Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1978-1979
15 080
Nationaal Isolatie Programma
Nr.2
LIJST VAN VRAGEN Vastgesteld 7 februari 1979
De vroegere stukken zijn gedrukt in de zitting 1977-1978
Ter voorbereiding van de openbare beraadslaging op 5 maart 1979 over de beleidsvoornemens van de Regering met betrekking tot de woningisolatie, zag de vaste Commissie voor Economische Zaken1 gaarne de volgende vragen beantwoord. 1 a. Hoeveel woningen zijn (naar schatting) in 1978 geïsoleerd en hoe verhoudt zich dit aantal tot het aantal in 1977, respectievelijk 1976 geïsoleerde woningen? b. Welke verklaring kan worden gegeven voor de ontwikkeling van het aantal geïsoleerde woningen gedurende de jaren 1976 t/m 1978? 2a. Hoeveel woningen zijn eigendom van het Rijk bij de onderscheiden departementen? b. Hoe is de isolatieklasse van deze woningen? c. Hoeveel van deze woningen zijn inmiddels van extra isolatie voorzien? d. Voor hoeveel van deze woningen bestaan concrete plannen om de isolatie te verbeteren? e. Welke contacten onderhouden de Ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hierover met andere bewindslieden? 3a. Worden de regelingen ten behoeve van de verbetering van de isolatie van woningen geïntegreerd in de geldende regelingen voor vernieuwing van woningen in stadsvernieuwingsgebieden? b. Welke is de isolatiekwaliteitsklasse van de sinds 1975 gerenoveerde woningen?
' Samenstelling: Joekes (VVD), Portheine (VVD), Hermsen (CDA), Van der Gun (CDA), Van Dis (SGP), Epema-Brugman (PvdA), voorzitter, Van Amelsfoort (CDA), Jansen (PPR), Salomons (PvdA), Van Houwelingen (CDA), Kolthoff (PvdA), Van der Hek (PvdA), Beumer (CDA), ondervoorzitter Engwirda (D'66), Braams (VVD), Jacobse (VVD), Van Muiden (CDA), Spieker (PvdA), Van Dam (PvdA), Wöltgens (PvdA), Van Rooijen (CDA).
4a. Heeft de teruggang van het aantal subsidieaanvragen in 1977 vergeleken met 1976, zoals vermeld door de Stuurgroep Nationaal Isolatie Programma (SNIP), zich in 1978 voortgezet? b. Deelt de Regering de mening van de SNIP, dat deze teruggang te wijten is aan de subsidieverlaging? c. Heeft deze teruggang zich sterker voorgedaan bij huurwoningen dan bij eigen woningen? d. Hoeveel subsidieaanvragen voor de isolatie van bestaande woningen zijn sinds 1 juli 1978 ingediend en hoeveel bedroeg het totale aantal in 1978 ingediende subsidieaanvragen?
2 vel
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 080, nr. 2
1
e. Wettigt het aantal aanvragen tot nog toe de verwachting dat het streefgetal voor 1979 van 200 000 bestaande woningen wordt gehaald? f. Voor welk aantal bestaande woningwetwoningen is tot nu toe een aanvraag voor subsidie binnengekomen? 5a. Wil de Regering een nauwkeurig overzicht geven van de gemiddelde jaarlijkse budgettaire lasten van het Isolatieprogramma, zoals voorgesteld door de SNIP enerzijds en het programma van de Regering anderzijds? b. Zijn er aan de zogenaamde klimleningen eigenlijk wel budgettaire lasten verbonden, in die zin, dat deze klimleningen ceteris paribus gedekt moeten worden door een jaarlijkse verhoging van de middelen van het Rijk of door de verlaging van andere overheidsuitgaven? c. Is er niet, gezien het feit dat deze klimleningen uiteindelijk kostendekkend zijn, veeleer sprake van een eenmalige tijdelijke verhoging van het beslag op budget- respectievelijk kapitaalmarktmiddelen ter grootte van het gemiddelde jaarlijkse bedrag aan klimleningen? 6a. Geeft het gemiddeld te investeren bedrag van f 2400 wel voldoende isolatie? b. Met welk percentage neemt de besparing van gas af ten opzichte van het door de stuurgroep voorgestelde gemiddelde investeringsbedrag van f 3000? c. Is aan te geven waar het optimum ligt voor een eerste investering, aannemende dat na een eerste investering voor isolatie iedere volgende investering met een zelfde bedrag minder besparingen oplevert? d. Heeft de verhoging van het subsidiepercentage tot 30% over een maximum van f 4000 een verhoging te zien gegeven van de subsidieaanvragen? Zo ja, in welke mate? 7. Heeft het overleg met het bankwezen geleid tot een uniforme kredietvorm voor woningisolatie-investeringen? Zo ja, hoe ziet dit krediet er dan uit, en met welk effectief rentepercentage wordt dan gewerkt? 8a. Wat zijn de opbrengsten voor het Rijk in de komende jaren, voortvloeiende uit de door het kabinet voorgenomen verhogingen van de aardgasprijzen voor kleinverbruikers met minimaal 5 cent tot 1981? b. Wat zijn verder de opbrengsten voor het Rijk van de prijsverhogingen die in de komende jaren voor grootverbruikers zullen worden toegepast? c. Kan een progressieve gasprijs een bijdrage leveren aan het sneller overgaan tot isolatie? 9. Zouden leningen niet door gasbedrijven kunnen worden verstrekt tegen een redelijk rentepercentage? 10. Welke (wettelijke) mogelijkheden bestaan er om de retributies van energiedistributiebedrijven aan gemeenten niet langer te koppelen aan de gasomzet, waardoor die gemeenten een financieel belang hebben bij een hoog energieverbruik, maar aan een andere maatstaf, zoals bij voorbeeld het aantal aansluitingen en/of de lengte van het buizennet? 11a. In welke gemeenten wordt door de gemeentebesturen al gewerkt aan een isolatieprogramma en om welke aantallen woningen gaat het? b. In welk stadium van voorbereiding en/of uitwerking zijn die gemeentelijke plannen? 12a. Realiseert de Regering zich, dat bij de aanpak van een complex huurwoningen de toestemming vereist is van iedere individuele bewoner? b. Verdient het geen aanbeveling om een gedoogplicht van huurders in te stellen ten behoeve van isolatie-activiteiten? c. Welke (wettelijke) mogelijkheden bestaan e r o m bij renovatie de thermische isolatie van woningen verplicht te stellen?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 080, nr. 2
2
d. In hoeverre is de weigering van medewerking van huiseigenaren aan warmte-isolatie van huurwoningen een belemmering voor de uitvoering van warmte-isolatie van woningen? e. Worden er maatregelen ter overwinning van tegenstand van deze aard overwogen? Zo ja, kunnen deze worden aangeduid? 13a. Kan een indicatie worden gegeven van het aantal woningen, waarbij de band tussen lusten en lasten met betrekking tot ruimteverwarming en/of warmwatervoorziening is verbroken, zoals bij sommige flats waar de totale kosten van het verwarmen van alle woningen over de bewoners worden omgeslagen? b. In hoeverre geven bestaande systemen van individuele toerekening van verwarmingskosten een betrouwbare indicatie van het energieverbruik per woning? Is het gewenst dat er andere, nauwkeuriger systemen worden ontwikkeld, en welke activiteiten worden daartoe ondernomen? c. Welke mogelijkheden bestaan er c.q. worden overwogen om de toerekening van kosten van verwarming en warmwatervoorziening te bevorderen? 14. Kan worden aangegeven op welke wijze de in de circulaire M.G. 78-33 van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening genoemde eenmalige huurverhoging van 6% is berekend? 15a. Voor welk aantal woningwetwoningen in de voorraad acht de Regering het wenselijk dat voor isolatiemaatregelen wordt gewacht op renovatie? b. Welke criteria worden daarbij aangelegd? 16a. Kan een rekenvoorbeeld worden gegeven bij isolatiewerkzaamheden ten bedrage van f 6500 per woning voor een doorsnee-woningwetwoning uit de voorraad, van de exploitatieresultaten bij een levensduur van 25 jaar? b. Waarom wordt voor woningwetwoningen een afschrijvingstermijn van 25 jaar aangehouden, terwijl de door isolatiebedrijven afgegeven garanties zich beperken tot maximaal 15 jaar? c. Waarom is in de subsidieregeling voor woningwetwoningen geen rekening gehouden met huurderving, onderhoud en verbetering en een stijging van de variabele lasten die uitgaat boven de jaarlijkse huurstijging? d. Hoe is bij isolatie van woningwetwoningen de exploitatie geregeld als geen gebruik wordt gemaakt van woningwetleningen? 17. Waarom is de Regering, anders dan de SNIP, van mening dat bepaalde vormen van vloerisolatie niet in de subsidieregeling dienen te worden opgenomen? 18. In de door de Regering aan de Kamer overgelegde stukken wordt geen aandacht geschonken aan maatregelen, gericht op de tochtdichtheid van woningen. a. Zijn er gegevens beschikbaar over de feitelijke mate van luchtverversing die in de Nederlandse woningen optreedt, gerelateerd aan de huidige voorgeschreven verversing? b. Hoe verhouden zich de thans geldende normen voor thermische isolatie in de nieuwbouw en in bestaande woningen tot die van andere landen die deel uitmaken van het Internationaal Energieagentschap, met name Frankrijk, Denemarken, West-Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Noorwegen? c. Zijn er studies gaande over nadere richtlijnen, voorschriften of advisering en voorlichting van overheden, ontwerpers en burgers om de verliezen aan warme lucht tot het noodzakelijke te beperken? 19a. Welke werkelijke besparing wordt bereikt door een verbeterde isolatie van woningen die reeds zijn aangesloten op stadsverwarming?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 080, nr. 2
3
b. Wat is de terugverdienperiode voor isolatie van spouwmuren bij woningen die reeds op stadsverwarming zijn aangesloten? En voor dubbelglas? c. In welke verhouding staan bij een nieuwbouwproject met stadsverwarming, zoals in Almere, de kosten van investeringen ten behoeve van een verbetering van de isolatie van de woningen tot de vermindering in kosten van investering in de stadsverwarmingsvoorzieningen (vermindering omvang leidingen, kleinere capaciteit pompen etc.)? 20a. Wat is de gemiddelde rentabiliteit voor de eigenaar-zelfbewoner van een investering in spouwmuurvulling + dubbele ramen + dakisolatie. (i) onder het oude subsidieregime en (ii) onder het nu voorgestelde subsidiestelsel op basis van de thans heersende kleinverbruikersprijzen, daarbij onderscheidend tussen (i) een woning met centrale verwarming en (ii) een woning zonder? b. Welk rentepercentage zal deze eigenaar gemiddeld moeten betalen voor een lening om zijn eigen aandeel in de isolatiekosten te financieren? c. Kan dezelfde rentabiliteitsberekening worden uitgevoerd voor de verhuurder van huurwoningen? En voor de huurder? 21a. Wat is de nationaal-economische rentabiliteit voor Nederland van het nu voorgestelde programma (in constante prijzen) op basis van de huidige energieprijzen? b. Hoe luiden deze cijfers wanneer verschillende alternatieve energieprijsontwikkelingen in de toekomst tot uitgangspunt worden genomen? c. Hoe komen deze berekeningen te liggen als men rekening houdt met het feit dat isolatiemaatregelen niet alleen energie besparen, maar ook energie kosten? d. Wat is in dit verband de energiecomponent van de op blz. 19 van Kamerstuk 15 080, nr. 1 vermelde isolatiekosten? 22a. Kan inzicht worden gegeven in de mate van beschikbaarheid (nationaal en regionaal) van de voor de uitvoering van dit programma noodzakelijke arbeidskrachten? b. Zal de uitvoering van dit programma de spanning op de bouwarbeidsmarkt in het westen van het land niet verder vergroten? 23a. Waardoor worden de relatief hoge kosten van het aanbrengen van dubbel glas bepaald? b. Bestaan er mogelijkheden de bouwvoorschriften zodanig aan te passen dat het aanbrengen van dubbel glas, ook in een later stadium, goedkoper wordt? 24a. Welke kosten brengt het opnieuw inregelen van de c v . na het aanbrengen van isolatie met zich mee? b. Welke voordelen worden hierdoor verkregen? c. Wat is de gemiddelde gebruiksduur van een c.v.-ketel? d. Kan na isolatie bij noodzakelijke vervanging van een c.v.-ketel op een goedkoper type worden overgegaan met kleinere capaciteit en hoger rendement? e. Welke baten zijn van een hoger rendement te verwachten? 25a. Is het waar, dat door verbetering van de warmteweerstand van spouwmuren, begane-grondvloer en dak tot gemiddeld 2,5 maal de thans volgens de norm NEN 1068 vereiste weerstand, alsmede via de algehele toepassing van dubbele beglazing voor de nieuwbouw, een brandstofbesparing van 40% kan worden bereikt ten opzichte van de huidige normen? b. Is het waar, dat een dergelijke verhoging van de isolatienormen bij de huidige gasprijzen, respectievelijk de reeds voorgenomen verhogingen van die prijzen al rendabel is?
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 080, nr. 2
4
26. Op welke punten zijn verandering in de Modelbouwverordening te verwachten die een verbetering van de verwarmingsefficiëntie van woningen en gebouwen moeten bewerkstelligen, anders dan de in de brief van 30 juni 1978 door de Regering aangekondigde wijzigingen? 27a. In hoeverre zijn traditionele methoden van ontwerpen en bouwen strijdig met de huidige inzichten over een verantwoord beleid ten aanzien van de ruimteverwarming? b. Welke mogelijkheden bestaan er thans om door ontwerp, situering en toepassing van materialen en technieken voor nieuw te bouwen gebouwen, inclusief woningen, een aanzienlijke vermindering van het energiegebruik te bereiken? c. In welke mate kan de overheid hier door voorschriften, aanbevelingen of voorlichting verbeteringen realiseren? 28. Zijn er door de Regering voorbereidingen getroffen voor de opstelling van een nationaal programma ter verbetering van het rendement van ruimteverwarmingsapparatuur? 29. Welke initiatieven zijn ontwikkeld of in voorbereiding voor het gebruik van zonne-energie en warmtepompen ten behoeve van ruimteverwarming in nieuwbouwwoningen? 30a. In hoeverre zijn investeringsnormen, die door het Rijk worden gehanteerd, een beperking voor het aanbrengen van voorzieningen of het toepassen van methoden ter vermindering van het warmtegebruik in gebouwen die slechts met toestemming van de overheid kunnen worden gebouwd (ziekenhuizen, scholen en eventueel andere gebouwen)? b. Worden momenteel bij bouwwerken, waarbij het Rijk opdrachtgever is, energiebesparende installaties voorgeschreven? 31a. Zijn erook voordelen verbonden aan een gelijktijdige uitvoeringvan warmte- en geluidsisolatie? Zo ja, kunnen die voordelen worden beschreven? b. In hoeverre is het beleid ter bevordering van beide soorten isolatie op elkaar afgestemd? 32a. Welke mogelijkheden zijn er voor de verbeterde isolatie van woningen en beeldbepalende objecten? b. In welke mate kan het zijn van monument betere isolatie in de weg staan? 33. Kan worden meegedeeld welke vorderingen er tot nu toe zijn gemaakt met het opzetten van een fijnmazig net van lokale voorlichting via rechtstreekse benadering van het publiek, alsmede begeleidende landelijke voorlichtingsactiviteiten? 34. Wanneer zal de door de SNIP aangekondigde studie over de isolatie van bedrijfsgebouwen worden afgerond en gepubliceerd? 35. Is de Regering bereid de studies, die binnen het Internationaal Energieagentschap en binnen de Europese Gemeenschap de laatste jaren zijn ondernomen over woningisolatie, alsmede eventuele beleidsconclusies, die op grond daarvan zijn genomen, aan de Kamer ter beschikking te stellen? De voorzitter van de commissie, Epema-Brugman De griffier van de commissie, Vrins
Tweede Kamer, zitting 1978-1979,15 080, nr. 2
5