Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1993-1994
23758
Elektriciteitsplan 1995-2004
Nr. 3
VERSLAG VAIM EEN NOTA-OVERLEG Vastgesteld 28 juni 1994 De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 23 juni 1994 overleg gevoerd met de Minister van Economische Zaken over het Elektriciteitsplan 1995-2004 (kamerstuk 23 758). Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
1 Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), Blaauw (WD), Van der Vlies (SGP), Tommel (D66), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Boers-Wijnberg (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (WD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), De Koning (D66), Voüte-Droste (WD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Adelmund (PvdA), Zonneveld (CD), Dittrich (D66), Van Dijke (RPF), Van Zuijlen (PvdA). Plv. leden: De Korte (VVD), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Jorritsma-van Oosten (D66), Woltjer (PvdA), Vermeend (PvdA), Heerma (CDA), Mateman (CDA), Roethof (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), G.H. Terpstra (CDA), Weisglas (WD), Nijpels– Hezemans (AOV), M.B. Vos (GroenLinks), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), B.M. de Vries (VVD), Van Zijl (PvdA), Crone (PvdA), Poppe (SGP), Van den Bos (D66), Leerkes (Unie 55+), Van der Ploeg (PvdA), Verspaget (PvdA).
«13666F ISSN0921 -7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's-Gravenhage 1994
De heer Remkes (VVD) meende dat het voorliggende Elektriciteitsplan op z'n minst verrassend is, nu het, in tegenstelling tot vroegere plannen, een beeld geeft van dreigende vermogensoverschotten en ongewenste kostenverhogingen. Hij vond het wel jammer dat de Sep in antwoord op de schriftelijke vraag 3 stelt dat kwantificering hiervan niet goed mogelijk is. Hij begreep wel dat dit afhankelijk is van toekomstige ontwikkelingen, maar hij vond toch dat hier althans globaal iets over gezegd kan worden. De oorzaken van het nieuwe beeld zijn duidelijk: bijstelling van de geprognostiseerde vraag, toeneming van decentraal vermogen en de overeenkomsttussen de Sep en Electrabel, een overeenkomst die de heer Remkes overigens van harte toejuichte. WKK is energie-efficiënt en dus goed voor het milieu, zodat het verheugend is dat WKK zo'n grote vlucht heeft genomen, maar hierdoor worden wel de nodige problemen opgeroepen, terwijl hieruit ook blijkt dat sprake is van verkeerde prijs– signalen en van tekortkomingen in de Elektriciteitswet. Anderzijds zijn de berichten over de economische ontwikkeling wat minder somber geworden dan enige maanden geleden en als de economische ontwik– keling inderdaad verder aantrekt, zal het ongunstige beeld dat het Elektriciteitsplan geeft, weersnel bijgesteld kunnen worden. Daarnaast speelt bij dit ongunstige beeld de relatief hoge besparingsinschatting een belangrijke rol. Al met al kan veilig de conclusie worden getrokken dat tot het jaar 2005 geen behoefte zal bestaan aan nieuw elektrisch basis– vermogen. Na dat jaar ontstaat die behoefte weer wel, want dan lopen enkele importcontracten af, terwijl dan ook bestaand vermogen moet worden vervangen. Een geïntegreerde benadering van centraal en decentraal vermogen leek de heer Remkes nodig, onder randvoorwaarden van economie en milieu. Als gevolg van de bezinningsafspraak tussen de produktie– en de distributiesector is het nu voorliggende plan niet veel méér dan een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
interimplan dat te zijner tijd nog aangepast kan worden. Het is ook de vraag of alle in dit plan neergelegde besluiten daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd, zoals die over de UNA/Hoogovens-Steg-eenheid en de EZH-eenheid in Den Haag. Bij de definitieve afweging daarvan horen de belangen van de industrie een belangrijke rol te spelen; energiebeleid dient namelijk mede ten dienste te staan van industriebeleid. Onder die kanttekening over de voorlopige status van het plan en de mogelijkheid van herziening kan, zo vond hij, de minister het Elektriciteitsplan goedkeuren. In dit verband vroeg hij nog of al antwoord van de Sep binnen is op de nadere vragen over de afspraken tussen Sep en EnergieNed over de behandeling van geplande centrale en decentrale WKK-projecten in de tweede fase in het moratorium (vraag 8 van de schriftelijke vragen aan de minister). Aanvullend vroeg hij wat op dit moment nog de zin is van subsidies voor WKK-projecten. Met die subsidies worden immers, zo blijkt uit de prognoses, een aantal verkeerde marktsignalen gegeven. Al gedane toezeggingen moeten overigens natuurlijk worden nagekomen. Volgens de minister moeten oplossingen voor de gerezen problemen worden gevonden binnen het kader van de huidige Elektriciteitswet. De heer Remkes vroeg zich echter af of participatie van distributiebedrijven in joint ventures wel valt binnen de werkingssfeer van artikel 40 van deze wet. Verder vond hij het een goede aanpak dat de sector zelf in de gelegenheid is gesteld met voorstellen te komen voor de evaluatie van deze wet in 1995; een draagvlak binnen de sector is immers van groot belang. De sector zal er dan wel deze zomer uit moeten komen. Lukt dat niet, dan zal de overheid haar eigen verantwoordelijkheid moeten nemen. De VVD-fractie vindt in ieder geval dat in de loop van 1995 een breed energiedebat gevoerd dient te worden, mede aan de hand van een sterkte/zwakte-analyse over de positie van de Nederlandse energievoor– ziening in het kader van de Europese ontwikkelingen. In dat debat zal de wenselijkheid van meer marktwerking aan de orde moeten komen en zal ingegaan moeten worden op de afstemming tussen centraal en decentraal vermogen en de vraag wat in de toekomst de verhouding dient te zijn tussen produktie– en distributiesector en wat daarin de plaats van de overheid dient te zijn, met inbegrip van de democratische controle op de energievoorziening. De heer Blaauw (VVD) had in het Elektriciteitsplan een aantal zaken gemist, in de eerste plaats de inpassing van energielevering uit Midden– en Oost-Europa. Inmiddels is in Europees verband het energiehandvest ondertekend, maar de directeur van de Nederlandse Gasunie heeft al de vrees geuit dat de positie van de Nederlandse gasexport nadelig wordt beïnvloed als Rusland te zeer gaat opereren op de Duitse gasmarkt. Daarnaast speelt bijvoorbeeld de problematiek van ondergrondse opslag van gas. In Nederland is indertijd gekozen voor diversificatie van primaire energiedragers, maar door de ontwikkelingen op WKK-gebied wordt de inzet van gas vergroot en treedt bovendien vertraging op bij de opstelling van groot centraal vermogen op basis van kolen. In de tweede plaats had hij uit het plan opgemaakt dat het project in Nijmegen in tijd naar achteren wordt geschoven, omdat er waarschijnlijk onvoldoende warmte zal worden afgenomen van deze eenheid. Dit project is echter wel een wezenlijk onderdeel van de «exergie-operatie» waar al regelmatig in de Kamer over is gesproken. Hoe zal het nu in de toekomst met deze operatie gaan, mede in verband met de energiebesparing die uiteraard van wezenlijke invloed in dit geheel is? In relatie hiermee vroeg de heer Blaauw hoe het staat met bouwvoor– schriften in verband met energiebesparing. Het Elektriciteitsplan gaat toch nog uit van een toeneming van het energieverbruik in woningen, hoewel die toeneming achterblijft bij die op andere gebieden. In andere landen wordt voor ruimteverwarming, in het bijzonder van woningen, op grote
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
schaal gebruik gemaakt van daluren. In bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk zijn er al heat storage-eenheden in woningen waardoor 's nachts tegen lage tarieven elektriciteit wordt ingekocht die vervolgens overdag voor verwarming wordt ingezet. Daarnaast kan worden gedacht aan bredere toepassing van telemetrie. In het wetsvoorstel belastingen op milieugrondslag dat nog steeds bij de Eerste Kamer ligt, is voorzien in een nultarief voor het gebruik van restbrandstoffen, hetgeen vooral van belang is voor de chemische industrie. In een recent ontvangen verfijningsnotitie van de staatssecre– taris van Financiën wordt nu 1 januari 1995 als datum van inwerking– treding genoemd, terwijl indertijd in de afspraken met de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) is uitgegaan van 1 januari 1994 als ingangsdatum, hetgeen later 1 juli 1994 is geworden. Nu de inwerkingtreding weer met een half jaar is uitgesteld, is hetterecht dat de VNCI zich hierover tot de Kamer heeft gewend. Kan wellicht een tijdelijke maatregel worden getroffen, opdat toch per 1 juli 1994 het nultarief voor het gebruik van restbrandstoffen ingaat? Tenslotte zei de heer Blaauw in te stemmen met het voornemen om de kerncentrale Borssele na modificatie langer in bedrijf te houden, namelijk tot 2007, mede met het oog op de diversificatie. Wel wees hij erop dat Pechiney (een zeer grote afnemer van deze kerncentrale) problemen heeft met de tariefstelling, waar een tussenoplossing voor is bedacht en een arbitrageprocedure voor loopt. Deze tegemoetkoming aan Pechiney dreigt nu echter weer teniet te worden gedaan door de uraanheffing. Is dat werkelijk de bedoeling van de minister? Mevrouw Boers Wijnberg (CDA) merkte op dat er in de elektriciteits– wereld veel in beweging is. Zo wordt intensief overleg gevoerd over de planning, gezien het grote aantal op stapel staande WKK-projecten dat bij ongewijzigd beleid in de jaren 1998-1999 tot een fors vermogens– overschot kan leiden. Op zichzelf kan WKK alleen maar worden toege– juicht, uit een oogpunt van energiebesparing, milieu-effecten en werkgele– genheid, maar anderzijds dreigt WKK nu ook tot nadelen voor de gemeenschap te leiden in verband met het doorberekenen van kosten aan huishoudens en bedrijfsleven. Overigens had zij de indruk dat er wel zicht op is dat betrokkenen er met elkaar uit komen en dat zij inzien dat afstemming zonder meer noodzakelijk is voor een optimale elektriciteits– voorziening. De datum van 1 oktober 1994 waarop het overleg afgerond dient te zijn, moet worden gehaald, mede gezien de dringende wens om duidelijkheid te bieden aan producenten, distributiebedrijven, verbruikers en particuliere bedrijven die WKK-projecten willen starten. Duidelijk is ook dat de Elektriciteitswet moet worden verbeterd, aan de hand van de uitkomsten van de op stapel staande evaluatie, maar helderheid over de WKK-projecten hoeft zeker niet te wachten op de afronding van deze evaluatie. Omdat het voorspelde vermogensoverschot maar tijdelijk is en WKK-vermogen een flinke bijdrage levert aan energiebesparing, is een flexibele opstelling bij het uitvoeren van projecten nodig. Als bijvoorbeeld het ene project doorgaat, ligt het in de rede om nog even te wachten met de uitvoering van een ander project. Anderzijds moeten een aantal projecten wel gereed worden gehouden voor uitvoering, omdat het vermogensoverschot maar tijdelijk is en in de volgende eeuw zelfs een vermogenstekort wordt voorspeld. Mevrouw Boers was het eens met de voorgenomen levensduur– verlenging van de kerncentrale Borssele. Zij achtte het nodig dat de sector hierover duidelijkheid krijgt van de minister, ook gezien de hoge inves– tering die nodig is om deze centrale bij de tijd te houden. Het voorspelde vermogensoverschot was voor haar zeker geen reden om van levensduur– verlenging van de kerncentrale Borssele af te zien, omdat dit overschot zich voordoet in een andere periode. Bovendien wilde zij de optie van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
kernenergie openhouden, met het oog op het gewenste beleid ter zake van diversificatie, uitstoot van C02 en behoud van expertise. Alleen dan is het geloofwaardig om vanuit de Kamer te vragen, zoals regelmatig wordt gedaan, om Westeuropese expertise in te zetten voor het bevorderen van de veiligheid van kerncentrales in Midden– en Oost-Europa. Verder drong zij erop aan dat de minister aandacht blijft geven aan de kwestie-Pechiney, want een goede uitkomst is van groot belang voor de werkgelegenheid in de regio. Daarnaast had ook zij zorg over de uraanheffing. De procedure op dat punt is verre van vlekkeloos verlopen. Tenslotte vroeg zij of al iets kan worden gezegd over de teruglever– vergoeding van windenergie. Op zichzelf was zij voorstander van vervanging van subsidies door een hogere terugleververgoeding. Zij vond dat een duidelijker systeem. De heer Tommel (D66) stelde vast dat vooral in verband met de snelle realisering van WKK-vermogen nu een wezenlijk anders plan voorligt dan enige jaren geleden. Van een aantal veranderingen had hij ook met genoegen kennis genomen. Zo vond hij de overeenkomst met Electrabel zeer positief en naar méér smaken en juichte hij het toe dat de import uit Noorwegen nu 100 MW groter kan zijn. Probleem is vooral dat de snelle realisering van WKK-vermogen (een verrassend groot potentieel) nu enigszins gaat botsen met het aanwezige centraal vermogen. Hij vond dat in principe zoveel mogelijk WKK-vermogen in het net ingepast zou moeten worden, met het oog op energiebesparing en milieuwinst. Bovendien is er een aanzienlijk industrieel belang gemoeid met de bouw van WKK-projecten bij bedrijven, overigens niet alleen industrieën, maar ook bijvoorbeeld tuinbouwbedrijven. Hij vond het dan ook buitengewoon ongelukkig dat er nu problemen zijn met een aantal WKK-projecten, gezien het dreigende vermogensoverschot. Is de minister van oordeel dat de mogelijkheden die de huidige Elektriciteitswet biedt, op dit moment voldoende zijn om op dit vlak sturend op te treden? Het dreigende vermogensoverschot hangt samen met onvolkomenheden in de huidige wet. Dat kan voorlopig opgelost worden door goede afspraken tussen produktie– en distributie– sector en hij had er alle vertrouwen in dat die afspraken tot stand komen, maar daarmee wordt het fundamentele probleem niet weggenomen. Zo is het bijzonder jammer dat het WKK-project bij DSM in Geleen nu gefaseerd moet worden uitgevoerd, uitsluitend met het oog op de overschotsituatie. Overigens meende hij dat bij WKK-projecten voorrang moet worden gegeven aan die projecten waar de warmte vollédig wordt benut. Nu er potentieel zoveel industrieel WKK-vermogen aanwezig is, vond hij dat verder uitstel van de voorziene KV-Steg-eenheid te Borssele (of elders) op z'n minst als optie opengehouden zou moeten worden. Daarnaast achtte hij het logisch om niet te besluiten tot levensduurverlenging van de kerncentrale Borssele, maar integendeel deze centrale eerder te sluiten dan nu wordt voorzien en het dan ontstane vermogensgat op te vullen met industrieel WKK-vermogen dat in potentie royaal aanwezig is. Het handhaven van de kerncentrale blokkeert nu immers de inzet van WKK-vermogen en dat geldt te meer als de levensduur van de kerncen– trale zelfs nog wordt verlengd. Bovendien zijn aan levensduurverlenging zeer hoge kosten verbonden, hetgeen op gespannen voet staat met de bepaling in de Elektriciteitswet dat elektriciteit tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten moet worden geproduceerd. Aansluitend hierop herinnerde hij eraan dat bij de bespreking van het vorige plan, twee jaar geleden, de minister is gevraagd om inzicht te geven in de consequenties van levensduurverlenging van de kerncentrale voor de verbruikerstarieven. Hij vond het dan ook merkwaardig dat de minister nu in antwoord op vraag 12 zegt dat aan de Sep nadere infor– matie hierover is gevraagd. Die informatie moet toch allang voorhanden zijn, nu daar twee jaar geleden om is gevraagd en bovendien de Sep een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
vergunningaanvraag heeft ingediend en levensduurverlenging in het Elektriciteitsplan heeft opgenomen? In ieder geval leek het hem niet mogelijk om het Elektriciteitsplan in de huidige vorm goed te keuren, zolang die informatie niet beschikbaar is. Overigens merkte hij op dat bij vergunningverlening extra eisen kunnen worden gesteld, hetgeen kostenverhogend kan werken. Zo is het streven bij het veiligheidsbeleid erop gericht om te komen tot een risico van 10"* in 2000 voor bestaande installaties, maar die norm wordt niet gehaald volgens het milieu-effectrapport dat bij de vergunningaanvraag was gevoegd. Het is dan ook denkbaar dat hierdoor kostenverhoging optreedt en er zijn wellicht nog meer van die punten. De heer Tommel was bezorgd over de voorziene ontwikkeling van de windenergie. In het plan wordt rekening gehouden met 550 MW winde– nergie in 2000, terwijl de doelstelling voor dat jaar 1000 MW bedraagt en bij de bespreking van het vorige plan Kamerbreed erop is gewezen dat extra maatregelen moeten worden genomen om die doelstelling te halen. Wat is dan in de afgelopen twee jaar op dit punt gedaan? Hij vond in ieder geval dat de teruglevertarieven op een zodanig hoog niveau vastgesteld moeten worden dat de ontwikkeling van windenergie niet verder wordt gefrustreerd. Waarschijnlijk zal daarvoor wijziging van de Elektriciteitswet nodig zijn en die moet dan ook met spoed ter hand worden genomen, vooruitlopend op de evaluatie van deze wet. Verder herinnerde hij eraan dat twee jaar geleden al een calculatie voor het «exergie-project» is toegezegd. Deze is er echter nog steeds niet. Tenslotte meende hij dat door het kabinet slecht is omgegaan met de kwestie van de restbrandstoffen. Aan de VNCI is toegezegd dat de heffing op deze restbrandstoffen zou worden afgeschaft. Die afschaffing was opgenomen in een pakket voorstellen en de VNCI kan het niet helpen dat dit pakket nog steeds niet is aangenomen. Hij ging ervan uit dat hierop zal worden teruggekomen bij de plenaire behandeling van de Voorjaarsnota. De heer Crone (PvdA) zag een aantal positieve punten bij het Elektriciteitsplan, zoals de voortgang in het energiebesparingsbeleid, initiatieven rond «demand side management», prijsdifferentiatie in verband met het benutten van daluren, de voortgaande WKK-ontwikkeling, de samenwerking met België en de hopelijk verbe– terde samenwerking tussen produktie– en distributiebedrijven. Er zitten ook minpunten in het plan, zoals op het vlak van windenergie, maar al met al is er toch een groot verschil met het plan van twee jaar geleden. Er is nu zelfs het luxe probleem van overschotten. Het moratorium op WKK-projecten was onvermijdelijk, hoe jammer op zichzelf ook, gezien de dreigende overcapaciteit. Wel dient dit moratorium uiteraard zo snel mogelijk te worden beëindigd, gezien de voordelen voor het milieu en dus het uitsparen van milieukosten en de lage kosten voor de betrokken (industriële bedrijven), terwijl WKK-ontwikkeling tevens van groot belang is voor de innovatieve kracht van Nederland. Ook hier blijkt weer dat werkgelegenheid en milieu elkaar vaak meer dienen dan dat ze elkaar in de weg zitten. In feite zijn alle andere methoden van elektriciteits– opwekking dan WKK onvoordeliger uit maatschappelijk oogpunt en gezien het uitgangspunt van de Elektriciteitswet dat tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten gewerkt moet worden, dient de afweging van de voortgang van WKK niet uitsluitend binnen de elektriciteitssector zelf plaats te vinden. De heer Crone drong er dan ook op aan dat de toetsingscriteria zoals die te zijner tijd door de sector zullen worden geformuleerd, in een open overleg in de Kamer kunnen worden besproken. Kostenvoordelen en milieuvoordelen mogen niet zonder meer geblokkeerd worden door de last van overcapaciteit uit het verleden in de elektriciteitssector. Alle relevante factoren moeten in een afweging tegenover elkaar worden geplaatst en een dergelijke maatschappelijke afweging hoort niet in de elektriciteitssector alléén thuis.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
In dit verband had hij uit het antwoord op vraag 1, waar wordt gesproken over het geven van betere prijssignalen aan de markt, opgemaakt dat het de bedoeling is de WKK-terugleververgoedingen te verlagen. Als dat inderdaad de bedoeling is, komt de balans van maatschappelijke kosten en voordelen van WKK wel erg scheef te hangen. Op korte termijn had hij hier wel enig begrip voor, gezien de bestaande overcapaciteit, maar op de langere termijn hoort de afweging toch breder te zijn. Verder wees hij nog op de projecten die zijn ingediend voordat het WKK-moratorium op 1 april jl. is ingegaan. Uit de beantwoording van de vragen had hij begrepen dat deze projecten na afloop van het moratorium met voorrang zullen worden behandeld, maar hij zou graag zien dat nu al wat meer zekerheid wordt gegeven over een aantal van deze vaak veelbelovende projecten. De minister wijst er op zichzelf terecht op dat WKK «een onderdeel kan zijn van promotie van milieuvriendelijketechnologie in Oost-Europa», maar de heer Crone was hier het woordje «kan» opgevallen. Gaat het dus alleen om het openhouden van deze mogelijkheid, of gebeurt dit ook daadwerkelijk? Het gaat hier om een belangrijke win-win-situatie, waarbij enerzijds de economische ontwikkeling van Oost-Europa wordt onder– steund en anderzijds latere milieuschade wordt voorkomen. Hij ging vervolgens in op de voornemens inzake de kerncentrale Borssele. Vergeleken met de situatie van twee jaar geleden zag hij nu alleen ;naar méér redenen om deze centrale zo spoedig mogelijk te sluiten. Naast de specifieke veiligheidsaspecten die voor hem het belangrijkste waren in zijn afweging, is er nu immers ook het aspect van de overcapaciteit. De capaciteit ligt in de komende jaren steeds 40% boven de behoefte, terwijl de norm voor de reservecapaciteit op 30% ligt. Puur uit een oogpunt van capaciteit zou de kerncentrale dus gesloten kunnen worden. Verder is er het punt van de kosten. Verleden jaar heeft de minister de kosten van sluiting geraamd op 300 a 500 mln. Toen werd er echter nog van uitgegaan dat in verband met het wegvallen van de kerncentrale elders ook nieuwe capaciteit gerealiseerd zou moeten worden en dat kan nu worden nagelaten, gezien de aanwezige overcapaciteit. Alleen al daarom zullen de kosten van sluiting nu lager uitkomen dan 300 a 500 mln. Bovendien werd een jaar geleden nog uitgegaan van vrij hoge kosten van alternatieve brandstoffen (gas en kolen), maar inmiddels dalen die kosten op de wereldmarkt iedere maand verder. Gezien het jaarlijkse gebruik van de kerncentrale Borssele kan dat al snel een besparing van circa 30 mln. per jaar geven, dus in tien jaar een besparing van 300 mln. Daarnaast is bekend dat tot nu toe jaarlijks te weinig geld wordt gereser– veerd voor de afvalproblematiek van de kerncentrale en naarmate deze centrale langer openblijft, neemt dat gat in de reserveringen dus steeds verdertoe. Bovendien zijn de kosten van de afvalopslag tot nu toe steeds gebaseerd op definitieve opslag, terwijl het algemene beleid inmiddels is dat het afval terugneembaar moet zijn, hetgeen de kosten zal verhogen. Ook speelt in dit geheel de voorgenomen investering van 476 mln. Als tot sluiting wordt overgegaan, valt dit bedrag uiteraard vrij. De heer Crone wilde verder de subsidiëring van aluminiumsmelters nu buiten bespreking laten, omdat deze niet zozeer te maken heeft met de kostprijs van het produkt, maar vooral met de prijsstelling van het produkt, zodat dit punt niet aan de orde is bij een afweging van de vraag of de kerncentrale gesloten dient te worden. Tenslotte vond hij de ramingen over de levensduur van de kerncentrale wel zeer optimistisch. In 2004 is de centrale 31 jaar, in 2007 34 jaar en in 2013 zelfs 40 jaar oud. In de stukken staat weliswaar dat de centrale daarvoor is gebouwd, maar elders op de wereld is er nog geen enkele centrale van dit type die het zó lang heeft uitgehouden. Verder geldt vanzelfsprekend, zoals in de stukken van de Sep staat, dat de investering
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
van 476 mln. eerder is terugverdiend als de centrale nog langer dan 2004 of 2007 in bedrijf blijft, maar als de centrale feitelijk de geraamde levensduur niet haalt, is de investering helemaal niet rendabel. Gezien al deze punten vond de heer Crone het begrijpelijk dat de minister (antwoorden op de vragen 12 en 13) aanvullende informatie heeft gevraagd over de rentabiliteit van de voorgenomen moderniseringsin– vestering, maar hij vond het dan ook logisch dat op dit moment nog niet het groene licht kan worden gegeven voor die investering. Afrondend wees hij erop dat voor hem niet doorslaggevend is dat de kosten van sluiting van de kerncentrale nu lager blijken te liggen dan de kosten van het openhouden. Ook als de kosten van sluiting hoger zouden liggen, zou hij voor sluiting van de centrale zijn, maar nu er toch overca– paciteit is en openhouden duurder is dan sluiten, is het uiteraard gemakkelijker om tot sluiting te besluiten. Het gaat hier bovendien om een techniek die Nederland de eerstkomende jaren absoluut niet nodig heeft. De expertise op dit vlak kan behouden blijven door middel van de centrale in Dodewaard, waar die centrale trouwens ook voor is opgericht. Tenslotte onderschreef hij de al gemaakte opmerking dat er nog veel te winnen is bij Oosteuropese kerncentrales. Het leek hem dan ook veel efficiënter en voor de algemene veiligheid veel verstandiger om het bedrag van 476 mln. te gebruiken ten behoeve van het veiliger maken van die Oosteuropese centrales. Mevrouw Vos (GroenLinks) vond dat het Elektriciteitsplan een aantal goede elementen bevat, zoals nieuwe WKK-installaties, maar zag ook een aantal negatieve punten. Zo achtte zij de inzet op het punt van energiebe– sparing onvoldoende. Het plan gaat nog uit van een hoge groei van de vraag naar elektriciteit, terwijl juist het terugdringen van de vraag het primaire doel dient te zijn. Ook had zij in het plan criteria gemist aan de hand waarvan wordt beoordeeld welke produktie-eenheden worden gesloten, langer open worden gehouden of nieuw gebouwd moeten worden, en ook de antwoorden op de schriftelijke vragen hebben hier niet echt duidelijkheid over geboden. Dat blijkt in het bijzonder bij het voorstel inzake modernisering van de kerncentrale Borssele. De keuze voor die modernisering wordt niet duidelijk onderbouwd; noch op het punt van de kosten noch op het punt van milieu-aspecten had zij relevante argumenten kunnen lezen. De Sep zelf was hier trouwens aanvankelijk onderling verdeeld over. Opvallend is verder dat ook de minister nog nadere informatie van de Sep over de bedrijfseconomische aspecten wil hebben. Mevrouw Vos vond daarom dat de minister, zolang hier geen volstrekte duidelijkheid over kan worden gegeven, het Elektriciteitsplan in ieder geval niet kan goedkeuren. Uit de schriftelijke antwoorden blijkt dat de produktiekosten van één kWh uit de kerncentrale door de modernisering met 1,9 cent zullen toenemen, waardoor ze flink hoger komen te liggen dan de kWh-prijs van een kolen– of gasgestookte centrale. De afgelopen vijf jaar was de elektriciteit uit de kerncentrale trouwens ook al duurder dan die uit andere centrales; in totaal gaat het daarbij om een bedrag van enige honderden miljoenen guldens. Omdat er daarnaast ook al een vermogensoverschot is, rijst de vraag waarom de Sep eigenlijk nog tot modernisering heeft besloten. Bovendien zag mevrouw Vos kernenergie niet als een duurzame optie. Al met al meende zij dan ook dat modernisering achterwege moet blijven en dat tot sluiting van de centrale Borssele moet worden overgegaan. Dat betekent dat de minister goedkeuring aan het Elektriciteitsplan zou moeten onthouden. Zeer positief vond zij de hoge vlucht die WKK heeft genomen. Helaas is het Elektriciteitsplan nogal terughoudend op dit punt: er wordt gewezen op inpassingsproblemen en dreigende kostenstijgingen. Het leek haar dan ook van groot belang dat spoedig goede afspraken tot stand komen tussen de Sep en EnergieNed. Hoe staat het met de voortgang van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
gesprekken tussen Sep en EnergieNed en denkt de minister dat de datum van 1 oktober a.s. inderdaad wordt gehaald? Uit een oogpunt van milieurendement had zij graag gezien dat in het plan meer aandacht was besteed aan de wenselijkheid van uitbreiding van WKK. In de energiesector is discussie gaande over noodzakelijke verande– ringen, zowel met het oog op internationale ontwikkelingen als gezien de verschuiving van centraal naar decentraal vermogen. De Sep is echter zowel producent van centraal vermogen als de planner van het elektriciteitsvermogen in Nederland en mevrouw Vos had de indruk dat dit kan leiden tot een belangentegenstelling wanneer het gaat om de inzet van decentraal vermogen. De onderhandelingen tussen EnergieNed en de particuliere exploitanten van windmolens over de teruglevertarieven zijn helaas nog steeds niet tot een oplossing gekomen. Wat onderneemt de minister op dit punt? Zorgwekkend vond zij ook dat de doelstellingen voor windenergie in het jaar 2000 met het voorliggende plan zeker niet gehaald zullen worden. De heer Van der Vlies (SGP) zag het Elektriciteitsplan als een goede vooruitblik voor de eerstkomende tien jaar op de afstemming tussen vraag en aanbod, uiteraard in relatie tot het al bestaande en geplande vermogen en met als randvoorwaarde dat de elektriciteitsvoorziening geschiedt tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Omdat de SGP altijd een zo duurzaam mogelijke energie-opwekking en energie– aanwending heeft voorgestaan, is het verheugend te constateren dat inmiddels stappen in de goede richting worden gezet, zoals de spectacu– laire ontwikkeling van WKK. Deze ontwikkeling gaat zelfs zodanig snel dat enige maanden geleden een moratorium is ingesteld om de gelegenheid te hebben voor bezinning, ten einde vermogensoverschotten met alle kostengevolgen van dien te voorkomen. Op zichzelf stond hij positief ten opzichte van WKK, gezien de goede milieu-effecten en de voordelige prijs. Hij vond dan ook dat bedrijven die WKK-projecten willen opzetten, zo snel mogelijk duidelijkheid over de verdere voortgang van WKK moeten krijgen. Op het vlak van de windenergie is er een vrij groot verschil tussen de raming van de Sep en de indertijd vastgelegde doelstelling voor 2000. Inderdaad is de rentabiliteit tot nu toe relatief geringer dan waarvan indertijd werd uitgegaan, maar de minister wil toch knelpunten in de sfeer van de terugleververgoeding en de ruimtelijke ordening wegnemen. Wat is daarbij dan de concrete doelstelling van de minister? Deze vorm van energie-opwekking moet, mede met het oog op de diversificatie, kansen krijgen, zo dat maar enigszins mogelijk is. In dit verband wees de heer Van der Vlies op het vurige pleidooi van het ECN voor intensivering van het zonne-energieprogramma. Ook hier gaat het om een duurzame energie-opwekking en overheidssteun in de vorm van startsubsidies is nodig om vorderingen te maken en in de pas te blijven met de ontwikkelingen in buurlanden. Op grond van overwegingen van diversificatie, het behoud van know how en het voorkomen van kapitaalvernietiging heeft de SGP-fractie zich in het verleden steeds gekeerd tegen sluiting van de kerncentrale Borssele. Daarnaast heeft de fractie steeds gesteld dat uitbreiding van kernenergetisch vermogen alleen onder strikte voorwaarden mogelijk zou zijn (voorwaarden die nog niet zijn vervuld), maar bij Borssele gaat het niet om uitbreiding, maar om verlenging van de levensduur van bestaand vermogen. De fractie heeft op dat punt zeker geen negatieve grond– houding, maar ook bij haar zijn er de nodige vragen gerezen over de voorgenomen modernisering. In dit verband is opmerkelijk dat de Sep op 16 juni heeft geantwoord op de schriftelijke vragen, waaronder ook vragen over prijseffecten e.d., terwijl de minister bij brief van 20 juni zegt dat hij behoefte heeft aan nadere informatie van de kant van de Sep. Wat zal nu bijvoorbeeld de terugverdienperiode worden? De minister houdt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
rekening met tien jaar, maar de Sep houdt rekening met verdere verlenging van de bedrijfstijd tot na 2007, hetgeen uiteraard van grote invloed is op de rentabiliteit van het geheel. De heer Van der Vlies had uit het plan de indruk gekregen dat het zeker in de sfeer van het kleinverbruik nauwelijks meer mogelijk is nog impulsen te geven die leiden tot afvlakking van pieken in de vraag. Het zal dan ook vooral moeten worden gezocht in de sfeer van het grootverbruik en daar zijn er zeker nog wel aangrijpingspunten. Bij een bepaalde tariefstelling zou dat ook een bedrijf als Pechiney in de huidige moeilijke aluminiummarkt kunnen helpen. Verder vroeg hij of iets meer te zeggen valt over de vliegasproblematiek die kennelijk in een impasse zit. Hij was geneigd zich niet te verzetten tegen goedkeuring van het plan, indien straks een verhelderend antwoord wordt gegeven en toezeggingen worden gedaan over de knelpunten die zich aftekenen. Hij had trouwens begrepen dat het plan slechts een voorlopig plan is, nu een bijstelling is aangekondigd. Tenslotte sprak hij de hoop uit dat er spoedig voorstellen van de sector zelf over de evaluatie van de Elektriciteitswet zullen komen. Een breed debat over energie zal nodig zijn, waarbij ook de internationale ontwikke– lingen besproken zullen moeten worden. Antwoord van de minister De minister merkte inleidend op dat bij de beoordeling van het Elektriciteitsplan door het ministerie vooral is gelet op het al dan niet passen van het plan in het structuurschema, de WKK-ontwikkelingen, de kerncentrale Borssele en de duurzaamheid van de elektriciteits– voorziening. Daarbij is gebleken dat het plan past in het structuurschema en voldoet aan de in dat schema vastgelegde randvoorwaarden. Ook hij vond de WKK-ontwikkelingen in Nederland verrassend positief. Deze ontwikkelingen steken ook zeer gunstig af ten opzichte van het buitenland; Nederland is hier eigenlijk uniek in. Bovendien blijkt het zelfs mogelijk om de subsidiëring van WKK af te bouwen. In 1992 was de subsidie nog 25%, in 1993 werd dat teruggebracht naar 15%, in 1994 wordt alleen nog steun gegeven aan projecten van minder dan 20 MW en in 1995 worden uitsluitend nog zeer bijzondere projecten gesteund, zoals WKK uit biogas, restgas of huisvuil. Daarnaast tieeft WKK een belangrijke bijdrage geleverd tot energiebesparing. Hoewel de besparingsraming van de Sep in het voorliggende plan nog iets onder het streefdoel ligt (namelijk 12% ten opzichte van 14%) is dattoch al een grote verandering vergeleken met het vorige plan, toen de Sep nog vrijwel niets aan energiebesparing raamde. Anderzijds is het logisch dat, nu de WKK-ontwikkelingen zo snel gaan, er problemen optreden met het inpassen van deze ontwikkelingen. In feite gaat het dan inderdaad eigenlijk om luxe-problemen. De bespreking van deze problemen door betrokkenen vordert goed en de bewindsman ging er dan ook van uit dat de datum van 1 oktober a.s. gehaald zal worden. Naast het punt van de inpassing wordt daarbij nagegaan welke projecten prioriteit dienen te hebben en welke het meest attractief zijn uit een oogpunt van milieu en rentabiliteit. Aspecten van duurzaamheid en industriebeleid spelen hierbij uiteraard eveneens een rol. Sommige projecten zullen enige tijd «in de wachtkamer» moeten worden gezet, want het te snel inpassen van WKK-projecten leidt tot een grote overcapa– citeit met alle kostengevolgen van dien. Er zijn trouwens ook projecten bij waarbij op dit moment niet duidelijk is waar de warmte voor benut zou kunnen worden. De Kamer zal te zijner tijd uiteraard op de hoogte worden gesteld van de resultaten van het nu aan de gang zijnde overleg over de WKK-inpassing. De minister had één dezer dagen al een brief van de Sep ontvangen waarin wordt gezegd dat het overleg goed vordert en dat in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
principe al overeenstemming met EnergieNed is verkregen. In dat overleg wordt ook de participatie van distributiebedrijven in joint ventures betrokken. Hij verklaarde zich bereid de Kamer te informeren over de criteria die in de gesprekken tussen Sep en EnergieNed aan de orde zijn. Die informatie kan overigens nog niet volledig zijn, nu het overleg nog gaande is. Inmiddels wordt ernaar gestreefd WKK tot een soort exportartikel te maken, in het bijzonder ten behoeve van Oosteuropese landen. Zo is in Roemenië nu een concreet 40 MW-project opgezet vanuit het GEB Rotterdam en ook in Polen worden activiteiten in deze zin ontplooid. Inderdaad is het nodig om een visie te ontwikkelen op de structuur van de elektriciteitssector, o.a. met het oog op de komende evaluatie van de Elektriciteitswet en de Europese ontwikkelingen. Het ministerie heeft al in ruwe vorm een visie op papier gezet en daarnaast is de sector zich aan het bezinnen, met inschakeling van het bureau McKinsey als bemiddelaar. De bewindsman ging ervan uit dat er betrekkelijk veel vernieuwingen in de Elektriciteitswet zullen moeten worden aangebracht, nu er allerlei ontwikkelingen gaande zijn die enerzijds gaan in de richting van meer marktvrijheid, terwijl anderzijds ook zaken als voorzieningszekerheid op lange termijn, duurzaamheid, diversificatie en zo laag mogelijke kosten veilig gesteld moeten worden. Ingaande op de opmerkingen over de kerncentrale Borssele merkte hij eerst op dat de behandeling van de vergunningaanvraag veel meer tijd heeft genomen dan aanvankelijk werd verwacht, vooral omdat, na aftasting van allerlei mogelijkheden, is gekozen voor het volgen van de «koninklijke weg» die nu eenmaal zeer veel tijd in beslag neemt. Juist gezien dat laatste ligt het dan ook in de rede om opnieuwte bezien of de veronderstellingen die bij de vergunningaanvraag zijn gehanteerd, nog steeds gelden. Verder is op dit moment al ruim 100 mln. uitgegeven van het totale bedrag van 476 mln. dat is geraamd voor de modernisering van de kerncentrale Borssele. Het gaat bij de voorbereiding van die moderni– sering immers om een proces van vele jaren en ook al jaren geleden is de conclusie getrokken dat de kerncentrale, die al redelijk veilig is, nog veel veiliger kan worden gemaakt. Vervolgens betoogde hij dat de verlenging van de levensduur van de kerncentrale niet mag worden gekoppeld aan de voorziene overcapaciteit. Die overcapaciteit (een gevolg van de WKK-ontwikkelingen) duurt een jaar of zes, namelijk tot circa 2003, en is derhalve alweer verdwenen op het moment dat verlenging van de levensduur concreet aan de orde komt. De capaciteit van de kerncentrale is op dat moment dus zeker weer nodig en als de kerncentrale dan toch wordt gesloten of al is gesloten, zullen elders investeringen moeten worden gedaan voor nieuwe capaciteit. Ook als die nieuwe capaciteit WKK-capaciteit kan zijn, zijn daar uiteraard kosten aan verbonden. De minister zegde toe, schriftelijk een nader overzicht te geven van de verwachtingen over de overcapaciteit, resp. de tekorten in de periode tot 2007. Anderzijds moet dit punt van de overcapaciteit ook met enige relativiteit worden benaderd, want het is bijzonder moeilijk om voorspellingen te doen over een overschot of een tekort aan capaciteit, zoals het verleden wel heeft geleerd. Wel moet worden bedacht dat altijd een zeker evenwicht nodig is tussen centraal en decentraal vermogen en als alle nu op de plank liggende WKK-projecten zijn ingepast, gaat het al om circa 50% van het totale decentrale vermogen. Veel verder zal, zo meende hij, toch niet gegaan kunnen worden. De vergunning voor de modernisering is inmiddels in ontwerp gereed en met het oog hierop is ook terecht aan de Sep gevraagd om nog eens na te gaan of de indertijd gemaakte calculaties nog geldig zijn. Overigens is het uiteindelijk aan de sector zelf om een beslissing te nemen over de vraag hoe verder gehandeld dient te worden met de kerncentrale. Gezien de hoge kosten van de modernisering vond hij het echter begrijpelijk dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
10
nagegaan wordt, of het niet verstandiger is de kerncentrale dan nog drie jaar langer in bedrijf te houden. Het streefdoel voor windenergie is steeds 1000 MW in 2000 geweest. Daarbij is ook steeds aangetekend dat het bijzonder moeilijk zou zijn om dit doel te halen. De Sep gaat ervan uit dat dit niet gehaald kan worden, maar de minister was toch nog optimistisch gestemd op dit punt. Zo zijn er nu windenergiesystemen die behoorlijk werken, en zijn een aantal plaatsen voor windmolenparken geselecteerd. De teruglevertarieven zijn eigenlijk een gebed zonder eind, maar de arbitragecommissie die zich hierover buigt, zal binnenkort een besluit nemen. Hij was voornemens om, mocht die commissie er binnenkort niet uitkomen, te bezien of hijzelf de knoop zou kunnen doorhakken. Hij vond het niet terecht dat verwijten aan de regering zijn gemaakt over de kwestie van de nulheffing op restbrandstoffen. Het is immers niet de schuld van de regering dat dit onderwerp nog steeds niet door de Eerste Kamer is afgehandeld, want de regering heeft alle gevraagde stukken geleverd. Bovendien is het niet bepaald eenvoudig om de nulheffing op restbrandstoffen uit het hele pakket te lichten en daar een aparte oplossing voor te vinden, maar hij streefde ernaar dit punt toch vanaf 1 juli a.s. geregeld te hebben. Hij zegde tenslotte toe de nog openstaande vragen schriftelijk te beantwoorden. Discussie in tweede termijn De heer Remkes (VVD) nam aan dat, als het de bedoeling is dat de Kamer te zijner tijd nog vrij kan discussiëren over de criteria voor WKK die in de gesprekken tussen Sep en EnergieNed aan de orde zijn, het dan nodig is dat de minister bij de goedkeuring van het Elektriciteitsplan een aantekening in die zin maakt. Verder had hij begrepen dat bij de kerncentrale Borssele in feite sprake is van een «going concern», gelet op de vergunningprocedure en de al vrij ver voortgeschreden voorbereidingen voor de modernisering. Hij vond dat de overheid zich als een betrouwbare partner behoort te gedragen, nu de afgelopen jaren duidelijke signalen op dit punt aan de sector zijn gegeven. Hij wilde dan ook het groene licht voor die modernisering geven. Mevrouw Boers-Wijnberg (CDA) kon, alles afwegende, instemmen met de levensduurverlenging van de kerncentrale Borssele. Daarnaast vroeg zij of het mogelijk is de goedkeuring van het Elektriciteitsplan op een zodanige manier te doen dat enige flexibiliteit behouden blijft. Alleen dan heeft het immers zin dat de Kamer na 1 oktober a.s. spreekt over de voorstellen van de sector zelf, in het bijzonder op het punt van de WKK-ontwikkelingen. De heer Tommel (D66) bleef moeite houden met het opnemen in het plan van 550 MW windenergie in 2000. Dit is immers in strijd met het regeringsbeleid dat uitgaat van 1000 MW windenergie in dat jaar. Hij vond dat de minister daar op z'n minst bij de goedkeuring van het plan een aantekening bij moet maken. Omdat het proces inzake de modificatie van de kerncentrale Borssele al enige jaren loopt, vond hij het op zichzelf begrijpelijk dat er al geld is uitgegeven; de sector heeft daarin trouwens ook een eigen verantwoorde– lijkheid. Anderzijds was hij het ook niet eens met de stelling dat er niets meer te beslissen valt door de Kamer, nu er al geld is uitgegeven. De Kamer heeft tot nu toe niet ingestemd met het in bedrijf houden van de kerncentrale tot 2007 en de Kamer kan hier dus vrij een uitspraak over doen, hetgeen dan weer een signaal is naar de minister voor het al dan niet goedkeuren van het Elektriciteitsplan. Indien toch wordt besloten tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
11
modernisering van de kerncentrale (waar de heer Tommel geen voorstander van was) vond hij wel dat de centrale tot 2007 in bedrijf kan blijven. Als echter van modernisering wordt afgezien, dient de centrale éérder dan in 2004 te worden gesloten, vooral nu eenieder, ook de regering, van oordeel is dat de veiligheid van de centrale aanzienlijk verhoogd moet worden. De heer Crone (PvdA) sloot zich bij dit standpunt aan, waarbij hij overigens aantekende dat zijn vragen over de rentabiliteit van de investering tot 2007 (eri eventueel daarna) nog niet volledig waren beantwoord. Hij wilde detoegezegde nadere informatie, o.a. over een vermogensoverschot resp. een vermogenstekort in de periode tot 2007, alsnog betrekken bij zijn uiteindelijke afweging. Wel drong hij erop aan dat bij die informatie ook wordt aangegeven door welke factoren een vermogensoverschot resp. vermogenstekort dan wordt veroorzaakt. Mevrouw Vos (Groenünks) onderschreef de opmerking van de heer Tommel over de raming voor windenergie. Verder vroeg zij of de minister voornemens is het Elektriciteitsplan goed te keuren, inclusief de moderni– sering van de kerncentrale Borssele. Indien dit het geval is, was zij van plan voor te stellen het verslag van het mondeling overleg op de agenda van de Kamerte plaatsen. De heer Van der Vlies (SGP) was bijzonder benieuwd hoe de minister denkt te gaan handelen met de goedkeuring van het Elektriciteitsplan, nu van allerlei kanten wordt gevraagd om daarbij voorbehouden of aanteke– ningen te maken. Wat is in dat kader de precieze betekenis van de slotzin van het antwoord op vraag 13? De minister ging er zonder meer van uit dat het mogelijk is om bij de goedkeuring van het plan een aantekening te maken over de te zijner tijd te bespreken criteria voor verdere WKK-ontwikkeling, aan de hand van de voorstellen uit de sector zelf. In reactie op de nadere opmerkingen over windenergie wees hij erop dat het wel vaker voorkomt dat de sector zelf andere verwachtingen heeft dan de politiek. Dat was bijvoorbeeld het geval met energiebesparing. Zelf bleef hij op 1000 MW windenergie in 2000 mikken, maar het is op zichzelf natuurlijk mogelijk dat dit niet gehaald wordt. De nadere informatie van de Sep over de modernisering van de kerncentrale zal uiteraard ook aan de Kamer worden verstrekt. Zijn intentie was om tot goedkeuring van het Elektriciteitsplan over te gaan, als deze informatie en de nadere informatie van de Sep over de WKK-ontwikkelingen bevredigend is. De Elektriciteitswet bood hem trouwens verder weinig mogelijkheden om anders te handelen. De voorzitter van de commissie, Vos De griffier van de commissie, Van Overbeeke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 758, nr. 3
12