doelgerichter en doelmatiger gewaarborgd. Het wegwerken van onderlinge tegenstrijdigheden in wetgevingscomplexen draagt bovendien bij aan het bevorderen van het vertrouwen dat de burger en het bedrijfsleven in de overheid en wet- en regelgeving kan hebben. Zo constateert de Consumentenbond in voornoemde evaluatie van de levensmiddelenwetgeving dat de volksgezondheid met de aanpassing van de regels niet in gevaar is gekomen en lijkt het nieuwe Rijtijdenbesluit de verkeersveiligheid te bevorderen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
10
2.3.5 Kaderstellende projecten In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de effecten van de zogeheten kaderstellende projecten. Projectnaam
Geïmplementeerd in jaar
Accountancy (deels)
2002
Doorberekening handhavingskosten
1998
Normalisatie en certificatie
2000
Toezicht op geliberaliseerde nutssectoren
1998
Verwachte effecten
Gemeten gerealiseerde effecten
Doreac-doorlichting: (2e voortgangsrapport) • In 30 van de onderzochte 119 ministeriële subsidieregelingen is de toezichtsfunctie aangepast • Voor 12 ministeriële subsidieregelingen geldt dat de verplichte accountantsverklaring komt te vervallen. • Meer uniformiteit in doorberekening kosten handhaving van overheid aan burger en bedrijf • Uitgangspunt daarbij is dat handhavingskosten alleen worden doorberekend indien de burger aan de handhaving voordeel kan ontlenen. • In alle voorkomende gevallen tussen 1998 en 2000 is deze richtlijn juist toegepast • Van de 16 deelprojecten waarbij toepassing Normalisatie en certificatie als alternatief voor regelgeving is overwogen is het in drie gevallen ook daadwerkelijk toegepast. • Aanvullend wordt bij drie nieuwe regelgevingstrajecten (Energieprestatieadviezen, bodemsanering en dierplaagbestrijding) de toepassing van normalisatie en certificatie overwogen. • Doorbraak in versnippering in denken over toezicht. • De sectorale focus bij het inrichten van toezicht is vervangen door een generieke. • Scherpe focus bij structurering modaliteiten. • Transparantie over wat mag en wie beslist in mededingingskwesties, is aanzienlijk verbeterd.
Bovenstaand overzicht geeft aanleiding tot de navolgende conclusies over de maatschappelijke betekenis van de MDW aanpak en voor de lessen die hieruit voor de MDW aanpak kunnen worden getrokken: 1. De projecten in deze beleidslijn hebben bijgedragen aan het ontwikkelen van nieuwe overheidsinstrumenten, die minder belemmerend zijn voor het maatschappelijk en economisch verkeer. Deze projecten hebben instrumenten opgeleverd, die ingezet kunnen worden op een breed scala van beleidsterreinen, zoals de overheid als subsidiegever (Accountancy), de overheid als handhaver (Doorberekening handhavingskosten) en de overheid als toezichthouder (Toezicht op geliberaliseerde nutssectoren). In het algemeen kan hierbij gesteld worden dat de burger en het bedrijfsleven de effecten van deze projecten merkt, doordat hij/zij te maken krijgt met een professioneler opererende overheid die de beschikking heeft over een modern instrumentarium. 2. Hoewel de ontwikkeling van dergelijke instrumenten veelal een grote inspanning vergt voor de nadere uitwerking, operationalisering en promotie van het instrument kan bij deze projecten in de regel van een rustig verloop van de implementatie worden gesproken. 3. De feitelijke brede toepassing van deze nieuwe instrumenten neemt daarbij in de regel ook redelijk veel tijd in beslag. Het is bij deze projecten niet ongewoon, dat pas aan de hand van de positieve ervaringen op andere beleidsterreinen de toepassing van het instrument overwogen wordt. Het moge echter duidelijk zijn, dat de feitelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
11
toepassing van dit nieuwe instrumentarium zeer grote gevolgen heeft. Zo heeft het project Toezicht op geliberaliseerde nutssectoren een enorme impact op de organisatie van het mededingingstoezicht in Nederland gehad. Zo zijn er in lijn met het gedachtegoed in dit project sindsdien geen nieuwe zelfstandige sectorale mededingingstoezichthouders ontstaan, maar is voor elk nieuw sectoraal mededingingstoezicht gekozen voor de MDW variant van «een kamer bij de Nma». 4. Het moge duidelijk zijn dat de borging van het publieke belang gediend is met de versterking van de professionaliteit van het overheidsoptreden in deze projecten. 2.4. Nadere beschrijving tweede tranche effecten MDW Zoals in paragraaf 1 reeds is opgemerkt, zijn dit jaar weer voor een aantal projecten de effecten in beeld gebracht. Deze effecten worden in deze paragraaf nader beschreven.
2.4.1. Verminderen onnodige (administratieve) belasting door regelgeving Het centrale uitgangspunt van de MDW operatie is, dat wet- en regelgeving «op maat» moet zijn. Dat wil zeggen dat wet- en regelgeving de publieke belangen veilig dienen te stellen met een minimale verstoring van het maatschappelijke en economische verkeer. De beleidslijn van het terugdringen van onnodige (administratieve) lasten van wet- en regelgeving is daar een direct uitvloeisel van. Hierbij gaat het er om weten regelgeving te ontdoen van onnodig belastende bepalingen en procedures voor burgers, bedrijven en andere overheden.
Bouwregelgeving Het project Bouwregelgeving richt zich op het vereenvoudigen van de procedures rond het verrichten van een bouwwerk. Het MDW-rapport Bouwregelgeving is medio 1997 uitgebracht. Dit rapport was voor het kabinet aanleiding om tot een sterke herziening van de bestaande bouwregels te besluiten1. Hierbij gaat het om een dereguleringsoperatie, waarbij de regelgeving gemakkelijker toegankelijk moet worden, uniforme bouwtechnische voorschriften ontstaan en eenvoudige en uniforme vergunningsprocedures worden gerealiseerd. De implementatie van dit besluit zal naar verwachting in de tweede helft van dit jaar worden afgerond. In het kader van deze tranche van het in beeld brengen van de maatschappelijke effecten van MDW is de impact op de vereenvoudiging van de procedures voor het aanvragen van een bouwvergunning onder de loep genomen. Box 1: Effecten van MDW Bouwregelgeving Dit project leidt tot een wijziging van de vergunningsverplichtingen bij het uitvoeren van bouwwerken. In de oude situatie werden voorheen jaarlijks ca. 150 000 vergunningaanvragen en 50 000 meldingen ingediend waarmee gemiddeld een bedrag van 5000 gulden ter zake van leges en administratieve lasten was gemoeid. In plaats hiervan komt een stelsel van zware en lichte vergunningen. Voor de 150 000 vergunningaanvragen in de oude situatie, zal straks voor ca. 70 000 aanvragen met een lichte toets kunnen worden volstaan, en zal voor ca. 5000 bouwwerken de vergunningplicht geheel komen te vervallen. Voor de 50 000 voorheen meldingplichtige bouwwerken zal in ca. 45 000 gevallen in hetgeheel geen melding- of vergunningplicht meer gelden. Voor 5000 gevallen treedt daar 1
Kamerstukken II, vergaderjaar 1996–1997, 24 036, nr. 59.
een lichte vergunningplicht voor in de plaats.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
12
Waar voorheen voor de vergunningaanvraag een maximumtermijn van 13 weken plus verlenging met nog eens 13 weken gold, zal in de toekomst bij de zware toets een maximumtermijn van 12 weken plus verlenging met 6 weken, en bij de lichte toets een termijn van 6 weken zonder verlenging gelden. Op grond van deze wijzigingen is een lastenbesparing voor burgers en bedrijven van ca. f 250 miljoen begroot.
Bron: MvT Wijziging Woningwet n.a.v. evaluatie van die wet en project MDW (bouwvergunningprocedure en welstandstoezicht), Kamerstukken II, vergaderjaar 1998–1999, 26 734, nr. 3.
2.4.2. Vergroten ruimte voor concurrentie, onder meer door slechten van toetredingsdrempels De tweede beleidslijn in MDW richt zich op het vergroten van de ruimte voor concurrentie. Een belangrijk instrument daarbij is het wegnemen van toetredingsdrempels tot markten. Belangrijke aandachtsgebieden hierin zijn de vrije beroepsgroepen en markten met exclusieve marktposities (zoals taxivervoer en benzinemarkt). Het wegnemen van toetredingsbelemmeringen biedt nieuwe partijen een kans en stimuleert de concurrentie. Dit zal uiteindelijk de consument ten goede komen: meer partijen zullen immers via een uitgebreider aanbod en/of lagere prijzen om dezelfde consumentengunst dingen. Zoals reeds aangegeven, wordt de implementatie bij deze projecten gevolgd door een vaak tijdrovende transitie van de markt. De maatschappelijke effecten van de MDW-aanpak in deze projecten treden pas op tijdens deze transitie.
Assurantiebemiddeling Dit project richt zich op het versterken van de concurrentie in de assurantiebemiddeling, het vergroten van de keuzevrijheid voor afnemers en het verbeteren van de prijs/kwaliteit verhouding in de assurantiebemiddeling. Het Kabinet heeft besloten getrapt de wettelijke beloningsregels voor de assurantiebemiddeling af te schaffen. De eerste stap (afschaffen van het verbod op retourprovisie) is op 1 januari 2000 ingegaan. Deze eerste stap maakt concurrentie op prijzen mogelijk. In overleg met de Kamer is de afschaffing van de overige wettelijke beloningsregels (stap 2) afhankelijk gemaakt van een evaluatie van de ontwikkeling van de concurrentie. Hiertoe is in de eerste weken van het jaar 2000 als het ware een foto genomen van de stand van zaken van de concurrentie; in 2001 is dit herhaald. Box 3: Foto van de concurrentie in de assurantiebemiddeling Uit de foto komt naar voren, dat de concurrentie in de assurantiebemiddeling nog in de kinderschoenen staat. • Ondanks het opheffen van het verbod op retourprovisie is 43% van de tussenpersonen van mening geen invloed te hebben op de eindprijs van verzekeringen. • Banken worden door 60% van de tussenpersonen als een belangrijke concurrent gezien. De andere tussenpersonen worden door slechts 44% als belangrijke concurrent gezien. • De prijs van de dienstverlening wordt door de tussenpersonen het laagst gewaardeerd als belangrijkst concurrentiemiddel (10%). Daarentegen scoren kennis van de klant, persoonlijke benadering e.d. alle boven de 90%. • 49,7% van de tussen personen geeft nooit de retourprovisie terug, 15% alleen op aandringen van de klant. • 85% van de tussenpersonen geeft nooit aanbrengpremies aan nieuwe klanten.
Bron: Center, Marktwerking en concurrentie in het assurantietussenpersonenkanaal, 2001.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
13
Deze foto laat zien dat de concurrentie nog niet sterk op gang is gekomen. De conclusie dringt zich op dat dit te wijten is aan het feit, dat de toegestane ruimte om te concurreren nog onvoldoende is. Feitelijk kan nu alleen nog op prijs worden geconcurreerd, terwijl de bijbehorende mogelijkheid om op aangepaste diensten te concurreren nog ontbreekt. Met het oog hierop heeft het kabinet op 22 november 2001 aangegeven ook de eerder genoemde tweede stap (opheffen verbod op provisie als verplichte beloningsvorm) in de MDW aanpak van deze branche te willen nemen. Deze stap maakt het immers mogelijk om ook slechts delen van het dienstenpakket assurantiebemiddeling (zoals informatievoorziening, advies en het afsluiten van een verzekering) tegen een bijbehorend tarief aan te bieden. Deze wijziging van de Wet op de assurantiebemiddelingsbedrijven zal op 1 april 2002 ingaan. In het kader van een voorhangprocedure is deze wetswijziging aan de Kamer gezonden.1
Taxivervoer Met een geleidelijke afbouw van het capaciteitsbeleid (oftewel het loslaten van een maximum aantal taxivergunningen), het schrappen van andere concurrentiebeperkende bepalingen en het vergroten van de kenbaarheid van de tarieven voor de reiziger wil het kabinet de concurrentie in het taxivervoer versterken. Hierdoor moet het taxivervoer een grotere rol binnen de openbaar vervoersketen gaan spelen. De bijbehorende wetswijziging is op 1 januari 2000 ingegaan. Hierbij is afgesproken om 1 jaar na de invoering de ontwikkeling te evalueren en binnen 18 maanden te rapporteren aan de Tweede Kamer. Daarbij lag tevens de vraag voor of de als overgangsregime gekozen maximum tarieven kunnen komen te vervallen. Op 27 juni jl. heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat deze evaluatie aan de Tweede Kamer aangeboden2. Tijdens een Algemeen Overleg op 3 oktober 2001 en een voortgezet Algemeen Overleg op 10 oktober 2001 is deze evaluatie besproken. Box 4: Stand van zaken ontwikkeling taxivervoer aan de hand van 10 centrale indicatoren Indicator
Verwachte ontwikkeling
Geconstateerde ontwikkeling
1. Kosten van toetreding 2. Doorstroming
Lager
als verwacht
Meer toetreders, ondernemers die niet meekomen vallen af Meer keuze
Als verwacht + 376 (=12%) ondernemingen + 2742 (=17%) taxi’s Slechts 3% heeft nieuwe diensten geïntroduceerd (Nog) niet merkbaar Beoordeling door consument gelijk gebleven Als verwacht (Lichte stijging omzet per wagenuur) Geen substantiële toename benutting door stijging gemiddelde tarief. (Nog) niet merkbaar
3. Differentieatie aanbod 4. Kwaliteit
5. Efficiëntie
Verbetering
6. Bezettingsgraad
Verbetering
7. Taxigebruik
Toename in aantal ritten en km’s Groter aandeel taxi Toename door toename vraag maar demping door lagere prijzen
8. Modal split 9. Omzet
10. Werkgelegenheid
1
Brief minister van Financiën aan Tweede Kamer d.d. 22 november 2001. Handelingen TK 2000–2001, 25 910, nr. 35.
Verbetering
Toename door toename vraag maar demping door meer efficiëntie
Nog niet vast te stellen Toename omzet (+14%) door stijging gemiddelde tarief (niet door groei vraag) Omzet per taxi is echter licht gedaald (– 5%). Toename: +1 300 personen (4%) Binnen groep chauffeurs echter 10%. Toename werkgelegenheid echter niet terug te voeren op groei vraag.
2
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
14
Daarnaast werkt een toenemend aantal taxi’s zonder aansluiting bij een taxicentrale en heeft 23% van de taxibedrijven voor een andere bedrijfsvorm gekozen.
Bron: Eindrapport monitoring en evaluatie deregulering taxivervoer, mei 2001. Deze tabel is overgenomen in brief minister van Verkeer en Waterstaat aan de Kamer d.d. 27-6-2001
Het uitblijven van een toename van het taxigebruik wordt in deze evaluatie duidelijk geweten aan het uitblijven van een tariefdaling voor het taxivervoer en het gebrek aan transparantie van de tarieven voor de consument. Ook is het imago van de taxibranche verslechterd door de ongeregeldheden in Amsterdam. De tarieven voor het taxivervoer zijn daarbij het afgelopen jaar gemiddeld zelfs nog gestegen, hoewel daar ook andere factoren aan ten grondslag liggen. Het taxivervoer heeft daardoor niet de beoogde functie in het openbaar vervoer vervuld. Hierbij wordt ook gewezen op beperkingen die lokaal voor taxi’s kunnen gelden bij het gebruik van de vrije busbaan. Uit deze evaluatie concludeert het kabinet dan ook dat de concurrentie in deze sector nog onvoldoende is uitgekristalliseerd. Een oorzaak hiervoor is naast het bovenstaande ook gelegen in het uitblijven van de noodzakelijke aanpassing van taxistandplaatsen door gemeenten. Hoewel het niet de verwachting was dat het taxivervoer thans reeds de transitie naar de beoogde meer concurrerende marktsituatie zou hebben afgerond, heeft het kabinet tot een aantal nadere maatregelen besloten. Deze betreffen: • voorschriften voor duidelijk leesbare tariefkaarten in taxi’s, • handhaving maximumtarief voor 2 jaar, • gemeenten worden nogmaals gewezen op de beschikbaarheid van een subsidieregeling voor infrastructurele aanpassing van taxistandplaatsen, • verscherpte handhaving van taxiwet en • bevorderen toestaan door gemeenten van gebruik vrije busbanen door taxi’s. De voorgenomen afschaffing van de vervoersgebieden en van het capaciteitsbeleid gaan overeenkomstig de planning in per 1 januari 2002.
2.4.3. Bevorderen kwaliteit en transparantie wet- en regelgeving Het onderwerp van de derde MDW beleidslijn is verbetering van de kwaliteit en transparantie van wet- en regelgeving. Hierbij gaat het om een doorlichting van wet- en regelgeving aan de hand van kwaliteitseisen die de moderne Nederlandse samenleving hieraan stelt. Feitelijk gaat het om de vraag of bestaande wetten en regels voldoen aan praktische kwaliteitseisen (inclusief transparantie) die horen bij het hedendaagse maatschappelijke en economische verkeer.
Rijtijden (arbeidstijden beroepsgoederenvervoer) In dit project is het Rijtijdenbesluit beroepsgoederenvervoer herzien. Aanleiding hiervoor waren de in de praktijk gebleken complexiteit en moeizame handhaafbaarheid van de regeling. Daarnaast bestond er door de toegenomen Europese concurrentie, nieuwe logistieke systemen en toegenomen verkeerscongesties behoefte aan meer flexibele rijtijden. Dit alles zorgde voor toenemende spanningen met de mede vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid aanvaardbare arbeidstijden in het beroepsgoederenvervoer. Bovendien zou met de komst van de Arbeidstijdenwet het Rijtijdenbesluit komen te vervallen. Het op de Arbeidstijdenwet gebaseerde nieuwe rijtijdenbesluit biedt meer ruimte voor een flexibele inzet van arbeid, maar bevat tegelijkertijd bepalingen om beter een aanvaardbare arbeidsduur van chauffeurs te garanderen. Dit vergroot de handhaafbaarheid van de regeling en maakt een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
15
minder groot beroep op de vrijstellingsmogelijkheden noodzakelijk. Deze nieuwe regeling is eind 1998 in werking getreden. De effecten van deze regeling zijn in 2001 geëvalueerd. Box 5: Uitkomsten evaluatie Rijtijden Het Arbeidstijdenbesluit beroepsgoederenvervoer (ATB-V) heeft tot een aanzienlijke flexibilisering van de arbeidstijden geleid. De onderzoekers trekken daarbij de conclusie, dat een redelijke balans is gevonden tussen enerzijds de belangen van de werknemer en anderzijds de belangen van de werkgever. Naar de opvattingen van ca. 80% van de ondervraagde ondernemers en chauffeurs vergroot het arbeidstijdenbesluit de verkeersveiligheid. Hoewel er in het algemeen sprake is van een verkorting van de werkduur, worden de normen in het nieuwe rijtijdenbesluit nog relatief vaak overtreden. Het gaat daarbij met name om de duur van ononderbroken rijtijd (oftewel het nemen van de voorgeschreven pauzes), de lengte van de werkdag (gemiddeld 9,2 uur netto) en de lengte van de werkweek (gemiddeld 48 uur). Dit wordt voor een belangrijk deel toegeschreven aan een geringe pakkans (ten gevolge van capaciteitsproblemen bij handhavende instanties) en het daarop inspelende calculerend gedrag van bedrijven en chauffeurs. Het kabinet zal nog voor het eind van dit jaar zijn standpunt in deze bepalen en aan de Tweede Kamer bekend maken.
Kwaliteit van EG-regelgeving In dit project is voorgesteld de kwaliteit van de EU regelgeving te bevorderen door een aantal criteria te hanteren voor het onderscheiden gebruik van verordeningen en richtlijnen, door het vaststellen van een aantal richtsnoeren voor de kwaliteit van de regelgeving en door het handhaven van deze kwaliteitseisen door middel van een toetsingssysteem. De voorgestelde richtsnoeren werden ontwikkeld naar het voorbeeld van bestaande nationale regelingen, zoals de Nederlandse aanwijzingen voor de regelgeving en de OESO-richtlijnen. In de implementatiefase heeft een Nederlandse ambtelijke delegatie overleg gevoerd met ambtelijke delegaties van andere Europese lidstaten om steun te verwerven voor deze voorstellen. Box 6: Effecten MDW Kwaliteit van EG-regelgeving Op instigatie van Nederland is in 1998 het Interinstitutioneel Akkoord gesloten als uitwerking van het Verdrag van Amsterdam. Bij dat Akkoord zijn gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van EG-regelgeving vastgesteld, die gelden voor zowel de Commissie als de Raad en het Europees Parlement. De nu geldende richtsnoeren hebben overwegend een juridisch-technisch karakter. Vanuit Nederland wordt geprobeerd de doorwerking van deze richtsnoeren in de dagelijkse praktijk te volgen. Daarnaast zet Nederland zich in voor verbreding van de richtsnoeren met meer inhoudelijke kwaliteitscriteria en in meer algemene zin, voor verbetering van de wetgevingskwaliteit in andere vormen. De richtsnoeren moeten hun beslag vinden in de verwerking daarvan in de zogenaamde guide pratique commun, die ieder van de instellingen hanteert als werkinstructie bij het opstellen van teksten. Bij de Raad is dit inmiddels geschied, de Commissie en het Parlement zullen binnenkort volgen. Daarnaast zijn ter verbetering van de wetgevingskwaliteit stappen gezet door de toepassing van meer inhoudelijke kwaliteitscriteria en effecttoetsen. In september 2000–maart 2001 is in opdracht van het ministerie van Justitie een onder-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
16
zoek uitgevoerd door het Schoordijk Instituut van de Katholieke Universiteit Brabant naar uitvoerings- en handhavingsproblemen als gevolg van de gebrekkige kwaliteit van EG-regelgeving. De resultaten van dit onderzoek worden ingebracht in een high levelgroup die de Europese Commissie van advies dient over de mogelijkheden om de Europese wetgevingskwaliteit te verbeteren. Nederland grijpt de thans voorliggende voorstellen van de Commissie om te komen tot een regulatory impact assessment (regelgevingseffectentoets) aan om tevens de inbedding van vroegtijdige en systematische aandacht voor en toetsing op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van regelgeving te bepleiten. De voorstellen daartoe zijn door de andere lidstaten in de expertgroep overgenomen. Op langere termijn wordt er naar gestreefd om onder het Nederlands voorzitterschap in 2004 de richtsnoeren uit te breiden met een aantal inhoudelijke kwaliteitscriteria.
Bron: Ministerie van Justitie
Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO) In dit project wordt ingegaan op het vraagstuk van de verontreiniging van binnenwateren en de afstemming met de milieuwetgeving. Dit project zal mei 2002 worden afgerond. In het kader van deze effectmeting wordt gekeken naar de betekenis van dit project in termen van terugdringen van onnodige belemmeringen in de WVO en de betekenis van de met dit project beoogde betere afstemming tussen de WVO en de Wet Milieubeheer in termen van de kwaliteit van overheidsoptreden. Met deze effectinventarisatie wordt tevens gepoogd tegemoet te komen aan de wens vanuit de Tweede Kamer om meer inzicht te krijgen in de betekenis van dit project. Box 7: Betekenis van MDW project Wet verontreiniging oppervlaktewateren • Met het gereed komen van de CIW-aanbeveling «Kleine en kortdurende lozingen» is een belangrijke stap gezet om (grote aantallen) weinig milieurelevante lozingen met een zo laag mogelijke administratieve last te reguleren. Thans geldt hier nog dat een volledige Wvo-vergunningprocedure gevolgd moet worden. Naar verwachting kunnen algemene regels binnen enkele jaren van kracht worden. In de tussentijd zal V&W overgangsbeleid formuleren. • Verbetering van de afstemming Wm-Wvo zorgt onder meer voor reductie van de overschrijding van wettelijke termijnen. Dit is in 2000/2001 al merkbaar en gerapporteerd in CIW Water in Beeld.
Bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat
In mei 2002 zal voor het project Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren een eindrapportage verschijnen waarin bovengenoemde effecten nadere zullen worden beschreven en waar mogelijk gekwantificeerd.
2.4.4. Kaderstellende projecten In de kaderstellende projecten worden, uitgaande van de eerste drie beleidslijnen, kaders voor nieuwe wet- en regelgeving ontwikkeld. Hiermee ontstaan dus richtsnoeren voor het bouwen van een kwalitatief hoogstaand stelsel van wetten en regelingen, dat de (administratieve) belasting van het maatschappelijk en economisch leven tot een minimum weet te beperken en maximale ruimte laat voor concurrentie. Deze projecten leveren een belangrijke bijdrage aan de modernisering van weten regelgeving, maar kunnen in de regel niet bogen op direct meetbare eigen maatschappelijke effecten. Deze effecten treden immers alleen via de beïnvloede regelgeving op.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
17
Accountancy Het project Accountancy richt zich primair op een nieuwe afbakening van de bevoegdheden en taken van (register) accountants. In dat kader vindt derhalve ook een herziening van de Accountantswet plaats. Dit project valt daarmee ook onder de projecten in de tweede beleidslijn van MDW (het verlagen van toetredingsdrempels tot markten). Dit project bevat echter ook een doorlichting van ministeriële regelingen op accountantsaspecten. Naar zijn aard dient dit deel van het accountantsproject te worden geschaard onder de kaderstellende projecten. Deze doorlichting is begin vorig jaar gestart en zal in april 2002 worden afgerond. De tweede voortgangsrapportage van deze doorlichting is op 14 november 2001 aan de Tweede Kamer gezonden.1 Box 8: Uit tweede voortgangsrapportage Doorlichting Regelingen op Accountancy-aspecten (Doreac)2 Uit de tweede voortgangsrapportage van november 2001 komt naar voren, dat bij 30 (ca. 25%) van de 119 doorgelichte ministeriële regelingen wijzigingen zullen worden doorgevoerd. Hiervan betreft het in 28 gevallen een aanpassing van het toezichtsinstrumentarium, die meer in overeenstemming zal zijn met de bestuurlijke visie, de daarop afgestemde bekostigingswijze en de daaraan gerelateerde gewenste mate van zekerheid zoals neergelegd in het MDW-rapport Accountancy. Aanvullend geldt in een beperkt aantal gevallen dat het toezichtsinstrumentarium in lijn met het bovenstaande zal worden aangepast zonder dat dit een aanpassing van de regeling nodig maakt. In 12 doorgelichte regelingen komt de verplichte accountantsverklaring te vervallen. Dit zal ongetwijfeld gepaard gaan met een lastenbesparing voor de burgers en bedrijven die uit deze regelingen middelen krijgen.
Normalisatie en certificatie In het kader van dit project is een stappenplan ontwikkeld voor de afweging of normalisatie en certificatie als alternatief voor wet- en regelgeving kan gelden. Het kabinet heeft vervolgens besloten dit stappenplan te toetsen bij een brede groep van 64 departementale regelgevingsprojecten. Deze selectie bevatte zowel «rijpe als groene» regelgevingsplannen. De eindrapportage over de toepassing van het stappenplan is op 21 november 2000 aan de Tweede Kamer toegestuurd3 en vervolgens op 14 februari 2001 in een Algemeen Overleg besproken. Dit project is daarmee afgesloten. Box 9: Toepassing van het stappenplan Normalisatie en certificatie In het kader van de implementatie van dit project is uiteindelijk bij 16 projecten het instrument van normalisatie en certificatie als alternatief voor wet- en regelgeving overwogen. Dit geschiedde in 9 gevallen aan de hand van het in dit project ontwikkelde stappenplan, hetgeen in 3 gevallen tot de toepassing van het instrument als alternatief voor wet- en regelgeving heeft geleid. Daarnaast is autonoom bij ca. 20 wetgevingstrajecten op het terrein van de arbeidsomstandigheid besloten tot het invoeren van een stelsel van normalisatie en certificatie. Hierbij is gebruik gemaakt van het gedachtegoed van het project Normalisatie en certificatie.
Bron: Ministerie van Economische Zaken
1
Brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer d.d. 14 november 2001. 2 Tweede voortgangsrapportage Doreac, november 2001. 3 Kamerstukken II, 2000–2001, 24 036, nr. 176.
Tijdens het Algemeen Overleg van 14 februari 2001 is afgesproken de toepassing van het stappenplan Normalisatie en certificatie een vervolg te geven bij de instrumentkeuze van maximaal vier nieuwe regelgevingstrajecten. Hierbij zijn uiteindelijk 3 trajecten geselecteerd. Hierbij gaat het om:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
18
Energieprestatieadvies (EPA) Hierbij wordt beoogd de kwaliteit van de uitvoering van EPA’s in de woningbouw door marktpartijen te borgen door een bouwbreed EPA procescertificaat te ontwikkelen. Dit certificaat zal vervolgens een status krijgen in de Regeling Energiepremies. • Grondsanering Dit project beoogt een verbetering van de kwaliteit van de uitvoering van het bodembeheer door intermediairs te bewerkstelligen. Het bevoegde gezag kent daarbij de verplichting gebruik te maken van intermediairs met een adequaat kwaliteitssysteem. • Dierplaagbestrijding. Dit project wil via een certificeringssysteem in een ketengerichte aanpak waarborgen, dat de bedrijfsvoering van kwetsbare bedrijfstakken en instellingen (zoals horeca, zorg, voedingsindustrie) optimaal is ingericht om dierplagen te voorkomen. Begin oktober 2001 is gestart met de analyse van deze drie trajecten. Deze activiteiten zijn onderdeel van de beleidsagenda van de nota «Internationaal is de norm», waar de Kamer jaarlijks over wordt gerapporteerd. •
Toezicht op geliberaliseerde nutssectoren In dit project is een afwegingskader tussen de generieke Mededingingswet en sectorspecifieke mededingingsregelingen in geliberaliseerde nutssectoren ontwikkeld. Het Kabinet heeft dit afwegingskader gebruikt bij de afstemming tussen de Mededingingswet en de Nederlandse mededingingsautoriteit enerzijds en de sectorspecifieke regelgeving en autoriteiten in de telecom-, post-, elektriciteits- en gassector anderzijds. In deze inventarisatie is bekeken in hoeverre de onderlinge afstemming verloopt, hoe daarbij wordt geoordeeld over de bijdrage vanuit dit MDW-project en welke invloed dit heeft op het maatschappelijk en economisch verkeer. Gelet op de aard van het kaderstellende project is hierbij gekozen voor interviews van sleutelfiguren bij de betrokken organisaties en het maatschappelijk middenveld. Het evaluatierapport treft u in de bijlage aan. Box 10: Effecten MDW Toezicht op geliberaliseerde nutssectoren Project heeft belangrijke opbrengsten opgeleverd. • Doorbraak in de versnippering in het denken over toezicht. De sectorale focus bij het inrichten van toezicht is vervangen door een generieke. Er zijn sindsdien ook geen nieuwe sectorspecifieke toezichthouders ontstaan. • Aanscherping beleidsdiscussies over de keuze voor algemeen of sectorspecifiek mededingingstoezicht. • Vernieuwend element daarbij is ook het kamermodel (voor noodzakelijk sectorspecifiek toezicht). • De transparantie van de bevoegdheden in het mededingingstoezicht voor marktpartijen is sterk verbeterd. Daarnaast wijst het evaluatierapport op een aantal actuele vraagstukken, welke ten tijde van dit MDW project nog niet waren voorzien en waarop het MDW-rapport dan ook geen antwoord geeft. In de interviews zijn genoemd: • Het ontbreken van een directe koppeling van de bestuurlijke modellen aan de economische structuurkenmerken van de verschillende markten. • De relatie tussen mededingingswetgeving en liberalisering: de beschouwing van liberaliseringsprocessen vanuit andere optieken dan de mededinging blijft onderbelicht. • Het ontbreken van een nadere uitwerking van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister en de toezichthouder.
Bron: Terugblik op Zicht op toezicht, oktober 2001 (zie bijlage 1)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
19
Naar aanleiding van deze evaluatie wordt overwogen de actuele aandachtspunten in de komende evaluatie van de Mededingingswet mee te nemen. 2.5. Voortzetting evaluaties maatschappelijke effecten MDW In april 2002 zal een derde effectenrapportage MDW worden uitgebracht. Die rapportage zal in ieder geval aandacht besteden aan de volgende projecten.
Beleidslijn vermindering lasten van regelgeving Arbowetgeving Dit project, dat is gericht op het terugdringen van de administratieve lasten als gevolg van de arbowetgeving, is einde 1999 geïmplementeerd. Destijds werd de verwachting uitgesproken, dat de dereguleringsmaatregelen een lasten besparing van ca. f 85 mln. zouden opleveren. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontwikkelt in 2001 voor deze wet een meetmodel voor de (besparing van) administratieve lasten. In de evaluatie van de kosten en baten van de arbowetgeving zal aan de hand van het ontwikkelde meetmodel worden bezien welke vermindering van de administratieve lasten de nieuwe arbowetgeving tot op heden daadwerkelijk heeft opgeleverd. Verlagen toetredingsdrempels markten Benzinemarkt Na de schets van de potentiële effecten in de eerste effectenrapportage1, stond voor deze brief een uitvoerigere rapportage van de effecten van dit project op de rol. Tijdens een Algemeen Overleg over de voortgang van het benzinemarktproject op 4 februari jongstleden is evenwel afgesproken voor dit project een monitoring van de ontwikkeling van de benzineprijzen uit te voeren. Hiervoor worden thans metingen verricht. De uitkomsten hiervan zijn nog niet voor handen, maar worden in de loop van december 2001/januari 2002 verwacht. Dan wordt ook meer duidelijkheid over andere trajecten ten aanzien van de benzinemarkt verwacht. Zo zal nog voor het eind van 2001 het veilingreglement voor concessies langs het hoofdwegennet bekend worden. Met het oog hierop is de nadere effectrapportage over MDW benzinemarkt uitgesteld tot de rapportage in april 2002. Gerechtsdeurwaarders Met de versoepeling van de regels voor gerechtsdeurwaarders wordt een versterking van de concurrentie bij het inschakelen van een deurwaarder beoogd. In de evaluatie van dit project wordt nagegaan in hoeverre deze toename van de concurrentie is opgetreden. Makelaars Per 1 maart 2001 is de titelbescherming voor makelaars afgeschaft. Als waarborg voor de kwaliteit van de bemiddeling bij de aan- en verkoop van onroerend goed en de duidelijkheid hierover is door marktpartijen een certificeringsregeling ingesteld. In het kader van de effectmeting wordt nagegaan in hoeverre met deze stappen de obstakels voor meer concurrentie in de makelaardij zijn weggenomen.
1
Betreft de eerste effectrapportage, opgenomen in vierde voortgangsrapportage implementatie MDW projecten d.d. 13 december 2000.
Toetredingsdrempels medische beroepen (ex ante) Met dit recent uitgebrachte rapport worden feitelijk de toetredingsdrempels voor de medische beroepen verlaagd. In het kader van deze effecteninventarisatie zal in beeld worden gebracht op welke variabelen relevante effecten kunnen worden verwacht. Dit biedt een kader voor een later te maken inventarisatie van feitelijk optredende effecten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
20
Bevorderen kwaliteit en transparantie van wet- en regelgeving Harmonisatie ondernemers- en zelfstandigenbegrip (ex ante) In dit MDW II project wordt een einde gemaakt aan de onduidelijkheid van de positie van ondernemers in de sociale en fiscale wetgeving. Geprobeerd wordt een indicatie te krijgen van de verwachte maatschappelijke impact van de maatregelen in dit project. Loonbegrip (ex ante) Dit project wil tot vereenvoudiging en uniformering van het premieloon, uitkeringsloon binnen werknemersverzekeringen en het fiscale loon te komen. Bij de effectrapportage in april 2002 zal ook met betrekking tot dit project geprobeerd worden de verwachte maatschappelijke effecten te duiden. Kaderstellende projecten Accountancy In dit project zullen aanvullend op de in deze rapportage reeds opgenomen voorlopige uitkomsten van de Doreac-doorlichting van departementale subsidie- en andere regelingen, de effecten van de totale doorlichting in kaart worden gebracht. Daarbij zullen de effecten ook worden doorgenomen in termen van besparingen aan administratieve lasten, betrokken subsidiebedragen en dergelijke. Specifieke uitkeringen In dit project zijn richtsnoeren ontwikkeld voor een effectieve en (in het kader van de bestuurslasten voor de lagere overheden) efficiënte regeling van het uitvoeren van specifieke uitkeringen. Ten behoeve van de effectenrapportage van april 2002 zal worden bezien in hoeverre dit leidt tot lagere bestuurslasten.
3 VOORTGANG IMPLEMENTATIE MDW I PROJECTEN Sinds de vijfde voortgangsrapportage in juni 2001 is één MDW I project afgerond. Het aantal geïmplementeerde MDW I projecten komt daarmee op 22. Dat komt overeen met bijna tweederde deel van het totaal aantal MDW I projecten. Het totaal beeld van de implementatie van MDW I projecten is er een van goede vooruitgang sinds de vorige rapportage (april 2001). Bij vrijwel alle projecten zijn belangrijke tussenresultaten geboekt. Voor vijf projecten geldt dat deze op het punt van afronding staan. Nog gedurende de eerste vier maanden van 2002 zullen de implementatietrajecten van deze projecten worden afgerond. Daarmee zullen bij de volgende voortgangsrapportage naar verwachting 27 MDW I projecten, oftewel ruim driekwart van de MDW I projecten zijn geïmplementeerd. Op grond van de algehele voortgang van de implementatie van de MDW I projecten, enkele uitzonderingen daargelaten, kan dan ook verwacht worden dat het merendeel van de nog resterende MDW I projecten nog voor medio 2002 kan worden afgerond. De projecten die waarschijnlijk medio 2002 nog niet zullen zijn geïmplementeerd zijn Geluidshinder, Kinderopvang, Loodsen en Markt en Overheid. Oorzaken voor de vertragingen zijn respectievelijk een uitvoeriger en derhalve meer tijd vergend overleg met de Kamer, een substantiële wijziging (en versterking) in de uitgezette beleidslijn, een moeizaam overleg met de betrokken marktpartijen en een complex wetgevingstraject. Met uitzondering van het project Loodsen, geldt voor deze projecten echter, dat inmiddels dusdanige stappen zijn gezet, dat implementatie binnen afzienbare tijd na medio 2002 verwacht mag worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
21
3.1 Huidige stand van zaken
3.1.1 Geïmplementeerde MDW I projecten Afgerond sinds de vorige rapportage is het implementatietraject van het project: – Bouwregelgeving. Met de publicatie van de nieuwe Woonwet en publicatie van het Nieuwe Bouwbesluit kan de implementatie van dit project als voltooid worden beschouwd. Het traject van het overleg met gemeenten over de hoogte van de bouwleges is meegenomen in het MDW II project Servicegerichte Overheid. Het kabinet brengt één dezer dagen het rapport hierover en het bijbehorende kabinetsstandpunt uit. De nieuwe bouwregels gaan vanaf 1 april 2002 gelden. Op het punt van afronding staan de projecten: – Accountancy De in het kader van dit project uitgevoerde evaluatie van de accountantswetgeving is op 13 november jongstleden aan de Tweede Kamer gezonden. De daaruit voortvloeiende aanpassing van de accountantswet zal in een breder verband worden doorgevoerd. Daarnaast staat in dit project alleen nog de doorlichting van de departementale regelingen open. Hiervan is op 14 november 2001 de tweede voortgangsrapportage aan de Kamer gezonden.1 De totale doorlichting wordt in april 2002 afgerond. Dit betekent een versnelling op de geplande einddatum van 2 tot 3 maanden. – Benzinemarkt Na het bereiken van een overeenkomst met de zittende partijen en exploitanten is het de verwachting dat gedurende de eerste maanden van 2002 het implementatietraject voor dit project kan worden afgesloten. – Incasso auteursrechten Voor dit project is in juni 2001 een wetsvoorstel voor het toezicht op de incasso van auteursrechten bij de Kamer ingediend. Afhankelijk van de termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel wordt uitgegaan van publicatie van de wet in het staatsblad in april 2002. Dit zal feitelijk wel een vertraging inhouden van enkele maanden. – Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) De vijf nog resterende Algemene Maatregelen van Bestuur zullen waarschijnlijk nog gedeeltelijk dit jaar en vervolgens nog begin 2002 in het Staatsblad worden gepubliceerd. – Productwetgeving Na de aanvaarding van het wetsvoorstel voor een beperkte Productwet op 27 september in de Tweede Kamer, wacht de afronding van dit project op de behandeling in de Eerste Kamer. Afhankelijk hiervan kan dit project nog begin 2002 worden geïmplementeerd.
3.1.2 MDW I projecten met belangrijke (deel)resultaten Zoals hiervoor aangegeven is bij een groot aantal projecten een belangrijk (deel)resultaat geboekt. Dit geldt, met uitzondering van het project Loodsen, ook voor de projecten die naar thans wordt ingeschat pas na medio 2002 kunnen worden afgerond. – 1
Deze tweede voortgangsrapportage is ook benut bij de effectbeschrijving zoals die in de effectrapportage over dit project is meegenomen.
Concurrentiebeding Sinds de vorig voortgangsrapportage is het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State aangeboden. De Raad heeft inmiddels een advies uitgebracht. Vergezeld van een nader rapport zal nog dit jaar het wetsvoorstel bij de Kamer worden ingediend. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel zal vervolgens enkele maanden in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
22
–
–
–
beslag nemen, waarna nog in de eerste helft van 2002 de nieuwe wet kan worden gepubliceerd. Geluidhinder Het wetsvoorstel is op 6 juli 2001 voor advies aan de Raad van State aangeboden. Dit advies wordt op korte termijn verwacht. Naar aanleiding hiervan zal begin 2002 het wetsvoorstel bij de Kamer worden ingediend. Verwacht wordt dat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel meer dan een half jaar zal vergen. Naar verwachting zal derhalve ook pas in het najaar van 2002 de nieuwe wet in het Staatsblad worden gepubliceerd. Als datum van inwerkingtreding is 1 januari 2003 voorzien. Kinderopvang De op de kaderstellende notitie kinderopvang gebaseerde Wet Basisvoorziening Kinderopvang is inmiddels zodanig uitgewerkt, dat deze nog in december voor advies aan de Raad van State kan worden voorgelegd. Volgens de bijbehorende planning van het vervolgtraject van de implementatie zal nog vóór mei 2002 de behandeling in de Tweede Kamer worden afgerond. Na behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer zal de nieuwe wet vervolgens in het najaar van 2002 kunnen worden gepubliceerd. Hierbij wordt gericht op de inwerkingtreding per 1-1-2003. Markt en overheid Na de advisering door de Raad van State is op 15 oktober jl. het wetsvoorstel ter behandeling ingediend bij de Tweede Kamer. De vertraging in de advisering en de aard van het advies heeft met zich meegebracht, dat dit gepaard is gegaan met enkele maanden vertraging. De Kamer zal op eind januari 2002 haar verslag uitbrengen.
3.1.3 MDW I projecten met belangrijke (deel)vertragingen Ook hebben sinds de vorige rapportage in maart 2001 enkele MDW I projecten belangrijke deelvertragingen opgelopen. Ook hier geldt dat vaak niet alleen vertragingen zijn opgetreden, maar ook enig resultaat is geboekt. Het betreft de volgende projecten: – Beroepspensioenen Naar aanleiding van de brede steun in de Tweede Kamer voor een handhaving van een verplichte beroepspensioenregeling is nader overleg gevoerd met het veld. Dit overleg is in oktober jl. afgerond. De resultaten hiervan zullen op korte termijn aan de Kamer worden voorgelegd, waarna ook het bijbehorende voorstel voor wetgeving zal worden ingediend. Naar verwachting zal nog voor medio 2002 deze nieuwe wetgeving kunnen worden gepubliceerd. Een en ander betekent wel een vertraging van ca. een half jaar op de vorige planning. – Concurrentie en prijsvorming in de zorg In dit project hebben onder meer de maatregelen voor het opheffen van het verbod op eigen instellingen (wetsvoorstel Goed verzekeringsschap) en voor de revitalisering van het overeenkomstenstelsel een vertraging van ca. 6 maanden opgelopen. Desondanks is de verwachting dat de implementatie van dit project nog vóór medio 2002 kan worden afgerond. – Loodsen Het in het kader van de Monitorcommissie overgangsregime loodswezen gevoerde overleg over een financieel overgangsregime tot 1-1-2005 is afgebroken. De monitorcommissie heeft daarbij een verdeeld advies uitgebracht. Dit heeft een grote vertraging in de voorbereiding van de wetgeving veroorzaakt. Op grond hiervan is het de verwachting, dat pas in het derde kwartaal van 2002 het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer kan worden ingediend. Publicatie van de wet in het Staatsblad wordt daarbij voorzien voor het tweede kwartaal van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
23
–
2003. Mede hierdoor is de datum van 1 januari 2005 als datum van inwerkingtreding van de wet onder druk komen te staan. Vergunningenprocedures bedrijfsvestiging Door problemen van personele bezetting van de betrokken departementen zal het wetsvoorstel vertraagd aan de Raad van State worden aangeboden. Vooralsnog zal desondanks het implementatietraject van dit project voor medio 2002 worden afgerond.
3.2 Overzicht feitelijke en verwachte realisatie MDW I projecten Tabel 1 geeft een overzicht van het tijdstip van feitelijke en verwachte implementatie van de projecten. Het gaat hier om het moment waarop de laatste stap in de implementatie wordt gerealiseerd, vaak zijn belangrijke deelprojecten al eerder gereed. Tabel 1. Voortgang MDW I projecten Thans gereed (november 2001)
Per april 2002 gereed
Medio 2002 gereed
Na medio 2002 gereed
• • • • •
• • • •
• Beroepspensioenen • Concurrentiebeding • Concurrentie en prijsvorming in de gezondheidszorg • Vergunningsprocedures bedrijfsvestiging • Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO) (5 projecten)
• Geluidhinder • Kinderopvang • Loodsen • Markt en overheid (4 projecten)
Advocatuur Arbowetgeving Assurantiebemiddeling Bouwregelgeving Doorberekening handhavingskosten • Eigen betalingen • Elektronische rechtshandelingen • Gerechtsdeurwaarders • Hoger onderwijs • Kwaliteit EG-regelgeving • Levensmiddelenwetgeving • Makelaars • Normalisatie en certificatie • Preventief toezicht vennootschappen • Rijtijden • Specifieke uitkeringen • Stad en regels • Taxivervoer • Toezicht geprivatiseerde nutsvoorzieningen • Winkeltijdenwet • Wet toegang ziektekosten verzekering (WTZ) • Ziekenhuiswezen (22 projecten)
Accountancy Benzinemarkt Incasso auteursrechten Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (IVB) • Productwetgeving (5 projecten)
Op dit moment zijn er dus 22 MDW I projecten geïmplementeerd. Dat is bijna tweederde van het totale aantal MDW I projecten. Volgens bovenstaande tabel zal dit aantal in april 2002 oplopen tot 27 projecten (driekwart van alle MDW I projecten). Tot medio 2002 zullen vervolgens nog eens 5 projecten worden afgerond. Het totaal komt daarmee op 32 projecten, zijnde ca. 90% van alle MDW I projecten. De resterende projecten zullen (met uitzondering van het project Loodsen) zoals het zich laat aanzien binnen een halfjaar daarna worden afgerond. 3.3 Redenen voor vertraging Het kabinet heeft in het Algemeen Overleg van 8 april 1999 aan de Tweede Kamer toegezegd om in de halfjaarlijkse voortgangsrapportage aan te geven wat de redenen voor opgetreden vertragingen zijn. Tabel 2 bevat een overzicht van de redenen voor opgetreden vertragingen. Daarbij is uitgegaan van de indeling die ook in de vorige voortgangsrap-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
24
portage is gehanteerd: uitwerking en nadere vormgeving van het kabinetsstandpunt, advisering door externe instanties, parlementaire behandeling van wetsvoorstellen en praktische invoering. Tabel 2. Redenen voor vertraging MDW I projecten Moment waarop vertraging optreedt
Oorzaken
Uitwerking en nadere vormgeving kabinetsstandpunt
• Prioriteitsstelling (Vergunningsprocedures bedrijfsvestiging) • nadere uitwerking moties Kamer (beroepspensioenen, geluidshinder) • voorbereiding wetsvoorstel (concurrentiebeding, concurrentie en prijsvorming in de zorg, incasso auteursrechten, loodsen, kinderopvang, markt en overheid) –
Advisering door externe instanties Parlementaire behandeling Praktische invoering
– • Loodsen
Zoals de tabel laat zien treden de – in aantal beperkte – vertragingen op de eerste plaats op bij de uitwerking en nadere vormgeving van het kabinetsstandpunt. Hierbij kan gewezen worden op de gebleken complexiteit van de materie in de projecten waar thans vertragingen bij zijn opgetreden. Dit pakt met name sterk vertragend uit bij de projecten Kinderopvang en Markt en Overheid. Zoals uit de inmiddels behaalde (deel)resultaten moge blijken, zijn de inspanningen van het kabinet erop gericht deze vertragingen beperkt te houden. Voor het project Loodsen geldt met name dat het verdeelde advies van de monitorcommissie een sterk vertragende werking heeft gehad op het implementatietraject. 3.4 Ten slotte Deze zesde voortgangsrapportage laat zien, dat de inspanningen gericht op een snelle implementatie van de MDW I projecten er naar verwachting in zullen uitmonden dat medio 2002 32 van de in totaal 36 MDW I projecten zijn geïmplementeerd. Voor de resterende projecten zullen nog binnen deze kabinetsperiode belangrijke stappen worden gezet, zodat deze binnen afzienbare tijd daarna kunnen worden afgerond. Realisatie van deze verwachtingen zal de blijvende aandacht van het kabinet en de Kamer vergen.
4 IMPLEMENTATIE MDW II PROJECTEN 4.1 Inleiding Deze rapportage betreft feitelijk de eerste voortgangsrapportage inzake de implementatie van MDW II projecten. Uit deze rapportage komt naar voren, dat bij 2 MDW II projecten de implementatie inmiddels zo ver is gevorderd, dat binnen afzienbare tijd de voltooiing hiervan kan worden voorzien. Daarnaast zijn bij een flink aantal projecten belangrijke (tussen)resultaten geboekt. Een deel van deze tussenresultaten laat zich ook al vertalen in maatschappelijke effecten. Helaas zijn er bij een aantal projecten ook vertragingen in de implementatie opgetreden. Deze vertragingen zijn in aantal en omvang beperkt gebleven. Naast de voortgang van reeds lopende implementatietrajecten bevat deze rapportage ook een overzicht van de projecten, waarvoor thans de implementatiefase pas is gestart.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
25
4.1.1. Geïmplementeerde MDW II projecten Hoewel nog geen van de MDW II projecten is geïmplementeerd, geldt voor een tweetal projecten wel dat de implementatie op korte termijn wordt verwacht. Het betreft de projecten: – Harmonisatie ondernemers- en zelfstandigenbegrip In april jl. is het voorstel voor wijziging van betreffende wetten bij het parlement ingediend. Het wetsvoorstel is op 4 oktober 2001 besproken in de Tweede Kamer. Na behandeling in de Eerste Kamer staat de invoering van dit wetsvoorstel gepland voor 1-1-2002. – PDV/GDV De implementatie van dit project lift mee met de behandeling in de Tweede Kamer van de Vijfde nota Ruimtelijke Ordening. De behandeling hiervan wordt thans nog ergens voor het eind van 2001 verwacht.
4.1.2. MDW II projecten met belangrijke (deel)resultaten –
–
–
–
–
–
AWBZ Recent heeft het kabinet besloten bij de toepassing van PGB’s in de AWBZ gekozen voor de variant van binnen bepaalde bandbreedten vrij besteedbare budgetten. Hiermee is een belangrijke stap gezet bij de invoering van het PGB als het reguliere middel in de AWBZ. Deze stap is wel met enige vertraging gepaard gegaan. Binnenstadsdistributie In het kader van de voortzetting van de intergemeentelijke kennisuitwisseling over de aanpak van vraagstukken in het kader van binnenstadsdistributie na 2003 is een werkgroep ingesteld, die tot taak heeft een informatiemanagementsysteem te bouwen voor de ervaringen in verschillende gemeenten. Concessies en aanbestedingen In het kader van de implementatie is een verkenning gemaakt van de beleidsterreinen waar concessies en aanbestedingen als instrument benut kunnen worden. Hierbij is een pilot gekozen voor de aanbesteding van de afgifte van sportvisaktes. Uit deze verkenning is bovendien naar boven gekomen dat het instrument van concessieverlening reeds op vele terreinen wordt toegepast en daarbij waar mogelijk en relevant gebruik wordt gemaakt van het gedachtegoed uit dit MDW project. Geneesmiddelen Bij dit project kunnen op meerdere terreinen belangrijke deelresultaten (onder meer afronding onderzoek ervaringen met eigen bijdragen in het buitenland en opheffing verbod op actief zijn apothekers in meerdere apotheken) worden gemeld. Hiermee worden belangrijke stappen in het implementatietraject bij dit project gezet. Deze voortgang is echter met vertragingen gepaard gegaan. Deze kunnen in belangrijke mate worden teruggevoerd op de complexiteit van de materie. De vertragingen treden zowel op bij de ambtelijke voorbereiding van de wetswijzigingen als ook bij de parlementaire behandeling van wetsvoorstellen (bijv. bij de wijziging van het Reclamebesluit geneesmiddelen). Toetsingsinstrumentarium decentrale regelgeving In de gemeente Eindhoven is in oktober een pilot voor de toetsing van de gemeentelijke regels gestart. Hierbij worden de beleidsregels voor de exploitatie van de Horeca en voor reclame getoetst. Verhandelbare rechten In het kader van de verspreiding van het gedachtegoed uit dit project is, conform de planning in het implementatieplan, een handzame brochure over de systematiek van verhandelbare rechten gepubliceerd en is een symposium georganiseerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
26
–
Vouchers en PGB’s In dit project worden reeds de nodige initiatieven ontplooid met directe maatschappelijke effecten. Zo worden er in het kader van de verbetering van het mineralenmanagement aan agrariërs vouchers verstrekt voor het verkrijgen van gecertificeerde kennisproducten. Op tal van andere beleidsterreinen wordt thans gewerkt met het gedachtegoed van dit MDW project. Hierbij kunnen de persoonsgebonden reïntegratiebudgetten, de Wet Voorzieningen Gehandicapten en de CKV-bonnen in het voortgezet onderwijs worden genoemd. Vanuit een particulier initiatief is bovendien de Stichting Innovatiecentrum Vraagsturing opgericht, die zich richt op de ondersteuning van partijen, die met vraagsturing aan de slag (willen) gaan.
4.1.3. MDW II projecten met belangrijke (deel)vertragingen –
–
Faillissementswet De beantwoording van de vragen vanuit de Tweede Kamer bij het wetsvoorstel Faillissementswet (fase 1) heeft ernstige vertraging opgelopen. Naar thans verwacht wordt zal pas medio 2002 de behandeling in de Tweede Kamer kunnen worden afgerond. Deze vertraging zorgt er voor dat de beoogde wetswijziging naar verwachting één jaar later dan oorspronkelijk (namelijk ultimo 2002) in het Staatsblad kan worden gepubliceerd. Het kabinetsstandpunt voer het rapport dat betrekking heeft op de tweede fase is onlangs naar de Kamer gezonden. Loonbegrip Het wetsvoorstel Vereenvoudiging Premieloon–Uitkeringsloon is in de zomer 2001 voor advies aan de Raad van State gezonden. Hiermee is een belangrijke stap in de uitvoering van dit project gezet. Naar de Raad van State heeft aangegeven, zal haar advisering echter meer tijd vergen dan gepland. Zij verwacht in februari 2002 haar advies te kunnen uitbrengen. Op grond hiervan staat de afronding van de implementatie van dit project thans op de rol vóór het 2e kwartaal van 2002.
4.2 Overzicht verwachte realisatie MDW II projecten Het zwaartepunt dat het Kabinet bij de implementatie van MDW I projecten heeft gelegd, doet geen afbreuk aan de voortvarendheid waarmee het Kabinet ook de MDW II projecten wil implementeren. Dit moge blijken uit onderstaand overzicht. Per 1-1-2002 gereed
Medio 2002 gereed
Per 1-1-2003 gereed
Medio 2003 gereed
Na medio 2003 gereed
• HOZ • PDV/GDV
• Zaaizaad- en plantgoedwet • Loonbegrip
• Concessies en aanbestedingen • Toezicht op het bedrijfsleven
• Faillissementswet (ultimo 2003) • Geneesmiddelen (ultimo 2003) • Onteigeningswet (medio 2004) • Kansspelen (begin 2005)
2 projecten
2 projecten
• AWBZ • Binnenstadsdistributie • Harmonisatie planprocedures • Ketengarantie-stelsels • Scholingsmarkt • Toetsingsinstrumentarium decentrale regelgeving • Verhandelbare rechten • Voortijdige schoolverlaters • Vouchers en persoonsgebonden budgetten • Woningbouwcorporaties 10 projecten
2 projecten
4 projecten
In het overzicht zijn nog niet opgenomen de projecten Toetredingsbelemmeringen Medische Beroepen en Openbare Inrichtingen. Voor deze projecten is nog geen implementatieplan voor handen. Deze projecten zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
27
wel opgenomen in bijlage 3, de projectsgewijze voortgangsrapportage van MDW II projecten. 4.3 Redenen van vertragingen MDW II projecten Moment waarop vertraging optreedt
Oorzaken
Uitwerking en nadere vormgeving kabinetsstandpunt Advisering door externe instanties Parlementaire behandeling
• voorbereiding wetsvoorstel (AWBZ, Geneesmiddelen/ gedeeltelijk, Faillisementswet) • Advisering door Raad van State (Loonbegrip) • Parlementaire behandeling duurt langer dan verwacht (Faillissementswet, Geneesmiddelen/gedeeltelijk)
Praktische invoering
Gelet op het beperkte aantal vertragingen beperken wij ons hier tot de constatering van de redenen van deze vertragingen. 4.4 Ten slotte Zoals uit voorgaande overzichten blijkt, verloopt de implementatie van de MDW II projecten voorspoedig. Thans reeds staat een tweetal projecten op het punt van afronding. Ook is bij een groot aantal projecten flinke vooruitgang geboekt. Het aantal vertragingen blijft beperkt. Ondanks het thans geconstateerde voorspoedige verloop blijft het voeren van een strikte regie op de implementatie een belangrijk punt van aandacht voor het kabinet. Dit doet het Kabinet door met grote regelmaat de voortgang van de projecten te bespreken en waar nodig nadere besluiten en maatregelen te nemen om de voortgang van de implementatie op peil te houden. Het instellen van een implementatieteam, dat de verantwoordelijkheid krijgt voor de voortgang van een project, kan één van die maatregelen zijn. Hierbij mag echter ook niet het belang van de functie van het parlement bij de voortgang en een voorspoedige behandeling van wetsvoorstellen worden onderschat. Met de inzet van alle betrokken zal de voorspoedige voortgang van de implementatie van deze MDW II projecten ook gehandhaafd kunnen blijven. De Minister van Economische Zaken, A. Jorritsma-Lebbink De Minister van Justitie, A. H. Korthals
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
28
BIJLAGE
GEACTUALISEERD OVERZICHT MDW-I PROJECTEN Projecten: 1. Accountancy 2. Benzinemarkt 3. Beroepspensioenen 4. Bouwregelgeving (AFGEROND) 5. Concurrentiebeding 6. Concurrentie en prijsvorming in de gezondheidszorg 7. Geluidhinder 8. Incasso auteursrechten 9. Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) 10. Kinderopvang 11. Loodsen 12. Markt en overheid 13. Productwetgeving 14. Vergunningsprocedures bedrijfsvestiging 15. Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) Toelichting: per project zijn weergegeven: A: een korte typering van het project; B: een schema met de planning voor de resterende activiteiten: • De projecten worden zoveel mogelijk uitgesplitst in nog te ondernemen deelacties. Daarnaast is steeds aangegeven wanneer het project als gereed kan worden beschouwd («eindproducten»); • Per deelactie is de planning weergegeven (uitgaande van de planning in de brief aan de Tweede Kamer van juni 2001) en daarnaast, in de gearceerde kolom, eventuele mutaties die zich nadien hebben voorgedaan in de planning, zoals aangegeven door het eerstverantwoordelijke departement. De redenen van vertraging zoals aangegeven door het eerstverantwoordelijke departement zijn opgenomen in de kolom «toelichting mutaties». • Deelacties die na de vorige rapportage aan de Kamer zijn uitgevoerd, zijn in de navolgende planningen niet meer opgenomen als deze acties conform het voorgenomen tijdpad zijn uitgevoerd. Deelacties die wel zijn uitgevoerd, maar op een later tijdstip, zijn wel in het schema opgenomen. Het latere tijdstip is dan opgenomen in de kolom «mutaties». Dit om opgetreden vertragingen zichtbaar te maken.
1. Accountancy
Vakdepartementen: EZ (evaluatie accountantswet), Financiën (coördinatie doorlichting subsidie- en andere regelingen) A. Korte typering project Het rapport MDW Accountancy doet aanbevelingen om het domeinmonopolie van accountants af te bakenen, een scheiding tussen controleen adviesactiviteiten aan te brengen, en de publieke bevoegdheden van het NIVRA en de NOvAA te limiteren. Het kabinet heeft deze aanbevelingen gedeeltelijk overgenomen. Een en ander is vertaald in een tweetal implementatielijnen. De eerste implementatielijn bestaat uit de doorlichting van subsidie- en andere regelingen waarin om een accountantsverklaring wordt gevraagd. Deze doorlichting wordt gecoördineerd door een interdepartementale stuurgroep (DOREAC, ingesteld januari 1999). Een eerste rapportage over deze doorlichtingen is op 28 februari 2001 aan de Tweede Kamer aangeboden. De tweede rapportage volgt eind 2001. In april 2002 zal de doorlichting worden afgerond.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
29
De tweede lijn betreft de reeds in 1993 geplande evaluatie van de accountantswetgeving, die in november 1999 van start is gegaan. De MDW aanbevelingen aangaande de scheiding van controle- en adviesactiviteiten en de aanbevelingen inzake de publieke status van het NIVRA en de NOvAA zijn in deze evaluatie meegenomen. Deze evaluatie is op 13 november 2001 naar de Tweede Kamer gezonden.
B. Planning Vervolgactiviteiten Accountancy
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Afronding doorlichting subsidie- en andere regelingen Kabinetsstandpunt evaluatie accountantswetgeving naar TK
Medio 2002
April 2002
Zomer 2001
13 november 2001
Medio 2002
April 2002
Vóór zomer 2001
13 november 2001
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Doorlichting subsidie- en andere regelingen gereed Evaluatie accountantswet afgerond
Toelichting mutaties
Uitkomsten evaluatie worden in de daaropvolgende bredere wetswijziging meegenomen.
Vaststellen kabinetsstandpunt vergt meer tijd dan voorzien was
2. Benzinemarkt
Vakdepartementen: Financiën (vergoedingen gebruik rijksgrond), VenW (voorzieningenbeleid), EZ(uitgifteregeling) A. Korte typering project Op de benzinemarkt wordt geconcurreerd op basis van merknaam, loyaliteitssystemen en de tankshop, maar nauwelijks op de prijs. De maatschappelijke kosten van dit gebrek aan prijsconcurrentie bedragen enkele honderden miljoenen guldens per jaar. De eerste fase van dit MDW-project (situatie op het hoofdwegennet) is gereed. Tegen het vervolgens geformuleerde implementatietraject hebben de zittende partijen (en de weggebonden horeca) zich sterk verzet. Op instigatie van de Tweede Kamer hebben vervolgens gesprekken plaatsgevonden over een alternatief traject. Over dit alternatieve traject is met de oliemaatschappijen een akkoord bereikt in april 2000. Dit akkoord omvat het volgende: • alle benzinevergunningen worden vrijwillig ingeleverd; • alle vergunningen worden in een veilingschema tot 2022 geplaatst (particulieren achteraan); • nieuwe vergunningen krijgen een looptijd van 15 jaar; • er komen geen extra locaties behoudens reeds geplande bij, en • in 2004 zullen 50 locaties minder onder de vlag van één van de dominante merken opereren. Deze resultaten zijn vastgelegd in een tweetal convenanten. In de zomer rapporteerde een drietal werkgroepen over (1) de veilingsystematiek, (2) de gebruikersvergoeding en (3) onderliggende rechtsrelaties. Op basis van het laatste rapport zijn de vertegenwoordigende organisaties van exploitanten van benzinestations, Bovag en de Beta, bij het proces betrokken. Helderheid over de positie van de exploitanten bij de veiling van vergunningen is een belangrijke voorwaarde voor het succes van de veiling. Inmiddels is overeenstemming bereikt over een regeling, die de positie van de exploitanten bij de veiling helder vastlegt. Op 8 november jl. zijn alle noodzakelijke convenanten door overheid, oliemaatschappijen en vertegenwoordigers van de exploitanten ondertekend. Binnen afzienbare termijn zullen veilingschema en, veilingregelement worden bekend
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
30
gemaakt, zodat medio 2002 de eerste veilingen plaats kunnen vinden. Tevens is een studie gestart om de mogelijkheden van het opheffen van functiescheiding tussen benzinestations en wegrestaurants te onderzoeken. Hieromtrent zullen alle betrokkenen worden geconsulteerd.
MDW onderliggend wegennet Hoewel minder rigide, heeft ook buiten de snelweg de overheidsbemoeienis geleid tot een verstarring van de marktstructuur, verdergaande concentratie, geringe toetredingskansen voor nieuwe partijen en gebrek aan (prijs)concurrentie. Het kabinet heeft derhalve besloten bij gemeenten en provincies een vergelijkbare herordening van de benzinemarkt te bevorderen. Het gaat met name om introductie van vraaggestuurde marktbenadering door gemeenten en provincies, aanpassing van verplaatsingsregelingen, ruimte bieden voor branchevreemde verkoop en andere alternatieve bedrijfsconcepten, en beperking looptijd vergunningen. Thans wordt in samenwerking met enkele provincies en gemeenten gewerkt aan het inhoud geven aan een zogenaamde toolkit, waarin provincies en gemeenten instrumenten vinden die behulpzaam kunnen zijn bij het inhoud geven aan een nieuw beleid. In een nog dit jaar te houden bestuurlijk overleg zal worden getracht gezamenlijke targets af te spreken, een voorlichtingscampagne op te starten en het gezamenlijk instrumentarium (toolkit) verder te ontwikkelen. B: Planning Vervolgactiviteiten Benzine
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting mutaties
Implementatie eerste fase Akkoord tussen vergunninghouders en exploitanten
Eind april 2001
Gerealiseerd oktober 2001
Onderhandelingen exploitantenoliemaatschappijen vergde zeer veel tijd
Definitief akkoord branche met overeenkomst Studie functiescheiding
mei 2001
8 november 2001
Zomer 2001
Voorjaar 2002
Voorrang gegeven aan uitwerking convenant.
Stand van zaken tweede fase: Bestuurlijk overleg met VNG en IPO Voorlichtingscampagne en toolkit
voorjaar 2001 Zomer 2001
Eind 2001 Begin 2002
Na debat TK weer opgepakt Thans wordt gewerkt aan de vormgeving toolkit, in overleg met een aantal gemeenten en provincies. Bestuurlijk overleg vindt plaats nav eerste resultaten; communicatie in nauw overleg met IPO en VNG in later stadium.
Zomer 2001
Voorjaar 2002
Voorjaar 2001
Voorjaar 2002
Vertraagd door onderhandelingen over positie exploitanten. Voorrang gegeven aan Fase I.
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Fase 1: gewijzigde Uitgifteregeling in werking Fase 2: Bestuurlijk overleg afgerond
3. Beroepspensioenen
Vakdepartement: SZW A: Korte typering project In het project Beroepspensioenregeling gaat het om de verplichting van sommige personen met een vrij beroep (denk aan huisartsen, fysiotherapeuten etc.) deel te nemen in een bepaalde pensioenregeling. Hierbij is in 1996 aanbevolen de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling in zijn huidige vorm aan te passen om de individuele keuzevrijheid te vergroten, marktconforme prikkels te introduceren
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
31
en de concurrentie te vergroten. Hierdoor kan de pensioenvoorziening efficiënter worden. In maart 2000 heeft het kabinet het principebesluit genomen tot intrekking van de wet Bpr, tenzij er voldoende draagvlak bestaat voor een Wet Bpr met solidariteitseisen en representativiteitseisen. Dit besluit van het kabinet van maart 2000 bood de beroepsorganisaties de keuze uit twee opties: • Intrekking van de huidige Wet Bpr (met een overgangsregeling); • Een nieuwe Wet Bpr met solidariteitseisen en representativiteitseisen. De beroepsorganisaties hebben aangegeven beide opties af te wijzen en alleen handhaving van de huidige Wet Bpr zonder solidariteitseisen en representativiteitseisen acceptabel te vinden. De staatssecretaris van SZW heeft in een brief van 6 april 2001 aan de Tweede Kamer gemeld dit geen begaanbare weg te achten en voornemens te zijn nu concrete voorstellen in te dienen om de Wet Bpr definitief in te trekken, waarbij gedegen aandacht zal moeten worden besteed aan overgangsrechtelijke en fiscale gevolgen. Op 4 juli 2001 is hierover met de Kamer gesproken tijdens een Algemeen Overleg. Uit dat overleg is gebleken dat er in de Kamer brede steun is voor de tweede optie van het kabinetsbesluit: instandhouding van de mogelijkheid van verplichtstelling van beroepspensioenregelingen met extra eisen ten aanzien van solidariteit en representativiteit. Na het Algemeen Overleg met de Kamer is in augustus 2001 op ambtelijk niveau een overlegtraject van start gegaan tussen SZW en de beroepsorganisaties en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB). Op 9 oktober 2001 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de staatssecretaris van SZW en vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties en de UvB. In het najaar van 2001 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang en de resultaten van dit overleg. Vervolgens zal het kabinet de noodzakelijke wetgeving aan de Kamer sturen.
B: Planning Vervolgactiviteiten Beroepspensioenen
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting mutaties
Consultatie veld gereed
Zomer 2001
9 oktober 2001
Consultatie met het veld nam meer tijd in beslag, omdat er opnieuw overleg plaatsvindt na het besluit te kiezen voor de tweede optie.
Brief met definitief standpunt kabinet naar TK TK behandeling gereed
Eerste helft 2001
Najaar 2001
EK behandeling gereed Publicatie Staatsblad Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Intrekking/ aanpassing Wet Bpr
Afhankelijk van planning Tweede Kamer
Tweede helft 2001
Eerste helft 2002
Consultatie met het veld nam meer tijd in beslag. Tevens zijn de voorlopige standpunten besproken met de Kamer. De Kamer heeft voorkeur uitgesproken voor de tweede optie, waardoor wetgevingsproces in gang treedt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
32
4. Bouwregelgeving (AFGEROND)
Vakdepartement: VROM A: Korte typering project De bouwregelgeving is op onderdelen ondoorzichtig. Administratieve procedures kunnen minder complex en korter worden gemaakt. Besloten is deze knelpunten op te lossen door verbeteringen binnen het bestaande raamwerk van regelgeving. Het gaat daarbij met name om verbetering van de leesbaarheid en toegankelijkheid van het Bouwbesluit (conversie van de structuur bouwbesluit) en om aanpassingen van de Woningwet (vergunningen op hoofdlijnen, uniformering aanvraagprocedures, objectivering welstandstoezicht en wijziging categorie-indeling bouwwerken). Een voorstel voor de aanpassing van de Woningwet is in september 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden. De behandeling van dit wetsvoorstel nam meer tijd in beslag dan gepland. Ten gevolge hiervan is de nieuwe Woningwet pas tweede helft oktober 2001 goedgekeurd door de Eerste Kamer. De wet is gepubliceerd in Staatsblad 518 van 8 november 2001. Het gewijzigde bouwbesluit is reeds gepubliceerd in september 2001 en zal naar verwachting op 1 april in werking treden.
B: Planning Vervolgactiviteiten Bouwregelgeving
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Overleg met VNG over bouwleges afgerond en kabinetsstandpunt bouwleges
In MDW Service Gerichte Overheid wordt onderzoek gedaan naar de hoogte van de bouwleges en de kosten van bouwleges.
Onderzoek bouwleges afgerond
2e helft 2001 2e helft 2001
Gerealiseerd: 16 oktober 2001 8 november 2001
juli 2001
Gerealiseerd september 2001
2e helft 2001 juli 2001
Gerealiseerd 8 november 2001 Gerealiseerd september 2001
Woningwet: EK behandeling gereed Publicatie in Staatsblad Bouwbesluit: Publicatie staatsblad Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Publicatie gewijzigde Woningwet Publicatie gewijzigd Bouwbesluit
Toelichting mutaties
Wet treedt 1 april 2002 in werking Conversie Bouwbesluit
5. Concurrentiebeding
Vakdepartementen: SZW, Justitie A: Korte typering project De huidige, wettelijke regeling is nauwelijks normerend en leidt tot een toepassingspraktijk die onevenredig beperkend is voor de werknemer die van baan wil veranderen. Op basis van de voorstellen van de MDW-werkgroep Concurrentiebeding en het advies daarop van de Stichting van de Arbeid (STAR), de Vereniging voor Rechtspraak en de Orde van Advocaten, is een wetsvoorstel aan het kabinet aangeboden. Doelstelling van het voorstel is de rechtszekerheid te bevorderen, een beter evenwicht tot stand te brengen tussen de belangen van werkgever en werknemer en onnodig beroep op het concurrentiebeding tegen te gaan. Daartoe zal de duur van het beding worden beperkt tot maximaal 1 jaar, wordt een omschrijving van het geografische en functionele bereik van het beding geëist, en wordt de werkgever verplicht de werknemer na het einde van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
33
de arbeidsovereenkomst een billijke vergoeding gedurende de looptijd van het beding aan te bieden. Na instemming van de ministerraad is het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State (RvS) gezonden. De RvS heeft inmiddels geantwoord en het kabinet is bezig met het opstellen van een reactie. Het wetsvoorstel zal dit jaar nog naar de TK worden gezonden.
B: Planning Vervolgactiviteiten Concurrentiebeding
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting mutaties
Wetsvoorstel naar RvS
Mei 2001
Gerealiseerd (juli 2001)
Verwerking resterende punten na ontvangen diverse adviezen.
Wetsvoorstel naar TK TK en EK behandeling gereed Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Publicatie Staatsblad
Eind 2001 Begin 2002
Begin 2002
6. Concurrentie en prijsvorming in de gezondheidszorg
Vakdepartement: VWS A: Korte typering project In dit MDW project zijn factoren in kaart gebracht die de concurrentie bij fysiotherapeuten en tandartsen belemmeren en zijn voorstellen gedaan om deze belemmeringen op te heffen. Een belangrijk voorstel is dat wordt gekomen tot een herziening van het overeenkomsten stelsel, waarbij ook wordt bezien de mogelijkheid van een systeem van openbare inschrijving voor overeenkomsten tussen verzekeraars en zorgaanbieders over de te leveren zorg. Verder wordt invoering van een basistarief naast het huidige maximumtarief aanbevolen. Een ander voorstel is om de concurrentie in de mondzorg te bevorderen, door een grotere rol toe te kennen aan mondhygiënisten en tandprothetici en deze beroepsgroepen onder de WTG te brengen. Naar verwachting zullen de voor de grotere concurrentie in de mondzorg benodigde aanpassingen in de wetgeving in 2002 van kracht zijn. B: Planning Vervolgactiviteiten prijsvorming en concurrentie gezondheidszorg
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Revitalisering overeenkomstenstelsel
Wetsvoorstel medio dit jaar naar MR Wordt opgenomen in wetsvoorstel Goed verzekeringsschap. Wetsvoorstel zal zomer 2001 aan RvS worden aangeboden. Werkgroep lange termijn visie gestart. Doorlooptijd tot 2002. Loopt mee met aanpassing Besluit werkingssfeer WTG
Wetsvoorstel november 2001 naar MR Wetsvoorstel december dit jaar naar MR
1 november 2001
Definitieve besluitvorming medio 2002 op basis van deelmarktonderzoek mondzorg
Opheffen verbod eigen instellingen
Pakketafbakening fysiotherapie
Uitbreiding takenpakket mondhygiënist
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Mondzorg: aanpassing Besluit werkingssfeer WTG
Toelichting mutaties
Opgenomen in MJA
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
34
Vervolgactiviteiten prijsvorming en concurrentie gezondheidszorg
Planning april 2001
Tariefdifferentiatie Revitalisering overeenkomstenstelsel
Medio 2002 Medio 2002
Mutaties november 2001
Toelichting mutaties
7. Geluidhinder
Vakdepartement: VROM A: Korte typering project Belangrijkste uitkomst van het MDW project is de decentralisatie van het geluidhinderbeleid naar gemeenten. Tevens wordt de ruimtelijke ordening in de besluitvorming versterkt. Voor rijksobjecten/projecten (zoals rijkswegen, spoorwegen, luchthavens, defensieterreinen en landaanwinningsprojecten) behoudt het Rijk de bevoegdheid om geluidsnormen te stellen. Voor regionale projecten (stiltegebieden, recreatiegebieden, provinciale wegen, regionale bedrijventerreinen) blijft dit de provincie. De voorstellen zijn verder uitgewerkt in het kader van het project «Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid». Tijdens de kamerbehandeling (sept. 1998) zijn twee moties aangenomen (o.a. ten aanzien van het garanderen van de rechtszekerheid van de burger, het opnemen van landelijke grenswaarden). Deze moties hebben geleid tot een landelijke grenswaarde. Het wetsvoorstel is op 6 juli 2001 aan de Raad van State voorgelegd. Medio november wordt het advies daarvan verwacht, waarna het wetsvoorstel begin 2002 naar de Tweede Kamer zal worden gezonden. Volgens deze planning kan de gewijzigde wet voor eind 2002 in het Staatsblad worden gepubliceerd. Ter implementatie van het wetsvoorstel zal er een handreiking worden opgesteld.
B: Planning Vervolgactiviteiten Geluidhinder
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting mutaties
wetsvoorstel naar RvS
Medio 2001
6 juli 2001 naar RvS. Advies wordt medio november verwacht
RvS heeft in oktober bericht dat advies medio november zal worden uitgebracht. PM.
wetsvoorstel naar TK Publicatie wet in Stb
Begin 2002 Medio 2002
Eind 2002
Verwachting uitgaande van de parlementaire agenda
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Gewijzigde wet milieubeheer gepubliceerd in staatsblad Intrekken wet geluidhinder Wijziging BRO en bouwbesluit
Medio 2002
Eind 2002
Medio 2002 Medio 2002
Eind 2002 Eind 2002
Aan de orde na parlementaire behandeling wetsvoorstel MIG
8. Incasso auteursrechten
Vakdepartement: Justitie A: Korte typering project Krachtens de Auteurswet en de Wet naburige rechten zijn vergoedingen verschuldigd voor onder andere het gebruik van muziek. In het verleden deden zich in de praktijk problemen voor bij de onderhandelingen over en incasso van de vergoedingen. Onderhandelingen vinden plaats met verschillende organisaties (BUMA voor componisten en SENA voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
35
musici en fonogrammenproducenten). Op aandrang van de overheid zijn partijen gaan praten over mogelijkheden voor meer samenwerking. Als uitkomst hiervan gebruiken beide organisaties thans dezelfde parameters, bieden (onder meer via Internet) transparantie over de tarieven, voeren een gezamenlijk voorlichtingsbeleid en bieden mogelijkheid om collectieve afspraken te maken over incasso, waaronder de mogelijkheid van gezamenlijke facturering. Het toezicht op de bestaande wettelijke collectief beheerorganisaties is niet overzichtelijk geregeld, er zijn in totaal vijf verschillende toezichthouders. Op grond van een wetsvoorstel dat in juli 2001 aan de Kamer is aangeboden, wordt een centraal college van toezicht in het leven geroepen. In dat voorstel is ook neergelegd het vervangen van de goedkeuring van de Ministers van Justitie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de reglementen aan de hand waarvan de beheerorganisaties de geïncasseerde vergoedingen uitkeren aan rechthebbenden, door een goedkeuring door het nieuwe centraal college van toezicht.
B: Planning Vervolgactiviteiten Incasso auteursrechten
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toezicht Wetsvoorstel naar TK TK behandeling gereed
Juni 2001 Oktober 2001
Gerealiseerd juni 2001 December 2001
December 2001
Maart 2002
Januari 2002
April 2002
EK behandeling gereed Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd) publicatie wetsvoorstel toezicht
Toelichting mutaties
Afhankelijk van planning Tweede Kamer
9. Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB)
Vakdepartement: VROM A: Korte typering project Kern van de voornemens is dat meer bedrijven onder algemene regels voor milieubeheer vallen en daarom niet langer een vergunning hoeven aan te vragen. Dat scheelt in de administratieve lasten. Het milieuresultaat zal er niet onder lijden maar naar verwachting juist verbeteren. Hiertoe zouden voor 15 sectoren algemene regels worden opgesteld. Dit aantal is later (2000) teruggebracht tot 11 sectoren omdat nadere beschouwing heeft laten zien dat in de overige vier sectoren alle bedrijven al onder een AMvB vallen en deze weinig ruimte voor deregulering bieden. Uiteindelijk zal meer dan 75% van alle bedrijven onder algemene regels vallen. Daarnaast wordt gewerkt aan het eenvoudiger maken van de algemene regels die al bestaan. Voor drie sectoren zijn de regels in 1998 in werking getreden. Het gaat om de Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen (per 1-10-1998), de Detailhandel en ambachtbedrijven en de woon- en verblijfsgebouwen (beide per 1-12-1998). Voor de sectoren Inrichtingen voor motorvoertuigen en Opslag- en transportbedrijven zijn per 1-10-2000 nieuwe regels in werking getreden, voor de Bouw- en houtbedrijven per 1 december 2000. Het Besluit textielbedrijven milieubeheer is op 1 april 2001 in werking getreden. Het Besluit voorzieningen en installaties is 30 oktober van dit jaar gepubliceerd in het Staatsblad (inwerkingtreding is voorzien op 1 december 2001). De Ontwerp-amvb «ammoniakemissie huisvesting veehouderij» is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
36
voorgepubliceerd in de Staatscourant op 23 mei 2001, nr. 99. De Besluiten «melkrundveehouderijen» en «akkerbouwbedrijven» worden smengevoegd en uitgebreid tot het Besluit landbouwbedrijven en gemechaniseerde loonbedrijven. Voorpublicatie staat gepland voor begin 2002. Het Ontwerp-Besluit «jachthavens» is voorgepubliceerd in de Staatscourant van 10 september 2001, nr. 174. Gewerkt wordt nog aan het Besluit landbouwbedrijven en gemechaniseerde loonbedrijven. Voorpublicatie staat gepland voor begin 2002. Voor de laatst genoemde drie (geclusterde) sectoren zullen de regels eind 2001/begin 2002 van kracht worden. De (ongewijzigde) doelstelling om uiteindelijk meer dan 75% van alle bedrijven onder algemene regels te laten vallen, is al geslaagd. De nog voorziene AMvB’s zullen dit percentage nog wat verhogen. Voor de laatst genoemde drie (geclusterde)sectoren zullen de regels in de eerste helft van 2002 van kracht worden. Het wetsontwerp tot wijziging van de Wet milieubeheer, om voor die inrichtingen die vergunningplichtig blijven meer veranderingen op basis van een melding mogelijk te maken, is aangenomen (Wet van 25 april 2000, Staatsblad 188 van 11 mei 2000). Deze wetswijziging is op 1 oktober 2000 in werking getreden.
B: Planning Vervolgactiviteiten IVB
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting mutaties
A. Overige sector- AMvB’s in Staatsblad:
In 2001/begin 2002 nog 5 AMvB’ realiseren:
Nog 3 AMvB’s te realiseren
Besluit Voorzieningen en installaties gerealiseerd, Besluiten melkveehouderij en akkerbouwbedrijven samengevoegd in Besluit landbouwbedrijven en gemechaniseerde loonbedrijven. Treedt 1 december 2001 in werking
1. Besluit voorzieningen en installaties
Gerealiseerd: oktober 2001 gepubliceerd in Staatsblad (Stb 487) Voorgepubliceerd in Staatscourant mei 2001
2. Ontwerp-AMvB Ammoniakemissie huisvesting veehouderij (wijzigingen in Besluiten melkveehouderij en akkerbouwbedrijven) 3. Besluit melkveehouderij
Wordt samengevoegd met besluit akkerbouw-bedrijven in Besluit landbouwbedrijven en gemechaniseerde loonbedrijven Zie besluit melkveehouderij Voorgepubliceerd in Staatscourant van 10 september 2001 Voorpublicatie 1e kwartaal 2002.
4. Besluit akkerbouwbedrijven 5. Besluit jachthavens Besluit landbouwbedrijven en gemechaniseerde loonbedrijven Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): A. sector-AMvB’s 8.40 Wm besluiten gepubliceerd
Publicatie laatste AmvB’s waarschijnlijk begin 2002
Begin 2002 alle amvb’s gepubliceerd.
Inwerkingtreding laatste amvb’s medio 2002
10. Kinderopvang
Vakdepartementen: VWS, SZW (gezamenlijk verantwoordelijk voor wet basisvoorziening kinderopvang), Financiën (fiscale aspecten) A: Korte typering project De MDW-werkgroep heeft basiskenmerken voor een nieuw stelsel van kinderopvang geformuleerd en aan het kabinet een aantal keuzes voorgelegd rond inrichting, financiering en faciliteiten ervan. Deze keuzes vroegen om een nadere politieke besluitvorming. In juni 1999 is daartoe
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
37
een beleidsbrief naar de Tweede Kamer gestuurd over de verdere uitwerking van het Regeerakkoord op dit onderdeel. In deze beleidsbrief wordt voor de korte termijn een forse capaciteitsuitbreiding aangekondigd. Voor de langere termijn wordt een Wet basisvoorziening kinderopvang en verkenning van de mogelijkheden voor een uniform financieringsmodel aangekondigd. Een notitie over de hoofdlijnen van de Wet basisvoorziening kinderopvang is in juni 2000 aan de TK aangeboden. Deze notitie is eind 2000 in de Tweede Kamer besproken. Deze notitie schetst de hoofdlijnen van de Wet basisvoorziening kinderopvang. Deze wet regelt in lijn met het MDW-rapport de structuur van de kinderopvang, de verantwoordelijkheidsverdeling, de kwaliteit en het toezicht daarop en de financiering. Belangrijk element is een overstap van aanbod- naar vraagfinanciering. Andere elementen zijn het vergroten van de transparantie van het kinderopvangbeleid, gelijke condities en gelijke toegang voor alle aanbieders. In navolging van het MDW rapport stelt het Regeerakkoord dat de financiering van kinderopvang door de overheid concurrentie op commerciële basis niet in de weg mag staan. Ook wordt een grote uitbreiding van het aantal opvangplaatsen (+ 70 000) aangekondigd.
B: Planning Vervolgactiviteiten Kinderopvang
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting mutaties
wetstraject Wet basisvoorziening kinderopvang: Wetsontwerp naar RvS
Juli 2001
December 2001
Betreft een stelselwijziging. Gelet op de uitvoerbaarheid vergde dit wetsvoorstel zorgvuldige afstemming met de belastingdienst en veldpartijen.
Advies RvS gereed Wetsontwerp naar TK TK behandeling gereed EK behandeling gereed Publicatie staatsblad
Oktober 2001 Eind 2001 Vóór mei 2002 Najaar 2002 Najaar 2002
Maart 2002 April 2002
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Publicatie in staatsblad
Najaar 2002
Inwerkingtreding gepland op 1-1-2003
Inwerkingtreding gepland op 1-1-2003
11. Loodsen
Vakdepartement: VenW A: Korte typering project Het kabinet heeft zich naar aanleiding van het MDW rapport voorgenomen het stelsel van generieke loodsplicht en aanbod van loodsdiensten door één private partij, ingrijpend te wijzigen waardoor de kosten van beloodsing voor schepen zullen afnemen. Centraal hierbij staan het introduceren van loodsdiensten-op-maat (afhankelijk van onder meer het veiligheidsrisico en de lokale situatie) en het introduceren van concurrentie tussen aanbieders van navigatie ondersteunende diensten. De huidige regelgeving zal moeten worden aangepast om een zorgvuldige invoering van gedifferentieerde loodsplicht en concurrentie mogelijk te maken. Het derde kwartaal 1999 is het implementatieplan (in de vorm van een conceptbeleidsvoornemen) gereed gekomen en naar de Kamer gestuurd. De behandeling hiervan heeft echter vertraging opgelopen en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
38
vond plaats in juni 2000. Na behandeling van het beleidsvoornemen in de Tweede Kamer is door de minister van Verkeer en Waterstaat in verband met de financiële overgangsproblematiek de «Monitorcommissie overgangsregime loodswezen» ingesteld. Deze commissie heeft een verdeeld advies uitgebracht, hetgeen negatieve gevolgen heeft gehad voor het tempo waarmee de wetgeving ter implementatie van het beleidsvoornemen kan worden opgesteld. De inspanningen zijn er niettemin op gericht om nog deze kabinetsperiode een wetsvoorstel aan de Ministerraad aan te bieden. Wel is inmiddels duidelijk dat het niet haalbaar zal zijn om de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving nog deze kabinetsperiode te laten plaatsvinden, onverlet de inspanningen om dat zo spoedig mogelijk daarna te laten plaatsvinden. Op 1 januari 2001 is de overgangstermijn in werking getreden. Deze termijn zou in principe vier jaar gaan duren, waarna op 1 januari 2005 het nieuwe regime, waarbij sprake zal zijn van concurrentie tussen aanbieders, in werking zou treden. De in het kader van de hierboven genoemde «Monitorcommissie overgangsregime loodswezen» gevoerde onderhandelingen zijn echter zonder resultaat afgebroken. Door de onderhandelaars namens de Staat en het Loodswezen werd geconstateerd dat op basis van de wederzijds ingenomen standpunten, geen oplossing kan worden gevonden voor de financiële problematiek binnen de hierboven genoemde overgangstermijn. Mede hierdoor is de datum van 1 januari 2005 onder druk komen te staan.
B: Planning Vervolgactiviteiten Loodsen
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting mutaties
Wetsvoorstel (incl. internationale afstemming) naar RvS Wetsvoorstel naar TK Behandeling TK gereed Publicatie staatsblad Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Nieuwe wet in werking
3e kwartaal 2001
2e kwartaal 2002
Afgebroken onderhandelingsproces Staat – Loodswezen
4e kwartaal 2001 1e kwartaal 2002 2e kwartaal 2002
3e kwartaal 2002 4e kwartaal 2002 2e kwartaal 2003
2e kwartaal 2002
2e kwartaal 2003
12. Markt en overheid
Vakdepartementen: EZ, Justitie, Financiën A: Korte typering project Wanneer overheidsorganisaties marktactiviteiten verrichten, treden zij in concurrentie met private ondernemingen. Op bepaalde gebieden kan de overheid een voorsprong hebben ten opzichte van private aanbieders (fiscaliteit, publieke middelen, klantenbestanden, e.d.). Hierdoor kan oneerlijke concurrentie ontstaan. De MDW-werkgroep Cohen heeft de problematiek in kaart gebracht in zijn rapportage «Markt & Overheid» (1997). In het Regeerakkoord 1998 is het voornemen vastgelegd om spelregels voor het marktoptreden van de overheid wettelijk te verankeren en deze regels afdwingbaar te maken voor belanghebbenden. Het wetsvoorstel is uitgewerkt op basis van het advies van de SER, dat in september 1999 is verschenen. De resultaten van de doorlichtingen naar aanleiding van het rapport Cohen zijn eveneens in het wetsvoorstel meegenomen. Het wetsvoorstel maakt conform het advies van de SER onderscheid tussen toetredings- en gedragsregels en kent geen absoluut verbod op het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
39
verrichten van marktactiviteiten. De beslissingsbevoegdheid tot het verrichten van marktactiviteiten ligt bij het betrokken bestuursorgaan. Het wetsvoorstel heeft betrekking op overheidsorganisaties en ondernemingen met een uitsluitend of een bijzonder recht. De ministerraad heeft ingestemd met het wetsvoorstel omtrent marktactiviteiten van overheidsorganisaties en ondernemingen die van overheidswege over een bijzondere positie beschikken (Markt en Overheid). Het wetsvoorstel ligt sinds 15 oktober 2001 bij de Tweede Kamer ter beoordeling. De Tweede Kamer brengt naar verwachting eind januari 2002 haar verslag uit.
B: Planning Vervolgactiviteiten markt en overheid
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Gerealiseerd:
Wetsvoorstel naar TK behandeling TK
Juni 2001 Raad van State advies duurt 4–6 maanden Medio 2001 Tweede helft 2001
Fiscaliteit
PM
Fiscalisering faseren: 1. NV’s/BV’s wetsvoorstel verwacht 3e kwartaal 2002 in MR 2. Overige overheidsbedrijven: eerst nader onderzoek, daarna richtinggevende analyse. Waarschijnlijk vierde kwartaal 2002.
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Wet M&O in werking
Medio 2002
Medio 2003
Wetsvoorstel: Advies Raad van State Juli 2001
15 oktober 2001
Toelichting mutaties
MR-besluit van 12 oktober 2001 De Kamer zal naar verwachting eind januari 2002 haar verslag uitbrengen. Voortouw Financiën: Financiën is voornemens de fiscaliteit in twee fasen aan te pakken.
13. Productwetgeving
Vakdepartementen: VWS en SZW (samen verantwoordelijk voor wetsvoorstel beperkte productwet), VenW (doorlichten vaar- en voertuigen) A: Korte typering project De Nederlandse productwetgeving omvat veel wetten waarin vanuit verschillende invalshoeken op verschillende manieren eisen aan producten (non-food) worden gesteld. Aan de wetgeving kleven bezwaren: het geheel aan wetten is versnipperd en complex en daardoor ontoegankelijk geworden. Het bedrijfsleven ervaart de regels nogal eens als ingewikkeld en inadequaat. Daarnaast wordt de informatievoorziening aan het bedrijfsleven onvoldoende geacht. De resultaten van de doorlichting betreffende vaar- en voertuigen zijn neergelegd in een brief aan de Tweede Kamer d.d. 18 augustus 1998, kamerstukken II 1997–1998, 24 036, nr. 105. Op korte termijn zullen verschillende wetten (de WGW, Stoomwet en de WW) worden geïntegreerd tot een (beperkte) productwet. Een wetsvoorstel daartoe is op 26 maart 2001 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2000– 2001, 27 651) Voor de langere termijn dient het perspectief van een brede algemene productwet open te blijven. Met het oog daarop dienen in de tussentijd voornemens over alle productregelgeving zo goed mogelijk te worden afgestemd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
40
B: Planning Vervolgactiviteiten Productwetgeving
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting mutaties
TK behandeling gereed
3e kwartaal 2001
Gerealiseerd
wetsvoorstel 27 september 2001 aanvaard
EK behandeling gereed Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Beperkte productwet in werking Verbetering infovoorziening bedrijfsleven
4e kwartaal 2001
Eerste helft 2002 1-1-2002
14. Vergunningsprocedures bedrijfsvestiging
Vakdepartementen: VROM (primair verantwoordelijk), VenW (medeverantwoordelijk vergunning op hoofdlijnen, coördinatie Wvo-Wm-vergunning), BZK (opzetten kwaliteitsnetwerk) A: Korte typering project In dit project zijn de mogelijkheden geïnventariseerd om de verlening van verschillende soorten vergunningen bij de vestiging van bedrijven beter op elkaar af te stemmen en te verbeteren wat betreft de administratieve lasten die daaruit voor het bedrijfsleven voortvloeien. Uitkomst is dat de verbeteringen in eerste instantie worden gezocht in het treffen van adequate organisatorische voorzieningen. Door een goede communicatie tussen overheid en bedrijf en tussen de overheden onderling, kan een beter verloop van het vergunningverleningproces worden bereikt. Daarnaast zijn procedurele verbeteringen mogelijk. Het kabinet neemt de voorstellen om de procedures te harmoniseren op hoofdlijnen over. Over de organisatorische verbeteringen zal bestuurlijk overleg worden gevoerd om tot afspraken tussen de verschillende betrokkenen te kunnen komen over de werkwijze. Daarnaast is in het Regeerakkoord afgesproken dat meer zal worden geïnvesteerd in de kwaliteit van de wetgeving, een duidelijke normstelling en de verdere harmonisatie van procedures via de Awb. Voorbeeld van dit laatste spoor is het wetsontwerp voor een uniforme openbare voorbereidingsprocedure. B: Planning Vervolgactiviteiten Vergunningsprocedures bedrijfsvestiging
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting mutaties
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Harmonisatie en stroomlijning procedures: • wetsvoorstel parallelschakeling m.e.r. en Wm-vergunning van kracht • implementatie verdergaande harmonisatie en stroomlijning procedures in m.e.r.
Gecombineerd wetsvoorstel eind 2001 naar Raad van State
Wetsvoorstel medio 2002 naar Raad van State
Vertraging door continuïteitsproblemen bij DGM en centrale directie JZ. (VROM)
15. Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO)
Vakdepartement: VenW A: Korte typering project In dit project is gekeken naar de knelpunten die zich in de praktijk voordoen bij het instrumentarium van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Conclusie is dat de mensen die met de wet werken er redelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
41
tevreden over zijn, maar dat binnen het bestaande raamwerk wel verbeteringen mogelijk zijn. Het kabinet heeft op advies van de werkgroep besloten tot de volgende maatregelen: • Algemene regels voor kortdurende en kleine lozingen. • Meldpunt voor uitvoeringsproblemen. • Informatieverstrekking en rapportageverplichtingen. • Evaluatie van de AMvB-inrichtingen (loopt mee in traject MDW Ivb Wm) • Afschaffing van de leges voor lozingen op Rijkswateren (uitgevoerd). • Flexibiliteit en meer maatwerk bij algemene regels. • Afstemming tussen Wvo en Wet milieubeheervergunning. Bestuurlijk overleg over de coördinerende rol van de provincie vindt plaats in de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW). Met het gereed komen van de CIW-aanbeveling «Kleine en kortdurende lozingen» is een belangrijke stap gezet om (grote aantallen) weinig milieurelevante lozingen met een zo laag mogelijke administratieve last te reguleren. Thans geldt hier nog dat een volledige Wvo-vergunningprocedure gevolgd moet worden. Naar verwachting kunnen algemene regels binnen enkele jaren van kracht worden. In de tussentijd zal V&W overgangsbeleid formuleren. Verbetering van de afstemming Wm-Wvo zorgt onder meer voor reductie van de overschrijding van wettelijke termijnen. Dit is in 2000/2001 al merkbaar en gerapporteerd in CIW Water in Beeld.
B: Planning Vervolgactiviteiten WVO
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting mutaties
Onderzoek kortdurende lozingen en evaluatie kleine lozingen
Eind zomer 2001
Gereed.
Afstemming Wvo- en Wm-vergunning
Zomer 2001
Mei 2002
Onderzoek is afgerond door CIW, rapport is in oktober 2001 aangeboden aan V&W. V&W zal aansluitend traject starten voor het opstellen van algemene regels. Verbeteringen zijn eind 2000 aan CIW werkgroep gerapporteerd en goedgekeurd. Over 2000/2001 zal bekeken worden of aanbevelingen voldoende effectief zijn. Dit wordt in 2001 en 2002 gerapporteerd In CIW Water in Beeld.
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Akkoord procedure afstemming Wvo en Wm-vergunning
Mei 2002
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
42
BIJLAGE
GEACTUALISEERD OVERZICHT MDW-II PROJECTEN Projecten: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10) 11) 12) 13) 14) 15) 16) 17) 18) 19) 20) 21) 22)
AWBZ Binnenstadsdistributie Concessies en aanbestedingen Faillissementswet Geneesmiddelen Harmonisatie ondernemers en zelfstandigenbegrip Harmonisatie planprocedures Ketengarantiestelsels Loonbegrip Medische Beroepen Onteigeningswet Openbare inrichtingen PDV/GDV (Perifere en grootschalige detailhandelvestigingen) Scholingsmarkt Toetsingsinstrumentarium decentrale regelgeving Toezicht op het bedrijfsleven Verhandelbare rechten Voortijdige Schoolverlaters Vouchers en PGB’s Wet op de kansspelen Woningcorporaties Zaaizaad- en plantgoedwet
Toelichting: per project zijn weergegeven: A: een korte typering van het project; B: een schema met daarin de behaalde belangrijke (deel)resultaten in het implementatietraject van dit project; C: een schema met de planning voor de resterende activiteiten in het implementatietraject • Deze activiteiten worden zoveel mogelijk uitgesplitst in nog te ondernemen deelacties. • Daarnaast is steeds aangegeven wanneer het project als gereed kan worden beschouwd («eindproducten»); • Per deelactie is de planning weergegeven en daarnaast, in de gearceerde kolom, zullen eventuele mutaties die zich nadien voordoen in de planning, worden weergegeven. De redenen van vertraging zoals aangegeven door het eerstverantwoordelijke departement zijn opgenomen in de kolom «toelichting mutaties».
1. AWBZ
Vakdepartement: VWS A. Korte typering project Naar aanleiding van het MDW-rapport heeft het kabinet gekozen voor een meer vraaggestuurde opzet van de AWBZ. Hiertoe zullen persoonsgebonden budgetten (PGB) en persoonsvolgende budgetten (PVB) worden ingevoerd. Daarnaast krijgen de zorgkantoren contracteervrijheid en wordt binnen een bandbreedte een vrije prijsvorming geïntroduceerd. Initiatieven op het snijvlak van AWBZ en niet-AWBZ zullen daarbij worden getoetst op basis van kwaliteit in plaats van capaciteitsbepalingen. Het beleid van het gescheiden aanbieden van wonen en zorg zal worden voortgezet en de eigendomseis voor vastgoed zal komen te vervallen. Het kabinet kiest hierbij voor een zorgvuldig en geleidelijk implementatietraject, waarbij voor de komende twee jaar op de rol staan: • het verder uitbouwen van de indicatiestelling; • het verbeteren van de registratie van feitelijk geleverde zorg;
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
43
• • • • • • • • • • •
het vereenvoudigen van bouwprocedures en herziening Wet Ziekenhuisvoorzieningen; het vergroten van de vrije marge voor zorgvernieuwing in de CTG-beleidsregels; het versterken van de regionale afweging bij de inzet van middelen (o.a. t.b.v. het wegwerken van de wachtlijsten); het verder flexibiliseren van de aanspraken; het in kaart brengen van omslagpunten intramuraal – extramuraal; het beschikbaar hebben van een set producten met (maximum) productprijzen per sector; het beschikbaar hebben van cliëntregistraties; het uitwerken van het PGB/PVB-nieuwe stijl; een systeem van visitatie en benchmarking van zorgkantoren; het geleidelijk afschaffen van de contracteerplicht in de AWBZ; het versterken van zorgkantoren.
VWS heeft dit besluit verwerkt in een plan ter modernisering van de AWBZ. Daar is ook een uitvoeringstraject aan gekoppeld dat er in moet uitmonden dat de PGB’s als regulier middel in de AWBZ gelden. De Kamer heeft op 5 februari 2001 overleg gevoerd over dit plan. De Kamer heeft aangegeven dat met voortvarendheid gewerkt moet worden aan de voorbereiding van de invoering van vouchers en PGB’s.
C Planning verdere acties in implementatieplan Activiteiten modernisering AWBZ
Deeltraject 1 PGB Nota harmonisering PGB-systemen/ ontwikkeling PVB Invoering geharmoniseerde PGBregeling Ontwikkeling zorgproducten/prijzen/ cliëntregistraties Realiseren gelijkwaardigheid PGB/natura
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting
Voorjaar 2001
Gerealiseerd: 17 juli 2001 1 januari 2003
Het kabinet heeft gekozen voor een budgetvariant.
2002 2000–2003 Afhankelijk van ontwikkeling beheersinstrumentaria
Deeltraject 2 versterken uitvoeringsstructuur Ondersteunen patiënten- en cliëntenorganisaties Indicatiestelling
2002
Versterken verzekeringsfunctie
2001
1 juli 2002
Functionele ipv institutionele inrichting van de aanspraken
–
1 januari 2003
2001
1 januari 2002
Deeltraject 3 juridische randvoorwaarden Invoering flexibilisering Verpleging & verzorging Ontw. Zorgproducten en tarieven i.r.t. zorgzwaarte Start geleidelijk afschaffen contracteerplicht (thuiszorg) Start herijking toelatingsbeleid Start aanpassing eigendomsbeleid vastgoed Aanpassing regelgeving kwaliteit gebouwen Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd):
2001 o.a. verbreding GGZ, evaluatie ZIB, genereren landelijke info over indicaties o.a. ontwikkelen omslagpunten extra-intramuraal, ontwikkeling benchmarksysteem zorgkantoren, ontwikkelen visitatiesysteem zorgkantoren, implementeren. AWBZ-brede registratie De aanspraken in de AWBZ zullen in functies worden geïndiceerd. Moet in 2002 geregeld zijn. Hierop wordt officieel in 2003 overgegaan.
2000–2003 2003 2002 2003
1 januari 2002
Jaarlijks aanpassing
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
44
Activiteiten modernisering AWBZ
Planning april 2001
Mutaties november 2001
PGB systeem geharmoniseerd Uitvoeringsstructuur versterkt Juridische randvoorwaarden voor PGB’s in competitieve omgeving
2002 2002 2003
1 januari 2003
Toelichting
2. Binnenstadsdistributie
Vakdepartement: VenW A Korte typering project In dit project zijn de knelpunten in wet- en regelgeving rond de binnenstadsdistributie in kaart gebracht. Hieruit is de gemeentelijke regulering rond voertuigeisen en venstertijden als belangrijkste knelpunt naar voren gekomen. De knelpunten zijn daarbij tweeledig van aard. Enerzijds is onduidelijk op welke basis gemeenten maatregelen treffen en anderzijds is de afstemming en uniformiteit tussen gemeenten beperkt. Oplossing van deze knelpunten vraagt maatwerk, waarbij centrale regelgeving geen soelaas biedt. Naar aanleiding van de bevindingen van de werkgroep heeft het kabinet aangegeven dat de oplossing van deze knelpunten gevonden moet worden in een intensievere regionale en lokale samenwerking. Het aangewezen platform is het Platform Stedelijke Distributie, dat tot taak heeft concrete producten te ontwikkelen om problemen in de stedelijke distributie op te lossen. Opheffing van het PSD was voorzien voor ultimo 2000. Inmiddels is besloten, met instemming van alle in het PSD betrokken partijen, dat het PSD tot eind 2002 in zijn huidige vorm wordt voortgezet, met als opdracht: – Afronding van de nog in ontwikkeling zijnde PSD-producten inclusief de in het MDW-rapport aanbevolen producten (standaard procedures en lokale één-loket-benadering); – fungeren als kennisbank en vraagbaak; – stimuleren van de implementatie van concrete PSD-producten binnen de gemeenten; – creëren kader voor voortzetting eigen kennis- en adviesfunctie vanaf 2003; – fungeren als landelijk overlegorgaan. Het kabinet heeft daarbij aan de deelnemers in de PSD gevraagd een verdere uitwerking van het implementatieplan op te stellen. Hieraan is in februari 2001 gevolg gegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
45
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Binnenstadsdistributie
Planning april 2001
Ontwikkelen producten voor oplossen problemen in stedelijke distributie Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Aanreiken concrete oplossingen voor knelpunten binnenstadsdistributie. Kader voor voorzetting kennis en adviesfunctie PSD na 2003
Mutaties november 2001
Toelichting
Aan de hand van het implementatieplan. voor de periode 2001–2002
Ultimo 2002
Ultimo 2002
Regionale taskforces gaan ter plaatse uitvoering geven aan de implementatie van de PSDproducten. Er is een werkgroep kennis ingesteld met als doel de opgebouwde en op te bouwen ervaringen op te nemen in een informatiemanagement systeem, waarbij het van groot belang is dat partijen de betreffende vragen, bijvoorbeeld op het gebied van venstertijden, transparant krijgen gepresenteerd. Daarnaast zal een kennismanagementsysteem worden ontwikkeld, dat zowel een oefenals een werkomgeving biedt voor de taskforces, bedrijven, gemeenten en anderszins geïnteresseerden.
3. Concessies en aanbestedingen
Vakdepartementen: Economische Zaken, Justitie A Korte typering project De MDW werkgroep heeft in het licht van het streven naar een meer effectieve en efficiënte overheid onderzocht welk coördinatiemechanisme, regulering of transactie, het meest geschikt is om de overheidsdoelstellingen te bereiken. De werkgroep concludeert dat door veranderingen in de samenleving (individualisering, internationalisering en technologische ontwikkelingen) de toepassing van transactiemechanismen steeds aantrekkelijker wordt. Concessieverlening en aanbesteding zijn concrete vormen van dergelijke transactiemechanismen. De werkgroep heeft een aantal aandachtspunten geformuleerd voor de toetsing of concessieverlening en aanbesteding in een voorkomend geval een reële optie kan zijn. Het kabinet heeft in november 2000 een geïntegreerd kabinetsstandpunt uitgebracht over MDW Concessies en aanbesteding en IBO Competitieve dienstverlening. Het kabinet is van mening dat beide rapporten zeer goede concepten bieden om het instrumentarium, gericht op een zakelijker overheid, te versterken.
B Behaalde belangrijke (deel)resultaten Looptijd implementatie traject
Behaalde belangrijke (deel)resultaat
Betekenis deelresultaat in termen van maatschappelijk effect
2001
Rapport wordt gebruikt in diverse concrete trajecten.
Bij oriëntatie vierde tranche MDW is bezien in hoeverre de kaderstellende projecten (kunnen) worden toegepast bij reeds in gang gezette en nieuwe ontwikkelingen1. Daaruit bleek dat de instrumenten concessies en aanbesteden opveel beleidsterreinen worden toegepast (bijvoorbeeld openbaar vervoer, innovatief aanbesteden, competitieve dienstverlening bij Defensie). Waar mogelijk en relevant wordt het rapport daarbij gebruikt. De exacte invloed hiervan is natuurlijk moeilijk te meten.
1
Zie brief over stand van zaken MDW en nieuwe onderwerpen vierde tranche MDW II (dd 25 juni 2001, paragraaf 5.2.3.).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
46
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Concessies en aanbestedingen
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting
Selectie aantal concrete pilots
Vóór zomer 2001
Gerealiseerd
Pilot over de afgifte van de sportvisaktes
Start voorjaar 2002
In bedrijfsvoeringsparagraaf begroting en rekening rapporteren over acties en resultaten
Voorjaar 2002
Voorjaar 2003
Is bezien in kader van oriëntatie 4e tranche MDW II. De sportvisaktes worden thans afgegeven door de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB). Op dit moment is een traject aan de gang om de OVB om te vormen. In de pilot zal worden bezien of de afgifte via aanbesteding kan plaatsvinden. In kader VBTB proces wordt in de toelichting op de rekening gerapporteerd over acties en resultaten mbt toepassing instrumenten concessies en aanbesteding en competitieve dienstverlening. Dit wordt in Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) voor 2002 geregeld.
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Selectie aantal pilots
Medio 2001
Gerealiseerd
Rapportage begroting/rekening
Voorjaar 2002
Voorjaar 2003
Zal ook in de oriëntatie voor volgende tranches worden meegenomen
4. Faillissementswet
Vakdepartementen: Justitie, EZ A Korte typering project De werkgroep bereidt wijziging van de faillissementswet voor met als doel het reorganiserend vermogen van levensvatbare bedrijven in betalingsmoeilijkheden te vergroten. Hierbij is in de eerste instantie een wetswijziging voor de minder controversiële zaken voorbereid (fase I). Hiervoor is door het kabinet in juli 2000 een voorstel tot wetswijziging bij de Tweede Kamer ingediend. In de tweede fase worden de meer controversiële onderwerpen onder de loep genomen. Deze fase zal in het najaar van 2001 worden afgerond. De uit de eerste fase voortgekomen wetswijziging behelst: • Aanscherping van de verlening van voorlopige surséance alleen op basis van saneringsplan; • Aanscherping van de regels voor verlening van definitieve surséance; • Uitbreiding surséance tot preferente vorderingen; • Uitbreiding van de afkoelingsperiode tot ten hoogste vier maanden; • De bewindvoerder of curator kan goederen tijdens de afkoelingsperiode gebruiken, verbruiken of vervreemden. Verlies van rechten van derden wordt gecompenseerd ten laste van de boedel; • Bevoegd maken van bewindvoerder om aanwijzingen te geven aan de debiteur; • Een akkoord behoeft nog slechts een gewone meerderheid van de crediteuren; • Handhaving van leveringsplichten energieleveranciers; • Registraties surséances in openbaar register. Fase II van dit project is inmiddels in de afrondende fase aanbeland. Het eindrapport zal de werkgroep naar verwachting rondom de jaarwisseling aan het kabinet aanbieden, waarna, bij instemming van het Kabinet, een voorstel voor een wetgevingsprogramma tot implementatie van fase II bij de Kamer kan worden ingediend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
47
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Faillissementswet (fase I)
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting
Wetsvoorstel fase I – behandeling TK gereed
Juni 2001
eerste helft 2002
Beantwoording vragen TK en opstellen nota van wijziging
– behandeling EK gereed – publicatie wetswijziging in Staatsblad Fase II Eindrapport naar kabinet
Eind 2001 Begin 2002
eind 2002 eind 2002
Zomer 2001
Eind 2001
Kabinetsstandpunt Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Wetsvoorstel fase I gereed Kabinetsstandpunt 2e fase Alle wetsvoorstellen 2e fase ingediend bij TK Publicatie nieuwe faillissementswet in Staatsblad
Najaar 2001
Eind 2001
Najaar 2001
Eind 2002 Eind 2001 Eind 2003
Groter tijdsbeslag door bredere inhoudelijke heroverweging idem.
fase 2 zal de vorm krijgen van een wetgevingsprogramma
PM
5. Geneesmiddelen
Vakdepartement: VWS A Korte typering project Om tot een intensivering van de vraagsturing in de geneesmiddelenmarkt te komen heeft de MDW werkgroep aanbevelingen gedaan tot een deregulering van de regelgeving rond geneesmiddelen. Het gaat daarbij om de verhoging van de doelmatigheid en de kwaliteit. Doel is daarbij het kader te scheppen voor een sterkere invloed van de zorgverzekeraars op de medicijnverstrekking. Ongeveer gelijktijdig zijn door de commissie De Vries (inzake het spanningsveld tussen actieve kostenbeheersing medicijngebruik door de overheid en het lange termijn beleid van een toename van de regie van de zorgverzekeraars) en Zorgverzekeraars Nederland (over de mogelijkheden van zorgverzekeraars om de uitgaven voor geneesmiddelen beheersbaar te maken) rapporten uitgebracht. Het kabinet heeft op basis van deze drie rapporten besloten tot een fors deregulerings- en een instrumenteringsprogramma om de zorgverzekeraars de regie te geven bij de geneesmiddelenvoorziening. Het dereguleringsprogramma in de MDW-aanbevelingen is daarbij door het kabinet overgenomen. Dit dereguleringsprogramma bevat drie kernthema’s: • het vergroten van de invloed van de verzekeraars op het voorschrijven en afleveren van geneesmiddelen; • het vergroten van de invloed van de zorgverzekeraars op de prijs en vergoeding van geneesmiddelen en • het beter mogelijk maken van nieuwe toetreding tot de geneesmiddelenmarkt. Op 17 april 2000 is aan de Tweede Kamer een brief gezonden met het kabinetsstandpunt en een implementatieplan. Dit is op 31 mei 2000 in de Kamer besproken. Op 24 oktober 2000 is een brief aan de Kamer gezonden, waarin een nadere uitwerking en planning van de voornemens is gepresenteerd. De Tweede Kamer heeft hierover op 2 november 2000 overlegd. Tijdens dat overleg is aan de Kamer toegezegd dat er halfjaarlijks zal worden gerapporteerd over de voortgang. De eerste rapportage zal in november 2001 naar de Kamer worden verstuurd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
48
B Behaalde belangrijke (deel)resultaten Looptijd implementatie traject
Behaalde belangrijke (deel)resultaat
Betekenis deelresultaat in termen van maatschappelijk effect
2000
Regeling administratieve voorschriften farmaceutische hulp Tariefbeschikking apotheekhoudende huisartsen Onderzoek benutting huidige mogelijkheden verzekeraars
Groter inzicht verzekeraar op voorschrijven en afleveren van geneesmiddelen
2001 2001
Vergroten doelmatigheid: mogelijke doelmatigheidswinst is te bepalen, omvang nog niet bekend. Doelmatige farmaceutische zorginkoop: verzekeraars hebben vanuit hun regierol meer inzicht in de mogelijkheden om te onderhandelen met zorgaanbieders
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Geneesmiddelen
Planning april 2001
Mutaties 1 november 2001 Grotere invloed verzekeraar op voorschrijven en afleveren geneesmiddelen a) vermelden indicatie op recept
Toelichting
b) AGB-code op factuur
Wetsvoorstel december 2001 naar de RvS Gerealiseerd per 1 april 2001
Mutaties november 2001
Wetsvoorstel is optie. Als partijen er zelf uitkomen, vervalt het wetsvoorstel. December 2001
c) doelmatigheidsmodules/ tariefdifferentiatie
April 2001
Uiterlijk 1 januari 2003
d) 3e geldstroom transparant
2001 voorstel naar TK
Wetsvoorstel is naar TK gestuurd, wacht op behandeling.
Eind 2001 evaluatie 2001 Eind 2001 evaluatie
PM
Grotere invloed op prijs en vergoeding geneesmiddel a) aanpassing WTG – afschaffen laagste prijsregels bezien – reikwijdte WTG aanpassen b) aanpassen GVS – wijzigen clustering c) afschaffen GVS 1. Plan v. aanpak naar TK
2. evaluatie inspanning verzekeraars 3. besluitvorming implementatie stappenplan d) inventarisatie ervaringen buitenland met eigen bijdragen
Nieuwe toetreders a) aanpassing ZFW (art. 44–46): herziening overeenkomstenstelsel
1 januari 2002 1. Vóór zomer 2001
Toelichting
Beslissing over invoering AGB-code op recept uitgesteld tot na evaluatie ECD van «regeling administratievoorschriften met specialisme op recept» Er is reeds overeenstemming WTG-partijen over zorgvernieuwing. Er is besloten tot formele regeling. Er zal dus een wetstraject worden gestart. 1. Reclamebesluit Geneesmiddelen wijziging WOG (23 595). AMvB kan niet in werking treden vóór het van kracht zijn van wijziging WOG (23 595). Wetsvoorstel ligt in al enige tijd TK en wacht op behandeling. 2. Beleidsregel aanvullende inkomsten ziekenhuizen voor zichtbaarheid bijdragen farmaceutische sector
Uitstel wegens personeelsproblematiek CTG
AmvB naar RvS 1 december 2001
Integrale brief over GVS volgt. Wijziging clustering GVS is een eerste reeds genomen stap richting ontmanteling GVS.
2. eind 2001 3. Voorjaar 2002 Kabinetsstandpunt z.s.m. Onderzoek is afgerond door London School of Economics. Rapport ligt bij Europese Commissie.
Inventarisatie is afgerond, kabinetsstandpunt nog niet. Medio 2002
1 januari 2003
b) aanpassing ZFW (art 42): opheffen verbod eigen instelling en bestuurlijke deelneming
Medio 2002
c) afschaffen overbodige kwaliteits- en inrichtingseisen d) aanpassing WOG (art 19): afschaffen verbod apothekers in meerdere apotheken werkzaam te zijn
april 2001
Streven 1 juli 2002 december 2001 in MR maart 2002 in TK mei 2002 in EK PM
MR mei 2001.
MR nov./dec/ 2001.
Vertraging door meenemen beleidslijn «Vraag aan bod». Interdepartementaal overeenstemming in zicht. Z.s.m. MR-behandeling December 2001 in MR Loopt mee met wetsvoorstel goed verzekeraarschap, toelatingsvoorwaarden en werkdomein ziekenfondsen. Zorgverzekeraars Nederland heeft nog niet gereageerd op verzoek tot inventarisatie In dit wetsvoorstel wordt ook de uitbreiding WGBO (apothekers) meegenomen. Problemen met Actal over beheersing administratieve lasten: opnieuw behandeling in MR.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
49
Vervolgactiviteiten Geneesmiddelen
Planning april 2001
e) aanpassing art. 33 BUA: versoepelen afleverplicht apotheken sturing tussen aanbieders – onderzoek mogelijkheden flexibilisering aanspraken binnen huidige systematiek Uitvoeringstoets CVZ a) Benutting huidige mogelijkheden verzekeraars b) Beperken therapeutische breedte
adviesaanvraag RVS: jan 2001
c). Pakketdifferentiatie Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Evaluatie deregulerings- en instrumenteringsprogamma
a. mei 2001
Mutaties november 2001
Toelichting
Advies RvS is binnen. Nieuwe behandeling AmvB in MR op korte termijn.
b. december 2001.
a. gerealiseerd juni 2001 b. maart 2002
c. juli 2001.
c. eind oktober 2001
(PM)
(PM)
Tussenrapportage inz. Vaststelling criteria beperking therapeutische breedte is afgerond. Toepassing op de geneesmiddelenrapportage in maart 2002. Uitvoeringstoets voor commentaar naar het veld.
6. Harmonisatie ondernemers- en zelfstandigenbegrip
Vakdepartementen: SZW (sociale wetgeving) en Financiën (fiscale aspecten) A Korte typering project Naar aanleiding van het advies uit het rapport heeft het kabinet besloten een eind te maken aan de onduidelijkheid van de positie van zelfstandigen (ondernemers/directeur-grootaandeelhouders) in de sociale en fiscale wetgeving. Hierbij gaat het in concreto om: • aanpassing WAZ en fiscale regelgeving op grond waarvan het Lisv en de belastingdienst verplicht worden vooraf een zelfstandigheidverklaring af te geven; • harmonisatie wettelijke definities van zelfstandigheid. Het zelfstandigheidbegrip in de WAZ is daarbij de norm; en • harmonisatie beoordeling zelfstandigheid door de belastingdienst en het Lisv. Het definitieve voorstel tot wijziging van WAZ (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen) en aanverwante wetten zijn eind april 2001 naar de Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel is 4 oktober 2001 in de Kamer besproken. Naar aanleiding van de amendementen van de Tweede Kamer zijn de bovenstaande kabinetsvoornemens uitgebreid met de volgende maatregelen: • invoering van één zelfstandigheidverklaring af te geven door de Belastingdienst, deze verklaring geeft rechtstreeks uitsluitsel over de zelfstandigheid voor de fiscale en de sociale zekerheidswetgeving. • invoering van een verklaring voor directeur-grootaandeelhouders; • de verklaring kan bij 1 loket worden aangevraagd (belastingdienst); • er komt 1 Awb-conforme beslistermijn op een verzoek tot afgifte van een zelfstandigheidverklaring; • opdrachtgevers van personen met een zelfstandigheidsverklaring zijn gevrijwaard van premieheffing werknemersverzekeringen, tenzij sprake was van een dienstbetrekking en dit de opdrachtgever redelijkerwijs duidelijk kon zijn. Het wetsvoorstel zal op 1 januari 2002 worden ingevoerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
50
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Harmonisatie ondernemers en zelfstandigenbegrip
Zelfstandigheidsverklaringen en harmonisatie wettelijke definities Invoering wetswijziging Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Wetswijziging tbv zelfstandigheidverklaringen Harmonisatie uitvoering
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting
Uiterlijk 1-7-2001
1-1-2002
Kamerbehandeling uitgesteld tot na zomerreces (4 oktober 2001)
Uiterlijk 1-7-2001
Uiterlijk 1-1-2002
Uiterlijk 1-7-2001
Uiterlijk 1-1-2002
Kamerbehandeling uitgesteld tot na zomerreces (4 oktober 2001) idem
7. Harmonisatie planprocedures
Vakdepartementen: Justitie, VROM, V&W en LNV A Korte typering project Aanleiding tot dit project was de indruk dat met name met betrekking tot de inrichting en het beheer van de ruimte in Nederland erg veel planverplichtingen zijn ontstaan. Tussen deze planverplichtingen leek weinig samenhang te bestaan. De werkgroep heeft aanbevelingen gedaan om meer samenhang en consistentie van de planprocedures te bevorderen. In hoofdlijnen wordt aanbevolen: – bestaande en toekomstige planprocedures waarvan de wettelijke basis niet aantoonbaar juridisch noodzakelijk is om te vormen tot of vorm te geven als niet wettelijke plannen; – bepaalde planprocedurele voorschriften zonder duidelijke meerwaarde die wel belemmerend zijn voor afstemming en regie zoveel mogelijk te schrappen en in het vervolg te weren; – te onderzoeken of het mogelijk is om lopende initiatieven om op de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) gebaseerde plannen te digitaliseren en uitwisselbaar te maken en te verbreden zodat het uiteindelijke systeem ook de kenbaarheid van andere voor een bepaald gebied relevante plannen bevordert; – de planvaststellende overheid de wettelijke mogelijkheid te bieden de bij de zogenoemde «haasje-over» afstemmingstechniek betrokken provinciale plannen in één plan te integreren; – binding van procedurestappen aan bepaalde tijdstippen te beperken tot waar nodig als waarborg; – de formeelwettelijk verplichte toepassing van inspraakverordeningen bij andere Wro-planprocedures dan het bestemmingsplan te schrappen (structuurplan) of te heroverwegen; – de mogelijkheid tot het indienen van bedenkingen bij Gedeputeerde Staten in de bestemmingsplanprocedure aanzienlijk te beperken. Het kabinet onderschrijft de hoofdlijnen en uitgangspunten van het rapport en meent dat daarin goede kansen liggen om het door de werkgroep verwachte rendement daadwerkelijk te verwezenlijken. Dit rendement laat zich kort samenvatten als effectievere afstemming, grotere inhoudelijke consistentie, grotere inzichtelijkheid in «het» geldende overheidsbeleid, grotere flexibiliteit in de planning en daardoor slagvaardiger bestuur en kortere procedures. In het kabinetsstandpunt is aangekondigd dat voor uitvoering van de aanbevelingen die wetswijziging vergen een implementatieplan zal worden opgesteld. Hieronder wordt dit plan schematisch weergegeven voor wat betreft de uitvoering van de aanbevelingen waarvan het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
51
kabinetsstandpunt bepaalt dat er een verzamelwetsvoorstel («laaghangend fruit») zal komen. In het kader van dit voorstel zal de besluitvorming plaatsvinden over de uitvoering van de aanbevelingen 1 tot en met 4, 12, 17 en 18 van het rapport, kortweg: – het creëren van de mogelijkheid om desgewenst plannen te integreren tot één plan en de mogelijkheid andere plannen rechtstreeks te wijzigen (dit komt in de plaats van de zogenoemde «haasje-over» afstemmingsprocedure); – het zoveel mogelijk harmoniseren van procedures en geldigheidstermijnen door van toepassingverklaring van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Awb (de nieuwe afdeling 3.4 volgens wetsvoorstel 27 023); – het afschaffen van geldigheidstermijnen; – het schrappen van een aantal plannen uit de Wet op de waterhuishouding en Natuurbeschermingswet 1998, en – het schrappen van de overlegverplichtingen en wettelijke beperkingen van de looptijd uit diverse plannen. Van de overige aanbevelingen die wetswijzigingen vergen («rijpend fruit») geeft het standpunt aan dat deze ingebed zullen worden in een tweetal bredere projecten t.w. de Fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) en de discussienota over de toekomst van de Wet milieubeheer. De uitvoering van deze aanbevelingen volgt daarmee het tijdpad van deze twee projecten. Ter voorbereiding van de Fundamentele Herziening is in augustus 2001 – mede op basis van een eerdere discussienota – een voorontwerp gepubliceerd. In dit voorontwerp zijn de aanbevelingen van de werkgroep nadrukkelijk meegenomen, en zal de besluitvorming dienaangaande opgaan in de besluitvorming over de nieuwe Wet RO. Het kabinet is voornemens rond de jaarwisseling het definitieve voorstel voor een nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) vast te stellen, waarna dit ter advisering naar de Raad van State wordt gezonden. De discussienota over de toekomst van de Wet milieubeheer («Met recht verantwoordelijk») is in maart 2001 onder naar de Tweede Kamer gezonden. Het kabinet streeft er naar om rond de jaarwisseling de Tweede Kamer per brief te informeren over de voorgenomen vervolgacties m.b.t. de milieuwetgeving.
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Harmonisatie planprocedures
Planning november 2001
Toelichting
Verzamelwetsontwerp Ambtelijk concept
December 2001
In juli 2001 is een interdepartementale ambtelijke werkgroep ingesteld ter voorbereiding van een verzamelwetsvoorstel «laag hangend fruit». Daarbij wordt gekeken naar Wet milieubeheer, de Wet op de ruimtelijke ordening, de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering, de Ontgrondingenwet, de Planwet verkeer en vervoer en de Natuurbeschermingswet 1998.
Wetsvoorstel in MR Advies RvS Toezending wetsvoorstel en nader rapport aan TK Parlementaire behandeling gereed en publicatie in Stb Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Verzamelwetsontwerp
Januari 2002 April 2002 Maart 2002 Medio 2002
Medio 2002
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
52
Vervolgactiviteiten Harmonisatie planprocedures
Planning november 2001
Overige aanbevelingen die wetswijziging vergen
Reeds gebruikt in projecten Fundamentele herziening Wro en discussienota Toekomst Wet milieubeheer
Toelichting
8. Ketengarantiestelsels
Vakdepartementen: Justitie, LNV (veehouderij) en EZ A Korte typering project Het kabinet heeft naar aanleiding van de rapportage van de gelijknamige werkgroep ketengarantiestelsels aangemerkt als een interessant en bruikbaar instrument van zelfregulering. Aan de bruikbaarheid als instrument om de publieke handhavingscapaciteit te verminderen worden de volgende voorwaarden gesteld: • de betrokken sector van het bedrijfsleven heeft een ketenstructuur; • binnen een Europeesrechtelijke context bestaat er ruimte voor zelfregulering en zelfhandhaving van publieke normen; • het stelsel is overeenkomstig de eisen van de interne markt en van het (Nederlandse en Europese) mededingingsrecht ingericht; • het stelsel is dusdanig ingericht dat het niet slechts een verlengde arm van de overheid is, en • het toezicht binnen het stelsel voldoet aan de te stellen eisen inzake toezichthouders en controleurs, frequentie van controles en controlepunten, informatie aan de overheid over de resultaten van controles en sancties. Het kabinet heeft derhalve besloten de mogelijkheden van ketengarantiestelsels onder de aandacht te brengen van de overheden en het bedrijfsleven. In het licht van dit kabinetsstandpunt zal ook het in de varkenssector ontwikkelde ketengarantiestelsel worden geëvalueerd. In de Nederlandse reactie op het Europese witboek voedselveiligheid wordt het beginsel van traceerbaarheid onderschreven en de systematiek van ketengarantiestelsels als passend instrument gepresenteerd. In 2004 zal vervolgens de toepassing van het instrument van ketengarantiestelsels en de effecten op naleving van publieke normen worden geëvalueerd.
B Behaalde belangrijke (deel)resultaten Looptijd implementatie traject
Behaalde belangrijke (deel)resultaat
Betekenis deelresultaat in termen van maatschappelijk effect
2000
Rapport Ketengarantiestelsels verspreid onder beleidsmakers (oktober 2000) en bedrijfsleven (april 2001) Ketengarantiestelsels zijn meegenomen in reactie op Witboek voedselveiligheid Systeem in varkenshouderij is geëvalueerd
Beleidsmakers en bedrijfsleven geïnformeerd over mogelijkheden en voorwaarden inzet ketengarantiestelsels ten behoeve van zelfregulering en zelfhandhaving publieke normen
2000
2000
Ketengarantiestelsels gelden daarbij als één van de methodes om traceerbaarheid mogelijk te maken. In varkenshouderij is kolomcertificeringsstelsel tot stand gebracht. (SKOVAR)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
53
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Ketengarantiestelsels
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting
Opnemen systematiek in Aanwijzingen voor regelgeving
Eind 2001
Begin 2002
Workshop ketengarantie-stelsels als zelfregulering en zelfhandhaving
2001
2002
Wijziging gaat deel uitmaken van 5e wijziging. Deze zal als gevolg van een reëlere planning niet eind 2001, maar begin 2002 in de Kamer liggen. Justitie, EZ en LNV zullen mede naar aanleiding van reacties uit het bedrijfsleven bezien wanneer workshop wordt georganiseerd.
Eind 2001
Begin 2002
2001
2002
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Opnemen systematiek in Aanwijzingen voor regelgeving Workshop ketengarantie-stelsels als zelfregulering en zelfhandhaving
Wijziging gaat deel uitmaken van 5e wijziging. Deze zal als gevolg van een reëlere planning niet eind 2001, maar begin 2002 in de Kamer liggen. Justitie, EZ en LNV zullen mede naar aanleiding van reacties uit het bedrijfsleven bezien wanneer workshop wordt georganiseerd.
9. Loonbegrip
Vakdepartementen: SZW en Financiën A Korte typering project Naar aanleiding van het rapport van de werkgroep De Boer heeft het kabinet besloten tot een vereenvoudiging en uniformering van het premieloon, uitkeringsloon binnen werknemersverzekeringen en het fiscale loon te komen. Deze operatie moet een vermindering van de administratieve lasten van de werkgever bewerkstelligen en een vereenvoudiging van het loonstrookje van de werknemer opleveren. Hierbij zal een tweetraps-benadering worden gehanteerd: • Vereenvoudiging en uniformering van het premieloon en uitkeringsloon; • Vergroten eenduidigheid tussen het nieuwe uitkeringsloon en premieloon enerzijds en het fiscale loon anderzijds.
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Loonbegrip
Wetsvoorstel vereenvoudiging premieloon en uitkeringsloon – Wetsvoorstel naar RvS – advies RvS gereed – wetsvoorstel naar TK – Kamerbehandeling gereed – Publicatie in Staatsblad Wetsvoorstel verbeterde eenduidigheid premieloon – uitkeringsloon – fiscaal loon – ambtelijke voorbereiding gereed – advies RvS gereed – wetsvoorstel naar TK – Kamerbehandeling gereed – Publicatie in Staatsblad Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Wet vereenvoudiging begrip premieloon – uitkeringsloon – fiscale loon in werking
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Voor zomerreces 3e kwartaal 2001 PM
Geraliseerd Februari 2002
Toelichting
Vertraging in advisering door Raad van State
November 2001
Oktober 2001 April 2002 Mei 2002 PM PM
PM
2002
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
54
10. Medische Beroepen
Vakdepartementen: VWS, OCW, Financiën en EZ A Korte typering project De werkgroep heeft een analyse gemaakt van de voor- en nadelen van toetredingsbelemmeringen voor medische beroepsbeoefenaren en voorstellen gedaan om niet gewenste toetredingsbelemmeringen aan te passen of weg te nemen. De toetredingsbelemmeringen doen zich voor in het hele traject van het begin van de studie tot de vestiging als praktiserend medicus. De analyse en aanbevelingen van de werkgroep gaan over de volgende beroepsgroepen: artsen (huisartsen en medisch specialisten), tandartsen, verloskundigen en fysiotherapeuten. De hoofdlijn van het rapport is een aantal hordes in het traject van initiële (para-) medische studie tot praktiserend beroepsbeoefenaar te verlagen dan wel op te ruimen. De knelpunten zijn met name te vinden in beperkingen van de instroom (door overheid in initiële opleidingen, en door beroepsgroep in vervolgopleidingen) in de verschillende opleidingen en belemmeringen bij vestiging en uitoefening beroep. Het slechten van deze knelpunten leidt tot een beter respecteren van de keuzevrijheid van studenten en medici die aan de slag willen, tot het opheffen van bepaalde vormen van schaarste aan de zorgaanbodkant en tot een grotere keuzevrijheid van de zorgvrager. De werkgroep heeft zich daarbij rekenschap gegeven van de noodzaak vitale publieke belangen zoals de kwaliteit van zorg, blijvend te borgen. De belangrijkste aanbevelingen zijn: • onafhankelijke behoefte- en capaciteitsraming door het CPB en RIVM; • herziening financieringssystematiek uitbreiding opleidingscapaciteit; • materiële afschaffing numerus fixus; • vaststelling opleidingsplaatsen vervolgopleidingen door minister van VWS; • onderzoek NMa naar mogelijke afspraken voor domeinafbakening; • invoering toelatingsexamen buitenlandse beroepsbeoefenaars. Het kabinet kan zich vinden in de hoofdlijnen van de analyse van de werkgroep en in het overgrote deel van de gepresenteerde voorstellen. De voorstellen zijn in menig opzicht verstrekkend. Terecht merkt de werkgroep op dat toetredingsbelemmeringen die vaak al een lange historie hebben, niet in een handomdraai kunnen worden opgeruimd. De aanbevelingen richten zich dan ook (deels) op de middellange termijn. Dat betekent niet dat op de korte termijn niets kan en moet gebeuren. Het hele traject (initiële) opleiding – praktiserend arts is immers lang, en nu iets veranderen betekent in veel gevallen dat het effect pas op de lange duur zichtbaar zal worden. In interdepartementaal verband wordt nu een implementatieplan opgesteld. Naar verwachting zal het plan eind dit jaar gereed zijn. 11. Onteigeningswet
Vakdepartementen: Justitie (herziening wet) en EZ (aanbestedingsrichtlijnen en onteigening) A Korte typering project Veel wetten bevatten bepalingen omtrent de onteigening van zaken. Dit levert een onduidelijke rechtssituatie op. Bovendien is de onteigeningswet sterk verouderd. Met het oog op het bovenstaande heeft een werkgroep de mogelijkheden tot modernisering van het onteigeningsrecht onderzocht. De werkgroep heeft geadviseerd om te komen tot een integrale
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
55
herziening van de onteigeningswet. Bovendien is een mogelijke strijdigheid tussen het onteigeningsrecht en de aanbestedingsrichtlijnen geconstateerd. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het kabinet tot een aanpassing van de onteigeningswet met inachtneming van de aanbestedingsrichtlijnen besloten. De implementatie bij dit project behelst de totstandkoming van deze wet.
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Onteigeningswet
Aanbestedingsrichtlijnen en onteigeningswet Onderzoek spanningen aanbestedingsrichtlijnen en onteigeningsrecht
Herziening onteigeningswet Brief aan TK over bevoegde rechter bij schadeloosstellingen Overzicht nieuwe wet op hoofdlijnen Wetsvoorstel in MR Wetsvoorstel naar RvS Advies RvS gereed Toezenden wetsvoorstel aan TK Parlementaire behandeling gereed Publicatie nieuwe wet in Staatsblad Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Publicatie nieuwe wet in Staatsblad
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting
Zomer 2001
PM
Het Arrest van 12 juli van het Europese Hof van Justitie behandelt deze materie. Na bestudering arrest zal duidelijk worden of onderzoek nog nodig is. Half december wordt hierover besluit genomen.
Juli 2001
Najaar 2001
Nader interdepartementaal overleg noodzakelijk.
Najaar 2001
Voorjaar 2002
Vertraging door voorrang brief schadeloosstellingen
Eind 2002 Begin 2003 Medio 2003 Eind 2003 Medio 2004 Medio 2004
Medio 2004
12. Openbare inrichtingen
Vakdepartementen: BZK, VROM, VWS, Justitie A Korte typering project De MDW werkgroep Openbare Inrichtingen heeft een onderzoek gedaan naar de knelpunten in wet- en regelgeving die van toepassing is op Openbare Inrichtingen (café’s bioscopen, musea). De werkgroep heeft diverse aanbevelingen gedaan om de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wet- en regelgeving voor openbare inrichtingen te verbeteren. Deze aanbevelingen zijn in te delen in maatregelen van het Rijk en maatregelen van gemeenten. De maatregelen van het Rijk hebben betrekking op: • het creëren van een eenduidige terminologie; • het aanpassen van wetgeving met betrekking tot het huidige vergunningenstelsel; • het gebruik van meer strafbaarstellingen in de Wet op de economische delicten, en • het mogelijk maken van een integrale toezichthouder. De maatregelen van de gemeenten hebben betrekking op de uitvoering en organisatie van wet- en regelgeving. Het kabinet beveelt de gemeenten aan invulling te geven aan deze aanbevelingen eventueel met ondersteuning van het Rijk en de VNG. In het kabinetsstandpunt is aangegeven dat een aantal maatregelen van het Rijk nader onderzoek behoeft voordat ze geïmplementeerd kunnen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
56
worden. De werkgroep «Uitwerking maatregelen Openbare Inrichtingen» (uitwerkingsgroep) heeft de Rijksmaatregelen uitgewerkt. De hoofdlijnen van deze uitwerking zijn dat er twee vergunningen komen, waarin gebruikseisen worden gesteld. Deze twee vergunningen worden gecoördineerd verleend door de Burgemeester. Het betreft: • een exploitatie/DHWvergunning nieuwe-stijl (integratie DHW en Model APV-exploitatievergunningstelsel v.w.b. natte horeca); • een vergunning brandveilig gebruik (integratie Modelbouwverordening 1992 en Modelbrandbeveiligingsverordening). Daarnaast beveelt de uitwerkingsgroep aan om de toepasbaarheid van de WED te verbreden tot overtredingen van de voorschriften inzake brandveilig gebruik van bouwwerken en niet-bouwwerken en overtreding van de technische bouwvoorschriften van het Bouwbesluit (voor zover die betrekking hebben op veiligheid en gezondheid). De eindnotitie van de werkgroep is op 23 oktober naar de Tweede Kamer gezonden. De uitwerkingsgroep zal nog een keer bijeenkomen om een nauwkeurig implementatieplan voor de uitgewerkte aanbevelingen vast te stellen. In december zullen de aanbevelingen van de werkgroep «uitwerking maatregelen Openbare Inrichtingen» in het overhedenoverleg worden besproken. 13 PDV/GDV
Vakdepartementen: VROM, EZ en VenW A Korte typering project Naar aanleiding van de door de werkgroep uitgevoerde analyse van de regels vanuit het ruimtelijke ordeningsbeleid inzake de vestiging van perifere en grootschalige detailhandel, stemt het kabinet in met de aanbeveling tot een eenduidigere verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden bij de ruimtelijke inbedding van de vestiging van detailhandel. Daarbij zou het primaat bij de gemeente komen te liggen waar het gaat om ruimtelijke detailhandelsvestiging. Waar bovenlokale afstemming nodig is zou het primaat bij de provincie moeten liggen. Het primaat zou bij het Rijk moeten liggen bij het realiseren van een beleidskader op hoofdlijnen. De provincie moet een belangrijke regierol krijgen; deze moet toezien op de afweging van de ruimtelijke inbedding door gemeenten. Een definitief standpunt neemt het kabinet in in het kader van de vastlegging van het ruimtelijke ordeningsbeleid tot 2030 in de Vijfde Nota RO. De Planogische Kern Beslissing (PKB) 1 van De Vijfde Nota (het kabinetsvoornemen) is in januari 2001 uitgebracht. Daarin zijn de aanbevelingen van de MDW werkgroep overgenomen. Tot na de zomer was er de mogelijkheid voor burgers en organisaties om in te spreken op dit voornemen. Eind november 2001 volgt het definitieve kabinetsstandpunt en uiteindelijk de behandeling in de Tweede Kamer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
57
B Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten PDV/GDV
Planning april 2001
Vaststelling van PKB 3 van vijfde nota RO Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Vaststelling in PKB 3 van vijfde nota RO
4e kw 2001
Mutaties november 2001
Toelichting
4e kw 2001
14. Scholingsmarkt
Vakdepartementen: OC&W, SZW, BZK, Justitie, LNV, Fin en EZ A Korte typering project De doelen die de overheid op de scholingsmarkt nastreeft zijn een upgrading van de beroepsbevolking en het bevorderen van een duurzame arbeidsparticipatie. In het kader van de bevordering van de doelmatigheid van de scholingsmarkt heeft de werkgroep geconstateerd dat de effecten van de trends op de scholingsmarkt en de verantwoordelijkheidsverdeling om nieuwe instrumenten voor de toekomstige scholingsmarkt vragen. De versterking van de positie van het individu als vrager op de scholingsmarkt is bij het vormgeven van nieuwe instrumenten het uitgangspunt, evenals versterking van de keuzevrijheid van het individu, beleidsvrijheid van intermediaire vragers; ontschotting van beleid en arrangementen; flexibiliteit, maatwerk en kwaliteit van het aanbod; transparantie en informatie. Op grond van de door haar geformuleerde analyse en bevindingen heeft de werkgroep twaalf aanbevelingen geformuleerd rond de gesignaleerde knelpunten. Deze aanbevelingen betreffen onder andere meer vraaggestuurde financiering op de postinitiële scholingsmarkt, een integrale benadering van scholing van werkenden en werkzoekenden, afschaffing van gedwongen winkelnering bij inburgering en educatie, het versterken van de coördinatie op het gebied van een leven lang leren, employability en scholing, de invoering van persoonsgebonden reïntegratiebudgetten voor werkzoekenden en inburgeraars en meer transparantie en informatie over het scholingsaanbod.
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Scholingsmarkt
Planning november 2001
Toelichting
Keuzevrijheid Verkennen van de mogelijkheden om bestaande fiscale middelen t.b.v. POR in te zetten
Najaar 2001
Marktverkenning naar mogelijke modaliteiten van de POR
Oktober 2001
Introductie van aanvullende afdrachtsvermindering voor werkgevers om werknemers te scholen tot aan startkwalificatieniveau Overleg met Gemeenten en UWV over criteria m.b.t. inzet en toepassing van PGrB en evt. opstellen landelijke normstellingen voor uitvoeringsinstanties in het kader van PGrB’s
1 Januari 2002
Er is gekeken naar de mogelijkheden om «aanzetten» tot de POR zoals PGB’s onder het bestaande fiscale regime te laten vallen. Resultaten van dit onderzoek zijn ingestoken in Najaarsoverleg. Gerealiseerd. In follow-up van onderzoek zullen nog een aantal vragen m.b.t. tot uitvoering en beleid beantwoord moeten worden. In het kader van integrale benadering van scholing van werkenden en werkzoekenden
Introductie PGrB’s voor arbeidsgehandicapte werknemers
Januari 2002
2002
In juni 2001 is bij nota van wijziging geregeld dat in SUWI dat een PGB in principe voor iedere cliënt beschikbaar moet zijn na oordeel uitvoeringsinstantie. In het kader van deze actie zal gekeken worden naar de uitvoeringsaspecten m.b.t. invoeren van PGr(reintegratie)B cliënten UWV, gemeenten en arbeidsgehandicapten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
58
Vervolgactiviteiten Scholingsmarkt
Planning november 2001
Toelichting
Afschaffen gedwongen winkelnering bij inburgering en educatie op basis van resultaten van evaluatie WEB en WIN
Kabinet neemt besluit in 2002
Overwegen van introductie PGrB voor inburgeraars
Medio 2002 (pm check)
Betrokken partijen zullen nagaan onder welke randvoorwaarden en met welke fasering deze maatregel kan worden uitgevoerd. Begin januari zal de Kamer worden geïnformeerd over de intentieverklaring tussen de VNG en OC&W over de regierol van de gemeente. Het evaluatieverslag van de WEB is 23 november naar de Kamer gestuurd. Naar aanleiding van de evaluatie de WIN en de WEB
Ontschotten van beleid en arrangementen Advies van de SER inzake een LLL IBS beziet de verantwoordelijkheden en taakstellingen die soc. Partners in CAO en O&O fondsen op zich nemen in samenhang met overheidsinspanningen
Maart 2002 Medio 2002
Beslissing voortzetting gestructureerd overleg tussen dept.en sociale partners na opheffing IBS
Medio 2002
Minister van GSI, OCW en SZW zullen mede op basis van IBO inburgering en evaluatieWEB en WIN een notitie inbrengen in kabinet over mogelijkheden integratie budgetten voor inburgering, educatie, integratie en sociale activering (ieisa) Afstemmen op korte termijn van verantwoordingssystematiek geldstromen ieisa tussen VNG en dep. Bespreken van de voortgang van initiatieven overheid en sociale partners m.b.t. stimuleren sectoroverstijgende scholing en intersectorale mobiliteit Flexibiliteit, maatwerk en kwaliteit van aanbod Verdere operationalisatie van begrip competenties met aandacht voor sectordoorsnijdende competenties en vertaling daarvan in kwalificatiestructuur BO
Voorjaar 2002
Transparantie en informatie Volgen van totstandkoming van een meer geïntegreerde infovoorziening m.b.t. lll, employ en scholing.
Monitoring van scholingsinspanning door overheid en sociale partners Overleg met het CBS over structureel kunnen bijhouden van benodigde gegevens om inzicht te krijgen in werking scholingsmarkt Start onderzoek over gegevens doorwerking scholing op lange termijn
Eerste kwartaal 2002
Adviesaanvraag is eind oktober 2001 ingediend. IBS heeft in eerste helft 2001 agenda opgesteld voor versterking BO en investeren in scholing. Het kabinet heeft daarvoor extra middelen beschikbaar gesteld (zie «beroepsbrief»). Het kabinet stelt vast dat het opstellen van een gezamenlijke beleidsagenda met concreet meetbare doelen op terrein van LLL, employability en scholing onontbeerlijk is. Bij deze beslissing moet dit punt meegenomen worden. Introductie brede doeluitkering (ieisa) sluit aan bij kabinetsbeleid dat in gang is gezet met het Fonds Werk en Inkomen. Op lokaal niveau is het wenselijk dat vanuit het individu een totaaltraject opgesteld kan worden dat leidt tot integratie op de arbeidsmarkt dan wel sociale integratie. Zie brief evaluatie WEB.
Voor- en Najaarsoverleg 2002
Medio 2002 (na afronding ontwikkelingsplan voor de kwalificatiestructuur BO).
EVC-systematiek moet door maatschappelijk veld geaccepteerd worden. Een zekere mate van standaardisatie is daarbij onontbeerlijk in het kader van het bevorderen van toepassing meer uniforme EVC-systematiek, met aandacht hierbij voor Europese EVC-systematiek.
2002
Bevordering transparantie van het aanbod. Verwacht wordt dat onder meer het CWI en onderwijsinstellingen in het kader van regionale platforms met elkaar gaan samenwerken.
Rapportage in Voorjaarsoverleg 2002 2002
2002
Uit analyse werkgroep blijkt dat over deelname aan, investeringen in en effectiviteit van scholing weinig bekend is.
15. Toetsingsinstrumentarium decentrale regelgeving
Vakdepartementen: Justitie, EZ en BZK A Korte typering project In het kader van de bevordering van de wetgevingskwaliteit heeft de werkgroep bezien of bestaande toetsen voor Rijksregelgeving voor de bedrijfseffecten, milieueffecten en de uitvoerings- en handhavingseffecten ook op decentrale regelgeving toegepast kunnen worden. De werkgroep beveelt daarbij aan ook de effecttoetsing in de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving op te nemen. Selectie van de te toetsen regelgeving zou moeten plaatsvinden op basis van mogelijke substantiële effecten voor het bedrijfsleven en voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Waar deze effecten verwacht kunnen worden bij het opstellen van een modelverordening, zouden de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg op het belang van toepassing van een decentrale effectentoets dienen te wijzen. Kanttekeningen naar aanleiding van deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
59
toetsing zouden bij de eerstvolgende actualisering van de modelverordeningen moeten worden meegenomen. Het kabinet heeft de aanbevelingen van de werkgroep overgenomen en besloten de aanbevelingen via het overhedenoverleg bij de VNG en het IPO in te brengen. Waar nodig wordt hierbij vanuit de verschillende expertisecentra bij het Rijk ondersteuning geboden. Verder wordt bezien of een aantal pilotprojecten kan worden gestart. Een pilot zal in ieder geval plaatsvinden in de gemeente Eindhoven.
B Behaalde belangrijke (deel)resultaten Looptijd implementatie traject
Behaalde belangrijke (deel)resultaat
Betekenis deelresultaat in termen van maatschappelijk effect
2001
Bij modelverordeningen wordt aangegeven op welke wijze de effecttoetsing zal plaatsvinden. Aanbevelingen worden meegenomen bij actualiseren modelverordeningen.
Effecten van besluiten worden beter zichtbaar, hetgeen een meer gewogen besluitvorming bevordert.
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Toetinsingsinstrumentarium decentrale regelgeving
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting
Aanpassing Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving Verspreiding toetsingshandleiding over gemeenten.
Overhedenoverleg najaar 2001 N.v.t.
Overhedenoverleg december 2001 Eind 2001
VNG bepaalt wijze waarop modelverordeningen worden beoordeeld. Pilots toetsen decentrale regelgeving – Pilot in Eindhoven
Overhedenoverleg najaar 2001
Aanpassing gereed. Overhedenoverleg vindt plaats op 12 december. EZ zorgt voor verspreiding toetsingshandleiding (gebaseerd op aangepaste Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving) over alle gemeenten. Overhedenoverleg vindt 12 december plaats.
Gestart in oktober 2001
– Selectie andere pilots
pm
Eindhoven gaat de beleidsregels voor de exploitatie van de Horeca en de beleidsregels voor de relacme toetsen. In najaar 2001 wordt convenant IPO/VNG/EX/V&W vernieuwd. Waarschijnlijk wordt plan van aanpak geformuleerd, waarin selectie van andere pilots wordt meegenomen.
Najaar 2001
Overhedenoverleg vindt 12 december plaats.
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Bespreking mogelijkheden toets decentrale regelgeving in overhedenoverleg Pilots toetsen decentrale regelgeving uitgevoerd
Plan van aanpak in juni 2001 gereed
PM
16. Toezicht op het bedrijfsleven
Vakdepartementen: BZK, Justitie, EZ A Korte typering project Dit project richt zich op de vraag hoe effectief toezicht op het bedrijfsleven gecombineerd kan worden met efficiënt toezicht in termen van zo min mogelijk lasten voor het bedrijfsleven. Uitgangspunt daarbij is dat de maatschappelijk gewenste waarborg op de naleving van wetten en regels een effectief toezicht noodzakelijk maakt. Efficiëntie van het toezicht komt – via een betere acceptatie – de effectiviteit van het toezicht ten goede en zorgt zo voor een betere borging van publieke belangen. Met het oog hierop heeft de werkgroep een meetlat voor toezichtlasten ontwikkeld. Deze meetlat brengt de knelpunten in de efficiëntie in kaart en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
60
reikt daarmee een handvat aan om de efficiëntie te vergroten. De meetlat is hanteerbaar gemaakt voor zowel het onder het toezicht staande bedrijfsleven als wel de toezichthoudende diensten zelf. Overeenkomstig de aanbevelingen van de werkgroep heeft het kabinet besloten deze meetlat mee te nemen in het reeds in het kader van de Kaderstellende visie op Toezicht (TK 2000–2001, 27 831, nr. 1) geëntameerde visitatietraject van toezichtarrangementen. In dat kader zullen departementen een zelfevaluatie uitvoeren van de onder hen ressorterende toezichthoudende diensten. Aan de hand van de meetlat toezichtlasten zal ook gekeken worden naar de doelmatigheid. Deze zelfevaluatie zal worden getoetst door een interdepartementale werkgroep. Daarnaast zal in de jaarverslagen over 2002 van de onder ministeriële verantwoordelijkheid opererende toezichthouders informatie worden opgenomen over de aard en omvang van de lasten die de uitoefening van het toezicht met zich meebrengt. In dit verband zal de toezichthouders tevens worden verzocht systematisch te rapporteren over situaties waarbij het tegelijkertijd voldoen aan verschillende wettelijke voorschriften niet of slechts tegen hoge kosten mogelijk is. Daarnaast zal het kabinet de toepassing van de meetlat door decentrale overheden agenderen voor een volgend overleg in het kader van het BANS. De meetlat zal ter beschikking worden gesteld aan de decentrale overheden en aan het bedrijfsleven. Tegelijkertijd met de evaluatie van de Kaderstellende visie zal het gebruik van de Meetlat toezichtlasten en haar betekenis in termen van lasten voor het bedrijfsleven worden geëvalueerd. Medio 2005 zal het visitatietraject toezicht worden geëvalueerd. De toepassing van de meetlat maakt daar deel van uit.
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Toezicht op het bedrijfsleven
Planning november 2001
Beschikbaarstelling meetlat aan decentrale overheden en bedrijfsleven Overzicht aard en omvang toezichtlasten in jaarverslagen onder ministeriële verantwoordelijkheid vallende toezichthouders Systematische rapportage in jaarverslagen over situaties gelijktijdige wettelijke regimes Opnemen meetlat Toezichtlasten in visitatietraject Toezicht Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Eerste overzichten aard en omvang toezichtlasten in jaarverslagen onder ministeriële verantwoordelijkheid vallende toezichthouders
Vóór 1-1-2002
Toelichting
Medio 2003
Betreft opname in jaarverslagen vanaf 2002
Medio 2003
Betreft opname in jaarverslagen vanaf 2002
1-1-2002
Nadere uitwerking in het kader van visitatietraject
Medio 2003
17. Verhandelbare rechten
Vakdepartement: Justitie en EZ A Korte typering project In haar eerste rapport heeft de werkgroep een kader geschetst voor het inzetten van stelsels van verhandelbare rechten als beleidsinstrument. In een tweede rapport heeft de werkgroep de consequenties van ingrijpen in een dergelijk stelsel omschreven. De beide rapporten over verhandelbare rechten zijn voor het kabinet aanleiding geweest een aantal vervolg-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
61
stappen te zetten. In het kabinetsstandpunt over het eerste rapport is daarvan reeds melding gemaakt. De resultaten van het tweede rapport worden daarbij meegenomen. De vervolgstappen richten zich enerzijds op onderzoek naar mogelijke wijzigingen van regelgeving en aanwijzingen, anderzijds richten de vervolgstappen zich op voorlichting en promotie van het beleidsinstrument verhandelbare rechten. Voor een uitwijding van deze stappen zij verwezen naar beide kabinetsstandpunten. Najaar 2001 zullen de vervolgstappen zijn geïmplementeerd. Het onderzoek naar de gevolgen van verruiming artikel 3:83 BW zal begin van de zomer worden afgerond. Gebleken is dat de resultaten mede afhankelijk zijn van afstemming met de – mogelijke – publiekrechtelijke verankering van de aanbevelingen. Het symposium zal na de zomer plaatsvinden omdat het mede gebaseerd zal zijn op de handleiding.
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Verhandelbare rechten
Mutaties 1 april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting
Onderzoek gevolgen verruiming art. 3:83 BW Aanpassing Aanwijzingen voor de regelgeving Advies over publiekrechtelijke verankering Beknopte handleiding Symposium Doorlichting bestaande regelgeving bezien Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Aanpassing aanwijzingen
Mei 2001
afgerond
Wetsvoorstel tot wijziging BW in voorbereiding.
Zomer 2001
juni 2002
Mei 2001
Voorlopig niet
Wordt opgenomen in vijfde tranche aanvulling Aanwijzing voor de regelgeving. Voorlopig niet nodig in het perspectief van wijziging BW
Mei 2001 September 2001 PM
gerealiseerd gerealiseerd PM
Zomer 2001
Juni 2002
Mei 2001 PM
gerealiseerd PM
Beknopte handleiding Doorlichting bestaande regelgeving
21 september 2001
Wordt opgenomen in vijfde tranche aanvulling Aanwijzing voor de regelgeving.
18. Voortijdige schoolverlaters
Vakdepartement: OC&W A Korte typering project De werkgroep heeft de problematiek van voortijdig schoolverlaten in de BVE-sector geanalyseerd en aanbevelingen gedaan om tot een brede aanpak te komen waarbij het streven is dat iedereen in Nederland tenminste over het competentieniveau van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt (een havo of vwo-diploma of een diploma op niveau 2 van de WEB) moet kunnen beschikken. Dit zonder focus op de locatie waar, of de wijze waarop die startkwalificatie wordt behaald. Het kabinet heeft op grond hiervan besloten jongeren de mogelijkheid te geven een volledig praktijkgerichte leerweg te kiezen en ruimere mogelijkheden te geven om leer-werkcontracten af te sluiten. Startkwalificaties moeten ook buiten onderwijsinstellingen kunnen worden behaald. De eindverantwoordelijkheid voor de opvang en begeleiding van jongeren die nog geen startkwalificatie bezitten moet bij de gemeente komen te liggen. De jongeren zouden door één persoon of instantie, onafhankelijk van de situatie van de jongere, moeten worden begeleid. De toegankelijkheid van scholen voor ex-vsv’ers is een belangrijk aandachtspunt; ook voor de Inspectie van het Onderwijs. De mogelijkheden om met financiële
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
62
prikkels (vouchers, bonus/malus e.d.) bovengenoemde hervorming in het onderwijs te bevorderen zullen nog nader worden onderzocht.
B Behaalde belangrijke (deel)resultaten Looptijd implementatie traject
Behaalde belangrijke (deel)resultaat
Betekenis deelresultaat in termen van maatschappelijk effect
2000
Trajectbegeleiding: In diverse regio’s casemanagers inmiddels actief Jusitiescholen naar OC&W,
Casemanager zorgt voor goede overgang VSV’er naar vervolgtraject naar startkwalificatie. Herintreding jeugdige delinquenten in samenleving gemakkelijker.
2001
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Voortijdige schoolverlater
Planning april 2001
Mutaties november 2001
Toelichting
Verantwoordelijkheidsverdeling Regierol gemeente – RMC-wetsvoorstel
in Ek
EK behandeling bezig
Eerste kwartaal 2001
Afgerond
Tweede kwartaal 2001
December 2001
Op 11 september 2001 heeft de Commissie Onderwijs van de Eerste Kamer vergaderd over het RMC-wetsvoorstel (kamerstukken 27 206). De Kamer had aanvullende vragen Reactie meegenomen in het kabinetsstandpunt over het SCP-onderzoek «Knelpunten stedelijk jeugdbeleid»
– Reactie op onderzoek bestuurlijke aspecten jeugdbeleid Evaluatie RMC-functie Onderwijsaanbod Onderwijs jongeren met justitiële problematiek – Rapportage toegankelijkheid Financiële prikkels Verkenning incentive «good practice»
Onderzoek bekostiging Afronden experimenten individuele leerrekening Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Evaluatie RMC-functie afgerond Flexibeler onderwijsaanbod Verkenning incentive «good practice» Verkenning Individuele leerrekening/ vouchers afgerond
Maart 2002 Voorjaar 2001
Gestart, resultaten medio december 2001
Haalbaarheidsstudie naar kwaliteitsprijs VSV is aanbesteed. Resultaten medio december 2001
Aanbesteding januari 2002 Eerste helft 2002
PM PM
December 2001 PM
Voorjaar 2001 PM
December 2001 Eerste helft 2002
Nadere specificering in Stuurgroep Impuls Beroepsonderwijs
19. Vouchers en persoonsgebonden budgetten
Vakdepartementen: Justitie, EZ A Korte typering project De werkgroep constateert dat burgers steeds veeleisender worden en steeds meer diensten verwachten die rekening houden met hun persoonlijke voorkeuren. Dit betekent dat bij steeds meer collectieve arrangementen de vraag naar voren komt, of en in hoeverre vormen van vraaggerichte financiering, zoals vouchers en persoonsgebonden budgetten, tegemoet kunnen komen aan de problemen die meer aanbodgerichte vormen van financiering vergezellen. De werkgroep heeft de begrippen vouchers en persoonsgebonden budgetten gedefinieerd. De werkgroep heeft tevens een vragenlijst ontworpen, die bij concrete vraagstukken kan worden gebruikt. Het kabinet heeft de analyse, het begrippenkader en de vragenlijst van de werkgroep overgenomen. Het kabinet merkt daarbij op dat als in concrete
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
63
situaties aan één of meer randvoorwaarden niet is voldaan, de beleidsmatige uitdaging is gelegen in het creëren van een situatie, waarbij wel aan de randvoorwaarden wordt voldaan. Dat neemt niet weg dat er uiteindelijk altijd een beleidsmatige afweging moet worden gemaakt. Het kabinet wil de inzichten van de werkgroep in een aantal concrete gevallen toepassen. Daarbij wordt vooreerst gedacht aan het IBO Vouchers in de woon- en woonzorgsector, eventuele uitbreiding van de systematiek van de individuele leerrekening en invoering van kennisvouchers in de landbouw. Tevens worden de inzichten in diverse beleidstrajecten toegepast. Voorts zal jaarlijks de stand van zaken van toepassing van deze instrumenten in beeld worden gebracht. In 2002 zal een eerste monitoring van de toepassing van vouchers en persoonsgebonden budgetten plaatsvinden.
B Behaalde belangrijke (deel)resultaten Looptijd implementatie traject
Behaalde belangrijke (deel)resultaten
Betekenis deelresultaat in termen van maatschappelijk effect
2001
Oprichting Innovatiecentrum vraagsturing
2001
Rapport gebruikt bij oriëntatie 4e tranche MDW II
2002
Het Steunpunt mineralen zal 1 januari 2002 «kenniswaardebonnen» verstrekken aan alle agrariërs.
Per 1 oktober 2001 heeft de Stichting Rekenschap de Stichting Innovatiecentrum Vraagsturing opgericht. Dit biedt kennis, een netwerk en ondersteuning aan partijen die met vraagsturing aan de slag zijn of willen, bijvoorbeeld door het organiseren van een conferentie. In het kader van de oriëntatie op de vierde tranche van MDW II is bezien bij welke trajecten de inzichten van het rapport kunnen worden gebruikt. Er blijken veel beleidsterreinen te zijn, waarbij (invoering van) vouchers of persoonsgebonden budgetten aan de orde is. Bij een groot aantal beleidsterreinen (o.m. persoonsgebonden reïntegratiebudget, Wet Voorzieningen Gehandicapten) worden de inzichten van de MDW werkgroep meegenomen. Dit geldt ook voor evaluaties en of uitbreidingen van bestaande regelingen (bijvoorbeeld eindgebruik subsidiëring vinex-lokaties en CKV-bonnen in het voortgezet onderwijs.) In het kader van «Steunpunt Mineralen» (voorheen Kenniswinkel Minarelenmanagement) zullen aan alle agrariërs waardebonnen worden verstrekt (vouchers) voor een bedrag van ca f 500,–. Met deze bonnen kunnen de agrariërs korting krijgen op diverse door het Steunpunt gecertificeerde kennisproducten, inzake de verbetering van mineralenmanagement. De Europese Commissie heeft aangegeven tegen deze regeling geen bezwaar te hebben.
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Vouchers en persoonsgebonden budgetten
Planning november 2001
Rapport gebruiken bij IBO «Vouchers in de woon- en woonzorgsector» Bezien of en hoe systematiek individuele leerrekening (ILR) breder kan worden toegepast
2001
Rapport gebruiken bij oriëntatie 4e tranches MDW
Gerealiseerd
Traject kennisvouchers LNV
Traject gestart
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Rapport gebruiken bij 4e tranche MDW II
Gerealiseerd
Rapport gebruiken bij aantal concrete trajecten (IBO, ILR, kennisvouchers)
2001
Toelichting
MDW werkgroep Doelmatigheid op de scholingsmarkt heeft algemene analyse gemaakt over eventuele verbreding systematiek individuele leerrekening. Wordt meegenomen bij verdere uitwerking MDW Doelmatigheid op de scholingsmarkt. Rapport zal ook bij oriëntatie volgende tranches worden gebruikt. Verbetering kennisoverdracht mineralenmanagement (PM check)
Rapport zal ook bij oriëntatie volgende tranches worden gebruikt.
2001
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
64
20. Wet op de kansspelen
Vakdepartementen: Justitie, Economische Zaken A Korte typering project Het terrein van de kansspelen is onderhevig aan maatschappelijke, technologische en internationale ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen hebben bijvoorbeeld gezorgd voor een toegenomen maatschappelijke acceptatie van kansspelen en een sterk ontwikkeld aanbod op internet en uit het buitenland. Bovendien zullen mogelijke ontwikkelingen van het Europees recht ook een rol kunnen gaan spelen. De werkgroep heeft geconstateerd dat het huidige Nederlandse kansspelbeleid niet is toegerust om op deze ontwikkelingen in te spelen. Met name het beperkte aantal aanbieders, inconsistente (vergunnings)voorschriften, toezicht en handhaving zijn knelpunten. Bovendien kan er schijn van belangenverstrengeling ontstaan van de overheid als vergunningverlener en begunstigde van opbrengstafdrachten. Het kabinet heeft naar aanleiding hiervan tot de volgende wijzigingen in het kansspelbeleid besloten: 1. een heroverweging van het aantal casino’s; 2. het beperkt uitbreiden van het aantal vergunningen voor goede doelen loterijen; 3. het vergroten van de ruimte binnen de bestaande vergunningen voor landelijke kansspelen; 4. het verbeteren van de toegankelijkheid voor nieuwe begunstigden tot opbrengsten van loterijen, gecombineerd met certificering van begunstigden; 5. het toestaan van aanbod van kansspelen op internet door Nederlandse vergunninghouders; 6. het opheffen van het verbod op gratis kansspelen; 7. het onderbrengen van beleid en uitvoering bij één ministerie; 8. de intensivering en vernieuwing van het toezicht op vergunninghouders; 9. het intensiveren van handhaving en opsporing. De voorgestelde wijzigingen brengen een algehele herziening van de Wet op de kansspelen mee. De genoemde wijzigingen in het kansspelbeleid dienen te worden beschouwd tegen de achtergrond van de volgende doelstellingen: – het beschermen van de consument; – het tegengaan van gokverslaving; en – het tegengaan van criminaliteit. Op 1 april 2001 is, in het kader van genoemde wijzigingen in het kansspelbeleid, het projectbureau kansspelen ingesteld. Het projectbureau is ondergebracht bij het ministerie van Justitie en heeft als taak uitvoering te geven aan de voorgestelde beleidswijzigingen en de daaruit voortvloeiende wetswijziging te bewerkstelligen.
B Behaalde belangrijke (deel)resultaten Looptijd implementatie traject
Behaalde belangrijke (deel)resultaat
Betekenis deelresultaat in termen van maatschappelijk effect
2001
Onderbrengen van beleid en uitvoering bij het ministerie van Justitie, mede door oprichting projectbureau kansspelen.
Gestructureerde aanpak van kansspelbeleid, waardoor er meer eenduidigheid en rechtszekerheid is. Bovendien kan het kansspelbeleid efficiënter uitgevoerd worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
65
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Wet op de kansspelen
Planning november 2001
Toelichting
Het kabinetsstandpunt Harmonisatie van Kansspelvergunningen en positie SENS
Gerealiseerd 5 oktober 2001
Brief Minister van Justitie over digitaal rechercheren
Gerealiseerd: 15 augustus 2001
Onderzoek naar uitbreiding casino’s, uitgevoerd door extern onderzoeksbureau.
2002
Voorstel tot partiële wijziging van de Wok, welke inhoudt het aanbod van kansspelen op internet voor Nederlandse vergunninghouders voor beperkte periode toe te staan.
Voorstel: november 2001 Wetswijziging: 2003
Opheffen verbod op gratis kansspelen.
2005
Beperkt uitbreiden aantal vergunningen voor goede doelen loterijen
2005
Verbeteren toegankelijkheid voor nieuwe begunstigden tot opbrengsten van loterijen.
2004
Intensivering en vernieuwing van het toezicht op vergunninghouders. Intensivering van handhaving en opsporing
2005
– Gelijke positie loterijen door harmonisatie, zonder dat inkomsten voor goede doelen en Staat in gevaar komen. – Verbetering toegankelijkheid begunstigden tot opbrengsten van loterijen, gecombineerd met certificering van begunstigden. – Beperkte uitbreiding van het aantal vergunningen voor goede doelen loterijen (over 3 jaar). Uitbreiding van de capaciteit voor digitaal rechercheren op het gebied van illegaal gokken, waardoor opsporing en vervolging geïntensiveerd worden. Onderzoek is gestart en heeft een looptijd van een jaar. Doel is inzicht verkrijgen in de behoefte aan uitbreiding van het aantal casino’s, waardoor weloverwogen keuze kan worden gemaakt over het al dan niet uitbreiden van het aantal casino’s dan wel het toelaten van nieuwe aanbieders van casino’s. In het kabinetsstandpunt van 20 november 2000 wordt als een van de wijzigingen genoemd: het toestaan van aanbod van kansspelen op internet door Nederlandse vergunninghouders. Hiertoe dient een titel in de Wok te worden gecreëerd door middel van een partiele wetswijziging. Opheffing van dit verbod vergt wijziging van de Wok en zal meegenomen worden in de integrale wetswijziging. Het OM treedt thans niet op tegen het aanbod van gratis kansspelen, omdat strafrechtelijk optreden (in het licht van betrokken belangen) niet opportuun geacht wordt. Gedragscode per 2002. Voornemen is verwoord in kabinetsstandpunt van 5 oktober 2001. Mogelijkheid voor nieuwe legale aanbieders om aan de toegenomen vraag van consumenten op het gebied van kansspelen te kunnen voldoen. Door uitbreiding van het aantal vergunninghouders in 2005 zal de positie van de beneficianten jegens de kansspelorganisaties versterken. Verder zullen bepaalde eisen worden gesteld bij de verdeling van opbrengsten van loterijen, waaronder: transparantie, toegankelijkheid nieuwe doelen en certificering. Inrichten toezichthoudend (landelijk) orgaan.
2001 / 2002
Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Algehele herziening Wet op de Kansspelen
2005
Uitbreiding capaciteit voor digitaal rechercheren voor illegaal gokken. Integrale aanpak politie, Openbaar Ministerie en Belastingdienst.
21. Woningcorporaties
Vakdepartement: VROM A Korte typering project De MDW-werkgroep beoordeelde het huidige volkshuisvestingsstelsel als verbeterbaar op de punten van doelmatigheid en het gelijke speelveld. Zij achtte op de lange termijn beperking of afschaffing van de aanbodsturing gewenst en beval aan te onderzoeken of en op welke wijze een verdere transformatie naar een meer vraaggedreven volkshuisvesting zou kunnen worden bewerkstelligd. Voor de korte en middellange termijn (vijf tot tien jaar) achtte zij dit niet opportuun: risicovol en onomkeerbaar. Ter verbetering van de doelmatigheid, transparantie en het gelijke speelveld beval de werkgroep aan: • bevordering van de transparantie waarmee het maatschappelijk gebonden vermogen wordt ingezet;
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
66
• •
•
•
•
•
een transparant en open proces van aanbesteding van projecten door gemeenten; een grotere doelmatigheid en transparantie van het presteren van corporaties door het ontwikkelen van systemen van benchmarking en dergelijke; daar waar het zich voordoet, compensatie van het prijsvoordeel voor corporaties dat voortvloeit uit de achtervang door gemeenten en rijk bij het Waarborgfonds Sociale Woningbouw; afschaffing van de subjectieve vrijstelling van vennootschapsbelasting voor corporaties zonder dat dit het gelijke speelveld met pensioenfondsen/beleggers verstoort; afschaffing van de subjectieve vrijstelling van overdrachtsbelasting voor corporaties, rekening houdend met de nadelige effecten voor herstructurering en terugkoop door corporaties; openstelling voor alle partijen van de vrijstelling van legesheffing voor ongesubsidieerde ingrijpende verbeteringen.
Het kabinet heeft het gedachtegoed van de werkgroep onderschreven en verwerkt in de Nota Wonen. De aanbevelingen zijn in hoofdlijnen overgenomen. Onderzocht wordt of de achtervang van Rijk en gemeenten bij het WSW tot een prijsvoordeel leidt, waarna zal worden bezien of dit prijsvoordeel teniet moet worden gedaan. Alvorens tot afschaffing van de vrijstelling van vennootschapsbelasting over commerciële activiteiten over te gaan worden de mogelijk substantiële gevolgen en gedragseffecten van het opheffen van deze vrijstelling in kaart gebracht. Wat betreft de afschaffing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting wordt onderzocht op welke wijze tegemoet kan worden gekomen aan de negatieve effecten hiervan op de stimulering van eigen woningbezit voor lagere inkomensgroepen en het proces van herstructurering.
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Woningcorporaties
Planning april 2001
Vaststellen grenzen verplicht resp. toegestaan werkgebied Vaststellen voorwaarden en gedragsregels toegestaan werkgebied Aanbesteding door gemeenten Benchmarking e.d. 2002 Compensatie voor WSW-achtervang Opheffen vrijstelling Vpb Opheffen vrijstelling overdrachtsbelasting Vrijstelling leges voor derden Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Aanpassing Woonwet
Woonwet 2002
Mutaties november 2001
Toelichting
Woonwet 2002 Woonwet 2002 2002 2002 2002 2002
2002
22. Zaaizaad- en plantgoedwet (Plantaardig uitgangsmateriaal)
Vakdepartement: LNV A Korte typering project Nederlandse plantentelers zijn toonaangevend in de wereld. Op de ontwikkeling en verhandeling van planten zijn twee stelsels van wettelijke regels van belang, namelijk:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
67
a
regels voor het verlenen van kwekersrecht voor nieuwe plantenrassen en b regels voor de toelating van teeltmateriaal tot de markt. Beide stelsels van regels zijn neergelegd in de Zaaizaad- en Plantgoedwet (ZPW) die sinds haar totstandkoming in 1967 nooit ingrijpend is herzien. In de praktijk van de uitvoering van deze wet treden knelpunten op door: • de ondoorzichtigheid van de wet; • ingewikkelde en niet-uniforme procedures voor de toelating tot de markt; • te geringe mogelijkheden voor privaatrechtelijke handhaving; • onduidelijkheden bij de bestuursrechtelijke rechtsbescherming, en • onoverzichtelijke implementatie van EG-regelingen. De MDW-werkgroep stelde voor de procedures te vereenvoudigen en te versoepelen, de administratieve lasten te verminderen en drempels voor markttoegang te slechten door: • de verlening van kwekersrecht en de toelating tot het verkeer los te koppelen; • het toepassen van de één-loket-gedachte, uitgaande van een modulaire opzet waarbij de aanvrager zelf een keuze kan maken voor de toepasselijke procedure met het bijbehorende onderzoek; • het terugbrengen van diverse registraties tot één Register voor kwekersrechten en toegelaten teeltmateriaal; • door taken en bevoegdheden te verduidelijken, onder meer ten aanzien van het toezicht op de naleving van de wet en door verheldering en harmonisatie van de rechtsbeschermingprocedures; • de privaatrechtelijke handhaving van een kwekersrecht te versterken; • een nieuwe ZPW met bijbehorende uitvoeringsregels op te stellen die een heldere structuur heeft en waarin ook de huidige en toekomstige internationale verdragen en EG-regelingen systematisch en duidelijk worden verwerkt. Het kabinet onderschrijft het rapport en kan zich vinden in de aanbevelingen.
C Planning verdere acties in implementatieplan Vervolgactiviteiten Plantaardig uitgangsmateriaal
Planning per 1 November 2001
Toelichting
Wijziging ZPW om daarin basis op te nemen voor implementatie van internationale en EG-regelgeving Indiening van integrale herziening ZPW Intrekking wetsvoorstellen tot wijziging van de ZPW en de Landbouwkwaliteitswet Belangrijkste eindproducten (wanneer het project als gereed kan worden beschouwd): Gewijzigde ZPW in werking
oktober 2001
Gerealiseerd: wetsvoorstel ingediend bij TK d.d. 12 oktober 2001
Mei 2002 Mei 2002
Gelijktijdig met indiening herziene ZPW
Eind 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 240
68