Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1994–1995
23 526
Houtvoorziening van Nederland
Nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 31 januari 1995 Hierbij doe ik u een beleidsnotitie over de houtvoorziening van Nederland uit buitenlandse bronnen (geı¨mporteerd hout) toekomen. Deze notitie is aangekondigd in en vormt een vervolg op de notitie inzake de houtvoorziening van Nederland uit binnenlandse bronnen, die u bij brief van 29 november 1993 door mijn ambtsvoorganger is toegezonden (kamerstuk 23 526, nummer 1), tezamen met het rapport «Onderzoek naar de houtvoorziening in Nederland» van april 1993. De vaste Commissie voor Economische Zaken heeft op 7 december 1993 besloten om beide notities gezamenlijk te behandelen. De Minister van Economische Zaken, G. J. Wijers
5K0204 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
1
INHOUD Hoofdstuk:
Pagina
0
Inleiding
3
1
Beleidsimplicaties EZ
3
2
Opzet en betekenis
4
3
De actuele situatie met betrekking tot de herkomst van het in ons land geı¨mporteerde hout
5
4
Verwachte vraag naar hout in ons land
8
5
Beschikbaarheid van hout uit het buitenland: voorzieningsfactoren * de mogelijkheden van het bos * invloed van overheid en maatschappij * internationale arbeidsverdeling * de prijs van hout
10 10 11 11 12
Beschikbaarheid van hout uit het buitenland: ontwikkeling van de afzet en verwerking * kwantitatieve factoren * kwalitatieve ontwikkelingen * tropisch hout * verbreding duurzaamheidseis * overige invloed milieubeleid
14 14 15 15 17 18
Een actueel beeld van de beschikbaarheid van hout in de wereld * ontwikkelingen in belangrijke exportgebieden * ontwikkelingen in belangrijke importgebieden * gevolgen voor beschikbaarheid van hout
19 20 21 22
Conclusies met betrekking tot de toekomstige houtvoorziening
24
6
7
8
1 2 3
Bijlagen1 Lijst van afkortingen en begrippen Grafieken en tabellen Tropisch houtstromen in Nederland
1
Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
2
HOUTVOORZIENINGSPLAN (HVP) Notitie inzake het beleid van het Ministerie van Economische Zaken met betrekking tot de voorziening van Nederland met hout en houtprodukten uit buitenlandse bronnen 0. Inleiding Deze notitie is aangekondigd in en vormt een vervolg op de notitie «De Nederlandse houtvoorziening uit binnenlandse bronnen», die op 29 november 1993 door de Minister van Economische Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is gestuurd (kamerstuk 23 526, nr. 1). De daarin verwoorde beleidsvisie over bos en hout in Nederland wordt thans verbreed tot de internationale houtmarkt, met als invalshoek de houtvoorziening van ons land op langere termijn. Ook voor de (historische) aanleiding en (actuele) achtergrond kan worden verwezen naar de Inleiding van de eerdere notitie van 1993. Als motief voor het opstellen van deze vervolgnotitie heeft centraal gestaan, de daar ook al genoemde grote afhankelijkheid van Nederland van hout en houtprodukten uit het buitenland. Met name is gekeken naar lange-termijnontwikkelingen op de internationale houtmarkt, welke zijn geanalyseerd in het «Onderzoek naar de houtvoorziening in Nederland» (Ministerie van Economische Zaken, april 1993) en in studies naar de beschikbaarheid van hout in de wereld, die de Stichting Bos en Hout (SBH; zie voor gebruikte afkortingen bijlage 1) in opdracht van Economische Zaken (EZ) vanaf 1983 heeft verricht. 1. Beleidsimplicaties EZ Het beleidskader van de notitie met betrekking tot de houtvoorziening uit binnenlandse bronnen is o´o´k uitgangspunt voor het beleid, dat door het Ministerie van EZ wordt gevoerd ten aanzien van hout uit het buitenland. Daarbij staat de beleidsverantwoordelijkheid van dit ministerie voor het goed kunnen functioneren van de houtverwerkende sector (houthandel en -industrie) in ons land voorop, alsook het principe om dit te stimuleren vanuit de verwerkingsproblematiek van het hout. Binnen- en buitenlands hout vormen daarbij twee complementaire en in principe gelijkwaardige bronnen, die de Nederlandse houtverwerkende industrie in staat moeten stellen om naar internationale maatstaven gemeten concurrerend te zijn. Voor de uitvoering van dit beleid kan met name gebruik worden gemaakt van bestaande instrumenten in het kader van het industrie- en technologiebeleid. Deze instrumenten zijn generiek (dit wil zeggen ten behoeve van in principe alle sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven) opengesteld. Dit houdt in, dat EZ voor de houtvoorziening uit buitenlandse bronnen in deze notitie ge´e´n specifiek aanvullend beleid formuleert, evenmin als dit voor het inlandse hout het geval is geweest. Wel geldt parrallel aan de vorige notitie, dat er in principe toch ruimte is om in te haken op actuele ontwikkelingen waarop marktpartijen initiatieven nemen, indien deze mede de ondernemingsvoorwaarden van de houtverwerkende industrie verbeteren. Als voorbeeld is te denken aan de aldaar genoemde maatregelen om de marktwerking voor hout te verbeteren, bijvoorbeeld door de uitvoering van ketenprojecten. Deze projecten kunnen immers zowel op binnen- als op buitenlands hout betrekking hebben. Speciaal voor hout uit buitenlandse bronnen is tot slot van belang het handelspolitieke beleid van het Ministerie van EZ, dat is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
3
gericht op het oplossen van knelpunten die zich voordoen in het vrije internationale handelsverkeer. In de lijn van het bovenstaande kan het beleid van EZ als volgt op hoofdpunten worden aangegeven: ∗ ten aanzien van de verwerking van binnen- e`n buitenlands hout: kennis- en technologiestimulering, zowel door ondersteuning van concrete projecten als door samen met de marktpartijen nieuwe wegen zoeken om het technologisch onderzoek in de sector op een hoger peil te brengen; ∗ stimulering van de verwerking van (binnen- e`n buitenlands) hout in Nederland door bevordering van een goed investeringsklimaat voor buitenlandse ondernemingen die zich hier willen vestigen, maar ook voor nieuwe toepassingen, zoals de inzet van oud hout bij de elektriciteitsopwekking, waarvoor in de vorige notitie al een toenemende aandacht is gesignaleerd; ∗ stimulering van kennis omtrent vraag- en aanbodontwikkelingen op de internationale houtmarkt onder meer door de gesubsidieerde werkzaamheden op dit terrein door de SBH. Een optimale kennis- en informatiestructuur moet ook op specifieker niveau kansen en bedreigingen beter zichtbaar maken, zodat de houtverwerkende sector tijdig maatregelen kan nemen om zich aan te passen aan veranderingen op de houtmarkt, waaronder eventuele voorzieningsproblemen; ∗ interventie en overleg: ad hoc wordt vanuit EZ zonodig actie ondernomen, gericht op het beı¨nvloeden van beleidsvoornemens en instrumenten van andere overheden, in het belang van gezonde concurrentieverhoudingen voor het Nederlands bedrijfsleven en een goede werking van de houtmarkt in ons land. Voor geregelde afstemming en overleg vormt de Overleggroep Houtvoorziening en Houtproduktie een goed medium. Deze OHH, waarin rijksoverheid en organisaties rond de houtmarkt overleggen, is onlangs uitgebreid met onder meer het Ministerie van VROM en voor een periode van vier jaar opnieuw ingesteld; ∗ ondersteuning van concrete samenwerkingsprojecten, die in de regel meerdere geledingen van de bedrijfskolom hout omvatten. In de notitie over binnenlandse bronnen zijn als voorbeelden al genoemd: houtketenprojecten en het opzetten van een centrale houtbank, hetgeen zoals opgemerkt niet beperkt hoeft te blijven tot inlands hout. Deze projecten kunnen ook speciaal betrekking hebben op de gevolgen van internationale ontwikkelingen voor de Nederlandse houtvoorziening. Te denken is aan onderzoek naar de gevolgen voor de Nederlandse houtverwerkende sector («bedrijfseffectentoets») van de eis, dat hout straks alleen nog maar uit duurzaam beheerde bossen mag komen, alsook naar een systeem voor certificering van dat hout; ∗ eventueel nodige handelspolitieke interventies op bovengenoemde of andere aspecten met betrekking tot hout en houtprodukten. 2. Opzet en betekenis Deze notitie vormt het sluitstuk van het proces, dat enkele jaren geleden onder de werktitel Houtvoorzieningsplan is gestart met het in de Inleiding genoemde onderzoek naar de houtvoorziening van ons land. De output van dit proces, in de vorm van visie en informatie beoogt een bijdrage te leveren aan versterking van de produktie, handel en verwerking van hout in ons land. Dit kan ertoe bijdragen dat de Nederlandse bosbouw, rondhouthandel en rondhoutverwerkende industrie in de toekomst hun beslissingen optimaal afstemmen op het totaal van de houtmarkt. Deze notitie is dus nadrukkelijk vanuit de optiek houtvoorziening en -gebruik opgezet. Mede van belang voor de houtvoorziening zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
4
uitkomsten van discussies die in andere kaders, zoals het natuur- en milieubeleid, worden gevoerd. Deze zijn als marktgegevens al zo goed mogelijk in de analyse verwerkt. Verder lopen presentatie en indeling waar mogelijk parallel aan de notitie over de houtvoorziening uit binnenlandse bronnen en worden herhalingen zoveel mogelijk vermeden. 3. De actuele situatie met betrekking tot de herkomst van het in ons land geı¨mporteerde hout Het begrip hout omvat in deze notitie in principe alle grondstoffen en halffabrikaten van hout, te weten rondhout, gezaagd hout, fineer, houten platen en pulp (houtvezels en celstof) voor de fabricage van papier. Eindprodukten voor de consumentenmarkt blijven buiten beschouwing, omdat deze niet van directe betekenis zijn voor de houtvoorziening van het Nederlandse houtverwerkende bedrijfsleven. Import van papier- en kartonprodukten wordt we`l meegerekend, omdat deze hoofdzakelijk bestaat uit halffabrikaten die, na een meestal korte levensduur als krant of verpakking, als grondstof weer dienst doen voor de fabricage van nieuwe produkten. Het totale volume van in Nederland geı¨mporteerde hout en houtprodukten heeft sinds 1965 een duidelijke trendmatige toename te zien gegeven. In 1990 was het niveau 90% hoger dan in 1965. In figuur 1 van bijlage 2 wordt deze stijging in miljoenen m3 aangegeven, waarbij alle houtprodukten zijn omgerekend in rondhoutequivalenten, dit wil zeggen de hoeveelheden rondhout waaruit die produkten worden gemaakt. Deze methode is ook op andere plaatsen in deze notitie gehanteerd. Het totaal aan hout en houtprodukten uit het buitenland in waarde uitgedrukt (6 a` 7 miljard gulden per jaar) wordt als importstroom alleen maar overtroffen door fossiele energiedragers, met name olie. De stroom van hout en houtprodukten is afkomstig uit veel verschillende landen. Naar herkomstgebied heeft deze import zich verhoudingsgewijs als volgt ontwikkeld: gebied Europa: totaal w.v.: Noord-Europa EU-landen* Noord-Amerika Rusland Zuidoost-Azie¨ Afrika overige gebieden samen totaal
1965
(%)
73
1990
(%)
73 58 15
32 41
9 5 1 3 9
11 4 7 1 4
100
100
* EU in deze notitie nog exclusief Zweden, Finland en Oostenrijk tenzij anders vermeld.
In een periode van 25 jaar hebben er zich dus enkele belangrijke verschuivingen voorgedaan, vooral met betrekking tot de herkomst van Europees respectievelijk tropisch hout, zonder dat er sprake is geweest van een absolute schaarste aan hout! Dat een relatieve vermindering in deze tabel nog ge´e´n afname van het volume hoeft te betekenen (gezien de hierboven opgemerkte gestadige groei door de jaren heen van de absolute hoeveelheden) wordt geı¨llustreerd door figuur 2 van bijlage 2. Op pagina 4 van de eerste houtvoorzieningsnotitie is een beknopte houtbalans voor ons land opgenomen, op basis van gegevens uit 1990 en uitgesplitst naar produktgroepen. Hieronder worden deze produktgroepen in het kort besproken. De daarbij vermelde cijfers corresponderen met
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
5
genoemde houtbalans, zij het dat het nu om cijfers uit het jaar 1992 gaat (onder «verbruik» wordt de binnenlandse consumptie verstaan).
Rondhout (import: 653 000 m3; verbruik: 1 223 000 m3) De grondstof hout in haar meest pure vorm maakt nog maar 4 a` 5% uit van onze totale import van hout en houtprodukten. Hiervan komt minder dan een kwart gedeelte uit de tropen waarvan het meeste uit West-Afrika, waar hout groeit dat bijzonder geschikt is voor onze waterbouw. Verder komt ons rondhout vrijwel alleen nog maar uit de EU. De voorheen relatief grote stroom van naaldhoutstammen uit Rusland en NoordEuropa is tussen 1970 en 1980 praktisch geheel opgedroogd. De zwaardere rondhoutsoorten zijn bestemd voor de zaag- en fineerindustrie; het overige is met name vezelhout, dat met het resthout uit zagerijen en dergelijke wordt gebruikt voor de fabricage van papier en vezelplaten. Gezaagd hout (import: 3 296 000 m3; verbruik: 3 306 000 m3) Dit hout is met name bestemd voor de timmer- en meubelindustrie, voor de bouw en de emballage- en palletindustrie. Noord-Europa vervult nog altijd een belangrijke rol als leverancier van gezaagd naaldhout. Wel heeft de EU vanaf 1980 een groter marktaandeel verworven: vooral uit kostenoverwegingen werd steeds meer gebruik gemaakt van gezaagd naaldhout en goedkope spaanplaatprodukten uit EU-landen. In 1993 bestond 77% van het geı¨mporteerde gezaagd hout uit naaldhout, 17% uit tropisch hardhout, voornamelijk afkomstig uit Zuidoost-Azie¨ (Maleisie¨) en 6% uit niet-tropisch hardhout (uit EU-landen en Noord-Amerika). Houten platen (import: 1 616 000 m3; verbruik: 1 561 000 m3) Het gaat hier met name om spaanplaten en gelaagde gelamineerde platen (triplex), alsmede in mindere mate om vezelplaten en dergelijke, bestemd voor de bouw en de meubel- en deurenindustrie: Spaanplaten (import: 711 000 m3; verbruik: 693 000 m3) betrekt ons land bijna volledig uit Belgie¨ en Duitsland, waar een moderne industrie onder andere rondhout uit Nederland verwerkt tot spaanplaten voor de Nederlandse markt. Triplex (import: 625 000 m3; verbruik: 571 000 m3), waartoe ook multiplex behoort (zie bijlage 1) komt voor circa 1/3 deel uit respectievelijk ZuidoostAzie¨, Noord-Amerika en de EU. In het eerste gebied is enige tijd geleden Indonesie¨ sterk opgekomen als exporteur, in de plaats van Zuid-Korea. Vezelplaten (import: 247 000 m3; verbruik: 257 000 m3) komen in toenemende mate uit de EU, waar voorheen Noord-Europa een vooraanstaande positie als leverancier innam. Er zijn in de categorie houten platen in de afgelopen tijd enkele nieuwe produkten op de markt gekomen, zoals het medium density fibreboard (MDF), dat ons land voornamelijk uit andere EU-landen importeert, met name uit het Verenigd Koninkrijk, Ierland (leveren samen de helft van het totaal) en Duitsland. Een ander voorbeeld is het oriented structural board (OSB), een oorspronkelijk Noordamerikaans produkt, dat nu ook veel wordt geproduceerd in Schotland. Het ligt in de lijn der verwachting, dat dit produkt binnen enkele jaren het grootste deel van het geleverde triplex uit Noord-Amerika zal vervangen. Verder zullen in deze produktgroep steeds meer nieuwe materialen geheel of gedeeltelijk worden vervaardigd uit gerecyclede materialen. Tot slot wordt fineer (import: 33 000 m3; verbruik: 40 000 m3) ook tot deze produktgroep gerekend. Het gaat daarbij in volume weliswaar om kleinere hoeveelheden, maar de waarde is relatief erg hoog. Veruit het meeste komt uit Portugal, terwijl het Westafrikaanse okoume´ voor de triplexfabricage is te noemen als het belangrijkste produkt dat van buiten de EU komt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
6
Pulp (import: 668 000 ton; verbruik: 796 000 ton). Papier en karton (import: 2 469 000 ton; verbruik: 3160 000 ton) Het verbruikcijfer van papier- en kartonprodukten is inclusief de geı¨mporteerde pulp, nodig om deze produkten te maken. Er is hier dus enigszins sprake van dubbeltelling. De import van pulp voor de papierfabricage is steeds meer afkomstig uit andere EU-landen (in 1992: 26% van onze import) en ook hier is het ten koste gegaan van de positie van Noord-Europa. Toch zijn Zweden (17% van onze import) en Noorwegen (7%) belangrijke leveranciers gebleven. De meeste pulp komt uit Noord-Amerika: uit de USA 26% en uit Canada 11% van onze import. Zoals in de vorige notitie is opgemerkt, ontbreekt er in ons land een celstoffabriek voor de papierfabricage. Dit halffabrikaat moet daardoor geheel uit het buitenland komen. Wel worden door onze industrie verse houtvezels verwerkt in de produktie van houthoudend papier, maar dit geeft een andere produktkwaliteit dan indien eerst de houtstof uit de vezels wordt gehaald. Het ontbreken van een eigen celstofproduktie geeft de Nederlandse papierindustrie enerzijds me´e´r onafhankelijkheid in het voortraject van de produktie, wat een grotere flexibiliteit met zich meebrengt bij de inkoop van grondstoffen, maar geeft anderzijds een grotere afhankelijkheid van de wereldmarktprijzen voor pulp, wat bij snelle stijging van deze prijzen een nadeel kan zijn. Papier- en kartonprodukten komen voornamelijk uit Europese landen, waarbij Noord-Europa met name relatief veel van het in ons land benodigde krantenpapier levert, zij het dat het aandeel uit de EU groeiend is. Van de overige papier- en kartonprodukten komt circa e´e´n helft uit EU-landen en de andere helft uit Noord-Europa en Noord-Amerika. Tot zover is het volgende beeld ontstaan: ∗ ons land betrekt uit een groot aantal landen, verspreid over de hele wereld, een breed scala van houten grondstoffen en halffabrikaten. Veruit het meeste (bijna driekwart) is afkomstig uit Europese landen; ∗ gedurende de laatste 10 jaar is het relatieve aandeel van landen uit de EU in onze houtvoorziening sterk toegenomen. Dit is met name ten koste gegaan van Noord-Europa, waar ge´e´n rondhout meer vandaan komt. Wel is Noord-Europa nog altijd onze belangrijkste leverancier van gezaagd naaldhout en papier- en kartonprodukten. Sinds de recente devaluatie van de Zweedse kroon en de Finse mark is de concurrentiepositie van Noordeuropees hout weer een stuk verbeterd. Nu deze landen ook deel uitmaken van de EU geeft de houtbalans van de unie (15 landen) uiteraard een ander beeld te zien en is er binnen deze unie sprake van grote regionale verschillen tussen het dichtbevolkte westen en zuiden enerzijds en dunner bevolkte, bosrijke oostelijke en (vooral) noordelijke landen anderzijds; ∗ hoewel de importstromen van ons land een grote spreiding te zien geven, kan er per produktgroep een top-drie van belangrijkste leveranciers-landen worden aangegeven, te weten van: – rondhout: Belgie¨, Duitsland en West-Afrika, – gezaagd hout: Zweden, Finland en Maleisie¨, – houten platen: Belgie¨, Duitsland en de USA, – pulp: de USA, Zweden en Portugal, – papier en karton: Duitsland, Finland en Zweden; ∗ landen, die hun relatieve aandeel in onze import hebben kunnen vergroten, hebben dit kennelijk te danken aan een specialisatie waarmee zij zich op onze markt manifesteren. Voorbeelden: Belgie¨ (spaanplaat) Portugal (fineer), Verenigd Koninkrijk en Ierland (MDF), Indonesie¨ (triplex), West-Afrika (hout voor waterbouw). Met name de loon- en transportfactor in de kostprijs van de verschillende produkten en de beschikbaarheid van voldoende grondstof op langere termijn zijn van belang voor de beslissing op welke lokatie er nieuwe investeringen plaatsvinden. Echter, voor kwalitatief hoogwaardige
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
7
produkten met veel toegevoegde waarde is de afstand tot onze markt niet prohibitief. Ook zien we dat landen onze markt hebben gepenetreerd, die evenmin als ons land kunnen bogen op een rijke eigen traditie als producent en verwerker van hout (zoals het VK, Ierland en in mindere mate Belgie¨ en Portugal); ∗ het lijkt erop dat Nederland sinds het tijdperk van de houten schepen zich geen specilisatie in hout heeft verworven, of het zou bijvoorbeeld de fabricage van klompen moeten zijn. Een toekomstige specialisatie moet worden gezocht in de richting van: kennisintensief, grond- en loon-extensief, recyclingtechnologie. Kansrijk zijn bedrijven, die zich in hoge mate specialiseren en dit op technisch geavanceerde en op internationale markten georie¨nteerde wijze realiseren; ∗ toenemende rol van Oost-Europa is nog niet in de cijfers terug te vinden, maar deze is in een aantal marktsegmenten (emballage, tuinhout, paalhout) wel reeds duidelijk aanwezig of bezig zich te ontwikkelen. Nederlandse bedrijven ondervinden daarvan sterke prijsconcurrentie en verliezen marktaandeel. 4. Verwachte vraag naar hout in ons land De toekomstige behoefte van ons land aan hout uit het buitenland bestaat per definitie uit het deel van de binnenlandse vraag naar hout, waarin niet wordt voorzien uit binnenlandse bronnen. Dit is inclusief de vraag van de Nederlandse industrie naar hout voor de verwerking in produkten ten behoeve van de export. In de notitie van 1993 zijn al trends aangegeven van de verwachte binnenlandse vraag naar hout, met name voor zover van belang voor de inlands-houtmarkt (voor de ontwikkeling in de periode 1960–1990 zie figuur 3 van bijlage 2). Verwacht wordt een trendmatige groei van de behoefte aan hout als gevolg van bevolkingsgroei, de waardering over een brede linie van hout als weinig milieubelastend en veelzijdig materiaal en het milieubeleid, gericht op stimulering van gebruik van vernieuwbare grondstoffen, met name in de bouw. Voor de toekomstige vraag naar hout heeft de SBH op basis van gegevens van het Timber Committee (TC) van de Verenigde Naties (ECE, Gene`ve) enkele scenario’s ontwikkeld (zie: Onderzoek naar de houtvoorziening van Nederland, Den Haag, april 1993, pagina 97 en 98). Daaruit blijkt, onder meer op basis van ervaringen uit het verleden, dat het een hachelijke zaak is om tot een goede voorspelling voor de langere termijn te komen. Een stijging van 11% per jaar voor het verbruik van het totaal aan hout en houtprodukten in ons land, ligt tussen het hoge en lage scenario van de SBH in en lijkt daarmee geen roekeloze aanname te zijn. Zo zal enerzijds de vraag als gevolg van de hierboven genoemde factoren de neiging hebben om sterker te stijgen, maar mag er anderzijds van worden uitgegaan dat hout effectiever zal worden gebruikt door stijging van kosten en prijzen, milieumaatregelen en nieuwe technologische ontwikkelingen als reaktie daarop. Wat is nu het gevolg voor de importafhankelijkheid van ons land, indien de vraag trendmatig met 1% per jaar toeneemt? Uitgaande van een binnenlands verbruik van hout en houtprodukten in 1990 van 14 mln m3 (rondhoutequivalenten, exclusief oud papier), groeit de vraag in ons land dan naar 15,5 mln m3 in het jaar 2000. Bij een eigen voorziening van 17%, waar de regering naar wil streven aan het begin van de volgende eeuw, betekent dit dat er 2,6 mln m3 uit binnenlandse bronnen en 12,9 mln m3 uit het buitenland moet komen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
8
Dezelfde rekensom ook gemaakt voor de jaren 2025 en 2050, aangenomen dat de voorziening uit binnenlandse bronnen dan naar 20 respectievelijk 25% moet zijn gegroeid, leidt tot het volgende overzicht. Scenario voor de houtbehoefte van Nederland bij een vraagtoename van 1% ieder jaar (in mln m3 rondhoutequivalenten; alle bronnen, exclusief oud papier):
totaal verbruik, waarvan uit binnenland uit buitenland
1990
2000
2025
2050
14 8%= 1,12 92%= 12,88
15,5 17%= 2,6 83%= 12,9
20 20%= 4 80%= 16
25 25%= 6,25 75%= 18,75
Dit betekent, dat in de eerstkomende jaren de importbehoefte niet substantieel hoeft te stijgen, indien het streven met betrekking tot toename van de houtvoorziening uit binnenlandse bronnen wordt gerealiseerd. Na verloop van tijd zal een groei van het binnenlands verbruik toch weer leiden tot een groter importvolume, ook al zou de voorziening uit eigen bronnen volgens plan toenemen. Ons land heeft in dit scenario medio komende eeuw circa 50% hout me´e´r uit het buitenland nodig ten opzichte van 1990! Om de toename van de vraag naar hout te illustreren, wordt gewezen op de volgende mogelijkheden en kwaliteiten van hout: ∗ hout als constructiemateriaal, bijvoorbeeld rondhout gebruikt als heipaal of ducdalf. Gezaagd hout en houten plaatmaterialen worden gebruikt in wanden, vloeren, daken, deuren, meubelen, verpakkingen, pallets enzovoort. In de afgelopen decennia is de keuze steeds meer uitgevallen in het voordeel van andere, veelal nieuwe materialen, ten aanzien waarvan veel meer technologische ontwikkeling hebben plaatsgevonden. Het Ministerie van VROM wil in het kader van de Beleidsverklaring Milieu-taakstellingen Bouw 1995 (BMB ’95, opgesteld medio 1993 in overleg tussen overheid en bouwpartners in het kader van het Milieuberaad Bouw) weer een ruimere toepassing gerealiseerd zien van vernieuwbare grondstoffen, in het bijzonder hout. Als de taakstelling terzake (zie ook pagina 23 van deze notitie) wordt bereikt, kan dit tot een extra vraag leiden naar duurzaam geproduceerd hout van omgerekend naar m3 gezaagd hout, circa 100 a` 150 000 m3 per jaar, dit is 3 a` 5% van het huidige verbruik van gezaagd hout; ∗ hout voor de vezelproduktie en cellulose. Uit houtvezels worden harden zachtboard en daarop gebaseerde varianten gemaakt. Het al eerder genoemde MDF is een voorbeeld van een nieuw en hoogwaaardig produkt, dat in korte tijd een vaste plaats op onze markt heeft veroverd. Dit materiaal is bijzonder geschikt voor de meubelindustrie, die hiermee tevens het fabricageproces kan moderniseren. Cellulose blijft onmisbaar voor de produktie van papier, hoe hoog de inzet van oud papier ook is geworden. Houtvezels in papier kunnen weliswaar een aantal (5 tot 7) keren worden hergebruikt, maar hebben toch een eindige levensduur. De vezelstroom in de papier- en kartonproduktie moet daardoor aanhoudend worden ververst met nieuwe houtvezels, die ook nodig zijn om kwalitatief hoogwaardige produkten voor specifieke markten te kunnen fabriceren; ∗ hout als energiedrager. Het begrip «brandhout» krijgt een nieuwe dimensie, nu er steeds meer plannen zijn om hout na verpoedering of vergassing bij te stoken in electriciteitscentrales of in te zetten bij kleinschalige electriciteitsopwekking. Met name oud, gebruikt hout dat minder geschikt is voor industrie¨le recycling en mogelijk ook dunningshout uit onze bossen lijken hiervoor in aanmerking te komen; ∗ hout voor nieuwe toepassingen, ten behoeve van nieuwe markten. Het kan daarbij gaan om geheel nieuwe produkten, dan wel om verdringing van andere materialen uit bestaande produkten. Een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
9
voorbeeld van dit laatste zijn de wieken van windturbines die, uit hout vervaardigd, over uitstekende eigenschappen blijken te beschikken. Op het gebied van produktontwikkeling lijkt er in hout nog zeer veel te bereiken. Men hoeft geen helderziende te zijn om te constateren, dat bovengenoemde produktcategoriee¨n, te weten energie, meubelen, timmer- en constructiematerialen, papier en verpakkingen, op langere termijn zeer belangrijk zullen blijven in ons consumptiepatroon. De rol van hout hierin kan nog toenemen, indien de mogelijkheden van dit materiaal op het gebied van milieu en duurzaamheid vooral met me´e´r technologische inspanningen worden aangegrepen. De houttechnologie staat nog in de kinderschoenen. De uitgaven aan houtresearch in ons land zijn miniem (0,18% van de omzet) en zouden aanzienlijk moeten stijgen om op het mondiale gemiddelde te komen, terwijl dit gemiddelde nog aanmerkelijk beneden dat in andere sectoren ligt! Bij dit alles hangt de samenstelling van onze importbehoefte sterk samen met de investeringen, waartoe houtverwerkende bedrijven in ons land bereid en in staat zijn. In de notitie van 1993 is reeds aangegeven, dat er in principe plaats is voor celluloseproduktie in ons land op basis van nieuwe, milieuvriendelijke technieken, die relatief kleinschalig kunnen worden toegepast. Ook is het tegen de achtergrond van de marktvraag en de actuele beschikbaarheid van hout in ons land niet gelukkig en niet terecht, dat de produktie van houten plaatmaterialen uit ons land is verdwenen. Zolang deze situatie niet verandert, zullen deze produkten uiteraard geheel uit het buitenland moeten blijven komen. 5. Beschikbaarheid van hout uit het buitenland: voorzieningsfactoren Voor de houtvoorziening van ons land uit buitenlandse bronnen is op de eerste plaats de ontwikkeling van het aanbod (produktie en oogst) van hout in de wereld van belang. Dit aanbod wordt steeds sterker beı¨nvloed door factoren buiten de bosbouw en houthandel, met name door maatschappelijke invloeden en overheidsbeleid. Op de tweede plaats is van belang, de ontwikkeling van de vraag naar hout in de rest van de wereld. Dit wordt behandeld in de volgende paragraaf. Het aanbod van hout in de wereld wordt met name bepaald door:
De mogelijkheden van het bos Terwijl de omvang van het bosareaal in ontwikkelde landen een toenemende tendens te zien geeft, neemt het in (arme) ontwikkelingslanden van jaar op jaar af. In ontwikkelde landen is voor verdere groei van het bosareaal belangrijk, dat de concurrentiepositie van bosbouw ten opzichte van die van landbouw sterker wordt. De mede door overheidssubsidies opgejaagde produktie in de landbouw heeft de afgelopen tijd in dichtbevolkte industrielanden een grote claim op de grond gelegd en de (per hectare) minder produktieve bosbouw als economische activiteit naar de achtergrond verdrongen. In ontwikkelingslanden vormt de toenemende behoefte aan landbouwgrond een probleem. In verband met de lage produktiviteit van de landbouw, die daar met verouderde methoden wordt bedreven, wordt er veel tropisch bos verbrand om aan cultuurgrond te komen. Volgens de laatste gegevens van de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) zijn er op de gehele aarde nog bijna 3 miljard hectaren bos aanwezig, ongeveer 50–50 verdeeld over
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
10
ontwikkelings- en industrielanden. De grootste vier landen, te weten de voormalige Sovjetunie, Canada, Brazilie¨ en de USA bezitten samen 57% van het totaal. De wereldhoutoogst bedraagt 3,5 miljard m3 per jaar, waarvan ruim de helft uit brandhout bestaat. Dit brandhout meegerekend, gebruiken de ontwikkelingslanden me´e´r hout dan de industrielanden. In de ontwikkelingslanden heeft 81% van het geoogste hout als bestemming brandhout. In de industrielanden is dit 16%. De oogstmogelijkheden worden niet overal ook benut. Zo kan er uit bestaande bossen in midden en noordelijk Europa me´e´r hout worden gehaald, is al geconstateerd in het rapport «De beschikbaarheid van hout» (SBH, 1991). Recente gegevens versterken deze visie en indiceren voor (delen van) dit gebied een potentie¨le oogsttoename van 20%. Daarnaast kunnen nieuwe bossen me´e´r hout opleveren, bijvoorbeeld door betere teelttechnieken. Door een verdere ontwikkeling van plantageteelt zal naar verwachting vooral het aanbod van hout voor de vezelproduktie groter kunnen worden.
Invloed van overheid en maatschappij op bos en hout Overheden kunnen door fiscale maatregelen en subsidies de aanleg en exploitatie van bos stimuleren of afremmen. Als eigenaars en beheerders van bossen treden zij vaak ook zelf op als belangrijke marktpartijen en kunnen, zoals hierna nog ter sprake zal komen, invloed uitoefenen op de prijsvorming van hout. Overheden kunnen ook besluiten, de export van het rondhout aan banden te leggen, teneinde te bevorderen dat een groter aandeel van de toegevoegde waarde van de verwerking van hout tot eindprodukten ten goede komt aan de eigen economie. Zoals we nog zullen zien, zullen houtverwerkende industriee¨n in ontwikkelde landen ook wel uit eigen beweging kunnen besluiten om (delen van) produktieprocessen over te plaatsen naar de derde wereld. De ontwikkeling van deze «local processing» geeft houtverwerkende industriee¨n groeikansen in gebieden waar veel hout wordt geproduceerd in de bossen. Overheden kunnen randvoorwaarden stellen aan de exploitatie van bestaande bossen, al dan niet na hiertoe door natuur- en milieugroepen onder druk te zijn gezet. Internationaal is er een tendens om me´e´r bestaand bosareaal het accent natuur te geven, waardoor de exploitatiemogelijkheden voor de houtmarkt van bossen worden beperkt. Ook kunnen er, bijvoorbeeld ter bescherming van bosvoorkomens elders in de wereld of ter voorko´ming van aantasting van eigen bossen door schadelijke ziektekiemen en dergelijke uit het buitenland, beperkende voorwaarden worden gesteld aan het hout of de houtprodukten die er in een land worden geı¨mporteerd. Tot slot kunnen overheden direkte invloed uitoefenen op het areaal bos via het ruimtelijke ordeningsbeleid, waardoor aan grond bepaalde bestemmingen kan worden gegeven, of via het landbouwbeleid.
Internationale arbeidsverdeling Zoals hiervoor al is opgemerkt, zullen er mede door technologische ontwikkelingen steeds meer houtbewerkingen kunnen plaatsvinden in houtexporterende landen. Local processing (bewerken van het rondhout in het gebied waar het ook is gekapt) kan efficie¨nt blijken uit een oogpunt van loon- en transportkosten en bovendien passen in het economisch ontwikkelingsproces van bepaalde landen met een toenemende kennis, scholing en investeringsmogelijkheden (onder andere op het gebied van duurzaam bosbeheer en logistieke infrastructuur).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
11
Het zal hierbij in eerste instantie voornamelijk gaan om primaire bewerkingen met een grootschalig karakter, die ook om logistieke reden bij voorkeur in de nabijheid van het bos dienen te worden uitgevoerd, zoals het zagen en drogen en het verchippen of verpulpen van hout. Toch vinden er in de herkomstlanden van hout al meer verdere bewerkingen plaats, zoals het schaven en profileren. Een voortzetting van deze tendens kan betekenen dat er in de toekomst in derde landen ook kant en klare produkten, bijvoorbeeld kozijnen en deuren, op specificatie worden gemaakt. Daarvoor is wel nodig, dat er internationale afstemming en samenwerking (bijvoorbeeld in joint ventures) op het gebied van technische normering en certificering tot stand komen. Als deze trend doorzet, zullen houtprodukten steeds meer vanuit de houtexporterende landen (voor zover daar goede basisvoorwaarden aanwezig zijn voor industrie¨le ontwikkeling) op de markt worden gebracht door grote internationaal opererende ondernemingen, die van daaruit in principe alle landen van de wereld kunnen bedienen. Immers, het is in zulke landen mogelijk om relatief dichtbij de produktieen oogstlokaties van hout moderne ondernemingen te vestigen en een goede logistiek op te zetten. Daarbij zal het aandeel van duurzaam geproduceerd hout en houtprodukten in het internationale handelsverkeer steeds groter worden. Het opzetten van certificering voor duurzaamheid zal nog enige tijd vergen, wat een onzekere factor kan worden voor het aanbod op de wereldmarkt. Met name Indonesie¨ en Maleisie¨ hebben al een exportpositie opgebouwd op het gebied van respectievelijk triplex en gezaagd hout. In gevallen waarin een keuze mogelijk is, zal er eerst een goede afweging moeten worden gemaakt tussen enerzijds de voordelen van waardetoevoeging in derde wereldlanden en anderzijds de nadelen in de vorm van commercie¨le risico’s, die een grote afstand tot de afzetmarkt nu eenmaal met zich meebrengt. Argumenten vo´o´r handhaving of uitbreiding van houtverwerking in westerse industrielanden zijn: goede afstemming met de specifieke behoeften van bepaalde categoriee¨n afnemers vereist nabijheid van de consumentenmarkt; het aanbod van primaire grondstof verbetert door gerealiseerde bosuitbreidingsprogramma’s in industrielanden; een betere benutting van deze inlandse bronnen is mogelijk met behulp van technologische ontwikkelingen; waar het gaat om hoogwaardige produkten of produktieprocessen, is de loonfactor in de kostprijs relatief laag en last but not least: een hoge consumptiedichtheid vormt de beste bron van secundaire grondstoffen. Moderne produktieprocessen, die vooral zijn gericht op her- en efficie¨nter gebruik van hout door recycling in de keten, kunnen juist gedijen in de buurt van belangrijke gebruiksplaatsen van houtprodukten.
De prijs van hout Bij hout is er in principe sprake van vrije handel, waarbij de wereldmarkt de lokale houtprijs bepaalt. Door de veelheid van aanbieders en het ontbreken van een beurs is er echter geen sprake van een «wereldmarktprijs». Weliswaar geldt ook bij hout, dat de prijs een functie is van beschikbaarheid en vraag, maar deze factoren worden zoals gezegd niet op een centrale plaats (beurs) met elkaar geconfronteerd en vertaald in een «officie¨le» prijsnotering. Wel kan worden gesteld, dat de houtprijzen met name worden beı¨nvloed door de grootste exporteurs en landen, die het hout tegen de laagste kostprijs kunnen aanbieden. Hierbij zijn Noord-Amerika, Noord-Europa en (tot voor kort) Rusland dominant. Deze gebieden nemen van de totale wereldexport van rondhout en gezaagd hout respectievelijk 42% en 70% voor hun rekening.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
12
Door de gecompliceerde relatie tussen vraag en aanbod verloopt de prijsvorming van rondhout sinds jaar en dag nı`et als die van de meeste bulkprodukten (in casu: neerwaartse prijsdruk zolang het aanbod ook maar een fractie hoger is dan de vraag en een scherpe prijsreaktie als de vraag groter wordt dan het aanbod). Daar komt met name de laatste tijd bij , dat de verhandelde volumes steeds minder het karakter hebben van bulk. Over het geheel genomen hebben in de afgelopen tijd twee belangrijke factoren een matigend effect gehad op de prijsontwikkeling van het rondhout, te weten het feit dat dit nog in grote hoeveelheden in de bossen aanwezig is en de lage prijspolitiek van grote bosbezittende landen. Met name Canada heeft deze lijn lange tijd vastgehouden, ter bescherming van de voor de economie van dat land zo belangrijke houtverwerkende industrie. Een bijkomende reden voor dit beleid kan zijn, dat de toetredingsdrempel voor kleine aanbieders op de houtmarkt relatief laag is. Nederland, met zijn open economie en grote afhankelijkheid van buitenlands hout en houtprodukten, verkeert niet in de positie om een gerichte prijspolitiek op het gebied van (inlands) hout te voeren. Het maximum niveau van de rondhoutprijzen wordt in sterke mate bepaald door de prijzen van de produkten die daaruit worden gemaakt. Deze produktprijzen worden op hun beurt aanzienlijk beı¨nvloed door de internationale marktsituatie. Voor vrijwel alle belangrijke groepen rondhout en houtprodukten geldt namelijk dat ze over de hele wereld worden verhandeld. Fabrikanten van houtprodukten in de belangrijke importgebieden zoals West-Europa, worden geconfronteerd met een sterke concurrentie van landen met een omvangrijke houtkap en een belangrijke export van hout en houtprodukten. De kostprijs van hun produkten waarmee de fabrikanten in die landen te maken hebben, bepaalt hun minimum verkoopprijs; onderdeel van die kostprijs is de prijs waarvoor zij hun rondhout moeten inkopen. Zoals gezegd is het mogelijk, dat die prijs geen goede afspiegeling is van de normale marktsituatie, omdat zij in zekere mate is beı¨nvloed door de specifieke bospolitiek, boseconomie en bosexploitatie in de belangrijkste exportgebieden (beleidsinvloeden aan de aanbodkant), of door de gevolgde grondstoffenen industriepolitiek (voorzieningsfactoren aan de verwerkingskant). Uiteraard is er ook een verband tussen de kwaliteit van het hout en zijn prijs. Zodra de prijs te hoog wordt, zullen verwerkers van rondhout proberen uit te wijken naar mindere kwaliteiten. Wil men prijzen vergelijken, dan moet men dus kijken naar de ontwikkeling van strikt omschreven sortimenten. Dit wil niet zeggen, dat de prijsvorming in elk kwaliteitsegment op zichzelf staat. In tegendeel, er is een sterke onderlinge afhankelijkheid van de prijzen in de verschillende rondhoutassortimenten. Als bijvoorbeeld de prijs van spaan- en vezelhout daalt doordat er in verhouding tot de vraag een te groot aanbod is, zullen ook de prijzen van de hoogwaardiger sortimenten (papierhout, kisthout) onder druk komen te staan. Stijgende houtprijzen in de wereld hebben in de zestiger jaren tot substitutie van traditionele houtprodukten door fineer en houten platen en door andere materialen geleid. Daarnaast braken er op het gebied van houtverwerking nieuwe technische ontwikkelingen door die een grotere efficiency mogelijk maakten, bijvoorbeeld betere zaagtechnieken voor dunner rondhout en lijm- en vingerlastechnieken. Medio tachtiger jaren is er een periode aangebroken van stabilisatie van houtprijzen in de wereld. De houtprijzen op de Nederlandse markt hebben deze ontwikkeling in grote trekken ook te zien gegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
13
Zijn de houtprijzen in de jaren tachtig over het algemeen niet of slechts matig gestegen; in de komende tijd zal dit veranderen op grond van het volgende: ∗ de beschikbaarheid van tropisch hout op de internationale markt zal afnemen, want tropische landen zullen me´e´r nodig hebben voor hun eigen verbruik en steeds meer alleen nog maar bereid zijn om houten halffabrikaten en eindprodukten te exporteren. Ook door een toename van de vraag, met name in Azie¨, zal tropisch hout dan schaarser en duurder worden; ∗ meer in het algemeen zal de beschikbaarheid van a`lle hout op de internationale markten beperkt kunnen worden door beschermingsmaatregelen op grond van milieu- en natuurbeleid; ∗ de kosten van oogst en export zullen toenemen als gevolg van met name logistieke en klimatologische omstandigheden (zoals in Rusland) en van investeringen, die nodig zijn om duurzaam bosbeheer te verwezenlijken. Dit schaarser en duurder worden van het aanbod betekent, dat o`f er hogere prijzen moeten worden betaald, o`f dat de vraag zich aanpast door uit te wijken naar andere houtsoorten, verwerkingstechnieken of materialen (of er treedt een combinatie van deze gevolgen op). In bijna alle marktsegmenten is de dalende tendens van de houtprijzen intussen al omgebogen in een stijgende. 6. Beschikbaarheid van hout uit het buitenland: ontwikkeling van de afzet en verwerking
Kwantitatieve factoren Vooral een groei van welvaartspeil en bevolking veroorzaakt in het algemeen een toename van de vraag naar hout. Daarnaast speelt een rol, in hoeverre er alternatieve materialen en produkten aanwezig zijn. De FAO en het TC, die onderzoek op dit terrein hebben verricht, verwachten een gemiddelde jaarlijkse stijging van tenminste 1,5% van de vraag naar hout in de wereld. Hoe groot het effect van dit groeigetal over een reeks van jaren kan zijn, geeft het hiervoor berekende 1%-scenario voor ons land al aan. Een me´e´r dan gemiddelde groei zal plaatsvinden in landen, waar het verbruik nu nog onder dat van de westerse wereld ligt. Met name de zich dynamisch en expansief ontwikkelende economiee¨n in Zuidoost-Azie¨ doen een toenemend beroep op de houtvoorraden in de wereld, terwijl de huidige ontwikkelingslanden en andere economiee¨n die er zeer slecht aan toe zijn (zoals in Oost-Europa) een grote potentie¨le inhaalbehoefte kennen. De gevolgen van de economische hervormingen in Oost-Europa en de voormalige Sovjetunie op de internationale houtmarkt zijn duidelijk merkbaar. Terwijl er veel wordt geklaagd over prijsbederf door goedkope importen uit sommige van deze landen, zullen er zich veel nieuwe kansen voordoen, door de enorme inhaalbehoefte die daar is aan houtprodukten. Zo zijn er in Duitsland grote bouwprogramma’s op gang gekomen, waar ook Nederlandse aannemers en bouwtoeleveranciers van kunnen profiteren. Uiteraard kan ook hierbij de opmerking worden gemaakt, dat deze groei van de vraag voor hout uit het bos enerzijds wordt gedempt door bevordering van hergebruik en recycling, maar anderzijds versterkt door nieuwe toepassingsmogelijkheden voor hout. Een bijzondere ontwikkeling, die in de vorige notitie ook al aan de orde is gekomen, is de inzet van hout voor energiedoeleinden. Niet alleen in ons land wordt in deze richting gedacht. Zo is men in Zweden al vergevorderd met de techniek voor conversie van biomassa in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
14
electriciteit en bestaan er in Belgie¨ plannen voor de inzet van (50 000 ton) gebruikt hout. Zwitserland wil 40 000 ton kolen vervangen door 70 000 ton bouw- en sloophout. Als in een aantal landen zulke proefprojecten naar wens verlopen, zal deze gebruiksmogelijkheid van hout een grote extra zuigkracht kunnen uitoefenen op de onderkant van het houtaanbod, te weten op hout van kleine afmetingen en gebruikt hout.
Kwalitatieve ontwikkelingen De verwachting is, dat er nog veel technologische ontwikkelingen mogelijk zijn, die de verwerking en toepassing van hout zullen verbeteren. Zoals op pagina 12 is opgemerkt, zijn de researchinspanningen op het gebied van hout echter laag in vergelijking met die in andere sectoren. Het gevolg van het beschikbaar komen van nieuwe technieken zal zijn, dat er dan minder rondhout nodig is om tot hetzelfde volume aan produkten te komen, of dat aan het rondhout een hoogwaardiger toepassing kan worden gegeven dan nu het geval is. Hout zal hierdoor in een betere concurrentiepositie kunnen komen ten opzichte van andere materialen, wat stimulerend kan werken op de vraag naar hout. Voorbeelden van nieuwe ontwikkelingen zijn te vinden op het gebied van fragmentering en van verbetering van de interne structuur van hout. Fragmentering, door het hout eerst te vervezelen, snijden, verpoederen, verchippen, schillen of te lamelleren, maakt een efficie¨nte benutting met behulp van moderne produktieprocessen mogelijk van de grondstof hout. Er zijn ook technieken in ontwikkeling waarmee de interne structuur op een bepaalde manier wordt gewijzigd, zodat het laagwaardig hout wordt getransformeerd in hoogwaardig materiaal, dat is te vergelijken met tropisch hardhout. Vindt er tevens een verdichting van het materiaal plaats dan vereist dit wel een grotere input van rondhout. In vergelijking met hout dat uit de tropen komt, staan daar bijvoorbeeld weer kostprijsen bosbouwtechnische voordelen tegenover, zoals een kortere groeitijd en grotere gebruiksmogelijkheden voor dunner hout. Een doorbraak van de toepassing van zulke technieken op industrie¨le schaal mag in de komende jaren worden verwacht. Als voorbeelden worden genoemd de uit research van Shell afkomstige «PLATO»-techniek (thermisch verdichtingsproces) en het acetyleren (chemisch proces). Een ander terrein waarop de ontwikkelingen zich snel voltrekken, is dat van de verwerking van hout van dunne afmetingen en van recycling-hout in nieuwe produkten, bijvoorbeeld bouwmaterialen. Daarvoor worden geheel nieuwe produktieprocessen ontwikkeld, zoals op basis van vormpers- en extrusietechnieken, waarbij ook is te denken aan combinaties met eerdergenoemde technieken. Alles bij elkaar is het de verwachting, dat door technologische vernieuwingen de mogelijkheden van hout groter zullen worden ten opzichte van andere materialen, die de afgelopen decennia terrein hebben gewonnen. In het ene geval zal deze substitutie niet meer omgekeerd kunnen worden, in het andere zal blijken dat hout door zijn specifieke kwaliteiten als natuurlijk materiaal toch weer terrein herovert. Een ander gevolg van technologische ontwikkelingen kan zijn, dat de produktievernieuwing die daaruit voortvloeit vervolgens leidt tot een ander kostenpatroon, met mogelijke gevolgen bijvoorbeeld voor beslissingen over local processing in de produktieketen.
Tropisch hout Aanvankelijk werd tropisch hout in ons land slechts op beperkte schaal gebruikt. Zo werden diverse Afrikaanse en Zuid- en Middenamerikaanse soorten in massieve vorm, voor decoratieve doeleinden toegepast.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
15
Okoume´ uit Afrika werd gebruikt voor de fabricage van triplex en enkele Aziatische soorten, zoals meranti, in massieve vorm ook voor constructies. Vanaf de zestiger jaren is het gebruik van tropisch hout in ons land sterk toegenomen, na actieve promotiecampagnes door Maleisie¨ (gezaagd hout) en Indonesie¨ (triplex). Thans bestaat circa 7% van het totale Nederlandse importvolume van hout en houtprodukten uit tropische soorten, waarvan de belangrijkste stromen zijn (zie ook bijlage 3): ∗ gezaagd tropisch hout, hoofdzakelijk meranti, voornamelijk voor verwerking tot ramen en deuren. Bijna een kwart van de import wordt weer gee¨xporteerd naar ons omringende landen; ∗ triplex, hoofdzakelijk voor afwerking in de bouw. De import van rondhout is minder groot en bestaat vooral uit azobe´ dat hoofdzakelijk wordt verzaagd ten behoeve van de waterbouw en okoume´, dat belangrijk is voor de produktie van fineer. De gangbare tropische houtsoorten hebben een aantal uitgesproken kwaliteiten. Zij zijn foutvrij en sterk en hebben een gelijkmatige structuur, wat belangrijk is voor de verwerking. Voor de consument is met name aantrekkelijk, dat de produkten een fraai uiterlijk hebben en weinig onderhoud behoeven. Bepaalde tropisch hardhoutsoorten zijn bij uitstek geschikt voor de waterbouw. Door een uitzonderlijk grote duurzaamheid kunnen deze soorten namelijk zonder toevoeging van conserveringsmiddelen ook in een nat milieu tientallen jaren mee. Daarbij is, door de grote stamlengte en de sterkte van het hout, een efficie¨nt materiaalgebruik mogelijk. Tropisch hout is dan ook een belangrijk materiaal geworden voor de «droge» bouw, in de vorm van deuren, ramen, meubelen, trappen en dergelijke en voor de «natte» bouw, in de vorm van beschoeiingen, bruggen en sluizen. Door een opeenstapeling van oorzaken, zoals de behoefte van de locale bevolking aan brandhout en landbouwgrond, de houtoogst en de verstedelijking, is er in een aantal tropische landen een situatie ontstaan, waarin me´e´r bos verdwijnt dan er bijgroeit en wordt herplant. Als dit lang doorgaat, kan hierdoor het mondiale ecosysteem en het klimaat uit balans worden gebracht en de biodiversiteit onomkeerbaar worden verminderd. Deze bedreiging vormt de keerzijde van de overigens positieve eigenschappen van tropisch hout als materiaal, waaronder de hiervoor genoemde op het gebied van milieu. De gebleken aantasting van het areaal tropische regenwouden heeft de discussies op gang gebracht over aan het gebruik van tropisch hout te stellen beperkende maatregelen. Zeker in ons land heeft de gedachte postgevat, dat er hoe dan ook zo snel mogelijk moet worden bijgedragen aan het behoud van tropische regenwouden, door ons eigen gebruik te beperken tot tropisch hout dat afkomstig is uit duurzaam beheerde bossen. Het streven om deze beperking al vanaf eind 1995 te laten ingaan, is vastgelegd in het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud (maart 1991). Om dit te kunnen realiseren, heeft de Nederlandse overheid met een aantal betrokken partijen een convenant tropisch hout opgesteld. Ons land loopt daarin echter vijf jaar vo´o´r op hetgeen internationaal is afgesproken in het kader van het Internationale Tropisch Hout Overleg (ITHO). De invloed van het beleid ten aanzien van duurzaam bosbeheer is reeds merkbaar in de vorm van substitutie in bijvoorbeeld de Nederlandse timmerindustrie van tropisch hout door andere houtsoorten en een grote
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
16
aandacht van houtresearch voor niet-tropische houtsoorten. Nieuwe afwegingen moeten daarbij worden gemaakt tussen verschillende (tropische en niet-tropische) houtsoorten. Deze ontwikkeling is overigens niet alleen het directe gevolg van de veranderende voorzieningssituatie in de tropisch hout leverende landen en het daarmee verband houdende beleid, maar vloeit ook voort uit een reaktie van het publiek (consumenten) op de problematiek rond de tropische regenwouden.
Verbreding duurzaamheidseis Enkele belangrijke tropisch hout producerende landen hebben laten weten, de eenzijdig op tropisch hout gerichte maatregelen en speciaal het hanteren door ons land van strakkere tijdschema’s terzake dan in internationaal verband afgesproken, als een vorm van concurrentievervalsing te beschouwen. Als gevolg daarvan zijn er inmiddels internationaal initiatieven genomen, om de duurzaamheidseis te verbreden tot in principe alle houtsoorten. Dan gaat het dus niet meer alleen om de grofweg 1 miljoen m3 tropisch, maar ook om de 12,5 miljoen m3 overige, hout en houtprodukten uit het buitenland voor de Nederlandse markt. De grote afhankelijkheid van hout en houtprodukten uit het buitenland brengt echter met zich mee dat ons land, om ook aan de (verbrede) duurzaamheidseis te kunnen voldoen, in hoge mate is aangewezen op ontwikkelingen in andere landen. In grote houtproducerende gebieden zoals Noord-Amerika en Scandinavie¨ wordt overigens al veel aandacht besteed aan duurzaam bosbeheer. Een verbreding van de duurzaamheidseis tot in principe alle houtsoorten, waarbij het dus gaat om de bulk van onze houtvoorziening, kan echter een spanningsveld veroorzaken ten opzichte van het al elders genoemde beleid van VROM, gericht op stimulering van het gebruik van hout als vernieuwbare grondstof. Het georganiseerde Nederlandse houtbedrijfsleven heeft actief meegewerkt aan de totstandkoming van het convenant tropisch hout, nadat het in het verleden al de voorkeur had uitgesproken voor een dergelijke vorm van zelfregulering bij convenant, boven bijvoorbeeld een door de overheid op te leggen heffingensysteem voor tropisch hout. Lopende dit proces zijn er vanuit de bos- en houtsector echter ook signalen afgegeven over de mogelijke schaduwzijde van de aanpak die de convenantspartners voorstaan, in casu van de verbreding en van het vasthouden aan een strakker tijdschema dan internationaal is afgesproken. Daarbij is gewezen op factoren zoals: ∗ het is nog heel moeilijk, om te bepalen wat voor de diverse gebieden en houtsoorten onder duurzaam beheer moet worden verstaan en om te komen tot een adequaat uitvoerings- en controˆlesysteem terzake; ∗ voor sommige toepassingen zijn nog geen alternatieven bekend; voor andere toepassingen hebben bekende alternatieven weer andere milieubezwaren; ∗ tijd is nodig voor technologische aanpassingen van produktieprocessen en voor marktacceptatie van alternatieve produkten; ∗ bedrijven, die geheel afhankelijk zijn van de realisatie van duurzaam bosbeheer in het buitenland, kunnen niet aan de Nederlandse eis voldoen en moeten dan de produktie bee¨indigen. Het voorgaande betekent, dat aandacht voor het convenant tropisch hout en de verbredingsdiscussie samen behoort te gaan met aandacht voor de mogelijke consequenties hiervan voor de houtvoorziening en daarmee voor de positie van het houtverwerkend bedrijfsleven van ons land, dat in totaal meer dan 50 000 arbeidsplaatsen omvat. Er dient
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
17
daarom, voordat het nationaal tot concrete maatregelen komt, een bedrijfseffectentoets te worden uitgevoerd naar de mogelijke gevolgen van deze maatregelen. Overigens past het in het beleid van EZ op het gebied van deregulering, dat een oplossing ten aanzien van «duurzaam bosbeheer» zoveel mogelijk tot stand komt langs de lijn van zelfregulering. De voorkeur gaat daarbij uit naar een op Europees niveau afgestemde oplossing. Samengevat zal EZ enerzijds uit handelspolitieke overwegingen bijdragen aan het tegengaan van een eventuele handelsdiscriminatie en in die zin deelnemen aan de verbredingsdiscussie, maar anderzijds aandacht vragen voor (onderzoek naar) de mogelijke gevolgen hiervan voor de Nederlandse houtvoorziening en -verwerking.
(Overige) invloed van het milieubeleid op de houtmarkt Het milieubeleid zal over het geheel genomen goede kansen bieden voor de toepassing van hout in zijn kwaliteiten als vernieuwbare en recyclebare grondstof. Implementatie van milieunormen kan in de praktijk echter ook bij hout en houtprodukten tot verstoringen van bestaande concurrentieverhoudingen leiden. Bedreigingen op korte termijn kunnen evenwel, zeker voor hout, met de nodige inspanning worden omgezet in kansen op de langere termijn. Onderstaand worden enkele voorbeelden geschetst van bedoelde fricties en kansen. Ter uitvoering van het milieubeleid ten aanzien van houtverduurzaming is een Plan van Aanpak opgesteld, waarin overeenstemming is bereikt tussen het Ministerie van VROM en de industrie over een emissiereductie voor creosoteerbedrijven van 90% in 1995 ten opzichte van 1985. Om deze doelstelling te kunnen bereiken, moesten Nederlandse houtverduurzamingsbedrijven investeren in kostbare milieutechnologie. Voordat dit kon worden gerealiseerd, werden de afzetmogelijkheden voor verduurzaamd hout als oeverbescherming echter verminderd als gevolg van beperkende maatregelen door enkele waterkwaliteitsbeheerders. Daarmee dreigde een belangrijk marktsegment weg te vallen en een stuk financie¨le basis voor genoemde investeringen. Indien dit de continuı¨teit van de Nederlandse houtverduurzamingsindustrie in gevaar brengt, kan een onbedoeld gevolg van deze maatregel zijn, dat er me´e´r verduurzaamdhoutprodukten uit het buitenland zullen komen. Een ander voorbeeld van marktfricties als gevolg van het milieubeleid speelt zich af op het gebied van verpakkingen en de inzet van oud papier in de produktie van nieuw papier. Onder andere het in Duitsland gevoerde verpakkings- en afvalbeleid heeft ook in ons land grote gevolgen gehad. Niet alleen is de uitwerking slecht geweest voor met name de Nederlandse industrie van houten pallets en emballages, maar ook droeg het bij aan een aardverschuiving op de grondstofmarkt voor de papier- en kartonindustrie, namelijk een sterke toename van de inzet van oud papier en een daarmee gepaard gaande daling van de inzet van hout. De gevolgen daarvan voor de bosbouw en de bedrijvigheid daar omheen zijn gevoelig geweest, te meer daar er al sprake was van een stagnerende houtafzet en prijsval. De laatste tijd zijn er signalen, die duiden op een herstel van de marktverhoudingen mede door de aantrekkende conjunctuur. In ons land is de komende tijd onder andere van belang het milieubeleid ten aanzien van het bouw- en sloopafval. Een Implementatieplan Bouwen Sloopafval (IBS) is door het Ministerie van VROM in overleg met een breed draagvlak van de bouwsector opgesteld. In het kader van dit plan moet een door VROM met ingang van 1 januari 1995 beoogd verbod op
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
18
het storten en verbranden van herbruikbaar bouw- en sloopafval worden gerealiseerd, te weten door preventie (zodat er in het jaar 2000 5% minder bouw- en sloopafval ontstaat ten opzichte van autonome ontwikkelingen) dan wel door hergebruik van bouw- en sloopafval (90% hergebruik in het jaar 2000). Op het gebied van preventie zullen met name na de eeuwwisseling nieuwe bouwtechnieken een steeds belangrijker rol gaan spelen. Daardoor moet het ook beter mogelijk worden om houten materialen direct herbruikbaar te maken. Hierbij is te denken aan toepassing van demontabele bouwdelen zoals platen, planken, balken, deuren en raamwerken. Voorzover na bouw- en sloopprocessen houtafval ontstaat, wordt in het kader van het IBS beoogd, dit zo goed mogelijk voor hergebruik te bewerken. Dit zal ook worden gestimuleerd, doordat de kosten voor het storten en verbranden van niet-herbruikbaar verklaard bouw- en sloopafval hoger zullen worden. Ook wordt er in het IBS aandacht besteed aan onderzoek naar de afzetmogelijkheden van secundaire materialen, elementen enzovoort uit bouw- en sloopafval, waaronder die van hout en het daadwerkelijk benutten van die afzetmogelijkheden. Op het gebied van hout lopen er in het kader van het IBS al verschillende onderzoeken naar processen die kunnen leiden tot hergebruik van hout door herbewerking van in de bouw gebruikte platen of planken, of door opwerking van bijvoorbeeld houtsnippers naar spaanplaat. Aantrekkelijke nieuwe kansen voor hout worden geboden door het milieubeleid dat is gericht op stimulering van toepassing van vernieuwbare grondstoffen in de bouw. De in de BMB ’95 geformuleerde beleidslijn ten aanzien van het gebruik van hout in de bouw is verwoord in de taakstelling, dat het gebruik van niet-tropisch hout in de bouw in 1995 zal zijn toegenomen met 20% ten opzichte van 1990. Op pagina 11 is aangegeven, tot welke extra vraag naar hout dit kan leiden. Het behoeft geen betoog, dat ook (een deel van) de Nederlandse bos- en houtketen daarvan kan profiteren, als en voor zover deze kan voldoen aan de eisen die bestuurlijk en technisch worden gesteld. Om het inzicht hierin te verhogen en maatregelen en acties ter implementatie voor te bereiden, wordt er onder auspicie¨n van de Stuurgroep Milieuberaad Bouw een onderzoek gehouden naar het gebruik van hout in de bouwketen. 7. Een actueel beeld van de beschikbaarheid van hout in de wereld Van de totale oogst aan hout, exclusief brandhout, komt ongeveer 1/3 in de vorm van hout en houtprodukten op de wereldhoutmarkt terecht (dit is 550 mln. m3). De rest is ten behoeve van het binnenlands verbruik van de produktielanden. Dit eigen verbruik is in de afgelopen decennia overigens nauwelijks toegenomen. Ook de wereldwijde export van rondhout is (sinds de zeventiger jaren) niet toegenomen en heeft nu zelfs de neiging te dalen. De export van houtprodukten is (met name vanaf 1980) explosief gestegen. De belangrijkste producenten en tevens exporteurs van hout en houtprodukten bevinden zich in Noord-Amerika, Noord-Europa annex de voormalige Sovjetunie en Zuidoost-Azie¨. Grote importeurs zijn de EU, Japan en de USA, terwijl China zich snel in die richting ontwikkelt. Verdeling van export en import van hout en houtprodukten over de wereld (in procenten van het totaal, naar gegevens uit de periode 1987–1989; inclusief interne handel, exclusief brandhout, zie ook figuur 4 en 5 van bijlage 2):
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
19
export (%) Noord-Amerika w.v. USA Canada voormalige Sovjetunie Europa (zonder Sovjetunie) w.v. Europese Unie Noord-Europa overige landen Japan Azie¨ (zonder Japan) Afrika (zonder Zuid-Afrika) Latijns-Amerika overige landen totaal
import (%)
38
21 14 24
7 36
19 2 0,7 46
14 16 6 0,4 10 1 3 4,6 100
37 4 5 15 12 2 2 1,3 100
Ontwikkelingen in belangrijke (netto-) exportgebieden: Canada, dat na de voormalige Sovjetunie de meeste bossen heeft, is het belangrijkste exportland, met name op het gebied van gezaagd hout, pulp, papier en karton. De overheidsinvloed is groot en komt met name tot uiting in kunstmatig laag gehouden prijzen van het rondhout en limitering van de kap. Ondanks een systeem van plafonnering van de jaarlijkse oogst door vaststelling van de zogeheten Allowable Annual Cut, neemt de druk van natuur- en milieugroepen om minder te oogsten toe. Hierdoor moet rekening worden gehouden met voorzieningsproblemen (het zal meer moeite kosten om de verwerkingscapaciteit en exportvraag van hout uit eigen bossen te blijven voorzien). Een ander gevolg is, dat er me´e´r moet worden geı¨nvesteerd in de bosbouw. Dit zal onvermijdelijk leiden tot prijsverhogingen. Ook zal Canada zich door dit alles meer gaan richten op export van produkten met een hoge toegevoegde waarde. Noord-Europa is een van de belangrijkste netto-exporteurs, vooral op het gebied van gezaagd hout, pulp, papier en karton en zou het hout, dat het nu (voor de produktie van pulp) ook importeert, in principe uit eigen bossen kunnen betrekken. De rol van dit gebied op de internationale houtmarkt in de toekomst hangt met name af van de mate, waarin de eigen houtvoorraden ook werkelijk zullen worden gebruikt. De voormalige Sovjetunie heeft de meeste bossen, maar kampt met grote problemen ten aanzien van oogst en verwerking van het hout. Deze verlopen niet efficie¨nt en worden bemoeilijkt door ongunstige klimatologische en logistieke omstandigheden. De binnenlandse markt heeft nog een grote inhaalbehoefte aan houtprodukten. Ook het grote exportpotentieel wordt door dit alles niet benut. Het is moeilijk om een betrouwbaar beeld te krijgen van de houtmarkt in de voormalige Sovjetunie, dat potentieel een van de belangrijkste rondhoutleveranciers is. Zuidoost-Azie¨ is de vierde netto-exporteur, maar ziet deze positie bedreigd door een snelle vermindering van het bosareaal. Belangrijkste veroorzaker daarvan is de landbouw (door zwerflandbouw en permanente omzetting van bos- in landbouwgrond), naast de commercie¨le bosexploitatie zelf. Daarom wordt bijvoorbeeld in Indonesie¨, dat na Brazilie¨ over de meeste tropische regenwouden beschikt en op de wereldmarkt een opvallende opmars heeft gemaakt als exporteur van houten platen, voortvarend gewerkt aan een duurzaam bosbeheer. Maleisie¨, dat aanvankelijk een van de belangrijkste exporteurs van rondhout was geworden, heeft voor de export quota en heffingen ingesteld nadat onderzoek van de Wereldbank had uitgewezen, dat bij ongewijzigd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
20
exploitatietempo de commercie¨le houtvoorraad over enkele decennia zou worden uitgeput. Het beleid in deze landen is er ook op gericht om zoveel mogelijk toegevoegde waarde in eigen land te houden. Dit betekent in de praktijk een verbod of beperking van de export van rondhout en bepaalde houtprodukten. Ook Brazilie¨, Chili en Nieuw-Zeeland hebben zich de afgelopen tijd min of meer willen profileren als houtexport-landen, dank zij de aanleg van snelgroeiende bossen gedurende de laatste halve eeuw. Toch staat het allerminst vast, dat deze landen met hun toenemend produktiepotentieel een grote rol op het internationale houttoneel kunnen gaan spelen, bijvoorbeeld omdat de binnenlandse vraag naar het hout groot is (Brazilie¨), of omdat de overheid niet in staat of bereid is om de bebossingsprogramma’s te continueren of uit te breiden (Chili, NieuwZeeland).
Ontwikkelingen in belangrijke (netto-) importgebieden: Japan is de veruit grootste importeur van ruw hout (rondhout en verchipped hout) in de wereld. Uit het voorgaande mag duidelijk zijn, dat dit steeds meer problemen oplevert. Daarom voert Japan een actief beleid om zijn houtvoorziening veilig te stellen, zowel door investeringen in houtvoorraden in het buitenland als door bosuitbreiding in eigen land. Het doel van de Japanse overheid is om in de loop van de volgende eeuw een eigen voorzieningsgraad van 60% te bereiken (nu: 25%). Mede door de ook in dit land aanwezige druk van actiegroepen om natuurbossen te sparen moet echter worden verwacht, dat Japan in de toekomst een grote vraag op de wereldmarkt naar hout zal blijven uitoefenen. Daarbij wordt door de Japanse overheid ernaar gestreefd, om op middellange termijn me´e´r halffabrikaten te importeren, in plaats van rondhout. Dit is in overeenkomst met de ontwikkeling die zich in de EU en de USA al geruime tijd heeft voltrokken. De USA hebben minder bossen dan de voormalige Sovjetunie en Canada maar zijn wel ’s werelds grootste houtproducent. Omdat de USA ook het grootste binnenlands houtverbruik kennen, zijn ze per saldo toch importeurs van hout en houtprodukten. Dit importsaldo zal nog toenemen, omdat net als in Canada de publieke opinie hier leidt tot een beperkend overheidsbeleid ten aanzien van de houtoogst uit eigen bossen, terwijl de vraag blijft groeien. De USA horen tot de belangrijkste exporteurs van rondhout en pulp. De twaalf landen van de EU vormen samen een belangrijk houtproduktiegebied. De jaarlijkse oogst bedraagt circa 140 mln. m3 (waarvan ons land minder dan e´e´n procent voor zijn rekening neemt), dit is slechts 20% minder dan Canada. Het volume kan evenwel nog worden verhoogd, omdat er in de bossen van de EU over het geheel genomen mı`nder wordt geoogst dan de jaarlijkse bijgroei aan hout toelaat. Recente gegevens in het kader van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en van het TC bevestigen dit beeld. Dit betekent, dat het hout uit de bossen van de EU beter moet worden benut, door er meer en betere afzet- en verwerkingsmogelijkheden voor te vinden. Daarbij dienen ook nieuwe marktkansen te worden onderzocht, varie¨rend van hout als milieuvriendelijke brandstof tot zelfs hout voor de produktie van alcohol, waar in Zwitserland belangstelling voor bestaat. Tegelijk is kwantitatief e`n kwalitatief de vraag van de twaalf EU-landen naar hout en houtprodukten van een zodanige omvang, dat er van een aanzienlijke import sprake is. Hierdoor heeft de EU een eigen voorzieningsgraad van slechts circa 50% en is daarmee de grootste
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
21
netto-importeur. Vandaar, dat er in het kader van het landbouwbeleid van de EU een stimuleringsprogramma in uitvoering is genomen voor bebossing van landbouwgronden. In ons land wordt hierop ingehaakt door middel van de LNV-regeling voor Stimulering Bebossing Landbouwgrond. Samengevat is hiermee voor de EU eenzelfde «mismatch» tussen het aanbod van hout in het bos en de vraag naar hout en houtprodukten geconstateerd, als in de vorige houtvoorzieningsnotitie is gebeurd voor de Nederlandse markt alle´e´n. Voor een oplossing lijkt tenminste een goede afstemming tussen de communautaire landbouw- en bos- en houtpolitiek, of zelfs de formulering van een zelfstandig, integraal bos- en houtbeleid voor de EU noodzakelijk. Hier hoort ook bij een goede kennis- en informatiestructuur voor het aanbod en de afzet van hout. In de bos- en houtsector van ons land worden op dit vlak thans initiatieven genomen. Alle ontwikkelingslanden samen kennen sinds kort een netto-import van hout en houtprodukten (met China als grootste) die weliswaar nog klein is, maar een groeiende tendens te zien geeft. In het algemeen zal de behoefte aan houtprodukten in deze categorie van landen sterk kunnen groeien, terwijl de beschikbaarheid van hout er zoals gezegd afneemt. Het verbruik per hoofd van de bevolking bedraagt in ontwikkelingslanden nog geen 10% (brandhout niet meegerekend) en het per hoofd aanwezige bosareaal 1/3, van dat elders in de wereld. Ook indien er grootschalige herbebossingsprogramma’s op gang komen is het zeer de vraag, of in de toekomst nog veel van deze landen in staat zijn om hout en houtprodukten te exporteren. Nu zijn er nog circa 30 houtexporterende ontwikkelingslanden, maar de Wereldbank verwacht dat dit aantal zal afnemen tot 10 rond het jaar 2000.
Gevolgen voor de actuele en toekomstige beschikbaarheid van hout: Op pagina 1 van de notitie «De Nederlandse houtvoorziening uit binnenlandse bronnen» is opgemerkt, dat tien jaar geleden al een minder gunstige beschikbaarheid werd verwacht, maar dat dit nog geen negatieve gevolgen heeft gehad voor de houtvoorziening van ons land. In dat verband hebben met name de volgende factoren een rol gespeeld: ∗ de houtmarkt heeft steeds meer een mondiaal karakter gekregen, wat betekent dat bij problemen met e´e´n bevoorradingsbron, men zich gemakkelijker kan richten tot andere. Ook nu nog zijn er wereldwijd reserves aanwezig om kortstondige schaarstes het hoofd te bieden; ∗ de houthandel in ons land is steeds sterk op het buitenland georie¨nteerd geweest (gevolg van onze grote importafhankelijkheid) en heeft de laatste tijd kunnen profiteren van moderne ontwikkelingen op het gebied van transport en communicatie; ∗ het aanbod van hout is zeer verspreid en niet georganiseerd. Dit betekent, dat die kant van de markt ge´e´n duidelijke voortekenen geeft, die horen bij een minder gunstige beschikbaarheid; ∗ door een samenloop van conjuncturele en structurele factoren is enige jaren geleden met name de inlandse houtmarkt in een crisis terechtgekomen, die voor West-Europa zelfs een hardnekkige vorm kreeg. Deze crisis, geheel in tegenspraak met de langere termijn verwachting gekenmerkt door ruim aanbod en prijsval, kan worden verklaard uit een combinatie van conjuncturele/incidentele en structurele factoren, namelijk: Conjuncturele oorzaak is de huidige economische recessie, die tot stagnatie van de afzet van hout heeft geleid. Ook heeft er devaluatie van enkele Noordeuropese valuta’s plaatsgevonden, die de concurrentiepositie van hout en houtprodukten uit dat gebied heeft verbeterd. Daardoor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
22
is onze import van de naar verhouding goedkoper geworden produkten uit Noord-Europa in korte tijd snel toegenomen. Incidenten die ook een rol hebben gespeeld zijn met name: de grote «windworp» in het begin van 1990, die vooral in Duitsland tot excessieve voorraadvorming van «stormhout» heeft geleid; goedkope importen uit Oost-Europa na het optrekken van het ijzeren gordijn en een aanvankelijk ruim aanbod van tropisch hout. In Noord-Amerika deed er zich al gauw een tegengestelde beweging voor, deels o´o´k als gevolg van incidentele factoren, waardoor er minder hout beschikbaar kwam voor buiten dat werelddeel. Een beperkend overheidsbeleid, zoals in de vorm van kapverboden in de «old growth forests», leiden daar tot een structureel afnemende beschikbaarheid van hout. Ook het aanbod uit met name Rusland en Maleisie¨ is ingekrompen. Zo liep de uitvoer van gezaagd Russisch naaldhout alleen al in 1993 met 25% terug. Hierdoor werd vooral Japan gedwongen om andere leveranciers te zoeken en vond deze in Noord-Europa. Door deze ontwikkeling werden daar intussen weer prijsstijgingen doorgevoerd. Structureel is met name van belang, dat het gebruik van hout voor de produktie van papier en plaatmaterialen steeds meer moet concurreren met de inzet van oud papier, chips en oud hout. Ook is door het toegenomen meermalig gebruik van gestandaardiseerde pallets en het vervangen van houten kisten door kunststof- of kartonnen verpakkingen, het gebruik van emballagehout sterk gedaald. Deze substitutie is vooral ten koste van dunningshout gegaan. Dit is hout dat vrijkomt bij het reguliere onderhoud van bos. Het achterwege laten van dunningen kan ernstige gevolgen hebben voor de toekomstige houtproduktie en voor de vitaliteit van het bos. De Europese bosbouw zal op korte termijn dan ook met oplossingen moeten komen om dit dunningshout uit het bos te krijgen. Hierbij is te denken aan grootschalige inzet van hout bij de energie-opwekking. In ons land is zeker ook te denken aan investeringen in pulp- en platenproduktie. De EU als geheel beschikt door dit alles momenteel over een te kleine verwerkingscapaciteit van rondhout, waardoor er te weinig dun (vezel-) hout wordt geoogst. De produktie van gezaagd hout zal na een dieptepunt in 1993 naar verwachting intussen weer zijn aangetrokken. Ruim de helft van dit hout moet worden geı¨mporteerd, waarmee de EU op de tweede plaats staat (na de USA) in de ranking van verbruikers en importeurs van gezaagd naaldhout. Het verbruik van plaatmaterialen is thans in totaal vrij stabiel, maar groeit voor bepaalde nieuwe produkten zoals MDF en OSB. Men ziet dat er een zodanige internationalisering heeft plaatsgevonden, dat gebeurtenissen die zich voordoen in e´e´n land of streek, gevolgen kunnen hebben voor gebieden helemaal aan de andere kant van de wereld. Hoewel het marktbeeld niet op ieder moment precies de verwachtingen inzake een minder gunstige beschikbaarheid van hout weergeeft, moet thans de vraag- en aanbodontwikkeling toch als de-stabiliserend worden beschouwd. Dit komt in bepaalde sectoren van het Nederlandse houtverwerkende bedrijfsleven al tot uiting in bevoorradingsproblemen bij bedrijven, die decennia lang e´e´nzelfde grondstofbron hebben gekend, maar nu regelmatig moeten switchen naar andere houtsoorten. De houtvoorziening is in die bedrijven een prioriteit van het management geworden en produktieprocessen moeten iedere keer worden aangepast aan de nieuwe houtstromen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
23
8. Conclusies met betrekking tot de toekomstige houtvoorziening
Wereld Veranderingen op de wereldhoutmarkt gaan snel en worden de laatste tijd steeds meer aangedreven door structurele veranderingen in de vraag naar en het aanbod van hout en houtprodukten. Met name neemt het aanbod af door de wereldwijde bewustwording dat bosexploitatie en houtproduktie moeten plaatsvinden in duurzaam beheerde bossen, terwijl de vraag door de toenemende wereldbevolking en het toegenomen welvaartspeil blijft groeien. De ontwikkeling van de wereldhoutmarkt geeft daarbij geen e´e´nduidig beeld te zien. In grote trekken zal de beschikbaarheid van hout buiten Europa ongunstiger worden en zal het beeld met name steeds meer worden bepaald door een afnemende beschikbaarheid van het rondhout. Zo zal het massief hardhout van grote afmetingen al binnen afzienbare tijd absoluut schaars worden. De handelsstromen tussen de continenten zullen steeds meer bestaan uit halffabrikaten en eindprodukten zoals triplex, constructiedelen, fineer, gevel-elementen, celstof en papier, welke ook door voormalige rondhout aanbiedende landen via een toenemende local processing op de markt worden gebracht. In gebieden waar basisvoorwaarden voor industrie¨le ontwikkeling ontbreken, loopt het daar evenwel nog zo’n vaart niet mee. Te denken is bijvoorbeeld aan Rusland, dat is getroffen door chaos en gebrek aan financie¨le middelen en aan West-Afrika, dat door gebrek aan infrastructuur en veiligheid een haast onoverbrugbare achterstand heeft. De mogelijke opkomst van nieuwe houtproducerende gebieden, zoals Zuid-Amerika en Nieuw-Zeeland, kan naar wordt verwacht lang geen compensatie bieden voor het gat, dat traditionele houtleveranciers laten vallen als gevolg van de beperking van hun oogst of export. Tegelijkertijd zal namelijk de vraag sterk toenemen, als gevolg van groei van bevolking en welvaartspeil in de wereld (met name in de NIC’s) en door de veelzijdige gebruiksmogelijkheden van het materiaal hout.
Europa De industrie in Europa zal dichter bij huis moeten «shoppen» voor haar grondstoffen. Het aanbod is in principe aanwezig, maar extra inspanningen zoals op het gebied van bosexploitatie en hout(her-) verwerking zijn nodig om er adequaat gebruik van te kunnen maken. Door technologische vernieuwing moet de houtsector in Europa erin slagen om alternatieven te ontwikkelen voor schaarser en duurder wordende produkten van buiten Europa en om daarbij gebruik te maken van tot nu toe als laagwaardig bestempelde houtsortimenten, alsmede van oud- en resthout en houten nevenprodukten, zoals chips van zagerijen. Als zo de in Europa aanwezige houtvoorraad optimaal wordt benut en er een (ook kwalitatieve) verbetering van de oogst en produktie van hout in de bossen plaatsvindt, kan er compensatie ontstaan voor de trend van local processing buiten Europa. Technologische vernieuwing zal ook kunnen leiden tot convergentie tussen hard- en zachthout, dit wil zeggen dat er voor hoogwaardige toepassingen tot nu toe onbereikbare mogelijkheden worden geopend voor de houtproduktie en -verwerking in Europa. Dit vereist veel samenwerking en afstemming in de houtverwerkende sectoren, op het gebied
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
24
van technologische ontwikkeling en innovatie. Ook samenwerking met andere sectoren kan tot nieuwe mogelijkheden leiden. Te denken is bijvoorbeeld aan combinatie van kunststof met hout, waaruit met behulp van moderne houtvezeltechnologie een nieuw soort composieten kan ontstaan. Daarnaast is onder meer de bereidheid nodig aan de kant van ontwerpers, aannemers en opdrachtgevers om (nieuwe) houten produkten bijvoorbeeld ook als constructie-materiaal te willen toepassen. Door een betere benutting van bestaande en het aanboren van nieuwe houtbronnen, zal de eigen voorziening van de EU met hout en houtprodukten al een stuk hoger kunnen worden dan thans het geval is. Voeg daarbij de toetreding begin 1995 van Oostenrijk, Zweden en Finland tot de EU en het is duidelijk, dat de totale houtbalans van de unie een metamorfose ondergaat. Voor zover dit louter wordt veroorzaakt door verandering van de buitengrenzen van de EU, zal er sprake zijn van een kosmetisch effect zonder directe gevolgen voor onze regio. Wel is het bijvoorbeeld denkbaar dat, als gevolg van de uitbreiding van de unie, het communautaire bos- en houtbeleid een prominenter punt zal worden op de EU-agenda. Dit beleid is zoals gezegd ook nodig om in een veranderende omgeving de bos- en houtketen in met name West-Europa kwalitatief te verbeteren.
Nederland Hoewel de voorziening van ons land met de grondstof hout een punt van zorg is, gezien de grote afhankelijkheid van importhout, zijn de problemen te overzien. Onder de paraplu van een uitgebreide EU zal onze markt niet verstoken blijven van houtprodukten, zolang deze waar dan ook in de uitgebreide unie op grote schaal worden gemaakt en op de markt aangeboden. Het is daarom veel meer de vraag, of de Nederlandse industrie en handel zich in een stormachtige omgeving staande kunnen houden en mogelijk kunnen profiteren van de toenemende belangstelling in de markt voor hout en houtprodukten en van een verschuiving van de houtbronnen, of dat buitenlandse ondernemingen het gat (weer) gaan opvullen (zoals in het verleden bij de produktie van houten platen en celstof). Ook is het de vraag, of ons land kan meekomen met de genoemde technologische ontwikkelingen. Sommigen zijn daar pessimistisch over en vrezen, dat er in de schaduw van de grote spelers op de houtmarkt weinig kansen overblijven voor de kleinschalige houtverwerkende industrie van ons land. Ook zien zij slechtere tijden opdoemen voor de Nederlandse handel in buitenlands hout, door het wegvallen van traditionele leveranciers en het toenemen van directe importen uit landen binnen de uitgebreide EU. Voor anderen kan evenwel de voorraadhoudende en financieringsfunctie van de importerende handel belangrijk genoeg zijn om niet zelf het hout te willen importeren, maar buitenlands hout via de handel te (blijven) betrekken. Ook kunnen er in de kleinschaligheid van de Nederlandse industrie toch juist weer mogelijkheden worden gezien: kleinere, niet geı¨ntegreerde bedrijven zijn flexibeler in hun inkoop- en afzetmogelijkheden. De bestaande houtverwerkende sector (industrie en handel) in ons land is over het geheel genomen kleinschalig te noemen (zie ook bijlage 1 uit de notitie van november 1993). De bedrijven moeten daarom kans zien om zich te specialiseren op gebieden (niches in de markt) waar een hoog
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
25
kennisniveau vereist is, willen ze zich te midden van de internationale concurrentie kunnen handhaven. Dit vereist vooral een versterking van de R en D-infrastructuur voor hout. Door het ontbreken van een sterk draagvlak wordt er in de houtverwerkende sector echter te weinig gedaan aan samenwerking op R en D-gebied, terwijl dat juist in een MKB-structuur zo dringend nodig is. Het gaat hierbij om een draagvlak, dat niet alleen sterk genoeg moet zijn voor het vergaren van de benodigde financie¨le middelen, maar ook voor het bijeen kunnen brengen van voldoende kennis door participanten in te vormen netwerken ten behoeve van collectief onderzoek. Een aanpak door middel van netwerken kan voor deze versnipperde sector als een succesvoorwaarde worden beschouwd. Deelname kan met name interessant zijn voor bedrijven en researchinstituten, die er een eigen belang bij hebben om innovatieve houtprodukten met behulp van een collectief te ontwikkelen technologie op de markt te brengen, of die aan deze technologie een toegevoegde waarde kunnen geven. Ook buitenlandse bedrijven en instituten kunnen in deze netwerken deelnemen, als er in ons land bepaalde essentie¨le technologiekennis ontbreekt. In het algemeen kunnen kansen en bedreigingen – en daarmee ook de mogelijkheden voor technologisch onderzoek en vernieuwing – beter zichtbaar worden gemaakt door analyse van specifieke houtketens, van grondstof tot en met gebruikt eindprodukt. De noodzaak om zulke houtketens te onderzoeken en te versterken tot een samenhangend geheel van nu vaak losse delen, waar in de vorige HVP-notitie ruim aandacht aan is besteed, staat in wezen los van de herkomst van het hout en is dan ook in het kader van deze notitie een belangrijk aandachtspunt. Bij integraal houtketenbeheer kan soms het accent liggen op verbetering van het milieubeheer, of soms meer op versterking van de economische positie van de houtketen. Maar steeds zal het gaan om een optimalisering van diverse aspecten in de keten, bijvoorbeeld een uit milieuhygie¨nisch e`n economisch oogpunt gewenste vermijding van verspilling van materiaal, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Resultaat kan hier worden bereikt door in het algemeen de samenwerking in ketenverband te bevorderen en door specifieke mogelijkheden tot verbetering van houtketens in projectvorm uit te werken. De aandacht voor ketenbeheer in de bedrijfskolom hout kan tevens bijdragen aan een positief imago van hout als vernieuw- en recyclebaar materiaal.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 23 526, nr. 2
26