Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1994±1995
24 302
Wijziging van hoofdstuk VIII (Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1994 (Slotwet/rekening)
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING INHOUDSOPGAVE
Inleiding
4.5. 4.6. 4.7. 4.8.
Memorie van Toelichting op de REKENING 1.
Terugblik op het gevoerde beleid 1.1. Vitaal Leraarschap 1.2. Onderzoek, een duurzame investering 1.3. De juiste leerling op de juiste plaats 1.4. Studenten komen meer op eigen benen 1.5. Deel van een groter geheel
7 7 8 10 13 14
2.
Belangrijkste financieÈ le ontwikkelingen 2.1. Onderwijsdeelname 2.2. Ontwikkeling wachtgelduitgaven
16 16 20
3.
Stap voor stap van begroting naar rekening 3.1. Eerste suppletoire begroting 1994 3.2. Tweede suppletoire begroting 1994 3.3. Slotwet 1994 3.4. Mutaties per beleidsterrein 3.5. Mutaties tussen begroting en rekening naar oorzaak
25 25 26 29 29 30
Stand van zaken financieel beheer 4.1. Evaluatie FinancieÈ le functie 4.2. Administratieve organisatie 4.3. Subsidiedossier 1994 4.4. Monitoring instellingen
34 34 34 35 36
4.
51U4708 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's-Gravenhage 1995
5.
Accountantscontrole FinancieÈ le informatievoorziening Voorschotten Gevoeligheid van de regelgeving voor misbruik en oneigenlijk gebruik
Toelichting per beleidsterrein Beleidsterrein 17 Beleidsterrein 18 Beleidsterrein 19 Beleidsterrein 20 Beleidsterrein 21 Beleidsterrein 22 Beleidsterrein 23 Beleidsterrein 24 Beleidsterrein 25 Beleidsterrein 26
Memorie van Toelichting op de SLOTWET 1994
36 37 37 38 39 39 45 62 74 86/88 86/97 106 111 118 126 133
BIJLAGEN 1. 2. 3. 4.
Saldibalans met toelichting Aangenomen amendementen Gevoeligheid van de regelgeving voor misbruik en oneigenlijk gebruik Lijst van in het jaarverslag gebruikte afkortingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
191 203 206 214
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
2
(x f 1000) Begroting 1994 mutaties 1e SW mutaties 2e SW mutaties Slotwet Totaal mutaties 94 REKENING 1994
Uitgaven
Ontvangsten
33 773 257
2 122 540
501 263 304 052 ± 91 789 713 526
304 488 ± 28 841 872 276 519
34 486 783
2 399 059
AANTALLEN LEERLINGEN/STUDENTEN (x 1000)
1993/1994
1994/1995
PO VO BVE HBO WO
1 541,8 862,7 529,81 254,4 175,5
1 567,5 854,9 525,52 258,3 73,1
TOTAAL
3 364,2
3 379,3
1
VAVO (75,0) en dt-MBO (41,8) geraamd (referentieraming 1995). VAVO (73,2), leerlingwezen (131,0), vormingswerk (7,5) en dt-MBO (41,0) geraamd (referentieraming 1995).
2
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
3
Inleiding Van verkiezingsjaren wordt vaak beweerd dat de beleidsontwikkeling min of meer tot stilstand komt. Wijzend op de snelle maatschappelijke ontwikkelingen wordt dan vaak gesproken van een «verloren jaar». Terugblikkend op het onderwijs- en onderzoeksbeleid in 1994 kunnen we constateren dat dit cliche een verwrongen beeld van de werkelijkheid geeft. In paragraaf 1 van de memorie van toelichting op de Rekening wordt duidelijk dat belangrijke stappen gezet zijn ter verwezenlijking van de beleidsambities, zoals neergelegd in de memorie van toelichting op de begroting voor 1994. Die beleidsambities concentreerden zich in dat document op enkele brede ± de afzonderlijke onderwijsvelden overstijgende ± doelen: het versterken van het leraarschap, het versterken van de kennisinfrastructuur, het bevorderen van een doelmatig gebruik van onderwijsvoorzieningen, het behouden van de toegankelijkheid van het onderwijs bij een noodgedwongen versobering van de studiefinanciering (zonder daarbij de afhankelijkheid van studenten jegens hun ouders te vergroten), en het verdiepen van internationale contacten. Bij de verslaglegging omtrent het gevoerde beleid is de indeling van die memorie van toelichting op de begroting 1994 aangehouden, zodat beter zicht geboden wordt op de relatie tussen voornemens en realisatie. Hoewel het te vroeg is om het gevoerde beleid op de genoemde onderwerpen te evalueren (in de zin van het vaststellen of de ambities op alle fronten tot positieve uitkomsten in de praktijk geleid hebben), kan geconstateerd worden dat flinke voortgang geboekt is. Het leraarschap heeft nieuwe impulsen gekregen (zie paragraaf 1.1), er zijn betekenisvolle stappen gezet ter versterking van de kennisinfrastructuur (paragraaf 1.2), de globale visie op het terugdringen van ondoelmatige leerwegen heeft haar vertaling gekregen in concrete plannen (paragraaf 1.3), de voornemens met betrekking tot de studiefinanciering zijn neergeslagen in wetgeving (paragraaf 1.4), en de internationale contacten zijn toegespitst op een beperkt aantal landen en internationale samenwerkingsprogramma's (paragraaf 1.5). Als verkiezingsjaar heeft 1994 wel een belangrijk stempel gedrukt op de departementale organisatie: uitkomst van de kabinetsformatie was immers de overgang van het beleidsterrein culturele zaken naar het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. De terugblik op dit beleidsterrein is niet opgenomen in dit document, aangezien het gedurende het grootste deel van het jaar bij een ander departement ondergebracht was. De toelichting op de Rekening en de Slotwet is voor dit beleidsterrein te vinden in het financieel jaarverslag van VWS. In het voorliggende jaarverslag wordt niettemin ± om verwarring te vermijden ± gesproken van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, kortweg OCenW. Een terugblik op het jaar 1994 De gerealiseerde uitgaven en ontvangsten in 1994 komen uit op f 34,5 mld, respectievelijk f 2,4 mld. Wanneer deze cijfers worden afgezet tegen de geautoriseerde begroting 1994 betekent dit een stijging van f 0,71 mld (2,1 %) en f 0,28 mld (12,9%). Met name toevoegingen uit de staartpost Loonbijstelling van FinancieÈ n naar de OCenW-begroting en de consequenties van een aantal leerlingontwikkelingen liggen hieraan ten grondslag, terwijl voor de ontvangsten vooral de latere binnenkomst, 1994 in plaats van 1993, van een deel van verkoop van de gebouwen in het hoger beroepsonderwijs de oorzaak is. In paragraaf 3 en de toelichtingen per beleidsterrein, paragraaf 5, wordt meer gedetailleerd ingegaan op de verschillen tussen begroting en eindstand.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
4
Structuur Financieel jaarverslag 1994 en leeswijzer De structuur van het Financieel jaarverslag 1994 is in vergelijking met het jaarverslag 1993 veranderd. Tijdens het overleg met de Kamer over het jaarverslag 1993 bleek, dat de samensmelting van de toelichting op de mutaties tussen Tweede Suppletoire Wet en de eindstand van het jaar enerzijds (de Slotwet) en de verslaglegging over het gehele jaar anderzijds (Rekening), geen gelukkige keuze was. Hoewel er een volledig en compleet beeld geschetst werd, was de informatie moeilijk toegankelijk. Voor het Financieel jaarverslag 1994 ligt de nadruk dan ook op toegankelijkheid van het document. Het jaarverslag 1994 is daarom vooruitlopend op de voorgenomen zesde wijziging van de Comptabiliteitswet, waarin onder meer de Rekening en de Slotwet gescheiden worden in twee documenten, in twee delen gesplitst: n De Rekening geeft het beeld over het gerealiseerde beleid en de belangrijkste mutaties op beleidsterreinniveau, die hebben plaatsgevonden tussen de begrote en gerealiseerde uitgaven over het jaar 1994. n De Slotwet geeft een volledig overzicht van alle mutaties, die het verschil verklaren tussen de begrotingsstand na de Tweede Suppletoire wet en de gerealiseerde begrotingsstand 1994. Voor een terugblik op het jaar 1994 geeft de Rekening dus een beschrijving in hoofdlijnen. Voor de meer gedetailleerde gegevens die ten grondslag liggen aan deze hoofdlijnen staan de Eerste en Tweede suppletoire wet en de Slotwet ter beschikking. Deze aanpak en de afgeronde artikelconversie maakt de omvang van het financieel jaarverslag aanzienlijk geringer, terwijl de gepresenteerde informatie doorzichtiger is geworden. De Memorie van Toelichting op de Rekening begint met een terugblik op het in 1994 gevoerde beleid (paragraaf 1), welke nauw aansluit op het algemene deel van de Memorie van Toelichting bij begroting 1994. Voorzover er beleidsthema's worden besproken die betrekking op een bepaald veld (bv. studiefinanciering en wetenschapsbeleid), zal in de beleidsmatige toelichting bij de beleidsterreinen (paragraaf 5) hiernaar verwezen worden. In paragraaf 2 wordt ingegaan op een tweetal autonome ontwikkelingen (onderwijsdeelname en wachtgelden), die een onderbouwing vormen voor een belangrijk deel van de uitgaven. Paragraaf 3 leidt de lezer stap voor stap langs de belangrijkste mutaties tussen begroting en Rekening 1994. In paragraaf 4 wordt de stand van zaken geschetst met betrekking tot het financieel beheer. Paragraaf 5 bespreekt per beleidsterrein de belangrijkste uitgaven- en ontvangstenmutaties, vergezeld van een toelichting. Na de Memorie van Toelichting op de Rekening volgt de Slotwet, waarin de mutaties naÁ de Tweede Suppletoire Wet zijn toegelicht. Tenslotte volgt een viertal bijlagen: de saldibalans met toelichting, de aangenomen amendementen, de gevoeligheid van de regelgeving voor misbruik en oneigenlijk gebruik en een lijst van in het jaarverslag gebruikte afkortingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
5
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
6
MEMORIE VAN TOELICHTING OP DE REKENING 1. Terugblik op het gevoerde beleid 1.1. Vitaal Leraarschap 1.1.1. Inleiding Het rapport van de Commissie Toekomst Leraarschap en de reactie van het kabinet («Vitaal leraarschap») spreken van een cultuuromslag, die op de scholen nodig is om de gewenste veranderingen te laten slagen. Het moge duidelijk zijn dat een cultuuromslag niet op afroep te realiseren valt. Een innovatieproces als Vitaal leraarschap vergt volhoudendheid. Het is goed de concrete activiteiten die in 1994 zijn gerealiseerd binnen het programma «Vitaal Leraarschap» tegen deze achtergrond te bezien. 1.1.2. De professionele schoolorganisatie De ontwikkeling van scholen in de richting van professionele organisaties is een kernelement van «Vitaal Leraarschap». Informatieuitwisseling tussen scholen levert hiervoor een belangrijke bijdrage. Een centrale rol is daarbij weggelegd voor het Forum «Vitaal Leraarschap», kort aangeduid als Forum. Forum verricht zijn werkzaamheden sedert maart 1994 op basis van een bijdrage van OCenW. Ee n van de projecten die door Forum worden gecooÈ rdineerd, is «Wisselwerk». Dit project beoogt leraren tijdelijk ± met een garantie op terugkeer naar de eigen werkplek ± van baan te laten veranderen, binnen of buiten het onderwijs. Het project is in september 1994 van start gegaan. De bemiddeling vindt plaats via tien contactpunten verspreid over het land. Met ingang van 1994 is voor drie jaar een budget van f 5 mln. per jaar beschikbaar voor deskundigheidsbevordering van leidinggevenden inzake functionerings- en beoordelingsgesprekken. Deze activiteit is in het najaar van 1994 gestart. Het schoolprofielbudget (onderdeel van Convenant I en II) biedt scholen materieÈ le ruimte voor personeelsbeleid, innovatie en kwaliteitsverbetering, zodat ze de kans krijgen uit te groeien tot professionele organisaties. Per 1 augustus 1994 kwam de eerste tranche van het schoolprofielbudget vrij (zie ook bijdragen per beleidsterrein in paragraaf 5). Ten behoeve van een goede besteding van het schoolprofielbudget door de scholen is in 1994 voorlichting gegeven. Naast publikaties in Uitleg is een voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd ten behoeve van de verzorgingsinstellingen, de vak- en besturenorganisaties en de educatieve faculteiten. Deze bijeenkomst had vooral ten doel te bespreken welke rol deze intermediaire organisaties kunnen spelen bij het vinden van een goede, schoolspecifieke besteding van het schoolprofielbudget. 1.1.3. Bekwaamheid en bevoegdheid van leraren De memorie van toelichting bij de begroting 1994 gaf aan op welke wijze de overheid haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de beginnende leraar wil vormgeven: door middel van een stelsel van beroepsprofielen en bekwaamheidseisen, en eventueel een beoordelingsstelsel. In 1994 kwam het beroepsprofiel voor de leraar primair onderwijs gereed (zie ook paragraaf 5, beleidsterrein 18). De ontwikkeling van de beroepsprofielen voor de onderwijssectoren voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie werd in gang gezet. In november 1994 werd een conferentie georganiseerd over het onderwerp
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
7
bekwaamheideisen waarvoor een breed gezelschap uit het onderwijs was uitgenodigd. 1.1.4. Arbeidsvoorwaarden In 1990 is een convenant ter verbetering van de positie van het onderwijs en het daarin werkzame onderwijspersoneel tussen bewindslieden en centrales tot stand gekomen (Convenant I). Eind 1992 is een raamovereenkomst «O&W-Centrales» inzake verbetering van de positie van onderwijspersoneel ± betrekking hebbend op de arbeidspositie onderwijspersoneel de werkloosheidsregeling en het arbeidsmarktbeleid ± (Convenant II) en een nevenovereenkomst voor het hoger onderwijs en onderzoek afgesloten. Dit convenant bood de kaders voor vervolgoverleg, dat heeft geleid tot de begin 1993 tot stand gekomen centrale arbeidsvoorwaardenovereenkomst (CAO O&W 1993±1995) en de overeenkomst over terugdringing van de instroom in de werkloosheidsregelingen, herinschakeling van werkloos onderwijspersoneel, seniorenbeleid en arbeidsduurverkorting. (zie ook tekst over beperking wachtgelduitgaven in paragraaf 2). In de convenanten zijn ook extra middelen beschikbaar gesteld voor de salarissen van beginnende leraren en de arbeidspositie van vrouwelijke leraren (zie ook paragraaf 5). Met de middelen, die leraren eÁ n scholen via deze overeenkomsten ter beschikking hebben gekregen, kan er invulling worden gegeven aan de verbetering van het leraarschap. Het gecumuleerde financieÈ le effect voor 1994 van de genoemde overeenkomsten bedraagt ongeveer f 1,2 mld. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: ± Convenant I ± Convenant II ± CAO 1993±1995
f 477 f 263 f 473 f 1 213
mln. mln. mln. + mln.
1.2. Onderzoek, een duurzame investering 1.2.1. Onderzoek als maatschappelijke investering Het besef van de betekenis van onderwijs, onderzoek en technologische ontwikkeling voor het oplossen van maatschappelijke problemen heeft in de afgelopen jaren bijgedragen aan een grotere politieke en maatschappelijke belangstelling voor wetenschap en technologie. Politiek is de te varen koers dit jaar duidelijk uitgezet. Waar het gaat om maatschappelijke investeringen ligt hier niet alleen een taak voor de overheid, maar zeker ook voor maatschappelijke sectoren. Het past binnen een filosofie waarin de overheid zich op haar kerntaken terugtrekt om die maatschappelijke sectoren meer expliciet aan te spreken op hun verantwoordelijkheden hierbij. Daarbij is in eerste instantie gekeken naar het bedrijfsleven. Het beleid om de economische structuur te verbeteren door in de kennisinfrastructuur te investeren is al eerder ingezet. In het afgelopen jaar zijn nog eens drie kennisinfrastructuurprojecten voor een bijdrage uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) in aanmerking gebracht: MIBITON (MaterieÈ le Investeringen Biotechnologie in Nederland), Mainport Rotterdam en Ondergronds Bouwen. Begin 1994 waren hiervoor reeds principe overeenkomsten aangegaan. Daarmee is de reeks van ICES-projecten (ICES = Interdepartementale Commissie voor de Economische Structuur) compleet. De monitoring van de projecten is in handen gelegd van Senter (Agentschap van het ministerie van EZ, belast met de uitvoering van beleid op het gebied van kennisinfrastuctuur). De perio-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
8
dieke rapportage van Senter en de daaruit voortkomende ervaringen kunnen mede richting geven aan een eventueel vervolgbeleid ter zake. 1.2.2. Versterkte wisselwerking tussen kennisinfrastructuur en afnemers Een versterkte wisselwerking tussen kennisinfrastructuur enerzijds en bedrijven anderzijds staat centraal in de notitie vergroting toegankelijkheid kennisinfrastructuur die in mei 1994 is verschenen. Het bedrijfsleven is evenwel niet de enige afnemer van onderzoekresultaten. Steeds meer komen hierbij ook de door de overheid gereguleerde marktsectoren in beeld. En in het verlengde daarvan richt het beleid zich erop deze sectoren sterker dan voorheen bij de beleidsontwikkeling te betrekken en ze mede-eigenaar te maken van de onderzoekinfrastructuur. 1.2.3. Gemaakte keuzes in 1994: Wetenschapsbudget 1995 In september 1994 werd het Wetenschapsbudget 1995 uitgebracht. Dit Wetenschapsbudget zet de agenda voor het beleid voor de komende jaren. Het geeft een opsomming van het te voeren beleid in een vijftal categorieeÈ n: ± het maken van keuzen ± expliciteren van belangen, financiering en wisselwerking ± de onderzoekinfrastructuur en de mensen in het onderzoek ± wetenschap, cultuur en informatie ± internationalisering. Op basis van deze vijf invalshoeken wordt voor een aantal specifieke terreinen uiteengezet welke keuzen gemaakt zijn. Ee n van deze terreinen is het gezondheidsonderzoek. In 1994 werden, in het verlengde van de Brede Analyse Gezondheidsonderzoek (BAGO), principe-beslissingen genomen over de voorgenomen structuur voor de aansturing van het gezondheidsonderzoek. De verzelfstandiging van het Primatencentrum werd eind vorig jaar gerealiseerd en er wordt gewerkt aan de totstandkoming van een Europees netwerk voor onderzoek aan primaten. 1.2.4. Internationaal onderzoek Het internationaliseringsbeleid beoogt consequenties te trekken uit internationalisering en mondialisering en te bepalen waarin ons land zich wil onderscheiden. Speerpunten daarbij zijn: opbouwen c.q. instandhouden van internationale sterkten met instrumenten als het BIF (Budget Internationale Faciliteiten) en bilaterale samenwerking. En voorts, bijvoorbeeld in de Europese Unie en het Mega Science Forum, internationale financierings- en organisatiestructuren ontwikkelen en verder uitbouwen. Een voorbeeld is de door SON (Stichting Scheikundig Onderzoek in Nederland) in samenwerking met de universiteiten van Nijmegen en Utrecht geõÈnstalleerde 750 Mhz NMR-machine (NMR = Nuclear Magnetic Resonance). Een alliantie van instituten die van deze NMR-faciliteit gebruik maken bij onderzoek op het terrein van de structurele biologie heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met het EMBL (Europees Moleculair Biologisch Laboratorium). Veel aandacht ging dit jaar uit naar de samenwerking met China en IndonesieÈ . De programmatische samenwerking met IndonesieÈ , waarin OCenW samen met de KNAW optrekt, is afgelopen jaar op gang gekomen. De plannen voor samenwerkingsprogramma's met China zijn vorig jaar uitgewerkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
9
In een beleid gericht op optimalisatie, naar omvang, kwaliteit en organisatie van de Nederlandse wetenschappelijke participatie in internationale onderzoekorganisaties als CERN en ESA past de zorg voor de financiering van de thuisbases: NIKHEF (Nederlands Instituut voor Kern- en Hoge- Energie Fysica), SRON (Stichting Ruimtelijk Onderzoek Nederland) en FOM-Plasmafysica (onderdeel van de Stichting Fundamenteel Onderzoek der Materie). Het overleg met NWO, waaronder deze instituten ressorteren, leidde tot plannen voor versterking van die thuisbases. Zowel bij CERN als bij ESA zijn belangrijke ontwikkelingen op de rails gezet. Bij CERN wordt een nieuwe deeltjesversneller, de LHC gebouwd. Bij ESA worden belangrijke besluiten genomen over nieuwe programma's voor ruimteonderzoek en aardobservatie. Nederlandse technici en onderzoekers kunnen via de thuisbases hierin een belangrijk aandeel leveren. 1.3. De juiste leering op de juiste plaats 1.3.1. Doelmatige en ondoelmatige leerwegen Tijdens de behandeling van de begroting in de Tweede Kamer heeft de minister toegezegd een commissie in te zullen stellen die zich nader zou moeten buigen over het vraagstuk «De juiste leerling op de juiste plaats en bevordering doelmatige leerwegen». Dat werd de commissie Kemner die op 17 maart 1994 werd geõÈnstalleerd en op 25 januari 1995 haar rapport heeft aangeboden aan staatssecretaris Netelenbos. De commissie had als taak voorstellen te ontwikkelen voor de wijze waarop scholen, ouders en leerlingen (en andere betrokkenen) kunnen worden aangemoedigd in en na het voortgezet onderwijs een leerroute te kiezen die past bij de capaciteiten van de leerlingen. 1.3.2. Een nadere verkenning per veld Leerwegen MAVO/VBO De voorstellen van de Commissie VBO/MAVO-aansluitend onderwijs vinden in grote lijnen een goed onthaal bij leraren en directieleden uit het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs (Regioplan, 1994). Eind oktober en november 1994 is er vervolgens een brede discussie over het advies gehouden. Omdat de Commissie adviseert het veranderingsproces een zwaar regionaal accent te geven, is een dertigtal regionale themabijeenkomsten georganiseerd. Gelet op de ontvangen reacties, zowel mondeling als schriftelijk, kan gesteld worden dat het idee goed aangeslagen is en de uitwerking ervan succesvol is geweest. Uit een rapportage van de inspectie (1994) over de invloed van de regionale samenwerkingsverbanden VO-VSO op de voorwaarden om de zorgbreedte van het voortgezet onderwijs te vergroten, blijkt dat er nog geen landelijk dekkend netwerk van samenwerkingsverbanden is, maar dat deze samenwerkingsverbanden wel op gang komen, met overigens wisselend succes. De bestuurlijke inbedding kan worden versterkt. De beleidsreactie op het advies van de Commissie VBO/MAVOaansluitend onderwijs is begin 1995 naar de Tweede Kamer gestuurd. Verdere uitwerking vindt na overleg met de Kamer plaats. In de beleidsreactie op het advies van de Commissie wordt ook ingegaan op de positie van het VSO en de versterking van de samenwerking tussen VO en VSO.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
10
Tweede fase voortgezet onderwijs De stuurgroep Tweede Fase heeft in 1994 twee adviezen uitgebracht. De beleidsreactie op het eerste advies is met de Tweede Kamer besproken. Daaruit bleek dat er een breed draagvlak voor de uitwerking van de profilering bestaat. Naast profilering is een ander belangrijk onderdeel uit de adviezen de inrichting van het studiehuis. Het gaat hierbij om een meer aansprekende pedagogisch didactische inrichting van het onderwijs waarbij een grote ruimte wordt gelaten voor zelfstandigheid van de leerling. De meningen van leraren en directieleden over de voorstellen uit het eerste advies zijn in grote lijnen ook positief (Regioplan, 1994). De beleidsreactie op het tweede advies is begin 1995 aan de Tweede Kamer gestuurd. Voortijdig schoolverlaten Het beleid zoals dat is uitgewerkt in de beleidsnota «Een goed voorbereide start» is in uitvoering genomen. Uit het onderzoek «Schoolverlaten in de eerste vier jaar voortgezet onderwijs» (ITS, 1994) blijkt het voortijdig schoolverlaten minder omvangrijk te zijn dan vaak wordt gedacht: 3% van het totaal aantal leerlingen verlaat het onderwijs in de eerste vier jaar voortgezet onderwijs; van deze 3% kan twee derde deel worden aangemerkt als daadwerkelijk onderwijsverlater. Leerlingen, scholen en andere instellingen lijken erin te slagen de omvang van het probleem te beperken. In 1995 vindt vervolgonderzoek plaats (voortijdig schoolverlaten na vijf jaar voortgezet onderwijs). Blijven leren De minister heeft bij brief van 19 mei 1994 de Tweede Kamer geõÈnformeerd over de voorlopige beleidsconclusies naar aanleiding van de discussienota Blijven Leren. Kern van deze brief is de aankondiging van een verkenning naar de mogelijkheid tot het creeÈ ren van een budget voor «activerend startkwalificatiebeleid» (opleidingskrediet). Tevens kondigt de minister in de brief aan dat, in afwachting van de adviezen van de Raad van State terzake wetsvoorstellen voor het Hoger Onderwijs en het Secundair Leerlingwezen, op dat moment geen voorstellen worden gedaan voor een nadere afbakening van het leerrecht op de 27-jaargrens. De discussienota en de brief zijn met de vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 15 december 1994 besproken. Bij die gelegenheid heeft de minister de volgende toezeggingen gedaan/ standpunten ingenomen: * De Tweede Kamer zal op korte termijn worden geõÈnformeerd over de resultaten van de verkenningen inzake het opleidingskrediet. Daadwerkelijke introductie van het opleidingskrediet voorziet de minister vooralsnog niet. Hij geeft aan dat op het opleidingskrediet zal worden teruggekomen als het model voor activerend startkwalificatiebeleid verder is ontwikkeld. * De indiening van het wetsvoorstel tot invoering van de 27-plus maatregel voor het secundair leerlingwezen wordt door de minister aangehouden. Indiening kan achterwege blijven, indien in gesprekken met sociale partners over ontwikkelingen op lange termijn duidelijk wordt dat men bereid is om andere lijnen rondom het leerlingwezen te trekken. * Het kabinetsstandpunt over het rapport van de Commissie Wijnen betreffende Erkenning Verworven Kwalificaties wordt begin 1995 verwacht. Kwalificatiestructuur In 1994 zijn forse stappen gezet in de ontwikkeling van een nieuwe
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
11
kwalificatiestructuur voor het secundair beroepsonderwijs (MBO en Leerlingwezen). In de zomer van dit jaar is het indelingsschema (het «format») van de kwalificatiestructuur vastgesteld in een brief aan de instellingen en landelijke organen. Dit gebeurde op basis van voorstellen uit het veld zelf, adviezen van de Onderwijsraad en de Inspectie en overleg in de BVE-Kamer. De landelijke organen zijn in deze fase gestart met de voorbereiding op de ontwikkeling van de kwalificatiestructuur, mede met behulp van een bijdrage uit de vernieuwingsgelden '94/'95. Daarmee is de eerste fase afgerond. Vervolgens zijn de landelijke organen, met behulp van een bijdrage uit de vernieuwingsgelden '94/'95, van start gegaan met de zgn. herijkingsoperatie. Hierin worden alle kwalificaties en deelkwalificaties in de sector onder de loep genomen, geherwaardeerd en opnieuw geformuleerd op grond van: a) de criteria van het format, en b) het streven naar meer samenhang tussen de sectoren. Een (hernieuwd) onderzoek naar behoeften en beroepsprofielen in de bedrijfstakken kan hier deel van uitmaken. Het Centraal Orgaan Landelijke Opleidingsorganen (COLO) heeft de regie van dit proces op zich genomen. Er is een onafhankelijke Commissie Herijking Kwalificatiestructuur ingesteld, welke de minister zal adviseren over de resultaten van de werkzaamheden van de landelijke organen. Vooruitlopend op dit ontwikkelingsproces is er een project ontwikkeling assistentkwalificaties gestart dat loopt van 1 januari 1994 tot 1 januari 1996. Hierin wordt nagegaan in hoeverre er binnen bedrijfstakken behoefte bestaat aan kwalificaties op het nieuwe assistentniveau, en worden bij gebleken behoefte eindtermen ontwikkeld. In het verslagjaar zijn voor zeven sectoren en veertien assistentopleidingen eindtermen ontwikkeld; deze zijn inmiddels vastgesteld door de minister. In 1995 zal een tweede ronde volgen. Deelnamecondities hoger onderwijs In 1994 is meer draagvlak in de samenleving ontstaan voor de gedachte dat de hoeveelheid bekostigd onderwijs (leerrecht) waarop studenten in het h.o. aanspraak kunnen maken, beperkt is. Hierover is uitgebreid overleg gevoerd naar aanleiding van het Ontwerp-HOOP 1994 in de Hoger Onderwijs-Kamer. De discussie in het Parlement spitste zich toe op omvang en aard van het leerrecht en op de mogelijke gevolgen voor de toegankelijkheid. Het oorspronkelijke wetsvoorstel met een maximale verblijfsduur van vijf jaar en een leeftijdsgrens van 27 jaar is uiteindelijk vervangen door een wetsontwerp, dat aansluit op de systematiek van studiefinanciering: het recht op studiefinanciering wordt gekoppeld aan de nominale studieduur; voor studenten, die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering, kunnen de instellingen zelf de retributies vaststellen. Het wetsontwerp is in november 1994 naar de Tweede Kamer gestuurd. Op 5 december 1994 is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend (Kamerstukken II, 1994±1995, 24 025) voor wijzigingen van de WHW en de WSF, voor zover het gaat om de bepalingen betreffende het collegegeld en de afschaffing van de verblijfsduurbeperkingen in het hoger onderwijs. Dit wetsvoorstel verkeerde begin 1995 nog in de fase van de schriftelijke voorbereiding door de Tweede Kamer. De hoofdlijnen van de daarin neergelegde voornemens zijn enerzijds het scheppen van ruimte voor de instellingen voor hoger onderwijs voor het voeren van een eigen retributiebeleid, waardoor zij beter in staat worden gesteld een aanbod voor een koopkrachtige vraag te ontwikkelen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
12
en anderzijds een grotere eenvoud van de afbakening van de financieÈ le condities waaronder studerenden kunnen deelnemen aan het hoger onderwijs. Daarbij is ook aandacht geschonken aan de positie van deeltijdstudenten. Voorts is in deze voornemens de oorspronkelijke gedachte om de condities voor deelname aan het hoger onderwijs tevens te verbinden met het bereiken van een bepaalde leeftijdsgrens (namelijk die van 27 jaar) niet opgenomen, maar kon in het voetspoor van het advies van de Raad van State het wetsvoorstel worden beperkt tot de beleidslijn, dat uitsluitend het al dan niet genieten van studiefinanciering maatgevend is voor de vraag of een student tegen betaling van een bij de wet vastgelegd collegegeld in dat onderwijs kan verblijven. In het wetsvoorstel is tevens de voorgenomen verhoging van het collegegeld (met f 500) verwerkt. Voor de retributievrijheid van de instellingen zijn in het wetsvoorstel ondergrenzen aangegeven. 1.4. Studenten komen meer op eigen benen 1.4.1. Bevordering studievoortgang De belangrijkste wijziging die in 1994 op de WSF is ingevoerd, is de studievoortgangscontrole voor studerenden in het hoger onderwijs. Deze maatregel wordt ook wel tempobeurs genoemd. In feite is de tempobeurs al in 1993 ingevoerd, namelijk aan het begin van het studiejaar 1993/94. De effecten van de maatregel zijn echter eerst in 1994 tot uitdrukking gekomen. De maatregel houdt in dat studerenden in het hoger onderwijs die recht hebben op WSF jaarlijks minimaal vooralsnog 25% van de te behalen studiepunten moeten halen. Doen zij dit niet dan vervalt met terugwerkende kracht het recht op een beurs voor dat studiejaar. Materieel krijgt dit vorm door na afloop van het studiejaar de uitgekeerde beursbedragen van studenten die de norm van 25% niet hebben gehaald, om te zetten in een rentedragende lening. Over het studiejaar 1993/94 is van zo'n 17 000 studenten de beurs omgezet in lening waarvan zo'n 10 000 wo-studenten en 7 000 hbo-studenten. Met de omzettingen is in 1994 een bedrag van f 97 mln. gemoeid. 1.4.2. Stoeb-maatregelen In 1994 is aan de Tweede en Eerste Kamer een aantal wijzigingen op de WSF voorgelegd dat de titel «Student op eigen benen» (Stoeb) heeft meegekregen. De belangrijkste wijzigingen die met de Stoeb aan de Staten Generaal zijn voorgelegd, zijn: ± een verlaging van de basisbeurs in drie opeenvolgende jaarlijkse gelijke stappen met compensatie voor studenten met ouders uit lagere inkomensgroepen, ± het verhogen van de studievoortgangsnorm h.o. van 25 naar 50%, ± het invoeren van een aanwezigheidscontrole voor vo- en mbo-studenten, ± het aanscherpen van de urennorm voor voltijdsonderwijs, ± het verlagen van het opslagpercentage op de rente van studieleningen met 0,8 %-punt, ± het premieÈ ren van snelle (af)studeerders in het ho, ± het omzetten van kortlopende in langlopende schulden, ± het uniformeren van de maximale leenbedragen voor eerste en oudere-jaars studenten in het h.o. ± het bevriezen van de basisbeurs in 1997 en 1998, ± het ouderinkomen-onafhankelijk lenen, ± het vereenvoudigen van de berekening van de korting op de aanvullende beurs (voor de Stoeb de ouderlijke bijdrage),
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
13
± het buiten beschouwing laten van het partnerinkomen bij de vaststelling van het recht op WSF, ± het optrekken van de grens tot waar studenten mogen bijverdienen zonder dat op hun beurs wordt gekort. De stapsgewijze verlaging van de basisbeurs en de verhoging van de studievoortgangsnorm zouden oorspronkelijk met ingang van het studiejaar 1994/95 worden ingevoerd. Door de vertraging die in het wetstraject is opgelopen, bleef er voor de Informatie Beheer Groep (IB Groep) echter onvoldoende tijd om deze maatregelen op de gewenste datum in te kunnen voeren. Om de daaruit voortvloeiende besparingsverliezen te beperken, is er voor gekozen de verlaging van de basisbeurs niet in drie maar in twee stappen uit te voeren en deze verlagingen tevens te vervroegen. De eerste stap vindt nu plaats per 1 januari 1995 en de tweede stap een jaar later. Tevens is in 1994 een wijziging van de WSF van kracht geworden die invulling geeft aan het contract dat met de OV-bedrijven is gesloten voor het leveren van een reisvoorziening voor studerenden met WSF. Dit contract heeft betrekking op de periode november 1994 tot november 1998. Het contract houdt in dat WSF-gerechtigden kunnen kiezen tussen een OV-kaart die gedurende de studiedagen geldig is (de weekkaart) en een OV-kaart die in het weekend recht op vrij reizen geeft. In de periode waarin geen recht op vrij reizen bestaat, kunnen de studenten met korting reizen. De overheid betaalt een vaste prijs per kaartsoort die is gebaseerd op een vaste verhouding week/weekendkaarten en het aantal rechthebbenden op een OV-kaart. De prijs van de weekkaart is aanzienlijk hoger dan die van de weekendkaart. De kaartprijs wordt jaarlijks geõÈndexeerd met de prijsontwikkeling voor particuliere consumptie. Afwijkingen van de verhouding week/weekendkaart en/of het aantal rechthebbenden worden na afloop van elk kalenderjaar verrekend met de vooruitbetaalde vaste vergoeding. Op verzoek van de Tweede Kamer is de periode van vrij reizen met de weekkaart uitgebreid. Dit heeft extra kosten tot gevolg omdat de weekkaart hierdoor aantrekkelijker wordt en dus de verhouding week/weekendkaarten in voor de overheid ongunstige zin beõÈnvloedt. Compensatie voor deze meerkosten is gevonden door de premie op snel studeren uit de Stoeb te schrappen en de daardoor vrijvallende middelen voor de OV-kaart te bestemmen. Inmiddels is daarnaast gebleken dat ongeveer 87% van de studiefinancieringsgerechtigden voor een weekkaart heeft gekozen, hetgeen hoger is dan aanvankelijk was geraamd. Dit leidt vanaf 1995 tot tegenvallende uitgaven, omdat voor ieder procentpunt boven de 58% ruim f 4 mln. moet worden bijbetaald. Als majeure beleidsontwikkeling in 1994 kan verder nog de actie «vervroegd aflossen studieleningen met korting (VASK)» genoemd worden. Deze actie ± de derde sinds 1989 ± beoogde de aflossingen op renteloze voorschotten te vervroegen. Om dit te bewerkstelligen is aan iedere deelnemer aan de actie een korting in het vooruitzicht gesteld. De opbrengst van de actie werd vooraf geraamd op f 410 mln.. De uiteindelijke opbrengst bedraagt f 185 mln.. Tevens is voor f 75 mln. openstaande studieschuld vanwege renteloze voorschotten kwijtgescholden. Het kortingspercentage komt daardoor uit op 29%. Aan de actie hebben 46 000 debiteuren meegedaan. 1.5. Deel van een groter geheel De activiteiten in het kader van de Europese Unie waren enerzijds gericht op de totstandkoming van twee nieuwe actieprogramma's Socrates en Leonardo ter vervanging van een groot aantal lopende actieprogramma's en anderzijds op thema's samenhangend met het Witboek Delors. Socrates is een Europees actie programma voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
14
samenwerking op het terrein van het primair, voortgezet en hoger onderwijs; Leonardo is een vergelijkbaar programma voor alle beroepsopleidingen. Het Witboek Delors bevat voorstellen van de Europese Commissie om het concurrentievermogen en de economische groei van Europa te versterken. Het Grenslandenbeleid is actief doorgezet. De lidstaten van de Europese Unie zijn daarover ingelicht tijdens een seminar in Brussel. De bilaterale samenwerking krijgt langzaam aan vorm. In 1994 is een Stuurgroep Duitsland opgericht en zijn nieuwe samenwerkingsactiviteiten met Duitsland van start gegaan. Ook de samenwerking met Oostenrijk is voortvarend ter hand genomen. Wat Midden- en Oost Europa betreft is de geconcentreerde samenwerking met Hongarije en Rusland doorgezet, voor Rusland is de samenwerking; door middel van een «redesign» toegespitst op enkele projecten en op verspreiding van de resultaten van internationale samenwerking d.m.v. de oprichting van een internationaal centrum voor onderwijs-innovatie in St. Petersburg. Door grote inzet van het bureau Cross is het gelukt de middelen gereserveerd voor deze samenwerking zinvol aan te wenden. De uitgaven ten behoeve van de samenwerking met Hongarije zijn door het achterblijven van de goedkeuring voor samenwerkingsprojecten neerwaarts bijgesteld (fl. 600 000,=) terwijl ook de uitgaven t.b.v. taal en cultuur in Midden- en Oost-Europa niet volledig zijn uitgeput (fl. 545 000,=). Tegenover deze lagere uitgaven op het artikelonderdeel «Internationalisering» staan hogere uitgaven voor een bedrag van f 941 000,= op het artikelonderdeel «Bilaterale Samenwerking» ten behoeve van een eenmalige regeling van wachtgeldaanspraken met de KNAW, voortvloeiend uit het stopzetten van projecten in het kader van de ontwikkelingssamenwerking met IndonesieÈ . De Grote Efficiency-operatie Nationale Unesco-Commissie (NUC) heeft inmiddels zijn beslag gekregen in de meerjarencijfers. Tegelijkertijd is de uitplaatsing van het secretariaat van de NUC voorbereid. Onderbrenging van de NUC bij de Nuffic is voorzien per 31 maart 1995. De voorbereidingen voor een samenwerkingsprogramma met Zuid-Afrika zijn in een vergevorderd stadium. Naar verwachting zal medio 1995 een samenwerkingsprogramma ± in afstemming met ontwikkelingssamenwerking ± gereed zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
15
2. Belangrijkste financie¨ le ontwikkelingen De ontwikkelingen in de uitgaven van OCenW hangen voor het grootste deel af van ontwikkelingen in de onderwijsdeelname. Reden om daar nader naar te kijken en te analyseren wat de voornaamste onderliggende factoren bij die onderwijsdeelname zijn. Een andere factor van belang waren de wachtgelduitgaven. In paragraaf 2.2 worden de belangrijkste maatregelen ter beperking van de terugdringing van het wachtgelders genoemd en een indicatie van de effecten daarvan. 2.1. Onderwijsdeelname Aantal leerlingen en studenten in 1993/94 Het totaal aantal leerlingen en studenten dat in het schooljaar 1993/94 deelnam aan het onderwijs, bedroeg 3 364 200. De afwijking ten opzichte van de raming (3 367 700 leerlingen en studenten) bdraagt daarmee slechts 3 500. Het beeld per onderwijssoort is verschillend, maar in alle gevallen geldt dat de afwijking tussen raming en realisatie gering is. De tabel op de volgende bladzijde illustreert dat. (x 1000)
Om een indicatie te geven van de betrouwbaarheid van de raming zijn de uitkomsten van de ramingen voor de schooljaren die relevant zijn voor het begrotingsjaar 1994 (1993/94 en 1994/95), vergeleken met de telgegevens voor die schooljaren. Voor een uitvoeriger toelichting op de relatie tussen leerlingenramingen en -tellingen en de uitgaven voor 1994 wordt verwezen naar de toelichtingen per beleidsterrein in paragraaf 5. De afwijkingen zijn voor de onderwijssoorten in de leerplichtige leeftijd zeer gering (nog geen half procent), omdat de deelname vrijwel de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
16
demografische ontwikkeling volgt. Boven de leerplichtige leeftijd nemen de verschillen toe tot enkele procenten, onder invloed van onzekerheden omtrent de keuzen van leerlingen voor vervolgonderwijs. Vergelijking telgegevens en ramingen (telgegevens – raming, procentueel ten opzichte van de raming, exclusief deeltijd BVE, omdat daarvan geen telgegevens beschikbaar zijn)
BO SO VSO AVO/VBO IVBO (K)MBO vt-HBO dt-HBO WO
telling 1993/94 vs. RR93
telling 1994/95 vs. RR941
± 0.0% ± 0.3% 0.0% ± 0.1% ± 1.5% 2.4% 1.3% ± 1.1% ± 1.8%
± 0.1% 0.6% 0.3% ± 0.5% ± 0.8% 1.9% 0.6% ± 5.9% ± 2.0%
1
RR93 en RR94 zijn de referentieramingen van de leerlingen- en studentenontwikkeling, welke gebruikt worden ter onderbouwing van de begroting.
Aantallen leerlingen en studenten in de periode 1990/91 tot en met 1994/95 In navolgende tabel worden stijging en daling in de aantallen leerlingen en studenten in de periode 1990/91 tot en met 1994/95 gepresenteerd (index 1990/91 = 100).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
17
Aantal leerlingen en studenten (exclusief agrarisch onderwijs) in de periode 1990/91 tot en met 1994/95, geı¨ndexeerd op 1990/91 1990/91
1991/92
1992/93
1993/94
1994/95
BO SO VSO totaal PO
100 100 100 100
101 101 101 101
102 103 104 102
102 104 109 103
104 106 113 104
VO-1 MAVO-4 VBO-4 VO-2 totaal AVO/VBO
100 100 100 100 100
98 94 92 97 97
98 92 86 95 96
98 90 84 94 96
97 90 84 93 95
IVBO
100
102
103
105
107
totaal VO
100
98
97
96
95
MBO KMBO totaal (K)MBO
100 100 100
98 97 98
96 107 97
95 119 98
94 133 99
VAVO LLW VORM dt-MBO totaal dt3BVE
100 100 100 100 100
91 102 83 100 98
88 101 87 98 96
85 98 93 96 93
82 94 94 94 90
totaal BVE
100
98
97
95
95
HBO dt-HBO totaal HBO
100 100 100
106 94 103
110 90 106
114 88 108
118 81 110
WO
100
105
105
105
104
totaal HO
100
104
106
107
107
TOTAAL
100
100
100
100
101
De aantallen leerlingen/studenten die cursief zijn afgedrukt zijn geheel of gedeeltelijk gebaseerd op ramingen Het totaal aantal leerlingen en studenten stijgt in de periode 1990/91 tot en met 1994/95 met ongeveer 23 000, dat is een toename met 0,7%. De ontwikkelingen per veld lopen echter uiteen, waarover hierna meer. De onderwijdeelname is geheel of gedeeltelijk te verklaren uit de demografische ontwikkelingen, inclusief asielzoekers. In 1994 steeg het aantal wachtende asielzoekers in de centra sterk ten opzichte van 1993. In 1994 bedroeg de totale instroom van asielzoekers 52 576. Van deze asielzoekers was circa een derde deel leerplichtig. De onderwijsvolgende asielzoekers zijn in de leerlingentellingen inbegrepen voorzover zij op de teldatum onderwijs volgden. Gegeven de financieringssystematiek voor het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs heeft deze instroom geleid tot een verhoging van de uitgaven voor de eerste opvang in het kader van het aanvullend formatiebeleid en tot een extra beroep op de groeiregeling in het primair onderwijs en de faciliteitenregeling in het voortgezet onderwijs.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
18
Bron: CBS
In de grafiek is het aantal geboorten in de periode 1960 tot en met 1995 opgenomen, ten einde een beeld te geven van de demografische ontwikkeling, die relevant is voor de onderwijsdeelname. De leeftijdsgroep relevant voor het basisonderwijs en een groot gedeelte van het speciaal onderwijs zijn de 4- tot 12-jarigen. Deze groep is geboren in de periode 1979 tot en met 1991. Het aantal geboorten vertoont in die periode een stijgende lijn, hetgeen een verklaring is voor de stijging van het aantal leerlingen in het PO vanaf 1990. Sinds het begin van de jaren tachtig is het aantal leerlingen in het VO met meer dan 25% gedaald, als gevolg van de geboortedaling in de jaren zeventig. In de periode 1990±1994 neemt de daling van het aantal leerlingen geleidelijk af. De verwachting is dat het dieptepunt is bereikt; de stijging van het aantal geboorten na 1984 zal weerd tot een groei in het voortgezet onderwijs leiden. Op grond van alleen de demografische ontwikkelingen is er sprake van een daling van het aantal leerlingen en studenten in het (K)MBO, deeltijd BVE, voltijd en deeltijd HBO en het WO. Door ander invloeden die hieronder staan vermeld is het demografische aspect niet altijd zichtbaar in de ontwikkeling van het aantal leerlingen en studenten. Ontwikkelingen aantal leerlingen en studenten per onderwijssoort Primair onderwijs Binnen het primair onderwijs is de relatieve groei van het speciaal onderwijs groter dan die van het basisonderwijs. Oorzaken van dit verschil zijn moeilijk aan te geven. Het aantal leerlingen voortgezet speciaal onderwijs groeit eveneens, in tegenstelling tot het reguliere voortgezet onderwijs. Dit is het gevolg van de ontwikkeling van het speciaal onderwijs in de voorafgaande periode. De ontwikkeling van het voortgezet speciaal onderwijs volgt dus met vertraging de trend van het speciaal onderwijs.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
19
Voortgezet onderwijs Het aantal leerlingen in het individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo) blijft geleidelijk stijgen. Een belangrijke oorzaak is de groei van het aantal allochtonen in het voortgezet onderwijs en de oververtegenwoordiging van deze groep leerlingen in het ivbo. (Kort) middelbaar beroepsonderwijs ((k)mbo) De daling in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) als gevolg van de demografische ontwikkelingen, wordt grotendeels teniet gedaan doordat leerlingen die een vbo/mavo-opleiding hebben gedaan, steeds vaker kiezen voor een vervolgopleiding in het mbo. Het aantal leerlingen in het kmbo stijgt sterk, ondanks de op grond van demografische ontwikkelingen verwachtte daling. Waarschijnlijk hangt dit samen met de leerlingendaling in het leerlingwezen (LLW) vanaf 1991 (zie deeltijd-BVE). Deeltijd BVE De daling in het deeltijd-BVE doet zich met name voor bij het LLW. Dit is waarschijnlijk een gevolg van de slechte economische ontwikkelingen in deze periode. Hoger beroepsonderwijs (hbo) Het aantal studenten in het voltijd-hbo stijgt sterk, ondanks de demografische daling in de relevante leeftijdsgroep. Dit heeft diverse oorzaken: ± binnen het voorgezet onderwijs hebben steeds meer leerlingen gekozen voor havo en vwo en niet voor mavo en vbo; ± een groter aantal mbo-gediplomeerden stroomt door naar het hbo; ± een groter aantal van de havo- en vwo-gediplomeerden kiezen voor het hbo. Bij de vwo-gediplomeerden gaat dit enigszins ten koste van de instroom in het wetenschappelijk onderwijs (wo). Het aantal studenten in deeltijd-hbo daalt. Daling van het deeltijd onderwijs geldt niet alleen voor hbo, maar ook voor ander deeltijd onderwijs, zoals leerlingwezen, deeltijd-wo en Open Universiteit. Wetenschappelijk onderwijs (wo) De instroom in het wo stijgt aanvankelijk nog door een toegenomen belangstelling voor het wo. Na 1991 daalt de instroom door afnemende aantallen vwo-gediplomeerden. Deze ontwikkeling werkt met vertraging door in het aantal ingeschrevenen, zodat in 1994 ook het aantal ingeschrevenen voor het eerst daalt. 2.2. Ontwikkeling van de wachtgelduitgaven 2.2.1. Oorzaken van de groeiende wachtgelduitgaven De wachtgelduitgaven zijn de afgelopen jaren voortdurend gegroeid. Uit onderzoek is een aantal oorzaken van deze groei naar voren gekomen: ± Bij afvloeiingssituaties is de wachtgeldregeling met name voor ouder onderwijspersoneel een vorm van pre -pensionering, waarbij de beschikbaarheid voor de arbeidmarkt zeer beperkt is. ± Het met brede instemming ingezette beleid van deregulering en autonomievergroting heeft de verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid en de formatievaststelling weliswaar bij de schoolbesturen gelegd, maar het huidig wettelijk kader maakt het mogelijk de kosten van ontslagen af te wentelen op de overheid. ± De huidige regelgeving met een aanstelling van het personeel op het niveau van de instelling vormt voor besturen een drempel om een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
20
personeelsbeleid te voeren, waarbij wachgeldconsequenties worden geminimaliseerd. In de situatie van een ontslag aan de ene school en een vacature aan de andere school binnen e e n bevoegd gezag is namelijk een aantal formele procedures zoals ontslagaanzegging en aanbieden nieuwe functie noodzakelijk. De bestuursaanstelling maakt deze procedure overbodig. ± De inzetbaarheid van wachtgelders op vrijkomende functies is beperkt, waarbij de bevoegdheidseisen een grote rol spelen. 2.2.2. Het beleidsinstrumentarium De maatregelen die het beleid van verkleining van het wachtgeldersbestand en terugplaatsing in het onderwijs ondersteunen, zijn te onderscheiden in de huidige maatregelen en de op grond van de wet Participatiefonds in te stellen instrumenten c.q. te treffen maatregelen. De huidige maatregelen zijn: 1. Een aantal RPBO-bepalingen Het rechtspositiebesluit onderwijspersoneel kent al enige tijd een aantal artikelen waarin verplichtingen van zowel werkgevers als werknemers zijn geregeld. Samengevat komen de verplichtingen van het bevoegd gezag op het volgende neer: ± ontslag kan slechts verleend worden nadat het bevoegd gezag grondig heeft onderzocht of er geen andere passende functie beschikbaar is; ± het bevoegd gezag kan belanghebbende een sollicitatieverplichting opleggen (ook ingeval het deelontslag betreft); ± daarnaast kan het bevoegd gezag aan belanghebbende een scholingsplicht opleggen. Daartegenover staat dat de wachtgelder verplicht is zich als werkzoekende te laten inschrijven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en een passende betrekking binnen dan wel buiten het onderwijs te aanvaarden. 2. De zogenoemde eigen wachtgelderbepalingen Een bevoegd gezag is verplicht bij vacatures z.g. «eigen wachtgelders» bij voorrang te benoemen. De controle hierop wordt geõÈntensiveerd. 3. Introductie van een specifiek wachtgeldbesluit voor onderwijs- en onderzoekspersoneel (BWOO) Het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel (Staatsblad 1994, 100) heeft een beperking van hoogte en duur van de uitkeringen bewerkstelligd. Ook de mogelijkheden om naast de uitkering neveninkomsten te hebben zijn beperkt. In samenhang met het besluit is een aangescherpte beleidslijn inzake passende arbeid en sancties gepubliceerd. 4. De IBC In het kader van de Intensieve Bemiddelings Campagne van de Commissie ArbOn wordt via de RBA's extra aandacht besteed aan de bemiddeling van onderwijspersoneel. 5. Omscholing via LIOS Via het Landelijk Intermediair Onderwijs Scholing worden jaarlijks enige
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
21
honderden docenten omgeschoold van «overschot»-vakken naar «tekort»-vakken. 6. TWAO De tijdelijke wet arbeidsbemiddeling onderwijs voorziet in een verplichting voor schoolbesturen om bij voorrang wachtgelders te benoemen (zie brief aan de Tweede Kamer, TK 1994/95 23 900 VIII, nr. 6). desondanks zijn de wachtgelden blijven toenemen. Uit accountantsonderzoek is gebleken dat instellingen de kosten voor werkloosheidsuitkeringen van ontslagen personeelsleden ten onrechte bij het ministerie hebben gedeclareerd en daarnaast bij het aannemen van personeel voorbij zijn gegaan aan de verplichting om wachtgelders bij voorrang te benoemen. Het gevolg is dat via de afrekeningen 1994 de betaalde uitkeringsgelden zullen worden terugvorderd bij die instellingen, waar ten onrechte ontslag is opgetreden of waar een wachtgelder, bij passende vacature, niet is aangesteld. Een neveneffect hiervan is geweest dat het bedrag aan openstaande voorschotten is toegenomen, omdat de afrekening later plaatsvindt dan oorspronkelijk was voorgenomen. Het beleidsinstrumentarium is vanaf 1 augustus 1994 uitgebreid met de toets of een ontslag vermijdbaar dan wel onvermijdbaar was, de zogenaamde instroom (in het wachtgeldbestand) toets, en met een terugploegregeling van wachtgelders naar het onderwijs. Deze instrumenten krijgen definitief vorm met de start van het Participatiefonds (PF), welke 1 augustus 1995 zal plaatsvinden. De Eerste Kamer heeft daartoe op 7 maart 1995 de wet PF (nummer 23 693 vergaderjaar 1993±1994) met algemene stemmen aangenomen. De ervaringen met laatstgenoemde twee regelingen waren als volgt. 7. De instroomtoets In afwachting van de start van het Participatiefonds is de uitvoering van de instroomtoets tot dusverre verricht door de OCenWuitvoeringsorganisaties (C¦i en IBG). De resultaten over het lopende schooljaar zijn als volgt: ± van de 2027 aanvragen (PO,VO en BVE) voor instroomtoetsing bij ontslag uit een vast dienstverband zijn er 1636 in positieve zin en 2 in negatieve zin getoetst; ± bij 252 aanvragen is een nader onderzoek aangekondigd; ± 137 aanvragen zijn nog in behandeling. 8. De terugploegregeling De verkorting van de werkweek in de PF-sectoren (PO en VO) en de regeling Bevordering van de Arbeidsparticipatie van Ouderen (BAPO of seniorenregeling) voor deze sectoren leveren een aanmerkelijke extra herbezettingsruimte op, waarin voor een aanzienlijk deel moet worden voorzien door het weer aan het werk gaan van wachtgelders. Deze verwachting is niet geheel uitgekomen. Het deelnemingspercentage aan de seniorenregeling was lager dan geraamd (PO 51%, VO 46% en BVE 24% in plaats van de in de CAO 1993±1995 aangenomen 75%). Door de lagere deelname aan de seniorenregeling en als gevolg daarvan een lagere omvang van de extra formatie (herbezettingsruimte) kunnen minder wachtgelders via de terugploegregeling worden aangesteld op vacatures. Hierdoor blijven meer wachtgelders in de wachtgeldregeling. Daarnaast is een groot deel van de extra formatie (ca. 60%) ingezet om onvermijdbare ontslagen te voorkomen. In tegenstelling tot de verwachting bij het afsluiten van de CAO
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
22
1993±1995 is derhalve sprake van enerzijds een lager beslag op de personele uitgaven van de PF-sectoren en anderzijds een hoger beslag op de wachtgelduitgaven van deze sectoren. In financieÈ le zin is er in 1994 f 7,1 mln teruggeploegd, dat wil zeggen wachtgelders benoemd op vacatures. Voor f 11,1 mln is aantoonbaar wachtgeld voorkomen, doordat potentieÈ le wachtgelders dankzij de extra formatie hun baan konden behouden. (NB: Deze bedragen betreffen de wachtgeldkosten voor de periode augustus tot en met december 1994). 2.2.3. De financieÈ le ontwikkeling Tot 1 augustus 1994 was er sprake van een sterke groei van de wachtgelduitgaven voor de PF-sectoren. In de periode na 1 augustus is deze sterke groei afgenomen en tekent zich een stabilisatie af. Ten behoeve van de stijging van de uitgaven is in de 2e suppletoire begroting 1994 f 87,4 mln aan de wachtgeldbudgetten van de PF-sectoren toegevoegd. Ook zijn de budgetten bij Slotwet verhoogd met f 11,5 mln. Ten opzichte van de oorspronkelijke begrotingstand zijn de wachtgelduitgaven in 1994 met f 98,9 mln toegenomen. De wachtgelduitgaven in het HBO zijn sinds 1993 gebudgetteerd. Het wachtgeldbudget is complementair aan het exploitatiebudget wat inhoudt dat overschrijding van het wachtgeldbudget in een begrotingsjaar in mindering wordt gebracht op het exploitatiebudget. Ook in 1994 zijn de uitgaven voor de wachtgelduitkeringen (f 202,4 mln.) in het hbo hoger geweest dan de raming (f 156,2 mln.). Er was wederom sprake van een stijging van het aantal uitkeringsgerechtigden en de gemiddelde uitkeringshoogte als gevolg van de vergrijzing van het wachtgeldbestand (met name vanwege de toename van de instroom 55+). Onderdeel van de budgetafspraken betrof ook de ontwikkeling van een instrument om de wachtgelduitgaven te kunnen beheersen. Dit heeft onder meer geresulteerd in de invoering per 1 januari 1994 van een zogenoemde bonus/malus regeling. Deze regeling houdt in dat het exploitatiedeel van het budget van een hogeschool wordt vermeerderd met een bonus indien er een wachtgelder in dienst wordt genomen, het exploitatiedeel wordt omgekeerd verminderd met een malus indien een personeelslid wordt ontslagen en vervolgens instroomt in het wachtgeldbestand. Tevens is samen met de HBO-Raad een contract met het ABP aangaande de uitvoering van het flankerend beleid gesloten. In 1995 zullen deze instrumenten worden geeÈ valueerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
23
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
24
3. Stap voor stap van begroting naar rekening Om van de vastgestelde begroting 1994 naar de uiteindelijke stand Rekening 1994 te komen, zijn er drie stappen van belang, te weten: de amendering van de begroting 1994, waartoe zes amendementen zijn aangenomen; de eerste en tweede suppletoire begrotingen en tenslotte de Slotwet die als bijlage bij dit Financieel Jaarverslag is opgenomen. In onderstaande tabel is in chronologische volgorde de ontwikkeling van de uitgaven van de begroting 1994 naar de Rekening weergegeven. (bedragen x f 1 mln.)
Geautoriseerde begroting 1 Eerste suppletoire begroting 2 Tweede suppletoire begroting 3 Slotwet Stand Rekening Verschil Rekening t.o.v. geautoriseerde begroting
uitgaven
ontvangsten
saldo
33 773,3
2 122,5
31 650,8
501,2 304,1 ± 91,8
304,5 ± 28,8 0,9
196,7 332,9 ± 92,7
34 486,8
2 399,1
32 087,7
713,5
276,6
436,9
De rekening laat ten opzichte van de geautoriseerde begroting een stijging zien met f 436,9 mln.. Dit is 1,4% van het begrotingsbedrag. Het grootste gedeelte van deze mutatie is technisch van aard en heeft als zodanig geen invloed gehad op het totaal van de Rijksbegroting. Geschoond voor deze techniek resteert uiteindelijk een bedrag van f 41,8 mln. dat door het kabinet aan de begroting 1994 is toegevoegd. Van het totale verschil is in de eerste suppletoire begroting f 196,7 mln. gerapporteerd, in de tweede f 332,9 mln. en in de Slotwet ± f 92,7 mln.. In de volgende sub-paragrafen wordt in grote lijnen ingegaan op de opeenvolgende fasen tussen begroting en rekening. Voor de amendementen wordt verwezen naar bijlage 2. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de suppletoire begrotingen. 3.1. Eerste suppletoire begroting 1994 (Stb. 754 en Kamerstukken II, 1993/1994, 23 676) Begrotingsbijstellingen ± Meer uitgaven ± Meer ontvangsten Uitgaven minus ontvangsten betekent een verhoging van de begroting met ± waarvan technische bijstellingen ± waarvan autonome en beleidsmatige bijstellingen
(bedragen x f 1 mln.) 501,2 304,5 196,7 325,3 ± 128,6
Technische mutaties In de eerste suppletoire begroting zijn de consequenties van de centrale arbeidsovereenkomst 1993±1995 verwerkt voor het jaar 1994. Onderdeel van deze arbeidsovereenkomst is een aantal afspraken over de terugdringing van de instroom in de werkloosheidsregelingen via herinschakeling van werkloos onderwijspersoneel, seniorenbeleid en arbeidsduurverkorting. Daartoe wordt besloten een Participatiefonds op te richten met als doel het bevorderen van de arbeidsparticipatie van onderwijspersoneel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
25
De totale kosten van de CAO in 1994 bedragen f 766,6 mln.; de hierboven vermelde technische bijstelling van f 325,3 mln. betreft in hoofdzaak de in het kader van de CAO van de staartpost Loonbijstelling in de Miljoenennota aan de begroting toegevoegde middelen voor algemene salarismaatregelen. Autonome en beleidsmatige mutaties a. Generale compensatie Het bedrag van f 128,6 mln. waarmee de begroting is verlaagd, vloeit voort uit de volgende kabinetsafspraken: n hogere kosten voor het onderwijs als gevolg van de toestroom van asielzoekers + f 147 mln.; n bijdrage aan de generale middelen voor een gedeelte van de opbrengst van de HBO-gebouwen ± f 240 mln.; n compensatie vanuit de generale middelen voor de aan de extra opbrengst HBO-gebouwen ver- bonden extra te vergoeden rente + f 22 mln.; n bijdrage aan de generale middelen ter compensatie van het tekort 1993: ± f 60 mln. b. De feitelijke ontwikkelingen Ten tijde van de indiening van de Voorjaarsnota 1994 en de hiermee samenhangende eerste suppletoire begroting had het kabinet de demissionaire status. Dit was de reden om een aantal toen dreigende overschrijdingen en beleidskeuzes terzake niet als begrotingsmutatie in de eerste suppletoire wet op te nemen, maar alleen een verbale toelichting te geven. Het ging om besparingsverliezen bij onder andere het STOEB (Student op eigen benen)-pakket, de autonome ontwikkeling bij de personeelsuitgaven en studiefinanciering alsmede om mogelijke tegenvallers bij de huisvestingskosten. De belangrijkste mutatie die wel is meegenomen, betreft de opbrengst in 1994 van de verkoop HBO-gebouwen van f 322,4 mln.. 3.2. Tweede suppletoire begroting 1994 (Stb 144 en Kamerstukken II, 1994/1995, 24 022) Begrotingsbijstellingen ± Meer uitgaven ± Minder ontvangsten Meer-uitgaven verhoogd met minder-ontvangsten betekent een verhoging van de begroting met ± waarvan technische bijstellingen ± waarvan autonome en beleidsmatige bijstellingen
(bedragen x f 1 mln.) 304,1 ± 28,8 332,9 78,7 254,2
Technische mutaties Het saldo van f 78,7 mln. aan technische mutaties bestaat uit een toevoeging aan de begroting van f 196,3 mln. van de gelden van de algemene salarismaatregel 1994 per 1 januari 1994, het ABP-complex en de extra te verwachten wachtgelden en ziekteverzuim als gevolg van de invoering van de TBA-wet (Terugdringing Beroep op Arbeidsongeschiktheid), en een vermindering van de begroting met f 137,2 mln.. Dit laatste betreft voornamelijk een saldo van de verlaging van de leenuitgaven als gevolg van het wetsvoorstel STOEB en de gevolgen van het lagere gebruik van de leenrechten. Deze bijstellingen zijn budgettair neutraal voor de begroting van OCenW.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
26
Autonome en beleidsmatige mutaties a. Generale compensatie Het positieve saldo van f 254,2 mln. betekent een bijdrage vanuit generale middelen waarmee de begroting is opgehoogd. De redenen hiervoor waren drieledig. In de eerste plaats zijn de extra uitgaven van f 151,8 mln. als gevolg van leerlingstijgingen door het kabinet als geheel gedragen. In de tweede plaats is de verlaging van de begroting bij Voorjaarsnota met f 60 mln., welke diende ter compensatie van het tekort in 1993, ongedaan gemaakt. Ten derde is de bij Najaarsnota resulterende overschrijding met f 42,4 mln. voorlopig voor rekening van het kabinet als geheel gebracht. Uit de hierna volgende paragraaf (3.3 Slotwet) blijkt dat deze overschrijding uiteindelijk is omgeslagen in een klein overschot. b. De feitelijke ontwikkelingen De verhoging van de begroting met per saldo f 254,2 mln. is in grote lijnen opgebouwd uit f 865 mln. aan tegenvallers, f 356 mln. aan meevallers en tekort-beperkende maatregelen van in totaal f 255 mln.. De tegenvallers Leerlingen Op grond van de ontwikkeling van de leerlingaantallen in het primair- , voortgezet- en beroepsonderwijs (leerlingtellingen 1993) inclusief de effecten daarvan op de studiefinanciering moest de begroting met een bedrag van f 151,8 mln. worden verhoogd. Rechtspositionele uitkeringen Bij de 2e suppletoire wet was duidelijk dat een lagere deelname aan de BAPO-regeling leidde tot minder personele uitgaven dan geraamd. Hierdoor ontstond minder nieuwe formatieruimte, her te bezetten door wachtgelders, en konden minder wachtgelders via de terugploegregeling aangesteld worden op nieuwe formatieruimte. Tevens bleek dat de nieuwe formatieruimte voor een deel herbezet is door potentieÈ le wachtgelders. De uitgaven voor de wachtgelden in de sectoren van het Participatiefonds (PF) zijn toegenomen met f 96,2 mln..In de Slotwet leiden deze twee oorzaken tot een nieuwe bijstelling. Daarnaast is naar aanleiding van het advies van de commissie Berghman door OCenW in 1994 een solvabiliteitsbuffer ad f 35 mln. gereserveerd. Door de vertraagde invoering van het PF (1±8-95) is deze buffer niet in 1994 nodig, maar wel in 1995. Voor dat jaar is een reservering in de begroting opgenomen. Voor de wachtgelden in het hoger beroeps onderwijs is per saldo sprake van een tegenvaller van 41,8 mln.. De ontwikkeling van het volume en de uitkeringshoogte waren de voornaamste oorzaken. Studiefinanciering De problematiek op het gebied van de studiefinanciering bedroeg in totaal f 447,8 mln.. Er is een tegenvaller onstaan bij de vervroegde aflossing studieleningen (VASK-actie) van f 232 mln.. Door het niet doorgaan van de verlaging van de basisbeurs per 1 september 1994, als onderdeel van het wetgevingspakket Student Op Eigen Benen (STOEB) ontstond een besparingsverlies van f 70 mln.. Voor f 75 mln. was er sprake van een tegenvaller op beurzen en de tegemoetkoming studiekosten. Tenslotte was er f 70,8 mln. benodigd voor de afrekening van het oude contract van de OV-jaarkaart.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
27
Overig Als gevolg van het geheel of gedeeltelijk niet doorgaan van een aantal maatregelen onstond een tegenvaller van in totaal f 90 mln. bestaande uit: n In de begroting was rekening gehouden met een subsidiebijdrage van het Europese Sociaal Fonds van f 40 mln.. Deze bijdrage wordt in 1994 niet gerealiseerd. n Als gevolg van het in eerste instantie aanhouden van het wetsvoorstel verkoop sportvelden en later het intrekken van dit voorstel ontstaat een tegenvaller van f 30 mln.. n Het niet tijdig effectueren van het 27+ beleid op het terrein van het hoger onderwijs leverde een besparingsverlies op van f 20 mln.. De meevallers van in totaal f 356 mln. bestaan uit de volgende belangrijkste posten: De formatie-omvang Het feitelijk bekostigde aantal formatie-eenheden in het primair onderwijs ten opzichte van de raming geeft een overschot van f 16,5 mln.. Een vergelijkbare oorzaak in het voortgezet onderwijs geeft een overschot van f 22 mln.. Rechtspositionele uitkeringen De lagere deelname dan voorzien aan de regeling Bevordering van de Arbeidsparticipatie van Ouderen (BAPO-regeling) leverde een meevaller op van 31 mln.. Studiefinanciering Op grond van de ontwikkelingen van de ontvangsten studiefinanciering is een meevaller van f 80 mln. ingeboekt. Daarnaast is met name als gevolg van de afname van het aantal uitkeringsgerechtigden er een meevaller op de OV-jaarkaart van f 13 mln.. Personeel De f 55,2 mln. overschot op de post ABP-complex is gebruikt als compensatie 1994. Bij de personele uitgaven primair en voortgezet onderwijs was sprake van een meevaller van f 63,2 mln. bestaande uit: n Toeslag begininkomens in het primair en voortgezet onderwijs kende een meevaller van f 20,5 mln.. n Overschot personele uitgaven primair onderwijs f 24,9 mln.. n Het later aanstellen van personeel dan 1 augustus 1994, zoals geraamd, betekent een meevaller van f 17,8 mln.. Tekort-beperkende maatregelen Door met name de rijksbijdrage te korten van de instellingen van hoger beroepsonderwijs is f 41,8 mln. compensatie gevonden voor de wachtgeldentegenvaller. In het Wetenschappelijk onderwijs is een reservering van f 10 mln. voor wachtgeldaanspraken ongedaan gemaakt. Op de bemiddeling van wachtgelders wordt op grond van de door de RBA's voor arbeidsbemiddeling ingediende declaraties een onderuitputting verwacht van f 10 mln.. Het besparingsverlies STOEB f 70 mln. is met name verdisconteerd binnen het desbetreffende pakket. In de begroting voor 1994 is nog rekening gehouden met de betaling van een deel van de voorlopige vergoeding 1995 in december 1994. In de tweede suppletoire begroting wordt deze betaling vooralsnog opgeschort, opbrengst f 70,8 mln.. Voor in totaal f 43 mln. is compensatie gevonden op de projectartikelen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
28
PO, VO, HBO en WO. Daarnaast is het budget voor inventarisvernieuwingsprojecten VBO met f 18,7 mln. verlaagd. 3.3. Slotwet 1994 Begrotingsbijstellingen ± Minder uitgaven ± Meer ontvangsten Minder-uitgaven verhoogd met meer-ontvangsten betekent een verlaging van de begroting met ± waarvan technische bijstellingen ± waarvan autonome en beleidsmatige bijstellingen
(bedragen x f 1 mln.) ± 91,8 0,9 ± 92,7 ± 6,1 ± 86,6
Het bedrag van ± f 90,2 mln. is opgebouwd uit technische mutaties van per saldo een verlaging van f 6,1 mln. en uit autonome en beleidsmatige mutaties van per saldo een verlaging van f 86,6 mln.. Technische mutaties De technische mutaties hebben voornamelijk betrekking op de niet-relevante uitgaven en ontvangsten studiefinanciering (leningencomponent) ad ± f 19,2 mln., een overboeking van Domeinen in verband met de uitgaven voor huisvesting (f 3,5 mln.) en een bijdrage van het ministerie van Economische Zaken voor het project natuur- en milieueducatie. Autonome en beleidsmatige mutaties a. Generale compensatie Na afloop van het jaar blijkt de rekening ten opzichte van de tweede suppletoire begroting f 86,6 mln. lager uit te vallen. Het eerder door het kabinet opgevangen tekort van f 42,4 mln. kon daarmee worden gecompenseerd, waarna nog een overschot resteerde van f 44,2 mln.. Ten tijde van de Februarinota 1995 was het overschot voorlopig bepaald op f 33,2 mln.. Dit laatste bedrag is in het kader van de eindejaarsmarge-regels in 1995 opnieuw ter beschikking gekomen. b. De feitelijke ontwikkelingen Het totaal van de autonome en beleidsmatige mutaties is ± f 86,6 mln: De tegevallers worden voornamelijk veroorzaakt door de meeruitgaven OV-jaarkaart 1994 (f 70,8 mln.) en studiefinanciering (f 61,9 mln.) De meevallers hebben met name betrekking op het primair onderwijs (f 26 mln.), het voortgezet onderwijs (f 50 mln.), het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (f 27 mln.), de studiefinanciering vanwege een lager aantal gerechtigden met een aanvullende beurs (f 80 mln.) en een vertraging bij de voorgenomen invoering van het Participatiefonds (± f 35 mln.). 3.4. Mutaties per beleidsterrein Was in de vorige subparagrafen de chronologische volgorde de invalshoek om het verschil tussen begroting en rekening te benaderen, in deze subparagraaf gaat het om de totale mutaties per beleidsterrein en de aard van deze mutaties.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
29
Om te beginnen zijn in onderstaande tabel de mutaties per beleidsterrein tussen begroting en rekening weergegeven. Mutaties tussen begroting en rekening per beleidsterrein (bedragen x f 1 mln) Uitgaven Beleidsterrein
Vastgestelde begroting
17 Ministerie Algemeen 18 Primair Onderwijs 19 Voortgezet Onderwijs 20 Beroepsonderwijs en Volwasseneducatie 21 Hoger Beroepsonderwijs 22 Wetenschappelijk Onderwijs 23 Onderzoek en wetenschapsbeleid 24 Huisvesting 25 Studiefinancieringsbeleid 26 Overige programmakosten TOTAAL MINISTERIE
Ontvangsten Realisatie
Verschil
Vastgestelde begroting
Realisatie
Verschil
499,5 8 388,5 6 465,5 3 117,4 2 392,9 4 792,3
523,7 8 698,4 6 640,7 3 304,5 2 492,1 4 895,2
24,2 309,9 175,2 187,1 99,2 102,9
2,4 47,3 89,0 29,3 11,4 3,0
1,5 54,2 42,0 72,0 31,4 5,1
± 0,9 6,9 ± 47,0 42,7 20,0 2,1
1 188,2 1 984,4 4 455,0 489,6
1 219,9 2 098,0 4 422,2 192,1
31,7 113,6 ± 32,8 ± 297,5
214,4 66,0 1 613,4 46,3
220,3 416,7 1 545,9 10,0
5,9 350,7 ± 67,5 ± 36,3
33 773,3
34 486,8
713,5
2 122,5
2 399,1
276,6
In bovenstaande tabel is per beleidsterrein het verschil tussen rekening en vastgestelde begroting weergegeven, zowel voor uitgaven als ontvangsten. Voor het ministerie als geheel is in 1994 ten opzichte van de oorspronkelijke begroting op de uitgaven f 713,5 en op de ontvangsten f 276,6 mln. gemuteerd. Deze bijstelling in percentages berekend, is voor de uitgaven 2,1% en voor de ontvangsten 12,9%. Procentueel is het minste gemuteerd op beleidsterrein 19 (Voortgezet Onderwijs) en het meeste op beleidsterrein 26 (Overige programmakosten). Dit laatste is niet verwonderlijk omdat een groot deel van deze artikelen (loon- en prijsbijstelling etc.) een staartpostkarakter hebben. Dit heeft te maken met het feit dat dit soort artikelen een soort tussenstation is, waar gelden van FinancieÈ n, bestemd voor bijvoorbeeld loon- en prijsbijstelling, centraal worden geparkeerd om later over de diverse beleidsterreinen te worden verdeeld. 3.5. Mutaties tussen begroting en rekening naar oorzaak Het grootste deel van de mutaties is van technische aard: f 396,2 mln. ofwel 90%. Hieronder wordt verstaan wijzigingen zoals de algemene salarismaatregelen en overboekingen van en naar andere begrotingen. De autonome (mee- en tegenvallers door leerlingenontwikkelingen) en beleidsmatige mutaties komen in totaal op f 43,2 mln. of 10%. Hiervan is aan autonome wijzigingen een bedrag van f 244,4 gemuteerd (55%) en aan beleidsmatige ± f 201,2 (± 45%). Om het verschil tussen begroting en rekening, zowel voor uitgaven als ontvangsten, in zijn geheel naar oorzaken te analyseren is in onderstaande tabel een uitsplitsing naar technische, autonome en beleidsmatige mutaties gemaakt. Binnen de technische mutaties is een onderscheid gemaakt naar aanvullende post, desalderingen, en externe overboekingen. De autonome mutaties zijn ingedeeld naar de volgende oorzaken: een groter of kleiner aantal leerlingen (leerlingvolume), de kenmerken van leerlingen die tot een hogere of lagere bekostiging per leerling leiden, bijvoorbeeld het onderscheid uitwonend/thuiswonend (leerlingkenmerken), wijzigingen in de personeelsformatie los van de leerlingen-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
30
mutatie (formatie), wijzigingen als gevolg van de kosten voor vervanging en wijzigingen in de kosten voor wachtgelders. Mutaties tussen begroting en rekening naar oorzaak (bedragen x f 1 mln.) uitgaven
ontvangsten
480,5 ± 103,3 109,5
± 31,2 12,2 109,5
TOTAAL TECHNISCHE MUTATIES
486,7
90,5
AUTONOME MUTATIES ± leerling volume ± leerling kenmerken ± formatie ± vervanging ± rechtpositie volume ± overig
385,9 54,8 ± 91,4 61,0 101,7 ± 84,0
17,9 38,6
± 1,4 131,0
TOTAAL AUTONOME MUTATIES
428,0
186,1
TECHNISCHE MUTATIES Aanvullende post Overboekingen extern Desaldering
TOTAAL BELEIDSMATIGE MUTATIES TOTAAL MUTATIES
± 201,2 713,5
276,6
Toelichting technische mutaties Aanvullende post Van de technische mutaties is met name de zogenoemde aanvullende post van belang. Uit de aanvullende post van het ministerie van FinancieÈ n zijn op grond van de algemene salarismaatregelen (ASM), de premiewijziging als gevolg van de privatisering van het ABP (ABP-complex), en de uitverdieneffecten Terugdringing Beroep Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) gelden toegevoegd aan de begroting. Aangevuld met middelen vanuit de eigen centrale artikelen op beleidsterrein 26 heeft verdeling plaatsgevonden over de desbetreffende beleidsterreinen. Overboekingen extern De omvang in ogenschouw nemend is het vooral beleidsterrein 25 Studiefinanciering waar dit soort overboekingen van belang is: als gevolg van een verminderd gebruik van leenrechten worden de uitgaven aan rentedragende leningen en van de leenuitgaven negatief bijgesteld met f 122 mln.. De omzetting van beurs in lening als gevolg van de studievoortgangscontrole leidt tot f 17 mln. hogere leenuitgaven. De mutatie op de ontvangsten betreft een verhoging van f 12,2 mln. door hogere spontane aflossingen op rentedragende leningen, een lagere ontvangst op kort- en langlopende schulden en ontvangsten studiefinanciering. Desalderingen Bij desalderingen is altijd sprake van een verhoging van de uitgaven onder gelijktijdige verhoging van de ontvangsten. In 1994 is sprake van een bijstelling van f 109,5 mln., die voornamelijk veroorzaakt wordt door de extra-opbrengsten als gevolg van de verkoop van onroerend goed (f 53,9 mln.) op beleidsterrein 24 Huisvesting, de opbrengsten van het verbeterd inningsbeleid STOEB (f 27,1 mln.) op beleidsterrein 25 Studiefinanciering (SFB), meeropbrengst nabetalingen/afrekeningen voorgaande jaren van circa f 10 mln. op de beleidsterreinen 19 Voortgezet Onderwijs (VO) en 20 Beroepsonderwijs en Volwasseneducatie (BVE) en een gedeeltelijke herziening van de invulling van ombuigingen TNO van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
31
f 4 mln. en diverse bijdragen ten behoeve van projecten op beleidsterrein 23 Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB). Toelichting autonome mutaties Leerlingvolume De belangrijkste oorzaken van de autonome mutaties zijn veranderingen in leerlingvolume en -kenmerken en de daarvan afgeleide formatie. Door de toename van het aantal asielzoekers en de ontwikkeling van de leerlingaantallen in het primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs (zie ook paragraaf 2.1 Onderwijsdeelname) inclusief de effecten daarvan op de studiefinanciering moest de begroting met f 386 mln. worden verhoogd. De beleidsterreinen 18 PO, 19 VO, 20 BVE, 24 Huisvesting en 25 (SFB) zijn hierbij betrokken. Leerlingkenmerken Als gevolg van een hoger uitwonenden-percentage bij de gerechtigden studiefinanciering dan geraamd, zijn de uitgaven voor de basisbeurs verhoogd. Formatie Bij de personele uitgaven primair en voortgezet onderwijs is sprake van een meevaller van f 63,2 mln. Dit heeft onder meer de volgende oorzaken: de toeslag begininkomens in het primair en voortgezet onderwijs kende een meevaller, voor het grootste gedeelte veroorzaakt door lagere sociale lasten dan geraamd. Het later aanstellen van personeel dan 1 augustus 1994, zoals geraamd, betekent eveneens een meevaller. Vervanging De verhoging wordt veroorzaakt door een hoger ziekteverzuimpercentage bij het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en een eenmalige extra bijdrage van f 15 mln. aan het Vervangingsfonds wegens een bijstelling van de schoolbekostiging aan de hand van de ontwikkelingen in het ziekteverzuim 1992/1993, en door hoger dan verwachte kosten over 1993 voor vervanging bij ziekte. Rechtspositie volume Een lagere deelname aan de BAPO-regeling leidde tot minder personele uitgaven dan geraamd. Hierdoor ontstond minder nieuwe formatieruimte, her te bezetten door wachtgelders, en konden minder wachtgelders via de terugploegregeling aangesteld worden op nieuwe formatieruimte. Tevens bleek dat de nieuwe formatieruimte voor een deel herbezet is door potentieÈ le wachtgelders. De uitgaven voor de wachtgelden in de sectoren van het Participatiefonds (PF) zijn toegenomen met f 96,2 mln. Daarnaast is naar aanleiding van het advies van de commissie Berghman door OCenW in 1994 een solvabiliteitsbuffer ad f 35 mln. gereserveerd. Door de vertraagde invoering van het PF (1-8-95) is deze buffer niet in 1994 nodig, maar wel in 1995. Voor dat jaar is een reservering in de begroting opgenomen. Voor de wachtgelden in het hoger beroeps onderwijs is per saldo sprake van een tegenvaller van 41,8 mln. De ontwikkeling van het volume en de uitkeringshoogte waren de voornaamste oorzaken. De lagere deelname dan voorzien aan de regeling Bevordering van de Arbeidsparticipatie (BAPO-regeling) leverde een meevaller op van 31 mln. Op grond van van de realisatiecijfers en nacalculatie 1993 heeft een bijstelling op de ontvangsten plaatsgevonden. Overig De meest in het oog springende «overige» mutaties op de uitgaven
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
32
betreffen de incidentele loonsommutatie die op grond van de realisatie 1993 en de nacalculatie daaromtrent opwaarts met f 57,9 mln. moest worden bijgesteld. Vanwege veranderingen in het personeelsbestand is de realisatie van de gemiddelde personeelslast (GPL) hoger uitgevallen dan was geraamd (f 24,9 mln.). In verband met de prijsontwikkeling 1994 en de dalende rente is de begroting negatief bijgesteld (f 32,7 mln.). In verband met de realisatie van minder voorzieningen huisvesting dan geraamd is een meevaller ontstaan van f 11,9 mln. Bij de ontvangsten zijn de belangrijkste mutaties de ontvangsten van de verkoop van gebouwen (f 332 mln.), de subsidiebijdrage van f 40 mln. van het Europees Sociaal Fonds, die in 1994 niet gerealiseerd is, lagere opbrengsten van de VASK-actie (f 232 mln.) en het aanhouden van het wetsvoorstel verkoop sportvelden (f 50 mln.). Toelichting beleidsmatige mutaties Verwezen wordt naar de toelichting onder Tekort-beperkende maatregelen in paragraaf 3.2.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
33
4. Stand van zaken financieel beheer In deze paragraaf wordt de stand van zaken ten aanzien van diverse onderwerpen op het terrein van het financieel beheer weergegeven, varieÈ rend van de aanbevelingen uit de evaluatie van de financieÈ le functie bij OCenW en de acties in het kader van de administratieve organisatie tot en met de acties in de richting van vermindering van het aantal afzonderlijke projectfaciliteiten door opname in de reguliere norm- of «lump sum»-bekostiging en verbetering van het toezicht op instellingen door middel van monitoring. Tot slot aandacht voor de accountantcontrole en de maatregelen ter vermindering en voorkoming van de gevoeligheid van regelgeving voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M.en O.). 4.1. Evaluatie FinancieÈ le Functie De tweede fase van de Evaluatie van de financieÈ le functie is in mei 1994 afgerond. Zij heeft geleid tot een aantal concrete acties: 1. Planmatig werken en sturen verbeteren zodat piekbelastingen nog beter kunnen worden opgevangen 2. Extra «olie in de machine» brengen door de tijdelijke inzet van extra formatie op urgente financieÈ le projecten 3. Afstemmen aanwezige capaciteiten op nieuwe behoeften in de financieÈ le functie 4. Opleidingsaanbod versterken 5. Personeelsinstrumenten professionaliseren en beter benutten 6. Uitbouwen belangrijke gremia (Financieel afstemmingsoverleg en Arbeidsvoorwaarden overleg) in de financieÈ le functie 7. Veldspecifieke acties (gericht versterken financieÈ le functie binnen directies) 8. Relatie beleid en geld binnen de directies versterken 9. Nacalculatie verbeteren vooral op de beleidsterreinen PO, VO en SF 10. Meer aandacht voor financieÈ le evaluaties en analyses Inmiddels zijn de meeste actiepunten geheel of gedeeltelijk in uitvoering genomen. De belangrijkste resultaten zijn dat een financieel expertiseteam wordt opgericht dat urgente projecten in de financieÈ le kolom ter hand neemt. Een van de eerste projecten die ter hand worden genomen zijn de nacalculatie bij de directies Primair Onderwijs en Studiefinancieringsbeleid. De financieÈ le capaciteit binnen enkele directies is versterkt. Er loopt een onderzoek naar de positionering van financieÈ le evaluaties binnen het departement. Op personeelsgebied zijn vorderingen gemaakt. Het opleidingsaanbod is verder versterkt (met bijvoorbeeld een blok over cultuur) en verfijnd met behulp van o.a. de resultaten van evaluaties. Er een interdepartementaal netwerk voor de finacieÈ le functie opgericht. Er wordt een departementaal personeelsinformatiesysteem ontwikkeld, evenals een mobiliteits- en loopbaanplan. 4.2. Administratieve Organisatie In 1994 is het reguliere beheer en onderhoud van de Administratieve Organisatie (AO) van het departement gecontinueerd; de toegankelijkheid en de bruikbaarheid van de AO voor zowel de functionaris als het management waren hierbij speciale aandachtspunten. De kaderstellende departementale handboeken zijn volgens planning geactualiseerd; de actualisatie van het centrale apparaatskostenmodel is gestart en wordt begin 1995 afgerond. In het kader van deskundigheids-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
34
bevordering zijn verscheidene presentaties georganiseerd, door zowel interne als door externe deskundigen. Daarnaast zijn twee zogenaamde werkplekselecties vervaardigd, dit zijn selecties uit de AO-beschrijvingen die gericht zijn op een bepaalde doelgroep of gericht worden vanuit de invalshoek van een bepaald thema. In de vorm van een innovatief project is het betaalproces binnen het departement onderzocht en van verbetervoorstellen voorzien. Begonnen is met een ingrijpend onderhoud van de richtlijnen AO, daarnaast zijn enkele richtlijnen samengevoegd met circulaires en aanwijzingen van FEZ tot handleidingen financieÈ le bedrijfsvoering. De handboeken AO van de directies zijn volgens de hiervoor ingediende plannen van aanpak geactualiseerd; in enkele gevallen is de oplevering enigszins vertraagd. Bij elke directie is een beheerorganisatie actief. In het kader van de administratieve invlechting van Cultuur is een beknopte AO opgesteld, waarin de noodzakelijke aanvullingen op de bestaande AO-beschrijvingen van DGCZ zijn opgenomen. De beknopte AO geeft een voldoende basis vanaf 1 januari 1995, zodat de rechtmatigheid en volledigheid van verplichtingen, betalingen, vorderingen en ontvangsten zijn gewaarborgd. In 1995 zal worden bezien hoe de AO van DGCZ kan worden geõÈntegreerd in de departmentale AO. De besluitvorming in het kader van het interdepartementale onderzoek van de verplichtingensystematiek bij de rijksoverheid wordt naar verwachting begin 1995 verwacht. In afwachting van deze besluitvorming heeft FinancieÈ n ontheffing verleend voor de van de regelgeving afwijkende wijze waarop OCenW negatieve bijstellingen van verplichtingen van voorgaande jaren in de financieÈ le verantwoording verwerkt. 4.3. Subsidiedossier 1994 In het kader van een intern onderzoek heeft OCenW in het voorjaar van 1994 de regelingen die deel uitmaakten van het subsidiedossier, opgeschoond en gestructureerd. Een groot aantal regelingen behoort tot de reguliere bekostiging en moet niet worden gezien als onderdeel van het subsidiedossier. De financiering van de regelingen is in die gevallen structureel, veelal wettelijk verankerd en er is ± waar mogelijk ± gekozen voor bekostiging van scholen via het verstrekken van een bedrag per leerling of een «lump sum». Scholen hoeven geen afzonderlijke aanvraag in te dienen: verdeling van de middelen vindt plaats op basis van bestaande informatie over aantallen leerlingen, allochtonen e.d.. Daarnaast zitten in het subsidiedossierde projectfaciliteiten, tijdelijk beschikbaar worden gesteld aan diegenen die een aanvraag indienen en aan een aantal vooraf gestelde voorwaarden voldoen. Tot het subsidiedossier rekent OCenW alleen de projectfaciliteiten. Deze bedragen Onderwijs en Wetenschappen in 1994 f 260 mln. Onderstaande tabel illustreert het meerjarige beeld van de subsidies. Subsidiedossier Onderwijs en Wetenschappen
Oorspr. subsidiedossier w.v. regul. bekostiging Projectfaciliteiten
1994
1995
1996
1997
1998
1628,7 1345,5 263,2
1603,0 1311,9 235,7
1603,6 1317,0 222,9
1600,8 1315,2 210,0
1594,6 1307,9 212,0
De grootste correctie op het subsidiedossier betreft de OWB-sector, waarvan de bekostiging van onderzoekinstellingen en de contributies aan internationale onderzoekorganisaties ten onrechte in het dossier zijn opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
35
Voor wat betreft de onderwijsvelden is er gecorrigeerd voor een drietal categorieeÈ n reguliere bekostiging. a. Middelen die via de bestaande personele en/of materieÈ le bekostiging naar scholen gaan, eventueel als een aparte opslag. b. Exploitatiebijdragen aan (kleine) instellingen, waar geen onderwijs gegeven wordt. c. Overige structurele financiering. In de begroting 1995 zijn de middelen die tot de reguliere bekostiging behoren, overgeboekt naar de reguliere artikelen. De bijlage subsidies bij de begroting 1995 omvatte alleen de projectfaciliteiten. 4.4. Monitoring instellingen Circa 44 % van de gerealiseerde uitgaven is in in vorm van gebudgetteerde bekostiging uitgekeerd. Beschikbare budgetten komen veelal na bestuurlijke onderhandelingen als totaalpakket voor het betrokken veld tot stand. Het betrokken veld kan zelf, binnen de wettelijke vastgelegde spelregels, invulling geven aan de besteding. Door middel van de financieÈ le verantwoording van de individuele instellingen wordt inzicht verkregen in de daadwerkelijke besteding over de diverse uitgavenposten binnen een onderwijsgemeenschap (salarissen, materieel e.d.). Om macro gegevens te distilleren uit de afzonderlijke financieÈ le verantwoordingen van instellingen om zodoende deugdelijke parameters te hebben over de daadwerkelijke bestedingen is op dit moment een bewerkelijk proces. Door het late moment van verantwoorden, de relatieve vrijheid van verantwoorden en de duur van verwerken komt de beschikbare informatie te laat vrij en is niet compleet. Om toch aan gegevens te komen die het inzicht in het bekostingings- en verantwoordingsproces vergroten zijn er binnen het departement in 1994 een aantal projecten tot verdere concretisering genomen of opgestart. De algemene lijn in deze projecten is om meer gestructureerd bestuurlijke en bedrijfseconomische parameters te verzamelen waarmee de Minister zijn verantwoording naar de Kamer kan waarmaken. n Ten behoeve van de vaststelling van de GPL bij het VO-onderwijs in verband met de beoogde invoering van een lump-sum bekostiging is met ingang van 1 augustus 1994 een landelijke meting gestart. n Het project financieÈ le monitoring HO-instellingen voortgezet met het opzetten van een database (op basis van al bekende gegevens) en het uitvoeren van een pilot-project bij het HBO. n Mede naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer over de «Tweede Geldstroombekosting van universitair onderzoek» is een werkgroep ingesteld voor de herziening van de richtlijnen begroting en financieel jaarverslag van de Nederlandse organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek ingesteld. Het eerste concept-advies is begin van dit jaar besproken. De richtlijnen zullen ook model staan voor de KNAW en KB. Binnen het departement wordt gewerkt aan verbeterde inzichten in het baten en lasten-stelsel. 4.5. Accountantscontrole Door de Accountantsdienst (AD) van OCenW is bij de financieÈ le verantwoording van 1994, wederom, een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven. Het samenvattende oordeel is gebaseerd op controles die plaatsvinden ten aanzien van het gevoerde financieel beheer met betrekking tot de diverse beleidsterreinen en de apparaatskosten, waarover de AD deelrapporten uitbrengt. Ten aanzien hiervan is een afhandelingsprocedure van toepassing, die
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
36
er op is gericht te waarborgen dat de specifieke aanbevelingen van de AD door de directies worden uitgevoerd. De uitvoering van de aanbevelingen van de AD ten aanzien van de gesignaleerde knelpunten worden bewaakt door het Audit Committee van OCenW. Voorts werden in 1994 door FEZ, in haar hoedanigheid van concerncontroller, projecten ontwikkeld om de activiteiten van begrotings- en uitvoeringsverantwoordelijke directies op financieel-economische aspecten te toetsen. 4.6. FinancieÈ le informatievoorziening In 1994 heeft een audit plaats gehad op het GeõÈntegreerd Financieel Informatie Systeem (GEFIS) heeft in 1994 plaatsgevonden. Deze interne audit, met een externe contra-expertise, was gericht op het toetsen van de doeltreffendheid van het systeem en op de doelmatigheid van beheer, onderhoud en exploitatie ervan. De eindconclusie van de audit is dat GEFIS een goed functionerend systeem is; het doorvoeren van een aantal aanbevelingen zal leiden tot verbeteringen, zowel in functionaliteit als in beheerslast. De implementatie van de voorgestelde verbeteringen is in 1994 ingezet. In 1994 is een audit op de bekostigingssystemen voor instellingen voor basis- en (voortgezet) speciaal onderwijs (de systemen WBO en ISOVSO) gestart, die in de loop van 1995 zal worden afgerond. 4.7. Voorschotten Het overgrote deel van de voorschotten van OCenW heeft betrekking op het primair en voortgezet onderwijs. Dit zijn de declaratiesectoren in het onderwijs. Aan scholen en instellingen worden de betalingen als voorschot verstrekt, indien aan het begin van de bekostigingsperiode (school- of kalenderjaar bij reguliere bekostiging) niet alle bekostigingsvariabelen definitief vaststaan. Na afloop van de bekostigingsperiode of het project worden op basis van de bekostigingsvoorschriften de definitieve bedragen bij het departement in rekening gebracht door middel van de rekening en verantwoording. De rekening en de verantwoording van de school/instelling gaat vergezeld van een verklaring van een door de school/instelling benoemde accountant, op basis waarvan de vergoeding definitief wordt vastgesteld en verrekening met het voorschot plaats vindt. Tussen het uitbetalen van het voorschot en het vaststellen van de definitieve vergoeding bestaat een tijdsverloop. Dit tijdsverloop is afhankelijk van de voor het primair en voortgezet onderwijs wettelijk vastgestelde data van indiening van de declaraties. Voor deze sectoren geldt dan een aanvaardbaar tijdsverloop van 2 jaar voor het primair onderwijs en 1 jaar voor het voorgezet onderwijs. Op de jaarlijkse saldibalans zal dan ook in beginsel steeds een werkvoorraad van nog af te wikkelen voorschotten van circa f 24 miljard voorkomen. In de periode 1990±1993 is op basis van jaarlijks geformuleerde taakstellingen het bedrag aan (nog voor definitieve afrekening) openstaande voorschotten van f 43,5 miljard per ultimo 1990 teruggebracht tot het niveau van de normale werkvoorraad van circa f 24,8 miljard per ultimo 1993. Vanaf 1994 is daarom jaarlijks sprake van de regulier (conform de wetgeving) af te wikkelen voorschotten voor een bedrag van circa f 15 miljard. Voor 1994 was sprake van een reguliere taakstelling van f 15,9 miljard (inclusief een restant taakstelling oude voorschotten van f 0,6 miljard). Hiervan is een bedrag van f 7,2 miljard (inclusief oude voorschotten f 0,5
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
37
miljard) gerealiseerd. Daarmee is het bedrag aan openstaande voorschotten per ultimo 1994 opgelopen tot een bedrag van f 33,5 miljard. De toename van de stand openstaande voorschotten per ultimo 1994 ten opzichte van de stand per ultimo 1993 wordt met name veroorzaakt door het uitstel naar 1995 van afrekening van de voorschotten: ± voor de materieÈ le instandhouding in het primair onderwijs in verband met de problematiek bij de afwikkeling van de Londo-beroepen (f 2,4 miljard); ± het voortgezet onderwijs (VO) en het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) in verband met de controle naar de naleving van de wachtgeldbepalingen (f 6 miljard). De afwikkeling van de openstaande voorschotten in 1994 is weergegeven in de toelichting bij de saldibalans, die elders in dit jaarverslag is opgenomen. In 1995 is het voornemen om het restant aan in 1994 opgebouwde oude voorschotten af te wikkelen. Voorts is in 1995 sprake van regulier af te wikkelen voorschotten. Daarmee zal naar verwachting de stand van de openstaande voorschotten weer op het niveau van de normale werkvoorraad van circa f 24 mld.worden gecontinueerd. 4.8. Gevoeligheid van de regelgeving voor misbruik en oneigenlijk gebruik In de financieÈ le verantwoording kunnen uitgaven zijn verantwoord die niet voldoen aan het criterium rechtmatigheid. Dit komt omdat het departement op basis van de huidige wet- en regelgeving voor een beperkt aantal aspecten moet steunen op gegevens van derden. Het mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik komt met name voor bij het toekennen van studiefinanciering en tegemoetkoming studiekosten, bij het bekostigen van het primair en voortgezet onderwijs en bij het uitvoeren van de wachtgeldregelingen. In bijlage 3 wordt nader ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van de vermindering en voorkoming van de M.en O.-gevoeligheid van deze regelingen. Een belangrijke voorwaarde is dat het departement een aanvaardbaar controlebeleid uitvoert, uitgaande van de huidige wet- en regelgeving. Een aanvaardbaar controlebeleid is echter geen onveranderlijke situatie. Juist de laatste jaren is een maatschappelijke tendens waarneembaar om het controlebeleid aan te scherpen. Voorbeelden zijn het uitwisselen van gegevensbestanden tussen verschillende overheidsinstanties, het opvragen van achterliggende gegevens zoals kopieeÈ n van paspoorten en polissen. Deze verschuivingen in het controlebeleid beperken het mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving. Het departement realiseert de belangrijkste beperking van het mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik door het aanpassen van de wet- en regelgeving. Voorbeelden zijn het vervallen van het aspect «partner met inkomen» bij studiefinanciering en het aanscherpen van het aspect «daadwerkelijk studeren» bij studiefinanciering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
38
BELEIDSTERREIN 17 MINISTERIE ALGEMEEN
1. Algemeen Op dit beleidsterrein worden de apparaatsuitgaven van het ministerie verantwoord. Het gaat om de apparaatskosten van het Bestuursdepartement (f 167,8 mln.), van de Centrale FinancieÈ n Instellingen (f 98,8 mln.), van de Inspectie van het Onderwijs (f 61,4 mln.) en de uitgaven van de ex-medewerkers die van een ontslaguitkeringsregeling gebruik maken. Ook worden de kosten verantwoord van de Informatie Beheer Groep (f 175,7 mln.), van de Onderwijsraad en de Adviesraad voor het Onderwijs (totaal f 5,5 mln.). De overgang van Cultuur van het voormalige ministerie van WVC naar OCenW werken hier nog niet door. 2. Het gevoerde beleid Personeel & Organisatie Prioriteiten Personeelsbeleid Het personeelsbeleid van 1994 is gericht op een bredere verspreiding van kennis en ervaring binnen het ministerie, het vergroten van de flexibiliteit van de organisatie, het verbeteren van de arbeidsomstandigheden voor de medewerkers, een betere spreiding van groepen binnen de organisatie en afstemming van beschikbare kwaliteiten op de behoefte van de organisatie. Boventalligen Het oplossen van boventalligheid die is voortgevloeid uit de departementale reorganisatie was voor 1994, net als in eerdere jaren, een departementale prioriteit. Eind 1993 waren er nog 35 personen boven-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
39
tallig. In 1994 is de boventalligheid vrijwel opgeheven. Voor 10 personen zijn afspraken gemaakt over de toekomstige opheffing van hun boventalligheid. Talentontwikkeling Het beleid is in 1994 gericht op een systematische signalering, coaching en ontwikkeling van talent binnen OCenW in relatie tot ambities van medewerk(st)ers en van behoeften aan deskundigheden/vaardigheden, die voortvloeien uit de ontwikkelingen bij OCenW. Hieraan is langs drie lijnen gewerkt. De Klussenpool is gericht op signalering en ontwikkeling van talent. Een aantal van 30 medewerkers heeft in 1994 aan de klussenpool deelgenomen en in totaal is er aan 16 klussen gewerkt. De tweede lijn is assessment; dit is in 1994 voor OCenW ontwikkeld en de eerste uitvoering is gerealiseerd in samenwerking met het Laboratorium voor Toegepaste Psychologie (LTP) te Amsterdam. Op basis van deze uitvoering zal het assessmentprogramma worden geeÈ valueerd en zonodig aangepast. Tevens wordt bezien of assessment in de toekomst kan worden toegepast bij werving en selectie. De derde lijn is die van managementtrainingen, gericht op een meer eenduidige en herkenbare stijl van leidinggeven. Ziekteverzuimbeheersing en -preventie Vanuit de directie Personeel & Organisatie is in 1994 extra aandacht besteed aan het terugdringen van het ziekteverzuim bij OCenW. Het kabinet heeft als taakstelling opgelegd dat het ziekteverzuimpercentage in de jaren 1992 t/m 1994 met 0,5 procentpunt per jaar dient af te nemen ten opzichte van het ziekteverzuimpercentage van 1989. Voor OCenW betekende dit een daling in 1994 tot 8%, gerealiseerd is 7%. ARBO-verslag 1994 In 1994 waren de ARBO-activiteiten in het kader van de arbeidsomstandighedenwet een departementale prioriteit. Doel was het voldoen aan de wettelijke voorschriften op het terrein van veiligheid, gezondheid, welzijn en hygieÈ ne op het werk. In 1994 is onder andere door de decentrale eenheden ARBO-beleid op directieniveau ontwikkeld. Ter verbetering van de voorlichting over ARBO-aangelegenheden aan de OCenW medewerkers is een brochure uitgebracht en is in het Vademecum OCenW een procedure opgenomen voor centrale melding van ongevallen. Verder is in 1994 een ontruimingsdienst ingesteld. Het aantal spreekuren van de bedrijfsarts is uitgebreid en er zijn decentraal Sociaal Medische Teams ingesteld. Voor het welzijn van de medewerkers is een Bedrijfsopleidingsprogramma (BOP) uitgebracht en een klachtencommissie seksuele intimidatie en discriminatie ingesteld. Externe dienstverlening De in 1993 ingezette reductie van extern personeel met 38% heeft zich in 1994 in iets minder sterke mate met 18% verder doorgezet. Einde 1994 waren er 34 externen en 59 uitzendkrachten (in FTE's) werkzaam. Doelgroepenbeleid Positieve actie vrouwen In 1994 zijn maatregelen uitgevoerd in het kader van positieve actie voor vrouwen, zoals vastgelegd in de notitie «Voorrang krijgen om in te halen». OCenW voldoet ruimschoots aan de interdepartementale taakstellingen van 30% vrouwen op het totaal van het personeelsbestand (namelijk 42,9%) en 20% vrouwen op schaal 10 en hoger (namelijk 29,7%). Werkgelegenheidsbeleid minderheden In 1994 zijn in het kader van het werkgelegenheidsbeleid voor minder-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
40
heden diverse maatregelen getroffen, waaronder voorrang voor allochtonen bij in- en externe wervingsacties, melding van extern vervulbare vacatures bij het Bureau Wervingsservice van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het realiseren van werkgelegenheids- en arbeidservaringsprojecten, het instellen van een klachtencommissie discriminatie en het aanwijzen van vertrouwenspersonen discriminatie. Ondanks deze maatregelen blijkt het moeilijk om allochtonen te werven en vooral om ze in vaste dienst te laten instromen. In de periode 1991 tot augustus 1994 bedroeg de netto-instroom 11 personen. Op grond van het werkgelegenheidsbeleid voor etnische minderheden bij de overheid dient per 31 december 1995 5% van de totale personeelsbezetting te bestaan uit allochtonen. Om dit percentage te halen dient nog een instroom van 35 personen te worden gerealiseerd. Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers (WAGW) De departementale taakstelling is 5% van het totale personeelsbestand, uiterlijk te realiseren eind 1997. In 1994 heeft het accent van het WAGW-beleid gelegen op het in dienst houden van gedeeltelijk arbeidsongeschikte medewerk(st)ers door het zonodig aanpassen van functies of het aanbieden van andere passende werkzaamheden. Verder is veel aandacht besteed aan preventie van langdurig ziekteverzuim en het benutten van reõÈntegratieplannen voor langdurig zieken. Net als in 1993 zijn in 1994 6 WAGW-ers als nettoinstroom gerealiseerd. Om aan de taakstelling van 5% te kunnen voldoen dient in de periode 1995 tot en met 1997 een netto-instroom van 23 WAGW-ers te worden geeÈ ffectueerd. Overige activiteiten Personeel en Organisatie Personeelsinformatievoorziening Het gewijzigde personeelsbeleid en de toenemende behoefte aan managementinformatie hebben geleid dat in 1994 is gestart met de voorbereiding voor de implementatie van een nieuw P&O-informatiesysteem. Er is een aanbestedingsprocedure gestart die begin 1995 moet leiden tot een nieuw PI-systeem. Uiterlijk december 1995 zal het nieuwe systeem worden geõÈmplementeerd. Facilitair Bedrijf/Automatisering Inleiding Het informatiebeleid 1994 heeft in het teken gestaan van structurering van de informatiestromen en de continuering en uitbreiding van de centrale IT-voorzieningen. Structuurschets De Structuurschets, waarin de informatorische relaties tussen het departement en het onderwijsveld worden beschreven, is in 1994 gereed gekomen. Begin 1995 wordt de Structuurschets, in samenhang met Informatiestrategie OCenW 1995 besproken in de Bestuursraad. Departementaal Informatieplan 1995±1996 In 1994 zijn, in het kader van het departementale informatieplan 1995±1996, brainstormbijeenkomsten gehouden met de vertegenwoordigers van de eenheden in het IA-beraad. Dit plan is niet tot stand gekomen als gevolg van gewijzigde prioriteiten (ver- en inhuizing AD- en VWS-medewerkers en het onderzoek naar het functioneren van het netwerk). Audits systemen In het kader van de «audits grote systemen» is in 1994 de audit op het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
41
WBO/ISOVSO-systeem inhoudelijk afgerond. Hieruit is een actieplan naar voren gekomen, dat door een beperkt aantal technische en organistorische maatregelen, zal leiden tot een daling van de uitgaven voor onderhoud en beheer, bij een gelijkblijvend volume, met ± 12% (peiljaar 1995). Uitvoeringstoetsen wijziging wet- en regelgeving Met de uitvoeringstoetsen is flinke vooruitgang geboekt. Elke majeure wijziging in wet- en regelgeving leidt tot een uitvoeringstoets, zodat op voorhand de effecten van de feitelijke uitvoering in beeld zijn gebracht. Privacy- en beveiligingsbeleid In 1994 is de privacybrochure «De Spelregels» verschenen. Deze brochure maakt deel uit van de serie «Veilig» waarin beveiligingsonderwerpen extra onder de aandacht worden gebracht. De tweede brochure in deze serie verschijnt begin 1995. Ook zijn in 1994 in samenwerking met het ACIB (Advies en CooÈ rdinatiepunt Informatie Beveiliging) toetsingcriteria opgesteld voor het door OCenW gevoerde informatiebeveiligingsbeleid. De beveiligingsmaatregelen rond het netwerk zijn, in samenwerking met de accountantsdienst, aan een nader onderzoek onderworpen. Voor het verkrijgen van een beveiligingsbewustzijn bij de medewerkers zijn alle geautomatiseerde werkplekken in 1994 voorzien van muismatten met richtlijnen voor een veilig computergebruik. Verhuizing Accountantsdienst De verhuizing van de Accountantsdienst naar de nieuwe locatie en de daardoor vereiste continuering van de netwerkfaciliteiten voor deze diensteenheid maakten aanpassingen in de (gedeeltelijk) aanwezige infrastructuur noodzakelijk. De netwerkvoorzieningen, als ook de daarvoor noodzakelijke datacommunicatievoorzieningen, werden op tijd gerealiseerd. Centrale FinancieÈ n Instellingen Voorbereiding Agentschapstatus In 1994 zijn voorbereidingen getroffen voor de invoering van de agentschapstatus voor Centrale ¦inancieÈ n Instellingen. In dit verband zij verwezen naar de brief van de Minister van FinancieÈ n aan de Tweede Kamer van 31 maart 1994 inzake kandidaat-agentschappen. In 1995 zullen de voorbereidingen worden voortgezet. Inspectie van het Onderwijs De taken van de Inspectie In de onderwijswetten worden de volgende algemene taken van de Inspectie onderscheiden: n het toezien op de naleving van de wettelijke voorschriften (controletaak); n het bekend blijven met de toestand van het onderwijs, onder meer door schoolbezoek (evaluatie-taak); n het bevorderen van de ontwikkeling van het onderwijs door overleg (stimuleringstaak) en n het gevraagd en ongevraagd rapporteren aan en adviseren van de minister (rapportage-taak). In 1994 is een begin gemaakt met een intern onderzoek naar de relatie tussen taken, taakbelasting en middelen. Doelstellingen hierbij zijn onder meer een rationele basis voor de werkverdeling en het kunnen anticiperen op veranderingen. De resultaten van het onderzoek, dat in 1995 wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
42
afgerond, zijn met name bedoeld ter ondersteuning van de bedrijfsvoering. De invoering van een geautomatiseerde netwerkinfrastructuur, opdat de kantoren efficieÈ nter met elkaar en met het bestuursdepartement kunnen communiceren, is ter hand genomen. IB-Groep IB-Groep heeft in 1994 als Zelfstandig Bestuurs Orgaan een aantal wettelijk vastgelegde taken uitgevoerd voor het ministerie van OCenW, op het terrein van de Studiefinanciering, de Tegemoetkoming in de Studiekosten, de organisatie van schoolexamens en het verstrekken van rechtspositionele uitkeringen aan onderwijspersoneel. Zo werden in 1994 ongeveer 600 000 basisbeurzen, 220 000 aanvullende beurzen en 300 000 rentedragende leningen verstrekt; ongeveer 200 000 tegemoetkomingen in de studiekosten uitgekeerd; voor ongeveer 250 000 examenkandidaten schoolexamens georganiseerd, en zijn ongeveer 32 000 rechtspositionele uitkeringen verstrekt. In 1994 heeft IB-Groep een aantal maatregelen genomen om de kwaliteit van de bedrijfsvoering verder te verhogen. Zo is een begin gemaakt met de ontwikkeling van een integraal kostprijsmodel. Doel van dit model is om inzichtelijk te maken welke produkten via welke processen tot standkomen, en hoe de kosten van deze produkten zijn opgebouwd. Parallel aan deze ontwikkeling is gestart met zodanig verzamelen en structureren van bedrijfsgegevens (o.a. d.m.v. tijdschrijven) dat de benodigde gegevens beschikbaar komen om het model mee te voeden. Tevens is een begin gemaakt om samen met OCenW te komen tot het definiren van prestatie-indicatoren en bijbehorende normen, als belangrijk instrumentarium om vorm te geven aan «output-sturing» door OCenW, binnen budgettaire randvoorwaarden. Als Zelfstandig Bestuurs Orgaan vanaf 1/1/1994 brengt IB-Groep voor 1 april 1995 een eigen jaarverslag 1994 (inclusief een jaarrekening) uit. 3. De mutaties in grote lijnen Opbouw mutaties vanaf de stand ontwerp-begroting tot stand rekening (x f 1 000)
Stand ontwerp-begroting 1994 Amendementen Oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 Mutaties 1e suppletoire begroting 1994 Mutaties 2e suppletoire begroting 1994 Mutaties Slotwet Stand Rekening 1994 Totaal verschil tussen oorspronkelijk vastgestelde begroting en stand Rekening
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
499 502
499 502
2 420
499 502
499 502
2 420
16 606
16 606
13 914 ± 6 354
13 914 ± 6 328
± 901
523 668
523 694
1 519
24 166
24 192
± 901
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
43
Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
15 768 838
11 914 2 000
796 ± 1 124 ± 6 000
28 478 1 714 ± 6 000
Totaal
16 606
13 914
± 6 328
24 192
Overzicht van de in 1994 gepleegde ontvangstenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
± 901
± 901
Totaal
± 901
± 901
Toelichting Het verschil in de kasuitgaven tussen de oorspronkelijk vastgestelde begroting en de stand rijksrekening bedraagt f 24,2 mln, ofwel 4,8%. De mutaties die hieraan ten grondslag liggen zijn voornamelijk van technische aard: Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
f 28,5 mln f 1,7 mln ± f 6,0 mln
( 5,7%) ( 0,3%) (± 1,2%)
De technische mutaties betreffen naast de bijstellingen uit aanvullende posten overboekingen die verband houden met de budgettaire verwerking van taakstellingen van de 1% korting uit de begrotingsvoorbereiding 1994 en amendement Van der Hoeven (22 800 VIII, nr 50) op de ontwerpbegroting 1993 waarvan nog een gedeelte op het beleidsterrein stond geparkeerd (met name de artikelen 17.06, 17.07, 17.08 en 26.08). Voorts zijn in de loop van het jaar de apparaatsbudgetten van CFI en de IB-Groep verhoogd in verband met de kosten voor het in uitvoering nemen van nieuw en/of gewijzigd beleid. In de 2e suppletoire begroting heeft er een interne overboeking plaats gevonden van f 9,3 mln. van artikel 17.06 naar artikel 17.05 in verband met de correcte verantwoording van de uitgaven voor ontslaguitkeringen. De belangrijkste autonome mutatie betreft een bedrag van f 1,6 mln. voor de uitvoering van taken voor het participatiefonds i.o.. Op het onvangstenartikel zijn als gevolg van de daling van het aantal langdurig zieken de terugonvangsten van het ABP voor AAW gedaald. De beleidsmatige mutaties betreffen het mede op grond van de eindejaarsmargesystematiek doorschuiven van apparaatsgelden naar 1995. Enige overschotten zijn onstaan door het voeren van een terughoudend kasbeleid in verband met de taakstellingen op de apparaatskosten uit het regeerakkoord en de overkomst van het directoraatgeneraal Culturele Zaken naar OCenW. Voorts is aan de diensteenheden een beperkte spaarfaciliteit geboden op het voor 1994 toegekende apparaatsbudget, als instrument voor een zorgvuldig financieel beheer en conform de systematiek van de eindejaarsmarge op de gehele begroting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
44
BELEIDSTERREIN 18.00 PRIMAIR ONDERWIJS
1. Algemeen Bij het beleidsterrein Primair Onderwijs zijn de uitgaven opgenomen voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs. Totaal zijn in het Primair Onderwijs 1,5 mln. leerlingen ingeschreven, waarvan 1,4 mln. in het basisonderwijs en 0,1 mln. in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Het Primair Onderwijs legt de basis voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs. Het basisonderwijs is onderwijs bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van omstreeks vier jaar tot maximaal 14 jaar. Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs is onderwijs bestemd voor leerlingen van ca. 3 tot 20 jaar voor wie vaststaat dat overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering de aangewezen weg is. Het betreft kinderen met uiteenlopende handicaps. De uitgaven voor het Primair Onderwijs bedragen f 8 698,4 mln. en de ontvangsten f 54,2 mln.. 2. Het gevoerde beleid Het beleid was in 1994 gericht op een steviger en meer adequate onderwijs-infrastructuur, verhoging van de kwaliteit en het bestrijden van onderwijsachterstanden. De beleidsoperaties «Weer Samen Naar School» (WSNS), «Toerusting en Bereikbaarheid» (T&B) en Londo vormen hiervoor de basis.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
45
Weer Samen Naar School Na realisatie van de randvoorwaarden, zoals genoemd in de Rijksbegroting 1994, is het WSNS-beleid in 1994 verder geõÈmplementeerd. Doel is een zodanige toerusting van het basisonderwijs dat een deel van de leerlingen die thans nog naar het speciaal onderwijs worden verwezen in het reguliere onderwijs kan worden opgevangen. Onderzoeksgegevens (Meijer 1995) wijzen op eerste resultaten van het zorgbeleid binnen de 291 samenwerkingsverbanden: Bijna alle basisscholen beschikken inmiddels over een interne begeleider. In het basisonderwijs is op grote schaal taakdifferentiatie doorgevoerd. De contacten tussen reguliere en speciale scholen zijn geõÈntensiveerd. In een aantal regio's worden modellen ontwikkeld voor systeemdoorbrekende organisatie van de speciale zorg. Er is een breed draagvlak ontstaan voor de uitgangspunten van WSNS. De WSNS-wet (Stb. 940, 1994) is in december 1994 in werking getreden. Deze wet neemt een aantal belemmeringen weg voor een goede samenwerking tussen regulier en speciaal onderwijs, geeft deze samenwerking een extra impuls en creeÈ ert een aantal randvoorwaarden voor een succesvol WSNS-beleid. Het uitvoeringsbesluit bij deze wet is in 1994 voorbereid. Het bevat wijzigingen van het onderwijskundig besluit ISOVSO, het formatiebesluit ISOVSO en het bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO. De implementatie van wet en AMvB is in samenwerking met procesmanagement, organisaties en instellingen voorbereid. Voor de instelling van 55 regionale verwijzingscommissies is een plan van aanpak ontwikkeld. De leerling-ontwikkeling in het LOM, MLK, IOBK-onderwijs baart zorgen. Voor deze onderwijssoorten is met de onderwijsorganisaties in 1991 een stabilisatie-inspanning overeengekomen, die inhoudt dat het aantal leerlingen voor de genoemde onderwijssoorten niet groter is dan het leerlingen-aantal van 16-1-1992. Na stabilisatie in 1993 is het aantal leerlingen in het LOM, MLK en IOBK per 1-10-1994 ten opzichte van het voorgaande jaar weer gestegen. Ten opzichte van de stabilisatie-datum van 16-1-1992 wordt de stijging in het MLK en IOBK-onderwijs niet meer geheel gecompenseerd door de daling in het LOM-onderwijs. Deze groei is echter aanzienlijk minder dan voor de start van WSNS geprognostiseerd was. Van de instelling van regionale verwijzingscommissies per 1-1-1996 wordt een stabiliserend effect verwacht. Daarnaast geldt onverminderd de inspanningsverplichting van de akkoordpartners. De WSNS-faciliteiten voor basis- en speciale scholen in samenwerkingsverbanden zijn voor het schooljaar 1994/1995 verlengd (beleidsregel samenwerkingsverbanden WSNS). De regeling formatiegarantie WSNS is in 1994 voor het schooljaar 1995/1996 aangepast aan zijn oorspronkelijke bedoeling: formatieve compensatie te bieden aan SO-scholen die als gevolg van WSNS geconfronteerd worden met een dalend aantal leerlingen. Uit een extern onderzoek door het Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek (Iva) was gebleken dat de oude regeling in de meeste gevallen was toegekend voor daling die niet het gevolg was van WSNS, zoals verhuizing van leerlingen en verwijzing naar andere soorten SO.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
46
Toerusting en Bereikbaarheid In het basisonderwijs wordt gestreefd naar schaalvergroting. De structurele wet tot wijziging van het stelsel van stichtingsnormen en opheffingsnormen en van het huisvestingsstelsel is voor zover het betreft de instandhoudingsnormen in werking getreden op 1 januari 1994 (Stb. 716, 1993). Door opheffing en fusie zal het scholenbestand basisonderwijs uiterlijk per 1 augustus 1996 aan de nieuwe getalseisen van de wet moeten voldoen. Per die datum zullen er naar schatting 1400 scholen minder zijn dan op 1 januari 1992. Van deze opgeheven scholen zullen er ca. 300 als nevenvestiging kunnen blijven voortbestaan. In het verslagjaar zijn 277 scholen bij fusies opgeheven, waarvan 24 als nevenvestiging blijven voortbestaan. Daarnaast zijn er 25 scholen opheven om een andere reden dan een fusie en vonden er 6 stichtingen plaats. Per saldo daalde het aantal scholen van 8118 per 1 augustus 1993 naar 7822 per 1 augustus 1994. Totaal is het aantal scholen van 1 augustus 1991 tot 1 augustus 1994 afgenomen met 571. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat de doelstelling, om het aantal scholen ten opzichte van het aantal op 1 januari 1992 te verminderen met 1400, gehaald zal worden. Conform artikel XXII, lid 3 van de T&B-wet worden alleen de besparingen van feitelijk gerealiseerde tranches ten behoeve van de latere herbestedingen in de Rijksbegroting vastgelegd. In de Rijksbegroting 1994 werden voor de eerste maal maal her te besteden T&B-opbrengsten vastgelegd, voortkomende uit de doorwerking in 1994 van de gerealiseerde tranche 1992 (dit zijn opbrengsten uit opheffingen en fusies per 1 augustus 1992). Bij de 2e Suppletoire Wet zijn deze opbrengsten vermeerderd met de besparingen uit de doorwerking in 1994 van tranche 1993 en het geraamde 5/12 effect van tranche 1994. In totaal is tot en met 1994 voor ruim f 70 mln. aan bruto besparingen gerealiseerd. Daarvan werd op beleidsterrein 18 ruim f 50 mln. herbesteed: f 48 mln. ten behoeve van de personele salaris- en formatiegaranties en de daarmee samenhangende effecten op de materieÈ le instandhouding, alsmede een incidentele herbesteding van ruim f 2 mln. ten behoeve van de aanpassing van leermiddelen op fusiescholen. Daarnaast vond op het beleidsterrein 24 met betrekking tot de huisvesting voor een bedrag van circa f 20 mln. doorvergoeding plaats ten aanzien van de gebouwen, die werden gesloten bij de opheffingen van scholen in de tranches 1992 tot en met 1994. Bij de parlementaire behandeling van de T&B-wet werd een motie (De Cloe cs, Tweede Kamer, vergaderjaar 1993±1994, 23 070, nr. 29) aangenomen, waarin de Tweede Kamer de regering uitnodigt in 1994 te komen met een voorstel dat aanpassing van het scholenbestand aan veranderende voorkeuren van ouders mogelijk maakt. In verband met de uitvoering van deze motie is een externe adviescommissie van deskundigen benoemd (de Commissie Aanpassing Scholenbestand). Deze commissie leverde een bijdrage aan de discussie over de genoemde aanpassing van het scholenbestand en heeft voorstellen gedaan over het vervolgtraject in het rapport «De school voor de samenleving». Eind 1994 heeft naar aanleiding van dit rapport een conferentie plaatsgevonden in Leusden. Londo a. Afrekening oude jaren Over de Londo-problematiek bij de afrekening van oudere jaren (artikelen 18.02 en 24.01) kan gemeld worden dat de begrotingsjaren tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
47
en met 1991 zijn afgerekend. De beroepen die zijn ingesteld na de afrekening van de jaren 1985 tot en met 1987 zijn, op enkele ingewikkelde en bewerkelijke beroepszaken na, afgewikkeld. De behandeling van de beroepszaken als gevolg van de afrekening van de jaren 1988 tot en met 1991 wordt ter hand genomen. Op 11 juli 1994 is een brief naar de Tweede Kamer verstuurd, waarin is aangegeven hoe de afgelopen Kabinetsperiode de Londo-problematiek tot een oplossing is gebracht. b. Vereenvoudiging Op 7 maart 1994 is het wetsvoorstel Vereenvoudiging bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993±94, nrs. 1 en 2). Het wetsvoorstel Vereenvoudiging is door de Tweede Kamer aangehouden, in afwachting van nadere beleidsvoornemens over het wetsvoorstel decentralisatie huisvesting primair en voortgezet onderwijs. Achterstandenbeleid Het bestrijden van onderwijsachterstanden bij allochtone en autochtone leerlingen gaat onverminderd voort. Daartoe zijn de afgelopen periode maatregelen getroffen en beleidsvoornemens aangekondigd. Medio 1994 zijn in het kader van het zogenoemde Schevenings Beraad tussen rijksoverheid, de besturenorganisaties en de VNG afspraken gemaakt om de gemeente een regierol te geven waar het gaat om een (integrale) onderwijsachterstandsbestrijding. In de uitwerking van het Regeerakkoord wordt deze regierol nog eens onderstreept met het voornemen een deel van de achterstandsmiddelen rechtstreeks over te hevelen naar de gemeenten. Met ingang van het schooljaar 1994/1995 is het onderwijsvoorrangsgebiedenbeleid overeenkomstig de wet (Stb. 253, 1993) feitelijk ingevoerd. Door het late tijdstip van invoering van de wet op 1 juli 1993 is voor het schooljaar 1993/1994 het «oude» beleid bij wijze van overgangsfase nog e e n jaar gecontinueerd. Om de kwaliteit van OET-leerkrachten te vergroten is met ingang van 1 augustus 1994 de bevoegdheidseis van OET-leerkrachten gewijzigd. Vanaf 1 augustus 1998 dienen OET-leerkrachten, naast de reeds geldende eisen, in het bezit te zijn van een diploma danwel bewijs van voldoende beheersing van het Nederlands. In september 1994 is door de Staatssecretarissen van OCenW en VWS een projectgroep intercultureel onderwijs ingesteld, die zowel de overheid als het veld op het gebied van anti-discriminatie zal adviseren. Kwaliteitszorg De evaluatiecommissie basisonderwijs (CEB) heeft in januari 1994 het evaluatierapport «Zicht op kwaliteit» uitgebracht. Het rapport is gebaseerd op vier deelrapporten die elk een aspect van het basisonderwijs onder de loep nemen: Inhoud en opbrengsten van het aanbod, Onderwijs op maat, Onderwijs aan jonge kinderen en Onderwijs in een multiculturele samenleving. Het rapport is met een eerste beleidsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden (21 630 VIII nr. 9). Ter voorbereiding van een definitieve beleidsreactie zijn verschillende activiteiten ondernomen. Door het organiseren van vijf regionale bijeenkomsten voor schoolleiders, leraren en ouders heeft de minister met het onderwijsveld gesproken over de uitkomsten van de evaluatie. Met een landelijke dagconferentie ± bedoeld voor deelnemers afkomstig van onderwijs-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
48
organisaties, lerarenopleidingen, verzorgingsinstellingen, inspectie, universiteiten ± is deze raadplegingsronde afgesloten. De aanbeveling van de evaluatiecommissie om de kerndoelen basisonderwijs te onderscheiden naar verplichte kerndoelen en kerndoelen naar keuze, is voor nadere overweging en advies meegegeven aan een in maart ingestelde adviescommissie (de commissie van Eijndhoven). Deze heeft in oktober advies uitgebracht met het rapport «Doelbewust leren». De Universiteit van Nijmegen is gevraagd nader te adviseren inzake de oorzaken van de tegenvallende opbrengsten op het gebied van Nederlandse taal, en op welke wijze een actieplan gestart kan worden. Aan het einde van het jaar heeft deze commissie het rapport «Probleemidentificatie en aanzet voor een actieplan taal uitgebracht». Tijdens de regionale bijeenkomsten is de planlast voor de scholen als een belangrijk probleem naar voren gebracht. Om deze zogenoemde «planlast» te verminderen is een wetsvoorstel in voorbereiding om de voorschriften voor schoolwerkplan en activiteitenplan te verminderen. Personeelsbeleid In paragraaf 1.1 wordt ingegaan op de algemene stand van zaken ten aanzien van het leraarschap en de arbeidsvoorwaarden. Hierna volgt het voor Primair Onderwijs relevante beleid. * Toeslag begininkomens De regeling toeslag begininkomens is conform de in de Rijksbegroting 1994 aangekondigde voornemens uitgevoerd. * Schoolprofielbudget Vanaf 1 augustus 1994 hebben de scholen in het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs de beschikking over een schoolprofielbudget dat scholen vrij kunnen inzetten voor de beleidsgebieden personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie. In 1994 hebben diverse voorlichtingsactiviteiten plaatsgevonden. De voorlichtingsactiviteiten hebben er in ieder geval toe geleid dat het schoolprofielbudget algemeen bekend is bij de scholen en dat er een ondersteuningsaanbod op gang begint te komen (m.n. vanuit de SBD's en de opleidingen). Over de wijze waarop de scholen het schoolprofielbudget ingezet hebben zal in de loop van 1995 een evaluatie plaatsvinden. Deze eerste evaluatie is er mede voor bedoeld om te bepalen of voor de schooljaren 1996/1997 en volgende de selectieve besteding van het schoolprofielbudget voor beleidsterrein 18 gehandhaafd blijft. * Vitaal leraarschap In juni 1994 is aan de Staten-Generaal een notitie gestuurd, «Specialisatie in het basisonderwijs». De notitie is in december 1994 met de TweedeKamer besproken; de Kamer ging in hoofdlijnen akkoord met de inhoud. De notitie gaat over een verruiming van de mogelijkheden voor de basisscholen om het onderwijs door gespecialiseerde leraren (groepsleraren of vakleraren) te laten verzorgen. Het Bevoegdhedenbesluit WBO zal in die zin worden aangepast dat m.i.v. 1 augustus 1995 ook voor Engels, dans en drama vakleraren kunnen worden aangetrokken. Met de lerarenopleidingen zal overlegd worden over de consequenties van de verruiming voor het opleidingsprogramma. PO is co-financier van een vernieuwingsproject «Gedifferentieerde aanvangsbekwaamheid lerarenopleidingen basisonderwijs» van de Federatie Christelijk HBO; dit project beoogt een opleidingsopzet te ontwerpen waarbinnen de student zich gedurende een deel van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
49
studietijd een specialisme kan eigen maken (verdieping van studie) zonder overigens te tornen aan de brede inzetbaarheid van de groepsleraar. Het Forum Vitaal leraarschap zal een taak hebben in de evaluatie van het schoolprofielbudget in 1995. * Positie van vrouwelijke schoolleiders Op basis van de afspraken met de vakcentrales uit convenant II was in 1994 1,5 miljoen gereserveerd. Deze zijn besteed aan de volgende maatregelen: Er is door het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum een cursus werving en selectie voor besturen opgezet. De cursus dient ertoe om bevoegde gezagsorganen zich in hun wervings- en selectiebeleid bewust te laten worden van de emancipatoire problematiek. Het ministerie bekostigde de opzet en deelname aan deze cursus. Besturen hebben in 1994 geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid emancipatoir deskundige begeleiding in te schakelen voor selectieprocedures. Verder is de mogelijkheid geopend voor directeuren van 55 jaar en ouder om vrijwillig terug te treden op een leraarspositie ten gunste van een vrouw. In 1994 is eveneens aan het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum de opdracht verstrekt om besturen te attenderen op het potentieel aan vrouwelijke kandidaten. Tevens zijn middelen beschikbaar gesteld om een voorlichtingscampagne te starten die is gericht op ouders. In 1994 is er het convenant «Ter verbetering van de positie van vrouwen in het Primair onderwijs» afgesloten tussen de besturenorganisaties/VNG en de vakcentrales. Dit convenant is een uitvloeisel van de afspraken tussen OCenW en de vakcentrales in het kader van convenant II. Aansluitend op het eerste convenant is er door de besturenorganisaties/VNG en de vakcentrales een bewustwordingscampagne ingezet met als titel: «als een sneeuwbal door het rolpatroon,...». * Opleiding schoolleiders Het in januari 1994 uitgebrachte rapport van de commissie beroepsprofiel schoolleider primair onderwijs diende met name als orieÈ ntatiepunt bij de verdere invulling van de opleiding schoolleiders. De opleiding is conform de in de Rijksbegroting 1994 aangekondigde voornemens in augustus 1994 bij vier hogescholen van start gegaan. De hogescholen zijn zelf verantwoordelijk voor de interne kwaliteitsbewaking van de opleiding. Voor de externe evaluatie zal gebruik worden gemaakt van de capaciteit en de expertise van het I.T.S. * Verbetering loopbaanperspectief administratief medewerk(st)er (voortgezet) speciaal onderwijs Na het in de Rijksbegroting 1994 bij beleidsterrein 03 aangekondigde overleg in het georganiseerd overleg is besloten de beschikbare middelen (voor 1994 f 1,7 mln) als volgt in te zetten. Met terugwerkende kracht tot 1 augustus 1994 is naast de reeds bestaande normfunctie voor een administratief medewerk(st)er in schaal 3 een normfunctie in schaal 4 gecreeÈ erd. Voor zittende administratief medewerk(st)ers brengt deze maatregel mee dat het bevoegd gezag, de vervulde functie kan opwaarderen naar schaal 4. In gevallen waarin geen aanleiding bestaat voor een opwaardering kan de school de extra fre's verzilveren. Techniek Voor de implementatie van de in het Actieplan Techniek aangekondigde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
50
maatregelen is de Stuurgroep Techniek Primair Onderwijs ingesteld. Door de Stuurgroep zijn diverse initiatieven van scholen, opleidingen, verzorgingsinstellingen en buitenschoolse organisaties ondersteund en gestimuleerd opdat meer aandacht aan techniek gegeven wordt. Diverse projectaanvragen voor het introduceren van techniek van eerder genoemde instellingen zijn gehonoreerd. Daarnaast is een vademecum samengesteld met een overzicht van produkten en diensten op het gebied van techniek voor kinderen in de basisschoolleeftijd. Door de SLO wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een leerlijn techniek en aan het samenstellen van informatieve brochures over techniek in de leeren vormingsgebieden. Tenslotte zijn voorbereidingen gestart voor het organiseren van regionale bijeenkomsten over de plaats van techniek in de basisschool. Het totstandbrengen van regionale netwerken wordt verder gestimuleerd. Informatietechnologie (IT) in het Primair Onderwijs. Eind 1994 is de laatste levering in het kader van het Comenius-project afgehandeld. Alle Nederlandse scholen voor primair onderwijs zijn thans in het bezit van een of meer Comenius-computers. In totaal zijn 30 000 Comenius PC's verstrekt. In totaal is in de afgelopen 5 jaar 137 mln gulden aan IT (apparatuur, software, scholing en begeleiding) voor het PO uitgegeven. Het Comenius project is per 1 januari 1995 beeÈ indigd. Uit het op verzoek van OCenW door de Inspectie (Rapportagenr. 12) en SVO (SVO-project 93 406) verricht onderzoek blijkt dat het Comenius project en in het verlengde PRINT, succesvol is geweest bij het leggen van een basis voor apparatuur, programmatuur en expertise. Het onderzoek geeft aan dat ruim 80% van de schooldirecties vindt dat de computer een waardevol extra hulpmiddel is in het primair onderwijs binnen de gebruikelijke lesaanpak bij het realiseren van bestaande doelen. Het merendeel van de directies geeft aan dat computergebruik de motivatie van leerlingen verhoogt waardoor de PC bijv. een zeer geschikt hulpmiddel is bij het aanbieden van leerstof aan zwakke leerlingen. De Inspectie constateert dat scholen nog te weinig gebruik maken van de PC voor remedieÈ ren; didactiek en klasgebruik zouden beter moeten zijn afgestemd op goed computergebruik. De Inspectie en SVO stellen dat er nog maar zelden sprake is van een echte verankering van «de PC» in de onderwijsorganisatie; in de school is het beleid nauwelijks ingevuld voor criteria voor aanschaf van programmatuur, financieÈ le reservering, inzet van nascholing en externe ondersteuning. Het beleid voor informatietechnologie in het PO voor de komende jaren is neergelegd in een beleidsbrief die eind 1994 aan de Staten-Generaal werd gezonden (23 900 VIII nr 81.), vergezeld van het op verzoek van OCenW uitgevoerde evaluatieve onderzoek. Onderwijs aan visueel gehandicapte leerlingen Het voorstel tot wijziging van de ISOVSO gericht op de integratie van de bestaande onderwijssoorten voor onderwijs aan (meervoudig gehandicapte) blinde en slechtziende leerlingen tot een nieuwe schoolsoort voor onderwijs aan visueel gehandicapte leerlingen is verzonden naar de Raad van State. 3. Leerlingontwikkeling In onderstaande grafieken wordt de leerlingontwikkeling van het Primair Onderwijs gegeven over de jaren 1990/91 tot en met 1994/95.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
51
Basisonderwijs Het aantal leerlingen stijgt tussen 1990/91 en 1994/95 met 55 800 (4%). Het aantal leerlingen stijgt per jaar met ongeveer 1%.
Relatie van getelde leerlingen naar bekostigde leerlingen Om een juist beeld te krijgen van de wijze waarop deze ingeschreven leerlingen mee worden genomen in de bekostiging van het onderwijs wordt hieronder voor het verslagjaar 1994 de relatie voor de personele en materieÈ le bekostiging geschetst. Deze relatie geldt voor het basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. ± De personele bekostiging wordt voor 7/12 bepaald door het aantal leerlingen in schooljaar 1992/93 (teldatum 1-10-1992) en voor 5/12 door het aantal leerlingen in schooljaar 1993/94 (teldatum 1-10-1993). ± De materieÈ le bekostiging wordt bepaald door het aantal leerlingen in schooljaar 1993/94 (teldatum 1-10-1993). De aantallen bekostigde leerlingen worden bovendien vermeerderd met de (eventuele) wettelijke opslag. Dit houdt in dat rekening wordt gehouden met de instroom van 4-jarigen tijdens het schooljaar via een opslag van 3% van de getelde leerlingen op 1 oktober. In het (V)SO verschillen de opslagpercentages per onderwijssoort. Met ingang van teldatum 1-10-1993 zijn de opslagpercentages vervallen. Speciaal Onderwijs Het aantal leerlingen stijgt tussen 1990/91 en 1994/95 met 4 800 (6%). Het aantal leerlingen stijgt per jaar met ongeveer 2%.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
52
Voortgezet Speciaal Onderwijs Het aantal leerlingen stijgt tussen 1990/91 en 1994/95 met 4 300 (13%). Het aantal leerlingen stijgt tot 1993/94 in toenemende mate. Vanaf dat schooljaar lijkt een stabilisatie van de stijging (5%) op te treden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
53
4. Onderbouwing met kengetallen Algemeen De totale uitgaven voor het beleidsterrein Primair Onderwijs bedroegen bij de oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 f 8 388,5 mln., na Slotwet 1994 bedragen de totale uitgaven over 1994 f 8 698,4 mln. Het verschil tussen de uitgaven bij Slotwet 1994 en de oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 bedraagt f 309,9 mln. De belangrijkste onderliggende factoren hierbij zijn het gemiddelde salaris (circa f 235 mln.) en de leerlingkenmerken (circa f 45 mln.). Voorts was het beroep dat op de wachtgeldregelingen werd gedaan, aanzienlijk hoger dan geraamd in de Rijksbegroting 1994 (circa f 40 mln.). Op de verschillen in het aantal leerlingen, tussen de stand Miljoenennota 1994 en de stand Slotwet 1994 wordt onder Leerlingvolume hierna een toelichting gegeven. Voor wat betreft een toelichting op de «personele uitgaven per fte» wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen hierna is vermeld onder personeel. De grootste uitgavenpost bij het Primair Onderwijs is de personele bekostiging (realisatie f 7 022,6 mln.). Hiervoor is met name het aantal formatieplaatsen van belang. Dit aantal formatieplaatsen hangt samen met het bekostigde aantal leerlingen. Voor de materieÈ le bekostiging (f 1 305,9 mln.) is naast het aantal leerlingen en formatieplaatsen ook het aantal gebouwen en het aantal m2 bepalend. Leerlingvolume In de hiernavolgende tabellen met kerngegevens zijn de aantallen leerlingen voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs weergegeven. Zoals uit deze tabellen blijkt is het aantal bekostigde leerlingen in het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs (1 574 100 voor personele uitgaven) ongeveer gelijk gebleven ten opzichte van de begroting 1994 (1 574 300 voor personele uitgaven). Personeel De verschillen tussen de begrote en gerealiseerde «personele uitgaven per fte» zijn voornamelijk het gevolg van de uitdeling ASM en het gerealiseerde incidenteel: n Omdat de budgetten voor de ASM in eerste instantie niet op de begroting worden geraamd, zijn in de loop van het uitvoeringsjaar de desbetreffende budgetten overgeboekt naar de begroting voor het primair onderwijs. Dit veroorzaakt een verschil in de begrote en gerealiseerde personele uitgaven per fte van 3,0 %. n voor 1993 en 1994 was de beschikbare ruimte voor de incidentele loonontwikkeling (respectievelijk 0,4% en 0,3 %) ontoereikend om de werkelijke ontwikkeling van het incidenteel in het primair onderwijs (respectievelijk 0,72% en 0,74%) op te vangen. Aantal formatieplaatsen Bij het basisonderwijs is het aantal formatieplaatsen hoger dan bij de stand MN 1994, ondanks het feit dat het aantal leerlingen nagenoeg gelijk is gebleven. Dit wordt met name veroorzaakt door een hoger aantal formatieplaatsen ten behoeve van de groeiregeling en het aanvullend formatiebeleid en een hoger aantal formatieplaatsen ten gevolge van de verhoging van het ADV-percentage per 1-8-1994.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
54
Aantal instellingen en gebouwen Onder het kopje Toerusting en bereikbaarheid is sprake van een daling van het aantal instellingen van 8118 per 1 augustus 1993 naar 7822 per 1 augustus 1994, dus een afname met 296, waarvan 277 opheffingen als gevolg van de fusies vande gerealiseerde T&B-tranche 1994. Uit de tabel met kerngegevens basisonderwijs blijkt een daling van het aantal instellingen van 8345 naar 8118, dus 227. Dit betreft het verschil tussen het geraamde en het gerealiseerde aantal instellingen per 1 augustus 1993. In lijn met de daling van het aantal instellingen zijn ook het aantal gebouwen, het aantal m2 en de leegstand ten opzichte van de stand Miljoenennota 1994 afgenomen. Bedrag per leerling Het bedrag per leerling is gestegen ten opzichte van de stand MN 1994. Dit is het gevolg van de stijging van de personele uitgaven, zoals aangegeven onder de verschillenanalyse «personele uitgaven per fte personeel». Overige uitgaven basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs De totale uitgaven voor overige activiteiten voor het Primair Onderwijs zijn afgenomen van f 148,8 mln. naar f 88,4 mln. Deze afname is vooral veroorzaakt doordat een aantal budgetten is overgeboekt naar de personele uitgaven. Deze overboekingen houden verband met de inwerkingtreding van de OVB-wet en de wet nascholing en convenantsgelden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
55
Basisonderwijs Kerngegevens Leerlingen (x 1 000) Ingeschreven leerlingen naar kalenderjaar (exclusief opslagpercentage)1 Bekostigde leerlingen voor personele uitgaven (inclusief opslagpercentage) Bekostigde leerlingen voor materieÈ le uitgaven (inclusief opslagpercentage) Bekostigde leerlingen naar gewicht voor de personele bekostiging (inclusief opslagpercentage) Ongewogen leerl. met gewicht 1.00 Ongewogen leerl. met gewicht 1.25 Ongewogen leerl. met gewicht 1.40 Ongewogen leerl. met gewicht 1.70 Ongewogen leerl. met gewicht 1.90 Totaal ongewogen leerlingen Totaal gewogen leerlingen Aantal leerlingen trekkende bevolking, ongewogen Personeel (fte x 1000) Totaal bekostigd personeel (kalenderjaar) waarvan onderwijzend Personele uitgaven per fte personeel (x f 1000) Aantal instellingen (x 1) (schooljaar 1993/1994) Gebouwen en m2 Aantal lesgebouwen Aantal m2 Aantal m2 leegstand Uitgaven en ontvangsten basisonderwijs (x f 1 mln)2 Totale uitgaven ± personeel ± materieel ± onderwijsverzorging ± overig Totale ontvangsten Kosten per leerling (x f 1000) Kosten op het beleidsterrein basisonderwijs3
MN 1994
SW 1994
1 437,7
1 436,5
1 459,0
1 458,9
1 465,7
1 465,3
806,8 477,0 2,0 3,8 169,4 1 459,0 1 734,2
809,8 473,8 1,9 3,7 169,7 1 458,9 1 733,3
0,6
0,7
73,9 73,9 71,4 8 345
74,4 74,4 75,2 8 118
10 192 8 988 706 1 205 203
9 872 8 740 101 972 929
6 618,0 5 278,2 1 108,3 94,0 137,6 ± 30,0
6 865,7 5 591,4 1 097,2 91,0 86,1 ± 32,9
4,6
4,8
1
Bron Referentieraming 1994 Inclusief trekkende bevolking. 2 Exclusief rechtspositionele uitkeringen, omdat deze voorheen op een ander beleidsterrein stonden (zie kerngegevens primair onderwijs, hierna). 3 Voor dit kengetal zijn de gesaldeerde uitgaven voor BO gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen naar kalenderjaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
56
(Voortgezet) speciaal onderwijs Kerngegevens Leerlingen (x 1000) Ingeschreven leerlingen naar kalenderjaar (exclusief opslagpercentage)1 Bekostigde leerlingen voor personele uitgaven (inclusief opslagpercentage per 1-10-1992) Bekostigde leerlingen voor materieÈ le uitgaven (inclusief opslagpercentage per 1-10-1992) Personeel (fte x 1000) Totaal bekostigd personeel (kalenderjaar) waarvan onderwijzend Personele uitgaven per fte personeel (x f 1000) Aantal instellingen (x 1)(schooljaar 1993/1994) Gebouwen en m2 Aantal lesgebouwen Aantal m2 Uitgaven en ontvangsten (voortgezet) speciaal onderwijs (x f 1 mln)2 Totale uitgaven ± personeel ± materieel ± overig Totale ontvangsten Kosten per leerling (x f 1000) Kosten op het beleidsterrein (voortgezet) speciaal onderwijs3
MN 1994
SW 1994
114,9
115,5
115,3
115,2
114,5
114,3
18,9 14,6 72,1 1 005
19,2 14,7 74,5 998
1 365 1 462 191
1 339 1 478 513
1 527,8 1 362,1 199,5 11,2 ± 6,0
1 642,2 1 431,2 208,7 2,3 ± 9,1
13,6
14,2
1
Bron Referentieraming 1994 Inclusief trekkende bevolking. Exclusief rechtspositionele uitkeringen, omdat deze voorheen op een ander beleidsterrein stonden (zie kerngegevens primair onderwijs). 3 Voor dit kengetal zijn de gesaldeerde uitgaven voor (V)SO gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen naar kalenderjaar. 2
Primair onderwijs: basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Samenhangende financieÈ le kerncijfers van andere beleidsterreinen (x f 1 mln) Uitgaven huisvesting Uitgaven dop/vut Uitgaven/ontvangsten die voorheen op andere beleidsterreinen stonden (x f 1 mln.) Uitgaven rechtspositionele uitkeringen Ontvangsten rechtspositionele uitkeringen Integrale kosten per leerling primair onderwijs (x f 1000)1 Integrale kosten, excl. huisvesting Kosten huisvesting
MN 1994
SW 1994
1 084,4 35,4
1 052,1 29,7
152,2
190,5 12,2
5,4 0,7
5,6 0,7
1
De integrale kosten voor Basisonderwijs en (Voortgezet) Speciaal Onderwijs zijn opgebouwd uit de gesaldeerde uitgaven voor basisonderwijs en de gesaldeerde uitgaven voor (Voortgezet) Speciaal Onderwijs en de uitgaven voor wachtgelden en DOP/VUT. Deze kosten zijn gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen Basisonderwijs en (Voortgezet) Speciaal Onderwijs naar kalenderjaar. 2 Rechtspositionele uitkeringen (wachtgelden) staan apart vermeld, omdat ze voorheen nog op een apart beleidsterrein stonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
57
5. De mutaties in grote lijnen Opbouw mutaties vanaf de stand ontwerp-begroting tot stand rekening (x f 1 000) Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
Stand ontwerp-begroting 1994 Amendementen
8 133 646 9 740
8 378 717 9 740
47 274
Oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994
8 143 386
8 388 457
47 274
360 120
161 213
± 11 266
279 118 ± 44 067
186 728 ± 37 994
14 562 3 604
8 738 557
8 698 404
54 174
595 171
309 947
6 900
Mutaties 1e suppletoire begroting 1994 Mutaties 2e suppletoire begroting 1994 Mutaties Slotwet Stand Rijksrekening 1994 Totaal verschil tussen oorspronkelijk vastgestelde begroting en stand Rijksrekening
Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
157 213 4 000
43 633 137 095 6 000
6 942 ± 25 836 ± 19 100
207 788 115 259 ± 13 100
Totaal
161 213
186 728
± 37 994
309 947
Overzicht van de in 1994 gepleegde ontvangstenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
± 11 266
Totaal
± 11 266
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
14 562
3 604
± 11 266 18 166
14 562
3 604
6 900
Toelichting Het totale verschil tussen de oorspronkelijk vastgestelde begroting en de stand Rijksrekening bedraagt voor het beleidsterrein Primair Onderwijs f 309,9 mln. (3,7 %). Hieronder worden de belangrijkste mutaties toegelicht. Technische mutaties De voornaamste technische aanpassingen betroffen: ± De reallocatie van middelen voor de CAO 1993±95 bestaande uit de uitdeling van de algemene salarismaatregelen f 155,8 mln (met name art. 18.01) en de beoogde oprichting van het Participatiefonds, waardoor een verschuiving plaatsvond van f 88,7 mln. van art. 18.04 naar 18.01. In de tweede suppletoire wet zijn de middelen voor het merendeel weer teruggeboekt naar artikel 18.04 ± De toedeling van middelen ter afdekking van de incidentele loonontwikkeling en het ABP-complex f 17,8 mln (voornamelijk art. 18.01) ± Een aantal mutaties in overboekingen (intern) sfeer op artikel 18.05: De stand oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 bedroeg f 172,7
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
58
mln. Hierop zijn mutaties aangebracht van in totaal ± f 84,1 mln.. Het overgrote deel van deze mutaties betreft interne overboekingen (± f 81,4 mln.). De belangrijkste zijn: n een overboeking van artikel 18.05 naar artikel 18.01 in verband met de inwerkingtreding van de OVB-wet; n een overboeking van artikel 18.05 naar artikel 18.01 in verband met de inwerkingtreding van de wet nascholing en convenantsgelden; n een herverdeling van het CTO-budget over de betrokken directies op basis van de gerealiseerde verplichtingen; n een overboeking in 1994 van het budget Periodieke Peiling van het Onderwijsniveau (PPON) van artikel 18.05 naar het beleidsterrein Voortgezet Onderwijs; n een overboeking van artikel 18.05 naar artikel 18.01 in verband met uitgaven voor de onderwijsvoorrangsgebieden in schooljaar 1993/1994 en de aan de Tweede Kamer gedane toezeggingen in het kader van het onderwijs aan blinde en slechtziende leerlingen. n een overboeking van projectgelden ten behoeve van de Onderwijsverzorging van artikel 18.03 naar artikel 18.05 waar ze in principe ook thuishoren. Voor een toelichting op de overige interne overboekingen wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen hierover is vermeld in de 1e en 2e Suppletoire Wet 1994. Autonome mutaties De voornaamste autonome mutaties zijn: Leerlingvolume De begroting voor het primair onderwijs is bij de 2e Suppletoire Wet voor 1994 verhoogd met f 95 mln. in het kader van de verwachte demografische ontwikkelingen. Hiervan heeft f 77,4 mln. betrekking op de personele uitgaven (artikel 18.01), f 9,6 mln. op de materieÈ le uitgaven (artikel 18.02) en f 8 mln. op de huisvestingsuitgaven (artikel 24.01). Ten tijde van het indienen van de 2e Suppletoire Begroting was de verwachting al dat dit budget niet volledig zou worden uitgeput. Derhalve was het personele artikel (18.01) al verlaagd met f 4,5 mln. en het materieÈ le artikel (18.02) met f 4,9 mln. Formatie Toeslag begininkomens Het budget voor toeslag begininkomens is verlaagd doordat het percentage sociale lasten niet juist in de raming was opgenomen. Het effect hiervan bedraagt ± f 19,8 mln. Incidentele loonsommutatie De beschikbare ruimte voor de incidentele loonontwikkeling in 1993 (0,4 %) was ontoereikend om de werkelijke ontwikkeling van het incidenteel in het basisonderwijs (0,75 %) op te vangen. Bij de 2e Suppletoire Wet 1994 is artikel 18.01 (personele uitgaven) daarom verhoogd met de doorwerking in 1994 van de realisatie 1993 (f 21 mln). Ook voor 1994 was de beschikbare ruimte voor de incidentele loonsomontwikkeling (0,3 %) ontoereikend om de werkelijke ontwikkeling van het incidenteel in het basisonderwijs (0,75 %) en in het (voortgezet) speciaal onderwijs (0,7 %) op te vangen. Daarom is in de Slotwet 1994 bij artikel 18.01 een mutatie opgenomen van f 17,1 mln. Verschil ASM/GPL De realisatie van de gemiddelde personeelslast (GPL) in 1993 is hoger
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
59
uitgevallen dan aanvankelijk was geraamd. Dit wordt met name verklaard door veranderingen in het personeelsbestand BaO en (V)SO. Bij de 2e Suppletoire Wet 1994 is artikel 18.01 (personele uitgaven) daarom verhoogd met de doorwerking in 1994 van de realisatie 1993. Rechtspositievolume Voor het Participatiefonds was per 1 augustus 1994 een gesaldeerd budget (uitgaven minus ontvangsten) gereserveerd voor de wachtgeldopslag en de terugploegregeling. De ontvangsten in verband met wachtgelden zouden immers rechtstreeks aan het Participatiefonds ten goede komen. Omdat het Participatiefonds niet per 1 augustus 1994 ingevoerd wordt, dient dit gesaldeerde budget weer gecorrigeerd te worden voor zowel het uitgavenartikel 18.04 (rechtspositionele uitkeringen als het ontvangstenartikel 18.01 (ontvangsten Primair Onderwijs). Diversen Niet gehaald quotum en ADV/BAPO: De lagere deelname aan de BAPO-regeling leidt tot minder personele uitgaven (artikel 18.01) dan geraamd. Daarnaast ontstaat echter ook minder nieuwe formatieruimte en kunnen minder wachtgelders via de terugploegregeling aangesteld worden op deze nieuwe formatieruimte. Voorts wordt deze (lagere) nieuwe formatieruimte voor een groot deel bezet door potentieÈ le wachtgelders (voorkomen van onvermijdbare ontslagen). Hierdoor blijven meer zittende wachtgelders dan geraamd in de wachtgeldregeling en dient het budget voor de rechtspositionele uitkeringen (artikel 18.04) aangepast te worden. Solvabiliteitsbuffer Participatiefonds: Conform afspraken met het Participatiefonds naar aanleiding van het rapport van de commissie Berghman was bij de 2e Suppletoire Wet 1994 een solvabiliteitsbuffer gecreeÈ erd van f 35 mln. Het aandeel van het primair onderwijs hierin bedroeg f 16,5 mln. Omdat het Participatiefonds niet per 1 augustus 1994 ingevoerd wordt is deze solvabiliteitsbuffer met een beleidsmatige mutatie weer tegengeboekt en in 1995 opgevoerd. Beleidsmatige mutaties Projecten Ingevolge het door het kabinet overeengekomen kasbeleid voor 1994, is voor het projectenbudget 1994 (artikel 18.05) terughoudend omgegaan met het aangaan van nieuwe verplichtingen. Dientengevolge heeft geen herbesteding plaatsgevonden van vrijvallende gelden als gevolg van het niet doorgaan van projecten en is, daar waar mogelijk, de doorberekening van de algemene salarismaatregelen 1994 achterwege gebleven. Solvabiliteitsbuffer Participatiefonds Zie het gestelde onder de autonome mutaties over dit onderwerp. Opbrengst T&B en herbesteding T&B In de 2e Suppletoire Wet 1994 en de Slotwet 1994 zijn de mutaties opgenomen met betrekking tot de opbrengsten uit T&B-tranche 1993, vermeerderd met de effecten van tranche 1994 op het jaar 1994 en de herbesteding van deze opbrengst ten behoeve van de personele salarisen formatiegaranties en de daarmee samenhangende effecten op de materieÈ le instandhouding, alsmede een incidentele herbesteding van ruim f 2 mln. ten behoeve van de aanpassing van leermiddelen op fusiescholen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
60
Verplichtingen De verplichtingmutaties lopen voor het overgrote deel, in een vaste verhouding, gelijk op met de kasmutaties. Deze verhouding wordt in de eerste suppletoire begroting verstoord met de toevoeging van f 123,5 mln. in verband met de vertraging van de decentralisatie huisvesting met e e n jaar. Door de gehanteerde bekostigingssystematiek moet het verplichtingenbudget in 1994 worden verhoogd om uitgaven in 1995 mogelijk te maken. Op artikel 18.05 is in de tweede suppletoire begroting, door het voornemen tot aangaan van projecten met een meerjarige doorwerking, een verplichtingmutatie opgenomen van f 40 mln..
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
61
BELEIDSTERREIN 19.00 VOORTGEZET ONDERWIJS
1. Algemeen Het voortgezet onderwijs (VO) sluit aan op het basisonderwijs en bereidt voor op het beroepskwalificerend (o.m. MBO en HBO) en wetenschappelijk onderwijs (WO). Het omvat het voorbereidend beroepsonderwijs (VBO), het middelbaar algemeen vormend onderwijs (MAVO), het hoger algemeen vormend onderwijs (HAVO) en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (VWO). 2. Het gevoerde beleid De hoofdlijnen van beleid in het voortgezet onderwijs betreffen de basisvorming, scholengemeenschapsvorming, de herstructurering van MAVO/VBO, en herstructurering 2e fase VO, de samenwerking VSO-VO, invoering lump-sum (personeel) en vereenvoudiging materieÈ le bekostiging. In paragraaf 1 van de Memorie van Toelichting is het beleid met betrekking tot de leerwegen in het voortgezet onderwijs besproken. Vooraf moet worden opgemerkt dat veel VO-beleid pas in uitvoering is of nog in voorbereiding is. Evaluatie-onderzoek is daarom op dit moment slechts in beperkte mate beschikbaar. Basisvorming Op 1 augustus 1993 is begonnen met de invoering van de basisvorming. Inmiddels is de basisvorming in het eerste en tweede leerjaar ingevoerd. Evaluatie van de invoering en van de effecten van de basisvorming is pas op de wat langere termijn mogelijk. De enqueà tes (1992/93 en 1993/94) van het Procesmanagement Basisvorming (PMB) laten zien dat de scholen goed op weg zijn, hoewel er ook enkele punten van zorg zijn (bijvoorbeeld het vak verzorging). De beleidsreacties op beide rapportages zijn naar de Tweede Kamer gestuurd
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
62
(23 085, nr.7) en daar ook besproken. De gesignaleerde punten van zorg krijgen extra aandacht. De inspectie concludeert begin 1994 (Invoeringsproces basisvorming, 1994) dat over het algemeen de scholen voor voortgezet onderwijs de wettelijke bepalingen basisvorming uitvoeren. Wel signaleert zij een aantal knelpunten (bijvoorbeeld de schoolorganisatie in relatie tot de basisvorming, deskundigheidsbevordering en IVBO. De beleidsreactie op dit inspectie-rapport is met de Tweede Kamer (23 085, nr. 5) op 2 februari 1995 besproken. De gesignaleerde knelpunten zullen worden aangepakt. Scholengemeenschapsvorming Het proces van scholengemeenschapsvorming zet zich versterkt door. Het aantal scholen neemt af van ongeveer 1250 per 1-8-'93 tot ongeveer 1000 per 1-8-'94 en het aantal brede scholengemeenschappen neemt toe van ongeveer 100 tot ongeveer 160 voor dezelfde data. Overigens kan daaruit niet worden geconcludeerd, dat de spreiding in het aanbod verschraalt. Immers het gaat om fusies tot scholen, die overwegend een breder onderwijsaanbod aanbieden (v.w.o./a.v.o.) en (v.w.o./a.v.o./v.b.o.). Bovendien is het aantal nevenvestigingen toegenomen tot 272 per 15 september 1994. De inspectie onderzoekt in 1995 o.m. de inhoudelijke, onderwijskundige samenhang in de eerste leerjaren van brede scholengemeenschappen. Ook wordt een wat breder onderzoek gedaan naar het functioneren van deze scholen. Ook in de evaluatie van de basisvorming zullen brede scholengemeenschappen aandacht krijgen. Personeelsbeleid In paragraaf 1.1 wordt ingegaan op de algemene stand van zaken ten aanzien van het leraarschap en de arbeidsvoorwaarden. Hierna volgt het voor voortgezet onderwijs relevante beleid. * Toeslag begininkomens De regeling toeslag begininkomens, overeengekomen in Convenant II, is conform de in de Rijksbegroting 1994 aangekondigde voornemens uitgevoerd. * Schoolprofielbudget Vanaf 1 augustus 1994 hebben de scholen in het voortgezet onderwijs de beschikking over een schoolprofielbudget dat scholen vrij kunnen inzetten voor de beleidsgebieden personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie. In 1994 hebben verschillende voorlichtingsactiviteiten plaatsgevonden. De voorlichtingsactiviteiten hebben er toe geleid dat het schoolprofielbudget algemene bekendheid heeft verkregen en dat het ondersteuningsaanbod er op wordt afgestemd. Over de wijze waarop de scholen het schoolprofielbudget ingezet hebben zal in de loop van 1995 een evaluatie plaatsvinden. Deze eerste evaluatie is er mede voor bedoeld om te bepalen of voor de schooljaren 1996/1997 en volgende de selectieve besteding van het schoolprofielbudget voor voortgezet onderwijs gehandhaafd blijft. Over het schoolprofielbudget en het arbeidsmarktknelpuntenbudget zijn in Convenant I en II ter verbetering van de positie van onderwijspersoneel afspraken gemaakt met de personeels- en besturenorganisaties. Hiervoor is in toaal structureel 386 miljoen gulden beschikbaar, waarvan voor het voortgezet onderwijs structureel 155 mln. Uit onderzoek is gebleken dat problemen m.b.t. de personeelsvoorziening van scholen voor voortgezet onderwijs (anders dan in het primair onderwijs) niet regionaal bepaald zijn. Een van de problemen is dat scholen onvoldoende zijn toegerust om een goed personeelsbeleid te voeren dat gericht is op de veranderingen in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
63
het vo, die voor een deel al gestart zijn en voor een ander deel op stapel staan. Om deze problemen het hoofd te bieden zal in het schooljaar 1995/96 e.v. het arbeidsmarkt knelpuntenbudget worden gebruikt om het SPB van de vo-scholen te verhogen. * Vitaal Leraarschap Naast de departementsbrede aktiviteiten in het kader van Vitaal Leraarschap, ondersteunt VO het project «Personeel en professionaliteit in het voortgezet onderwijs». Dit programma is op de school met deskundige ondersteuning opgezet ter doorbreking van de autonomie van de docent en parallel daaraan systematisch aandacht voor de pedagogische en didactische ontwikkeling van de vaardigheden van docenten. De beroepsmatige mobilisering moet vroegtijdige uitval van docenten voorkomen, tegelijkertijd biedt de toenemende interactie tussen de docenten hen de mogelijkheid van elkaar te leren. Het effect hiervan moet worden versterkt door interscholaire samenwerking. Sinds schooljaar 1988/89 stelt VO faciliteiten beschikbaar voor de vrijstelling van in hoofdzaak schoolleiders in het VO met het doel een consulentennetwerk in stand te houden voor advisering van het management van vo-scholen. De LPC's en de AVS vervullen hierbij een cooÈ rdinerende rol. Evaluatie van deze regeling moet duidelijk maken of continuering na schooljaar 1994/1995 zinvol is. * Schoolleiders VO heeft besloten om de managementopleiding voor schoolleiders in het Voortgezet Onderwijs aan de Nederlandse School voor Onderwijsmanagement te blijven subsidieÈ ren. Hoewel momenteel de nadruk ligt op verbetering van de kwaliteit van het zittend management zal nascholing van het huidig management alleen onvoldoende zijn om op langere termijn te komen tot een potentieel van onderwijsmanagers die terdege zijn opgeleid en bekwaam zijn om moderne onderwijsinstellingen te managen. Voorwaarde voor bekostiging is dat 50% van de cursisten uit vrouwen dient te bestaan. De Algemene Verening van Schoolleiders (AVS), een door VO gesubdidieerde organisatie, is overgegaan tot de aanstelling van een beleidsmedewerker emancipatie in samenwerking met het VrIOM (De Stichting Vrouwen in onderwijsmanagement. Deze deskundigheid en die van emancipatoir werkende werving- en selectiebureaus worden steeds meer benut. * lerarenopleiding Over de verbetering van de aansluiting tussen opleiding en onderwijspratijk worden voorstellen ontwikkeld. In dit verband is besloten om in het schooljaar 1995/96 een stagevergoeding in te voeren voor alle lerarenopleidingen. * Onderwijskundig Leiderschap Naar aanleiding van het resultaat van de PMB-enqueà te (jaarwisseling 1993±1994) heeft de minister Forum, PMB en de Stuurgroep Profiel 2e Fase verzocht een plan van aanpak op te stellen met daarin de criteria waaraan onderwijskundig leiderschap moet voldoen. Deze criteria moeten structurerend werken bij de vormgeving van het ondersteuningsaanbod. Op initiatief van bovengenoemde organisaties is gezamenlijk met tal van verzorgingsinstellingen een breed overleg Onderwijskundig leiderschap opgericht. Dit overleg zal in maart 1995, met subsidie van OCenW, een grootse campagnedag als start van een meerjarig keuzetraject waarin maatwerk wordt aangeboden op basis van een uniform concept van onderwijskundig leiderschap, organiseren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
64
Onderwijsvoorrangsbeleid voortgezet onderwijs. De OVB-doelgroepen nemen blijkens onderzoek een ongunstiger onderwijspositie in dan de leerlingen die niet tot de doelgroepen behoren. Deze doelgroepen zitten vaker in (l)VBO en MAVO en minder vaak in HAVO en VWO. Allochtone meisjes blijven niet achter bij allochtone jongens. Ook binnen klassen is de positie van (allochtone) doelgroepen ongunstiger. Bovendien is de ongelijkheid ook zichtbaar in de vakkenpakketkeuze. Deze observaties zijn ontleend aan «De Onderwijspositie van de OVB-doelgroepleerlingen na vier jaar voortgezet onderwijs» (RION, 1994) dat in het kader van de OVB-evaluatie is uitgevoerd. De ongelijkheid neemt in de eerste jaren voortgezet onderwijs nog iets toe als gevolg van schoolkeuze, zittenblijven en afstroom. Ook is gebleken dat de onderwijspositie van allochtone leerlingen beter is naarmate de verblijfsduur in Nederland langer is. Het beleid blijft erop gericht via o.m. handhaven van het OVB-budget en het streven naar een effectievere inzet daarvan de onderwijspositie van allochtonen geleidelijk aan te verbeteren. Lump Sum (personeel) De uitwerkingsgroep «bekostiging en schaal» van het Schevenings Beraad heeft op 18 januari 1994 de eindrapportage opgeleverd. De uitwerking is ingebracht in het Georganiseerd Overleg. Dit overleg, met de Commissie Besturenorganisaties (CB) en de Sectorcommissie Onderwijs en Wetenschappen (SCOW), is in juli 1994 op hoofdlijnen afgerond. Beide hebben zich unaniem positief uitgesproken over de voorstellen tot invoering van lump-sum-bekostiging met ingang van 1 augustus 1996. Afgesproken is dat per 1 augustus 1996 gewerkt zal worden met een school-GPL en per 1 augustus 1998 met een landelijke gemiddelde personeelslast, welke per school gecorrigeerd zal worden voor de gemiddelde leeftijd van het onderwijzend personeel. Ten behoeve van de vaststelling van de gemiddelde personeelslast (zowel voor de school- als de landelijke GPL) is met ingang van 1 augustus 1994 gestart met de meting van de salarisgegevens van het personeel dat werkzaam is aan de VO-scholen. De meting vindt gedurende het gehele schooljaar 1994±1995 plaats. Het voorstel tot wijziging van de WVO in verband met de invoering van lump sum en decentrale arbeidsvoorwaarden is eind oktober 1994 aangeboden aan de Tweede Kamer (T.K. 23 948). In dit kader heeft op 1 december een ambtelijke briefing plaatsgevonden. Aan de invoering van lump-sum-bekostiging gaat een voorlichtingstraject vooraf. Dit traject wordt begeleid door een Afstemmingsoverleg waarin vertegenwoordigers van OCenW, CB, SCOW en de organisaties voor schoolleiders (AVOM/AVS) en administrateurs (VAP) zijn opgenomen. Vereenvoudiging materieÈ le bekostiging Over het voornemen om over te gaan op een normatieve m2 (i.p.v. werkelijke m2) is door de Normeringscommissie VO (NC) advies uitgebracht. De NC achtte die overgang niet wenselijk. Als alternatief werd verwezen naar de mogelijkheid van een gezamenlijke actie van besturenorganisaties en OCenW om de overtollige m2 af te stoten. Over die aanpak is een accoord met de besturenorganisaties. Een eerste aanzet met de uitvoering is gemaakt. In dat kader is besloten de bezuinigingstaakstelling van 14,3 mln. niet langer te koppelen aan invoering normatieve m2. De taakstelling wordt nu deels gerealiseerd door een lagere uitkering van de prijscompensatie en deels door het afstoten van m2.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
65
Er is een systematiek ontwikkeld om de huidige toekenning voor inventaris op projectbasis om te zetten in een structurele inventarisvernieuwingstoeslag en een incidentele inventarisvernieuwingstoeslag. De laatste toeslag kan elk jaar wisselen in verband met de aard en het schooltype waarop zich op dat moment de onderwijsvernieuwing concentreert. De regeling voor 1995 is gepubliceerd. FinancieÈ le stimulansen Er is sprake van een krachtig doorgezet stimuleringsbeleid. Dit vindt in hoofdzaak zijn neerslag in de feitelijke bestedingen op het gebudgetteerde artikel 19.05 en is gericht op globale bestemmingsdoelen. Daarbij zijn te noemen: ± stuurgroep tweede fase f 3,6 mln. ± ontwikkelnetwerk profiel tweede fase f 2,9 mln. ± vakontwikkelgroepen i.v.m. tweede fase f 3,5 mln. ± in verband met basisvorming is f 8,6 mln. besteed, f 4 mln. is vanaf 1-1-1994 structureel overgegaan naar het CITO. In 1994 zijn deze middelen besteed aan toetsen basisvorming; ± de middelen ten behoeve van nascholing (f 31,4 mln.); ± schoolverzuim (f 8 mln.); ± onderwijs in eigen taal, en culturele minderheden (f 73 mln.); ± omscholing verzorging techniek, dans, drama en Fries (m.n. vervanging) (f 8 mln.); ± faciliteiten VO ± VSO/LOM samenwerkingsverbanden (f 12,7 mln.); verlenging van de huidige faciliteitenregeling tot 1-8-1996; ± aan inventarisvernieuwing VBO en nieuwe technologieeÈ n is f 14 mln. besteed: f 6 mln. aan inventarisvernieuwing VBO (voortvloeiend uit verplichtingen regelingen 1993 of wettelijke verplichtingen) en f 8 mln. voor de ontwikkeling van nieuwe technologieeÈ n. In 1994 is een regeling getroffen waardoor de middelen voor VBO vernieuwingsprojecten grotendeels zijn omgezet in een structurele vernieuwingstoeslag; ± de besteding aan VBO/MAVO is f 4 mln., waarvan f 2,5 mln. in het kader van de VBO beleidsbrief aan vakontwikkelgroepen. De faciliteiten invoering basisvorming ± vooruitlopend op overgang van 30 naar 32 lesuren ± waren in 1994 nog van een behoorlijke omvang f 64 mln (artikel 19.01). Dit heeft zeker een soepele invoering bevorderd. 3. Leerlingontwikkeling In onderstaande grafieken wordt de leerlingontwikkeling van het Voortgezet Onderwijs gegeven over de jaren 1990/91 tot en met 1994/95. AVO/VBO (exclusief agrarisch onderwijs) Het aantal leerlingen daalt in die periode nog met 45 500 (5%). In de periode 1986/87 1990/91 was dit nog circa 15%. Het aantal leerlingen daalt in de eerste twee jaar met ongeveer 2%, daarna bedraagt de daling 1%. Het aantal leerlingen lijkt zich te gaan stabiliseren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
66
IVBO (exclusief agrarisch onderwijs) Het aantal leerlingen in het Individueel voorbereidend beroepsonderwijs stijgt tussen 1990/91 en 1994/95 met 3 300 (8%). Het aantal leerlingen stijgt per jaar met ongeveer 2%.
Relatie van getelde leerlingen naar bekostigde leerlingen Voor het verslagjaar 1994 geldt de volgende relatie: Voor het schooljaar 1994/95 wordt de VO-school bekostigd op basis van het aantal ingeschreven leerlingen op 15-9-1993 (t-1), waarbij in de formatieformules voor het onderwijsgevend personeel nog gecorrigeerd wordt voor de deelname-ontwikkeling tussen schooljaar 1993/94 (t-1) en 1992/93 (t-2). In de materieÈ le bekostiging wordt op kalenderjaarbasis bekostigd,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
67
waarbij het aantal ingeschreven leerlingen op 15-9-1993 bepalend is voor kalenderjaar 1994. Ontwikkeling aantallen leerlingen Het verloop van het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs beõÈnvloedt direct en indirect het volume van vraag en aanbod van het voortgezet onderwijs. De daling van circa 350 000 leerlingen in het VO sinds het begin van de jaren tachtig als gevolg van de demografische ontwikkelingen heeft een stempel gedrukt op de ontwikkelingen in het VO in de afgelopen jaren. Zo heeft de leerlingendaling zijn effect gehad op het personeelsbestand, het scholenbestand en het volume van de gediplomeerde uitstroom. In onderstaande grafiek wordt de leerlingontwikkeling weergegeven tussen 1987 en 1995.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
68
De periode van omvangrijke leerlingdalingen in het VO is voorbij. Ook de verdeling van de leerlingen over de schoolsoorten laat de laatste jaren een kentering zien. Ten tijde van de leerlingdaling daalde tegelijkertijd de belangstelling voor het vbo, waardoor het vbo meer dan de andere VO-schoolsoorten te kampen had met teruglopende leerlingaantallen. Uit de laatste cijfers blijkt dat het al vorig jaar gesignaleerde herstel van de belangstelling voor het vbo lijkt door te zetten. Ten opzichte van het kalenderjaar 1993 is het aantal leerlingen in het jaar 1994 nog licht gedaald met circa 5500 leerlingen. Deze daling kan in relatie worden gezien met de vermindering van het zittenblijfpercentage in het eerste leerjaar. Onduidelijk is nog of dit is toe te schrijven aan de invoering van de basisvorming. Rendement Het functioneren van het voortgezet onderwijs laat zich moeilijk in e e n rapportcijfer weergeven. Waar het gaat om de doeltreffendheid en de doelmatigheid zijn wel indicaties te geven aan de hand van slaagpercentages, zittenblijfpercentages, gemiddelde verblijfsduur en uitvalpercentages. Rendementscijfers (I)VBO
MAVO
HAVO
VWO
1992 Percentage zittenblijven Gem. verblijfsduur md(jaren) Uitval zd1 % uitval tov uitstroom
10,1% 4,3 8 300 14,7%
9,6% 4,3 4 900 7,8%
12,2% 5,6 4 700 11,6%
7,1% 6,3 5 000 15,8%
1994 Geslaagden % Geslaagden
58 800 92%
52 700 93%
35 600 85%
29 200 88%
zd = zonder diploma md = met diploma 1 Uitval zonder diploma uit MAVO betreft uitval uit leerjaren 2 t/m 4, uitval zonder diploma uit HAVO en VWO betreft de uitval uit de tweede fase (HAVO 4,5 en VWO 4,5,6). bron: CBS en Inspectie.
De zittenblijfpercentages en uitvalpercentages zijn ontleend aan de onderwijsmatrix van het CBS. De meest recente onderwijsmatrix geeft de overgang weer van schooljaar 1991/1992 naar schooljaar 1992/1993. Het gemiddelde zittenblijfpercentage is al jaren het hoogst in het havo. Dit komt vooral door het hoge zittenblijfpercentage in havo 4. De laatste jaren is dit percentage in havo 4 wel iets gedaald van 21% in 1990 tot circa 18% in 1992. Over de jaren heen zijn verder de verschillen gering. Procentueel is de uitval ten opzichte van de totale uitstroom (met en zonder diploma) evenals de voorgaande jaren het kleinst in het mavo. Het uitvalpercentage van het havo (2e fase) blijft na een jarenlange daling stabiel. In aantallen gemeten blijft de uitval uit havo dalen. Dit geldt ook voor het vbo maar door de destijds lage gediplomeerde uitstroom stijgt het uitvalpercentage toch vergeleken met de jaren daarvoor. In het vwo (2e fase) neemt de uitval zowel absoluut als relatief toe. Onduidelijk is nog in hoeverre het hier gaat om een uitzonderlijk jaar. Gerelateerd aan het totaal aantal leerlingen in het begin van het schooljaar is de uitval in het gehele voortgezet onderwijs circa 3 % (op basis van de CBS onderwijsmatrix). In vergelijking met voorgaande jaren zijn de slaagpercentages 1994 van havo en vwo gestegen, de percentages voor (i)vbo en mavo zijn gelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
69
gebleven. Het aantal geslaagden is voor het eerst sinds jaren weer gestegen, vooral in het (i)vbo (van 52 100 in 1993 naar 58 800 in 1994). 4. Onderbouwing met kengetallen Voor het financieel jaarverslag zijn in de tabel hierna kengetallen van het beleidsterrein opgenomen. Deze zijn, om aansluiting te behouden met de wijze waarop deze in de begroting 1994 gepresenteerd en gedefinieerd waren, zoveel mgelijk opgezet volgens de daar gekozen indeling. Dat betekent dat de wachtgelduitgaven en ontvangsten feitelijk tot het beleidsterrein 19 (voortgezet onderwijs) behoren. Kerngegevens Leerlingen (x 1000) Ingeschreven leerlingen naar kalenderjaar1 Bekostigde leerlingen voor personele uitgaven1 Bekostigde leerlingen voor materieÈ le uitgaven1 Personeel (fte x 1000) Totaal bekostigd personeel (kalenderjaar) waarvan onderwijzend Personele uitgaven per fte personeel (x f 1000) Aantal instellingen (x 1) Uitgaven en ontvangsten beleidsterrein VO (x f 1 mln) Totale uitgaven (excl. rechtspositie uitkering) ± personeel ± materieel ± onderwijsverzorging ± overig Totale ontvangsten (excl. rechtspositionele uitkeringen) Samenhangende uitgaven en ontvangsten van andere beleidsterreinen (x f 1 mln) Huisvesting Wachtgelden Ontvangsten Rechtspositionele uitkeringen DOP/VUT SF/TS/TSD2 Lesgelden2 Kosten per leerling (x f 1000) Kosten op het beleidsterrein VO3 Integrale kosten, excl. sf/ts/tsd, excl. huisvesting4 Kosten sf/ts/tsd Kosten huisvesting
MN 1994
SW 1994
863,2
859,4
863,2
861,3
864,2
860,8
65,2 51,1 79,4 1 150,0
65,0 50,0 82,1 1 250,0
6 257,7 5 178,7 738,1 81,3 259,6
6 420,9 5 335,6 738,5 97,8 249,0
± 76,4
± 27,8
443,1 195,6 ± 12,5 84,9 419,5 ± 300,0
566,2 219,8 ± 14,2 71,2 424,4 ± 308,9
7,2
7,4
7,1 0,5 0,5
7,4 0,5 0,7
1
Exclusief agrarisch onderwijs. Inclusief uitgaven (V)SO. 3 Voor dit kengetal zijn de totale uitgaven voor het voortgezet onderwijs verminderd met de totale ontvangsten (excl. rechtspostionele uitkeringen) gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen naar kalenderjaar. 4 De integrale kosten zijn opgebouwd uit de uitgaven voor het voortgezet onderwijs, vermeerderd met de uitgaven voor wachtgelden en DOP/VUT en verminderd met de totale ontvangsten (excl. rechtspostionele uitkeringen) en de lesgelden. Voor het berekenen van dit kengetal is het saldo van genoemde uitgaven en ontvangsten gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen naar kalenderjaar. 2
Bron: Referentieraming 1993
Voor het gehele beleidsterrein is het aantal leerlingen (personele bekostiging) 0,2% lager uitgevallen dan was geraamd. Ook het totaal aantal personeelsleden (in FTE) is iets lager uitgekomen dan geraamd (0,3%).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
70
Het aantal bekostigde leerlingen bij materieel wijkt af van het aantal bij personeel als gevolg van een verschil in bekostigingssystematiek. Het aantal scholen per 1-8-1993 is minder gedaald dan geraamd; de realisatie is 1250 tegen een raming van 1150; inmiddels is het aantal per 1-8-1994 gedaald tot 1000 (raming 1100 in begroting 1994). De verschillen tussen de begrote en gerealiseerde «personele uitgaven per fte» zijn voornamelijk het gevolg van de uitdeling ASM en het gerealiseerde incidenteel: n Omdat de budgetten voor de ASM in eerste instantie niet op de begroting worden geraamd, zijn in de loop van het uitvoeringsjaar de desbetreffende budgetten overgeboekt naar de begroting voor het primair onderwijs. Dit veroorzaakt een verschil in de begrote en gerealiseerde personele uitgaven per fte van 2,7%. n Voor 1994 was de beschikbare ruimte voor de incidentele loonontwikkeling 0,6% ontoereikend om de werkelijke ontwikkeling van het incidenteel in het voortgezet onderwijs 0,9% op te vangen. De kosten per leerling op het beleidsterrein zijn met 3,7% gestegen. Dit wordt in hoofdzaak verklaard uit de stijging van de personele uitgaven per mensjaar (+ 3,4%) en de daling in de ontvangsten (± 52,8%). Daar staat tegenover dat de uitgaven voor materieel, onderwijsverzorging en overig (projecten), tezamen genomen goed voor 17% van de uitgaven, amper gestegen zijn (+ 0,7%). Overigens zijn de uitgaven voor onderwijsverzorging wel duidelijk gestegen als gevolg van het ongedaan maken van een bezuiniging via een amendement op de ontwerpbegroting; in samenhang daarmee zijn de overige uitgaven gedaald. De daling in de ontvangsten wordt met name veroorzaakt doordat als gevolg van de invoering van het nieuwe bekostigingsysteem materieel (BSM) zowel minder terugontvangsten als minder bijbetalingen zijn gerealiseerd en door het uitstel van het afrekenen tot 1995 in verband met gebleken problemen rond de toepassingen van wachtgeldbepalingen. 5. De mutaties in grote lijnen Opbouw mutaties vanaf de stand ontwerp-begroting tot stand rekening (x f 1 000) Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
Stand ontwerp-begroting 1994 Amendementen
6,461,478 1,600
6,463,924 1,600
88,976
Oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994
6,463,078
6,465,524
88,976
99,889
131,259
± 36,843
139,377 182 463
108,248 ± 64 347
9,936 ± 20,046
6,884,807
6,640,684
42,023
421,729
175,160
± 46,953
Mutaties 1e suppletoire begroting 1994 Mutaties 2e suppletoire begroting 1994 Mutaties Slotwet Stand Rekening 1994 Totaal verschil tussen oorspronkelijk vastgestelde begroting en stand Rekening
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
71
Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties (x f 1 000) 1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
109,959 21,300
71,116 55,832 ± 18,700
3,546 ± 49,393 ± 18,500
184,621 27,739 ± 37,200
Totaal
131,259
108,248
± 64,347
175,160
Omschrijving
Overzicht van de in 1994 gepleegde ontvangstenmutaties (x f 1 000) 1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
± 29,043 ± 7,800
9,936
± 20,046
± 29,043 ± 17,910
Totaal
± 36,843
9,936
± 20,046
± 46,953
Omschrijving
Toelichting De uitgaven voor het Voortgezet Onderwijs in de vastgestelde begroting 1994, waren f 6 465,5 mln, de verplichtingen f 6 463,1 mln. De gerealiseerde uitgaven zijn f 175,2 mln (2,7%) en de verplichtingen f 423,3 mln. (6,5%) hoger dan de vastgestelde begroting uitgekomen. De stijging van de uitgaven van f 175,2 mln is nader te specificeren in: technische mutaties autonome mutaties beleidsmatige mutaties
f 184,6 mln of 105% van de uitgavenstijging f 27,7 mln of 16% van de uitgavenstijging ± f 37,2 mln of ± 21% van de uitgavenstijging
Hieronder is een toelichting opgenomen op deze drie categorieeÈ n mutaties. Technische mutaties De voornaamste technische aanpassingen bestonden uit de grote posten: ± reallocatie van middelen voor de CAO 1993±95, bestaande uit de uitdeling van de algemene salarismaatregelen (ASM) ad f 131,7 mln. (met name 19.01) en de beoogde oprichting van het Participatiefonds, waardoor een verschuiving ad f 109,6 mln. plaatsvond van artikel 19.04 naar 19.01. ± de toedeling van middelen ter afdekking van de incidentele loonontwikkeling (ILC) en het ABP-complex (voornamelijk 19.01) ± interne overboekingen in verband met het uitstel van de invoering van het Participatiefonds (PF). Het voornemen was het PF in te voeren per 1-8-1994. In verband daarmee waren de middelen ten behoeve van de opslag PF aanvankelijk (1e SW) overgeboekt via de aanvullende middelen van artikel 19.04 naar 19.01. In de loop van het jaar (2e SW) zijn deze middelen voor het merendeel weer teruggeboekt naar artikel 19.04. Autonome mutaties Het gaat hier om een groot aantal kleinere mutaties zowel verlagingen als verhogingen die in de afzonderlijke suppletoire wetten zijn toegelicht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
72
Beleidsmatige mutaties In het kader van het terughoudend kasbeleid is het budget voor inventarisvernieuwingsprojecten VBO in de 2e Suppletoire Begroting op artikel 19.05 met f 18,7 mln verlaagd. Tenslotte wordt de bijdrage aan de solvabiliteitsbuffer van het Participatiefonds gerealiseerd in 1995 in plaats van in 1994 in verband met de vertraging in de behandeling van het wetsontwerp Participatiefonds (verlaging van f 18,5 mln bij Slotwet op artikel 19.01). Ontvangsten De vastgestelde begroting van f 89 mln. is uiteindelijk met f 48 mln. lager uitgekomen. De mutatie in de eerste suppletoire wet (± f 36,8 mln.) is in hoofdzaak gebaseerd op de verwachting dat de omvang van de afrekeningen zal gaan afnemen als gevolg van de invoering van het nieuwe bekostigingssysteem materieel (BSM). De mutatie in de tweede suppletoire wet (+ f 9,9 mln) is in hoofdzaak veroorzaakt door een aanpassing van de raming in verband met verwachte hogere ontvangsten bij de wachtgelden (gebaseerd op enerzijds realisatiecijfers 1993 en anderzijds een verwacht effect van de invoering van het Participatiefonds). Bij de slotwet is er een mutatie van ± f 20,1 mln. Deze wordt veroorzaakt door het uitstel bij het afrekenen tot 1995 i.v.m. gebleken problemen rond de toepassing van wachtgeldbepalingen door scholen. Verplichtingen De grootste verplichtingenmutatie vond bij Slotwet plaats op artikel 19.02. Omdat per eind december 1993 de schoonmaak in de materieÈ le bekostiging (BSM) is opgenomen en de verplichting tot uitgaven in 1994 niet meer in 1993 kon worden aangegaan, is de verplichting in 1994 voor de uitgaven van 1994 en 1995. Het gevolg is een verhoging van de verplichtingen bij Slotwet met f 228,7 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
73
BELEIDSTERREIN 20.00 BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE
1. Algemeen Het beleidsterrein van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie omvat het gehele secundaire beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. In 1994 waren in het secundair beroepsonderwijs ca 437 000 leerlingen ingeschreven. Ca. 322 500 leerlingen volgden volwasseneneducatie. Het secundair beroepsonderwijs richt zich voornamelijk op leerlingen in de leerplichtige leeftijd met een vooropleiding op het niveau van voorbereidend beroepsonderwijs of middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en op ongediplomeerden. De volwasseneneducatie biedt tweede kansonderwijs en opleidingen voor primaire (sociale) vaardigheden en Nederlands voor anderstaligen. De uitgaven voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie bedroegen in 1994 f 3 304,5 mln., de ontvangsten f 72,0 mln. 2. Het gevoerde beleid In deze paragraaf worden de belangrijkste effecten van het gevoerde beleid besproken. De stand van zaken met betrekking tot «Blijven leren» en de kwalificatiestructuur is vermeld in paragraaf 1.3, als onderdeel van de leerwegen. Wet Educatie en Beroepsonderwijs. In de Wet Educatie en Beroepsonderwijs zal een samenhangend
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
74
wettelijk kader worden neergelegd voor het secundair beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Met ingang van de expiratiedatum van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, de kaderwet volwasseneneducatie 1991, en de regelingen met betrekking tot het middelbaar beroepsonderwijs en het voorgezet algemene volwassenenonderwijs is de Wet op het Voortgezet onderwijs. In het begin van het verslagjaar werden de commentaren ontvangen op het concept-wetsvoorstel van 23 november 1993. Belangrijk waren daarbij de bezwaren die van de zijde van werkgevers- en werknemersorganisaties en van de landelijke organen van het beroepsonderwijs werden ingebracht tegen de taakverdeling tussen landelijke organen en onderwijsinstellingen in het concept-wetsvoorstel. Dit leidde in januari tot een open en reeÈ el overleg van vertegenwoordigers van de genoemde partijen en van de onderwijsinstellingen met het ministerie om voor het gerezen probleem een oplossing te vinden. Naar aanleiding van dit overleg werd een nieuwe taakverdeling in het wetsvoorstel opgenomen. Het wetsvoorstel is vervolgens voor advies aan de Raad van State gezonden. Over deze taakverdeling bestond echter nog steeds geen volledige overeenstemming. Het wetsvoorstel is daarom na ontvangst van het advies van de Raad van State opnieuw aangepast in die zin dat daarin werd bepaald dat de taakverdeling tussen onderwijsinstellingen en landelijke organen bij a.m.v.b. zou worden geregeld. Vervolgens is het wetsvoorstel (23 778-VIII, nr. 2) op 29 juni bij de Staten-Generaal ingediend. In het najaar werd onder de naam Sebastiaan een overleg opgestart tussen onderwijsinstellingen, landelijke organen en sociale partners over het taakverdelingsvraagstuk. Aan het einde van het jaar werd hierover overeenstemming bereikt. In afwachting van het overleg met de Tweede Kamer zijn in tussen ook andere onderwerpen uit de WEB nader belicht. De onderwerpen die daarbij aan de orde kwamen waren: de externalisering van examens, de positie van het particuliere onderwijs, de bekostiging, de aansturing van de educatie, de kwalificatiestructuur, de ROC-vorming en de bestuursvorm van de instellingen. Naar aanleiding van een passage in het regeeraccoord over de bestuursvorm van de toekomstige ROC's is op 27 oktober 1994 een brief (23 788-VIII, nr. 6) aan de Tweede Kamer gezonden. De vraag was namelijk of een passage uit het regeeraccoord over de mogelijke vormen waarin de instellingen samenwerken in een ROC een nota van wijziging op dit punt noodzakelijk maakte. In de brief van 27 oktober 1994 is geconcludeerd dat een wetswijziging voor nieuwe bestuursvormen niet nodig was. Convenanten Op 1 januari 1994 liepen de convenanten met de instellingen voor secundair beroepsonderwijs, landelijke organen en de sociale partners af. In het zicht daarvan zijn eind 1993 de onderhandelingen over een nieuw convenant gestart. Al vrij snel kwam vast te staan dat verlenging van de convenantsaanpak in de relatie met de centrales van werkgevers en werknemers niet meer aan de orde was. Hun positie ten opzichte van de achterban verdraagt zich niet goed met min of meer bindende afspraken op centraal niveau. Om die reden is in onderling overleg afgezien van voortzetting van het convenant. Wel werd de inmiddels rond de uitvoering van het convenant 1992±1994 gegroeide praktijk van regelmatig overleg en goede onderlinge informatie en communicatie voortgezet. De onderhandelingen over verlenging en aanpassing van een convenant met de instellingen en de landelijke organen gezamenlijk hebben geduurd van oktober 1993 tot begin maart 1994.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
75
Als gevolg van de financieÈ le problematiek veroorzaakt door een aanzienlijk hogere deelname aan het beroepsonderwijs, kon over het financieÈ le kader voor het convenant geen overeenstemming worden bereikt. Bij brief van 18 maart 1994 is vervolgens de instellingen bericht over de situatie en zijn maatregelen voorgesteld aan de instellingen om de budgettaire problematiek voor 1994 op te lossen en daarbij de leerlingen zoveel mogelijk te ontzien. De oplossing ervan werd voor een deel gevonden binnen de beschikbare budgetten voor secundair beroepsonderwijs en voor een deel door een extra bijdrage van de rijksoverheid. De brief aan de instellingen is ter kennis gebracht van de Tweede Kamer en is op 23 maart 1994 met de Vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen besproken in een mondeling overleg. De ervaringen die met het convenant secundair beroepsonderwijs 1992±1994 zijn opgedaan zijn neergelegd in een evaluatie, die op 7 juni 1994 aan de Tweede Kamer is gezonden (TK 23 400-VIII, nr. 77). Deze evaluatie is op 13 september 1994 in een algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de orde geweest. De conclusie was dat het proces van convenantsbesprekingen ertoe heeft geleid dat in samenspraak met de onderwijsinstellingen ten aanzien van tal van beleidsonderwerpen problemen konden worden verkend en gezamenlijk beleid hiertoe kon worden ontwikkeld. Gewezen werd toen onder meer op de activiteiten in het kader voortijdig schoolerlaters, ROC-vorming, ontwikkeling van een kwaliteitsbewakingstelsel en de afspraken over het financieel kader. Sociale vernieuwing volwasseneneducatie Het wetsvoorstel, dat voorziet in de bevoegdheid van de gemeenten om tussen de budgetten voor basiseducatie en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs onderling verschuivingen aan te brengen bij gelegenheid van de jaarlijkse besluitvorming over de planning volwasseneneducatie, heeft in 1994 de parlementaire behandeling doorlopen. De wet is gepubliceerd in Staatsblad 1995, nr. 14. Stimulering ROC-vorming1
1
De in deze tekst genoemde aantallen 2 verschillen van de aantallen die worden vermeld in het overzicht kengetallen dat hierna is opgenomen, omdat in het overzicht kengetallen de instellingen voor volwasseneneducatie buiten beschouwing zijn gelaten.
Het proces van schaalvergroting/verbreding, uitmondend in ROC-vorming heeft in 1994 goede voortgang geboekt. Op 1 augustus 1993 bedroeg het aantal BVE-instellingen 394, op 1 augustus 1994 waren dat er 330 en op 1 januari 1995 nog 304. Vergeleken met de circa 800 instellingen op 1 augustus 1990 betekent dit een reductie van ruim 60% in vijf jaar tijd. Het aantal ROC's op 1 januari 1994 bedroeg 2. Op 1 januari 1995 waren dat er 6, waarvan 2 institutioneel gefuseerde instellingen (IGI's) en 4 bestuurlijk gefuseerde instellingen (BGI's). Daarnaast waren er 7 incomplete IGI's met e e n deficieÈ nte sector en was er 1 incomplete BGI met e e n deficieÈ nte sector. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat vrijwel elke BVE-instelling in mindere of meerdere mate bij ROC-vorming is betrokken. Verwacht wordt dat het aantal ROC's op 1 januari 1996 tot boven de 20 zal zijn gestegen. Per 1 januari 1998 moet het proces van ROC-vorming zijn afgerond. Een verandering in de procesaansturing vond per 1 april 1994 plaats met de installatie van de BVE-procescooÈ rdinatie nieuwe stijl. Het accent van de werkzaamheden ligt daarbij op het tot stand brengen van samenwerking en fusies tussen instellingen bij de totstandkoming van ROC's. De BVE-procescooÈ rdinatie wordt bijgestaan door een Raad van advies.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
76
Wachtlijsten Nederlands als tweede taal Het jaar 1994 was het tweede jaar van het actieprogramma «Weg met de wachtlijsten». Inmiddels zijn rapportages beschikbaar van de Stichting Landelijke Studie en Ontwikkelingscentrum Volwasseneneducatie (SVE) en de Inspectie over de effecten van het actieprogramma en over de inzet van de in dat kader beschikbaar gestelde extra middelen. Het algemene beeld is: ± Er is sprake van een toename van de kwaliteit en de effectiviteit van het NT2-onderwijs, zij het dat op een aantal terreinen nog verbeteringen mogelijk zijn. ± De extra middelen zijn niet alleen ingezet om het aantal cursussen uit te breiden, maar vooral ook om het bestaande cursusaanbod te intensiveren, iets wat in het kader van het actieprogramma overigens nadrukkelijk wordt voorgestaan om een snelle doorstroom te bewerkstelligen. ± De omvang van de wachtlijsten heeft zich gestabiliseerd. Dat geen vermindering van de omvang heeft plaatsgevonden moet enerzijds worden toegeschreven aan het feit dat de middelen voor een belangrijk deel zijn ingezet voor intensivering van het cursusaanbod (waardoor het effect van vermindering van de wachtlijsten niet meteen zichtbaar wordt), maar anderzijds vooral door de verhoogde toestroom als gevolg van gestegen belangstelling en als gevolg van immigratie (met name asielzoekers). Een commissie onder leiding van mw. E. Ter Veld heeft in 1994 een rapport uitgebracht met daarin onder meer de aanbevelingen om de tijdelijke extra middelen voor NT2 structureel te maken, door te gaan met het aktieprogramma, en de geldstromen van OCenW en VWS te bundelen. Het kabinet beraadt zich nog over de aanbevelingen van Ter Veld. In 1994 is een Programma-eenheid Rendement VE ingesteld, een extern werkverband dat belast is met de ontwikkeling van een kwalificatiestructuur voor de volwasseneneducatie(VE) (waaronder NT2) en het stimuleren van organisatie-en inrichtingsvormen voor het volwassenenonderwijs die uitzicht bieden op een groter rendement (o.a. nieuwe technologieeÈ n). Personeelsbeleid Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie In paragraaf 1.1 van de Memorie van Toelichting wordt ingegaan op de algemene stand van zaken ten aanzien van leraarschap en arbeidsvoorwaarden. Hierna volgt het voor BVE relevante beleid. Convenant II Bij de maatregelen in het kader van de verbetering van de positie van onderwijspersoneel (Convenant II) die in 1993 en 1994 hun beslag hebben gekregen is het volgende te vermelden. * Toeslag begininkomens De kosten van de in 1994 ingevoerde verbetering van de begininkomens bedroeg voor 1994 f 20,9 mln. * Schoolprofielbudget Per 1 augustus 1994 hebben instellingen een budget gekregen voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie. Over de wijze waarop de scholen dit schoolprofielbudget ingezet hebben zal in de loop van 1995 een evaluatie plaatsvinden. Met het schoolprofielbudget BVE was in 1994 een bedrag gemoeid van f 1 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
77
* Verbetering van de rechtspositie van het onderwijsondersteunend personeel Het overleg over de regelingen overwerkvergoeding en onregelmatigheidstoeslag voor het onderwijsbegeleidend personeel, alsmede over de invoering van een eindejaarsuitkering is medio 1994 afgerond. De eerste twee maatregelen werden per 1 augustus 1994 ingevoerd en de laatste werkte terug tot 1 januari 1994. In de begroting was hiervoor een bedrag opgenomen van f 10 mln. Dit bedrag was bestemd voor Primair Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs. 3. Leerlingontwikkeling In onderstaande grafiek wordt de leerlingontwikkeling van het Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie gegeven over de jaren 1990/91 tot en met 1994/95. (K)MBO (exclusief agrarisch onderwijs) Het aantal leerlingen daalt in die periode met 2 300 (1%). Het aantal leerlingen daalt gedurende de eerste twee jaar (2%). Vanaf 1992/93 is er sprake van een stijging (1%). Wordt naar MBO en KMBO afzonderlijk gekeken, dan daalt het aantal leerlingen van het MBO met 13 700 (6%) en stijgt het aantal leerlingen van het KMBO met 11 400 (33%).
Deeltijd BVE Niet alle telgegevens van de onderscheiden sectoren (dt-MBO, VAVO, leerlingwezen en vormingswerk) zijn bekend voor het schooljaar 1993/94. Voor het schooljaar 1994/95 zijn van alle sectoren de telgegevens onbekend. De telling vindt namelijk plaats na afloop van het cursusjaar. De gegevens van 1993/94 en 1994/95 zijn daarom gebaseerd op de referentieraming 1994 en geven dus alleen een prognose aan. In de periode 1990/91 tot en met 1992/93 daalt het aantal leerlingen met 12 000 (4%). Het aantal leerlingen daalt per jaar met 2%.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
78
Relatie van getelde leerlingen naar bekostigde leerlingen Om een juist beeld te krijgen van de wijze waarop het aantal ingeschreven leerlingen mee worden genomen in de bekostiging van het onderwijs wordt hieronder voor het verslagjaar 1994 deze relatie geschetst: 1. Voor het MBO is het aantal leerlingen op 15 september 1993 bepalend voor de bekostiging van het kalenderjaar 1994. 2. In het leerlingwezen zal tijdens de overgangsfase naar de nieuwe bekostiging van 1 augustus 1993 tot 1 januari 1995 de toegestane formatie zijn gebaseerd op de formatie per 31 juli 1993. Daarna zal het gemiddeld aantal deeltijdequivalenten in het schooljaar, dat eindigt in het jaar t-1, de basis vormen voor de bekostiging in het jaar t. Voorbeeld: in 1995 wordt bekostigd naar het aantal DTE's in het schooljaar 1993/94. 3. Bij het VAVO en het dt-MBO is de toegestane formatie over 1992 bepalend voor de bekostiging in de overgangsfase van 1 augustus 1993 tot 1 januari 1995. Daarna geldt de planningssystematiek conform de Kaderwet volwasseneneducatie. Het VAVO en het dt-MBO zullen na de overgangsfase onder het planningsregime van de Kaderwet volwasseneneducatie ressorteren. 4. De budgettering van het vormingswerk per 1-8-1994 is ingevoerd. De situatie in het schooljaar 1992/93 was uitgangspunt voor de budgetverdeling over de instellingen. 4. Onderbouwing met kengetallen In de navolgende tabel zijn de kerngegevens opgenomen. Deze zijn om aansluiting te behouden met de wijze waarop deze in de begroting 1994 zijn gepresenteerd en gedefineerd, zoveel mogelijk opgezet volgens de daar gekozen indeling. Dat betekent dat de kosten voor examens en wachtgelden feitelijk tot het beleidsterrein 20 behoren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
79
Kerngegevens
MN 1994
SW 1994
260,1 157,0 12,1
270,6 154,4 12,2
Regulier onderwijs ± MBO1 ± Cursisten LLW ± Vormingswerk
262,8 142,9 6,9
269,0 136,4 7,4
Tweede-kans-onderwijs ± Deeltijd-MBO2 ± CBO ± COO ± Spec. cursussen ± Basiseducatie ± VAVO2
15,8 49,1 0,1 120,7 104,0
38,9 42,9 0,1 139,0 75,9
17,4 6,9 0,8
17,7 6,9 *
13,6 4,7 0,4
13,5 4,6 *
01-08-93 133 12 56
01-08-94 129 8 22
2 979,1 2 823,6 1 620,8 570,9 59,3 572,6
3 145,1 3 014,4 1 782,9 577,3 69,0 585,2
42,8 9,9 19,2 4,1 9,6 10,6 97,1 48,0 24,1 0,9 24,1 5,0
6,6 0,0 3,5 0,0 3,1 8,7 114,4 53,0 26,1 2,8 12,1 1,0
Totaal ontvangsten6 (excl. wachtgelden) ± mbo ± llw ± vormingswerk ± tweede-kans-onderwijs
± 17,3 ± 1,0 ± 0,2 0,0 ± 16,1
± 61,7 ± 16,4 ± 8,4 ± 2,0 ± 30,0
Samenhangende uitgaven en ontvangsten van andere beleidsterreinen (x f 1 mln) Huisvesting7 ± mbo ± niet-mbo Wachtgelden ± mbo
273,1 156,8 116,3 125,4 100,3
249,0 142,9 106,1 159,4 127,5
Leerlingen (x 1000) Ingeschreven leerlingen naar kalenderjaar ± MBO (FTE)1 ± Cursisten LLW (DTE) ± Vormingswerk (DTE) Bekostigde leerlingen
Personeel (fte x 1000) Totaal bekostigd personeel (normatief) ± MBO ± Leerlingwezen ± Vormingswerk waarvan onderwijzend ± MBO ± Leerlingwezen ± Vormingswerk Aantal instellingen (x 1) laatst bekende realisatie, teldatum 01-08-94 ± MBO/SVM-scholen ± Categoraal leerlingwezen ± Categoraal vormingswerk Uitgaven en ontvangsten beleidsterrein BVE (x f 1 mln) Totale uitgaven (excl. wachtgelden, examens en inf. technologie) Exploitatie ± mbo ± llw (bruto) ± vormingswerk ± tweede-kans-onderwijs Inventaris3 ± mbo ± llw ± vormingswerk ± tweede-kans-onderwijs Exploitatie LNO4 Overig5 ± mbo ± llw ± vormingswerk ± tweede-kans-onderwijs Extra instroom llw
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
80
± niet-mbo ± ontvangsten wachtgelden DOP/VUT ± mbo ± niet-mbo Examens ± examens ± ontvangsten examens SF/TS/TSD (mbo) Les- en collegegelden (mbo) Kosten per leerling (x f 1000)8 MBO Kosten op het beleidsterrein 20 Integrale kosten, excl. sf/ts/tsd, excl. huisvesting Kosten sf/ts/tsd Kosten huisvesting Leerlingwezen Kosten op het beleidsterrein 20 Vormingswerk Kosten op het beleidsterrein 20
25,1 ± 7,4 21,3 14,2 7,1
31,9 ± 10,3 17,8 11,9 5,9
± 4,6 1 181,9 ± 354,2
20,3 ± 4,9 1 208,1 ± 384,0
6,4
6,7
5,5 4,5 0,6
5,9 4,5 0,5
3,9
3,9
5,3
5,7
Bronnen: Referentieraming 1993 en 1994 Landelijk plan Cursorisch ondernemersonderwijs 92/93 en 93/94 Aanvraagformulieren specifieke cursussen 93/94 Onderzoeksresultaten CBS over deelname in de basiseducatie Landelijk overzicht volwasseneneducatie 1993±1996 en 1994±1997 Basisregistratie onderwijsinstellingen (BROI) * Daar in de nieuwe bekostiging van het vormingswerk per 1 augustus 1994 geen directe relatie meer aanwezig is tussen de beschikbare middelen en de aantallen- leerlingen c.q. personeel zijn voor 1994 geen aantallen personeel meer opgenomen voor deze schoolsoort. 1 Excl. VBO aan SVM-scholen. 2 De leerlingen deeltijd MEAO zijn nu opgenomen bij het deeltijd MBO en niet meer bij het VAVO. 3 De vervangingskosten voor inventaris zijn per 1 augustus 1994 in de materieÈ le normvergoeding opgenomen (voor MBO was dit al het geval). De kosten van eerste inrichting zijn, vanaf 1994, overgeheveld naar beleidsterrein 24 Huisvesting. 4 De daling wordt veroorzaakt door de overbrenging van de instellingen voor VBO nautisch naar beleidsterrein 19 VO (zie ook de toelichting in de miljoenennota 1994). In de uitgaven van beleidsterrein 20 BVE resteren nu nog de opleidingsschepen voor de binnenvaart en voor visserij, het Koninklijk Onderwijsfonds voor de Scheepvaart (centrale administratie) en de internaten voor nautische VBO-leerlingen. 5 De verhoging wordt veroorzaakt door de toevoeging van de uitgaven voor examendiensten aan beleidsterrein 20 BVE. De verschuiving van de uitgaven tussen de schoolsoorten wordt veroorzaakt door het samengaan van categoriale scholen met SVM-scholengemeenschappen. 6 Er is meer ontvangen bij afrekeningen als gevolg van fusies, een tegengesteld effect is bij de uitgaven aanwezig. 7 De huisvestingsuitgaven zijn verdeeld over mbo en niet-mbo conform de verhouding in de exploitatieuitgaven. 8 De kosten op beleidsterrein per leerling bevatten de gedesaldeerde uitgaven (excl. ontvangsten wachtgelden). Voor de integrale kosten per leerling worden deze uitgaven vermeerderd met de uitgaven voor wachtgelden en DOP/VUT en verminderd met de lesen collegegelden. Voor beide kengetallen is gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen.
De grootste uitgavenpost is de post exploitatieuitgaven BVE f 3 145,1 mln. Hieronder valt de vergoeding voor de personele en de materieÈ le (incl. inventariskosten) van de instellingen. De personele bekostiging is gebaseerd op het aantal formatieplaatsen, dat afhankelijk is van aantallen leerlingen. De materieÈ le bekostiging wordt vastgesteld aan de hand van het aantal leerlingen en het aantal m2 gebouwoppervlakte voor gebouwen in eigendom. Hierin zijn ook begrepen zijn de uitgaven aan projecten en organisatie van examens. Het verschil tussen de uitgaven bij Slotwet 1994 en de begroting 1994 bedraagt f 187,17 mln. De belangrijkste oorzaken liggen in de verhoging van de gemiddelde personeelslast voor algemene salarismaatregelen, de toename van het aantal leerlingen in het MBO en de extra uitgaven voor nagekomen declaraties vervanging bij ziekte over 1993.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
81
Hieronder wordt een toelichting gegeven op de verschillen in de aantallen leerlingen, en aantallen instellingen en de kosten per leerling uit de tabellen met kerngegevens. Leerlingen MBO en Leerlingwezen De geraamde aantallen bekostigde leerlingen in de miljoenennota 1994 zijn gebaseerd op de referentieraming 1993. De aantallen voor MBO uit de slotwet zijn realisatiecijfers van het schooljaar 93/94. Voor het leerlingwezen is gebruik gemaakt van de voorlopige telling 93/94. Het aantal bekostigde leerlingen in het MBO is ten opzichte van de geraamde aantallen in de begroting 1994 met 6200 gestegen. Het aantal cursisten in het Leerlingwezen is met 6 500 gedaald. Er is sprake van substitutie van het leerlingwezen naar het volletijdsonderwijs. Het beleid gericht op extra instroom in het leerlingwezen heeft dit proces nog niet kunnen keren. De budgettaire kaders uit de begroting 1994 zijn gebaseerd op het convenant beroepsonderwijs en de leerlingenaantallen uit de referentieraming 1991. Het convenant beroepsonderwijs liep per 1 januari 1994 af en is niet verlengd. Dit betekent dat de budgetten niet alleen zijn bijgesteld voor het verschil tussen de referentieraming 1993 en de gerealiseerde aantallen, maar ook voor de leerlingontwikkelingen tussen de referentieraming uit 1991 en 1993. Het verschil in leerlingaantallen in het MBO bedraagt in het totaal + 18 300 (6 200 + 12 100). Het verschil bij het Leerlingwezen is ± 12 600 (± 6 500 + ± 6 100). Vormingswerk Het aantal bekostigde leerlingen is licht gestegen. Het aantal ingeschreven deeltijdequivalenten, een deeltijdequivalent (dte) is gelijk aan 450 gevolgde onderwijscontactminuten per week op jaarbasis, is vrijwel gelijk gebleven. Dit betekent dat het gemiddelde aantal uren dat leerlingen in het vormingswerk doorbrengen licht is gedaald. Volwasseneneducatie Het aantal deelnemers in het cursorisch ondernemersonderwijs (COO) is met 6 200 leerlingen gedaald (ca 13%). Het budget is in verband hiermee naar beneden bijgesteld. Het aantal leerlingen in de Basiseducatie was 18 300 hoger dan geraamd, in het deeltijd-MBO en VAVO lag het aantal ca. 5 000 onder de raming. De budgetten zijn conform de bekostigingsregels voor het verslagjaar 1994 niet voor deze verschillen aangepast. Aantal instellingen Zoals al eerder geschetst is het proces van ROC-vorming in 1994 goede voortgang geboekt. Het aantal ROC's is toegenomen van 2 naar 6 instellingen. Deze resultaten zijn echter slechts ten dele zichtbaar in het overzicht kengetallen, omdat het in een aantal gevallen om bestuurlijk gefuseerde instellingen gaat. De overzichten tonen alleen institutioneel gefuseerde instellingen. Het aantal MBO/SVM-instellingen en het aantal categoriale instellingen voor Leerlingwezen is in het totaal met 8 afgenomen. In de sector vormingswerk heeft het fusieproces als gevolg van het herschikkingsplan Vormingswerk geleid tot een afname van het aantal instellingen met 60%: van 56 naar 22. Kosten per leerling op het beleidsterrein De stijging van de gemiddelde kosten per leerling in het MBO wordt voornamelijk veroorzaakt door de stijging van de personele kosten als gevolg van de doorvoer van algemene salarismaatregelen, de aanpassing van het budget voor het ongedaan maken van de bandbreedtekorting
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
82
tijdens het convenant secundair beroepsonderwijs(zie ook de bovenstaande toelichting bij leerlingen) en de extra uitgaven nagekomen declaraties vervanging bij ziekte. De kosten per leerling in het leerlingwezen zijn per saldo ongewijzigd. De kosten stijgen als gevolg van de algemene salarismaatregel, tegelijkertijd zijn echter de inkomsten als gevolg van de verhoging van de cursusgeld-tarieven gestegen en de ontvangsten naar aanleiding van afrekeningen hoger geweest dan geraamd. Een oorzaak voor de stijging kosten per leerling bij het vormingswerk ligt in de algemene salarismaatregel. Daarnaast is sinds de invoering van de nieuwe bekostiging de materieÈ le vergoeding voor eigenaren op beleidsterrein 20 opgenomen (voorheen beleidsterrein 24 Huisvesting). Deze kosten waren bij de begroting 1994 nog niet opgenomen in het bedrag per leerling. 5. De mutaties in grote lijnen Opbouw mutaties vanaf de stand ontwerp-begroting tot stand rekening (x f 1 000) Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
3,101,613
3,117,373
29,324
3,101,613
3,117,373
29,324
510,945
68,424
8,240
70,492 ± 415,891
147,527 ± 28,818
41,860 ± 7,424
3,267,159
3,304,506
72,000
165,546
187,133
42,676
Stand ontwerp-begroting 1994 Amendementen Oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 Mutaties 1e suppletoire begroting 1994 Mutaties 2e suppletoire begroting 1994 Mutaties Slotwet Stand Rekening 1994 Totaal verschil tussen oorspronkelijk vastgestelde begroting en stand Rekening
Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties (x f 1 000)
Omschrijving Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties Totaal
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
56,024 61,100 ± 48,700
53,626 111,801 ± 17,900
± 1,648 ± 27,170
108,002 145,731 ± 66,600
68,424
147,527
± 28,818
187,133
Overzicht van de in 1994 gepleegde ontvangstenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties Totaal
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
± 4,160 12,400
27,560 14,300
± 1,640 ± 5,784
21,760 20,916
8,240
41,860
± 7,424
42,676
Toelichting Zoals uit het bovenstaande overzicht blijkt werden in de oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 voor het beleidsterrein Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie uitgaven verwacht van f 3 117,4 mln, voor verplich-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
83
tingen bedroeg dit f 3 101,6 mln, terwijl de ontvangsten op f 29,3 mln waren geraamd. De in de rekening 1994 gepresenteerde cijfers laten voor de uitgaven een stijging zien van f 187,1 mln. (6,0 %); de verplichtingen stegen met f 165,5 mln. (5,3 %) en de ontvangsten met f 42,7 mln. (145,5 %). Van de mutaties is 57,8% technisch, 77,9% autonoom en ± 35,7% beleidsmatig van aard. Technische mutaties De voornaamste technische aanpassingen bestonden uit: ± Reallocatie van middelen voor de CAO 1993±95, bestaande uit de uitdeling van de algemene salarismaatregelen (ASM) ad f 55,5 mln. (met name art 20.01) en de beoogde oprichting van het Participatiefonds, waardoor een verschuiving ad f 67 mln. plaatsvond van artikel 20.02 naar 20.01. In de tweede suppletoire begroting is als gevolg van het uitstel van het Participatiefonds de geraamde bedragen van de wachtgeldopslag 1994 f 63,1 mln weer toegevoegd aan artikel 20.02. ± De toedeling ASM 1994 f 4,7 mln en het ABP-complex f 11,5 mln (beiden voornamelijk op artikel 20.01) ± Van artikel 20.03 vonden bij de 1e en 2e suppletoire begroting enkele overboekingen plaats. De belangrijkste bij 1e suppletoire begroting waren n Het opnemen van inventarisgelden in de genormeerde bekostiging met als gevolg een overboeking naar artikel 20.01 voor f 16,7 mln. n Inventarisgelden van f 7,4 mln. i.v.m. eerste inrichting naar artikel 24.02 Bij de 2e suppletoire n Conform het Besluit vormingswerk voor jeugdigen (BVJ) zijn de reguliere budgetten voor randgroepjongeren, culturele minderheden en inventaris f 6,1 mln. overgebracht naar de reguliere budgetten op artikel 20.01 Autonome mutaties Leerlingvolume (f 105,1 mln.; f 61,1 mln. bij 1e Suppletoire en f 44 mln. bij 2e Suppletoire Begroting op artikel 20.01): Het convenant secundair beroepsonderwijs is per 1 januari 1994 niet gecontinueerd. In verband hiermee is het budget voor 1994 verhoogd voor het verschil tussen het aantal deelnemers zoals dat in de referentieraming 1994 is opgenomen en het aantal deelnemers zoals dat destijds bij het afsluiten van het convenant in de referentieraming 1991 was voorzien. Vergelijking van beide referentieramingen geeft een beeld van een hogere deelname aan het voltijds beroepsonderwijs (18 300 leerlingen) en een lagere deelname aan het leerlingwezen (10 600 leerlingen). Binnen de BVE-begroting is compensatie geboden voor een bedrag van f 82,1 mln. voor de stijging in het voltijds onderwijs. Deze compensatie is gevonden in het realloceren van onverplichte gelden (f 26,2 mln.) en het inzetten van extra ontvangsten (ontvangstenartikel 20.01 f 12,4 mln.). Verder zijn middelen ingezet die door de daling van het aantal deelnemers in het leerlingwezen zijn vrijgevallen (f 21,0 mln. op artikel 20.01). en heeft het onderwijsveld een bijdrage van f 22,5 mln. geleverd bestaande uit f 10,0 mln. budgetfactor en f 12,5 mln. harmonisatie ratio's kort-middelbaar beroepsonderwijs (20.01). Voor verdere informatie over het aflopen van het convenant secundair beroepsonderwijs wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de ontwerpbegroting 1995, het onderdeel uitgaven, de pagina's 134 en 135.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
84
Rechtspositievolume (f 42 mln): Voor het Participatiefonds was per 1 augustus 1994 een gesaldeerd budget (uitgaven minus ontvangsten) gereserveerd voor de wachtgeldopslag en de terugploegregeling. De ontvangsten in verband met wachtgelden zouden immers rechtstreeks aan het Participatiefonds ten goede komen. Omdat het Participatiefonds niet per 1 augustus 1994 werd ingevoerd, dient dit gesaldeerde budget weer gecorrigeerd te worden voor uitgavenartikel 20.02 (rechtspositionele uitkeringen) en ontvangstenartikel 20.01. Beleidsmatige mutaties Het betreft hier voornamelijk maatregelen ter compensatie van de budgetproblematiek die ontstond door het niet continueren van het convenant secundair beroepsonderwijs per 1 januari 1994. Verder is compensatie geleverd uit onverplichte gelden ter hoogte van f 16,2 mln. (artikel 20.01) voor nagekomen declaraties voor vervanging bij ziekte over het jaar 1993. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de 1e en 2e suppletoire wet 1994. Deze mutaties zijn, naast de verhoging voor de algemene salarismaatregel(zie technische mutaties), de oorzaak van de stijging van de kosten per leerling in het MBO. Op artikel 20.03 zijn als compensatie van de problematiek van de vervanging bij ziekte op artikel 20.01 en als onderdeel van de dekkingsmaatregelen van de leerlinggroei MBO de budgetten met f 22,6 mln. beperkt. Deze beperking had betrekking op onverplichte gelden van verscheidene projecten. Verplichtingen Met ingang van 1994 geldt voor het grootste gedeelte van de raming van het beleidsterrein Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie een verplichtingenregime waarbij de aan te gane verplichtingen geheel in het daaropvolgende jaar tot uitgaven leiden (t-1). Daardoor moest de verplichtingraming 1994 voor zowel 1994 als 1995 de kasgevolgen bevatten (zie 1e suppletoire begroting). Het is niet gelukt de verplichtingen met kasgevolgen voor 1995 in 1994 ook daadwerkelijk uit te doen gaan, in verband met het ontbreken van gegevens. Ontvangsten Ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde ontvangstenbegroting (f 29,3 mln.) is er in 1994 f 42,7 mln. meer ontvangen. Dit is een stijging van 146%. De mutaties zijn technisch (51%) en autonoom (49%) van aard. De voornaamste technische mutaties bestonden uit de aanpassing van de ramingsmethodiek van de nabetalingen en terugontvangsten waardoor naast een verhoging van het uitgavenartikel 20.01 ook dit artikel verhoogd is. Hetzelfde was van toepassing op de uitgaven examendiensten op artikel 20.03. De autonome ontvangstenstijging is voornamelijk veroorzaakt door terugontvangsten naar aanleiding van afrekeningen van in voorgaande jaren verstrekte voorschotten (f 22,2 mln.) Van dit bedrag is f 12,4 mln. ingezet voor de leerlingenproblematiek in het voltijds beroepsonderwijs. De afdoening van de afrekeningen van MBO-scholen heeft vertraging ondervonden. De ontvangstenraming is hiervoor met f 11,4 mln. neerwaarts bijgesteld. De ontvangstenraming 1995 zal voor hetzelfde bedrag worden verhoogd. Verder zijn de terugontvangsten van te veel betaalde wachtgelden (f 10,0 mln.) in de raming opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
85
BELEIDSTERREINEN 21.00 EN 22.00 HOGER ONDERWIJS Hierna wordt ingegaan op aspecten van gevoerd beleid op het terrein van het hoger onderwijs. Op de afzonderlijke beleidsterreinen 21 (HBO) en 22 (WO) wordt hierop verder niet teruggekomen. Stelselherziening hoger onderwijs Het Regeerakkoord 1994 en de daaruit voortvloeiende regeringsverklaring van het kabinet-Kok heeft een grote invloed gehad op de beleidsontwikkeling voor het hoger onderwijs. Toch is er geen sprake van een breuk met het beleid dat in het recente verleden tot ontwikkeling is gebracht. De aanzet was reeds gegeven, thans zijn de samenhang en de diepgang vergroot. Op 27 oktober 1994 heeft staatssecretaris Nuis de zgn. «Procesbrief over de ontwikkeling van het hoger onderwijs» aan de besturen van HBO-Raad en VSNU aangeboden. In die brief wordt voorop gesteld, dat de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs ± ook in internationale vergelijkingen ± een bevredigend beeld oproept. Niettemin vertoont het stelsel structuurkenmerken die de vraag doen rijzen of het Nederlandse hoger onderwijs ook in de volgende eeuw de kwaliteit kan leveren die de samenleving eist. Op grond van die twijfel is in het Regeerakkoord het voornemen opgenomen om een structuurwijziging tot stand te brengen. De kern van de stelselwijziging is een zodanig gevarieerd stelsel dat voldaan wordt aan de eisen die voortvloeien uit de verschillen bij de studentenbevolking en de behoeften van een sterk gedifferentieerde arbeidsmarkt. De keuze die hierbij is gemaakt kan in drie begrippen worden samengevat: meer differentiatie, betere selectiviteit en een grotere bestuurlijke vrijheid voor de instellingen. Om maximale ruimte te scheppen voor de inhoudelijke discussie over de ontwikkeling van het stelsel was het streven erop gericht eerst helderheid te geven over het budgettaire kader op middellange termijn. Deze beleidslijn leidde aanvankelijk tot een gezamenlijke intentieverklaring van de voorzitters van de VSNU, de HBO-Raad en de minister van OCenW die echter al spoedig op onvoldoende draagvlak binnen de afzonderlijke universiteiten en hogescholen bleek te rusten. Centraal in die verklaring stond de stapsgewijze verhoging van het collegegeld met een bedrag van 1000 gulden. Dit voornemen stuitte niet alleen bij de instellingen voor hoger onderwijs op bezwaren. Ook de studenten verzetten zich hier hevig tegen. Tegen het einde van de maand december 1994 is na een periode van intensief informeel overleg de afspraak gemaakt dat alternatieven zouden worden ontwikkeld voor de voorgestelde collegegeldverhoging. Dat gebeurde in de HO-Kamer van 21 december, die onmiddellijk volgde op een gedachtenwisseling over de situatie in het h.o. met de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Omwille van het in stand houden van de samenhang in de besluitvorming kan, met het overschrijden van de jaargrens, worden gemeld dat op 27 januari 1995 een pakket van maatregelen betreffende het hoger onderwijs en de studiefinanciering aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is gepresenteerd (23 900 VIII, nr. 67), waarvan een gezamenlijk (HBO-Raad, VSNU, de studentenorganisaties LSVb en ISO en de overheid) werkprogramma ter bevordering van de kwaliteit en studeerbaarheid in het hoger onderwijs deel uitmaakt. De hieruit voortvloeiende acties zullen vo o r 1 juli 1995 moeten uitmonden in een eindrapportage van een daartoe ingestelde stuurgroep onder leiding van de minister van OCenW.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
86
Allochtonenbeleid Naar aanleiding van de discussienota «In- en doorstroom allochtonen hoger onderwijs» (juni 1993) zijn met de instellingen voor hoger onderwijs afspraken gemaakt. Ee n ervan betrof het initiatief tot het instellen van een expertisecentrum, dat zich bezig houdt met het ontwikkelen en bundelen van specifieke expertise om de instroom en doorstroom van allochtonen te bevorderen. Het expertisecentrum is in 1994 ingesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
87
BELEIDSTERREIN 21.00 HOGER BEROEPSONDERWIJS
1. Algemeen Het beleidsterrein Hoger beroepsonderwijs omvat de voorzieningen van het hoger beroepsonderwijs inclusief de (reguliere) nascholingsgelden, de rechtspositionele uitkeringen en de huisvestingsvergoeding voor deze sector van het onderwijs.
Het overgrote deel (89%) van de uitgaven op dit beleidsterrein bestaat uit de zogenoemde modelmatig berekende rijksbijdrage. De verdeling van het daartoe beschikbare budget vindt plaats op basis van de bekostigings-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
88
regels die zijn neergelegd in het Bekostigingsbesluit WHW en de Regeling bekostiging hoger onderwijs. Deze rijksbijdrage wordt als e e n bedrag aan de hogescholen uitgekeerd. De hogeschool beslist zelf over de meest doelmatige aanwending van deze middelen ten behoeve van personele, materieÈ le en huisvestingsuitgaven. Onderstaande grafiek geeft aan welk deel de modelmatig berekende rijksbijdrage uitmaakt van het totaal van de uitgaven op dit beleidsterrein. De modelmatig berekende rijksbijdrage is opgebouwd uit personele en materieÈ le uitgaven en huisvestingsvergoeding. In de begroting 1994 bedroeg de verhouding modelmatig:niet modelmatig 96%:4%. Omdat deze verhouding destijds is gepresenteerd op het voormalige beleidsterrein 08.00 waren de rechtspositionele uitkeringen (niet-modelmatig) en de huisvestingsvergoeding (modelmatig) niet in de totale uitgaven opgenomen. In het (nieuwe) beleidsterrein 21.00 vormen deze uitgaven daar wel onderdeel van. Dit verklaart het verschil tussen de hiervoor gepresenteerde verhouding en de verhouding, zoals die in de begroting 1994 is opgenomen. Het totaal van de ontvangsten voor het beleidsterrein Hoger beroepsonderwijs heeft betrekking op terugontvangsten in verband met afrekeningen van jaarrekeningen en teveel betaalde rechtspositionele uitkeringen. Voor 1994 bedragen de gerealiseerde ontvangsten in totaal f 31,5 mln. 2. Het gevoerde beleid In paragraaf 1 van de Memorie van Toelichting is aandacht besteed aan een aantal beleidsonderwerpen die betrekking hebben op het beleidsterrein hoger beroepsonderwijs. Genoemd zijn onder meer leerrecht, leraar in opleiding, educatieve faculteiten, internationalisering en de wachtgeldproblematiek HBO. In de toelichtingen per beleidsterrein is tevens een apart stukje ingeruimd ter inleiding op het Hoger Onderwijs als geheel. Deze inleiding, waarin wordt ingegaan op de stelselherziening en het allochtonenbeleid in het Hoger Onderwijs, bevindt zich tussen beleidsterrein 20 (BVE) en 21 (HBO). Hierna wordt ingegaan op een aantal andere belangrijke ontwikkelingen op het specifieke HBO-beleidsterrein. Ter afsluiting van deze paragraaf is een toelichting opgenomen over het budgettair kader en de bekostiging. Internationalisering Bij de stimulering van de internationale profilering van het HBO gaat structurele samenwerking met instellingen in het buitenland boven incidentele mobiliteit van studenten en docenten. Samenwerking met instellingen uit de grenslanden genoten de voorkeur. De projecten die voor honorering in aanmerking kwamen werden tevens getoetst op het vernieuwende karakter, de overdraagbaarheid van de resultaten, de effecten op het onderwijsprogramma, de kwaliteit en de spreiding over de sectoren. Het kwaliteitscriterium wordt verder geoperationaliseerd. Vernieuwingsgelden In maart 1994 is met de HBO-Raad een onderhandelaarsakkoord gesloten over de inzet van vernieuwingsgelden h.b.o. voor de periode 1994±1998; na uitwerking van procedure en criteria voor verkrijging van deze gelden, is daadwerkelijk een vernieuwingsfonds h.b.o. gevormd. Eind november heeft de adviescommissie voor toewijzing van gelden uit
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
89
dit fonds (voorzitter J. Franssen) haar eerste advies aan de minister gezonden over de 43 tot dan ingediende projectvoorstellen. Het advies kwam erop neer dat: ± 5 voorstellen positief zijn beoordeeld. Totale bijdrage f 2,7 mln. ± voor 7 voorstellen in afwachting van nadere uitwerking voorlopig f 8,7 mln. is gereserveerd. De overige zijn op dat moment negatief beoordeeld. Bij brief van 30 januari 1995 heeft de minister het advies van de commissie overgenomen. Medio 1995 zal de werking van het onderhandelaarsakkoord worden geeÈ valueerd. Arbeidsvoorwaarden In 1994 zijn voorbereidingen getroffen om het Kaderbesluit Rechtspositie h.b.o., in werking getreden op 1 augustus 1993, nader op te schonen. Daarmee wordt bedoeld verdere uitwerking te geven aan het nu reeds in het besluit neergelegde principe «decentraal tenzij». Als gevolg van dit kaderbesluit en het afsluiten van de CAO-HBO is een aantal aanpassingen gepleegd in 1994, waar onder hernieuwde aanstellingsbesluiten en rechtspositieregeling van leden van het college van bestuur bij Rijkshogescholen en een aanwijzingsbesluit ziekenfondsverzekerden. De WHW is gewijzigd in verband met decentralisatie van regelgeving op arbeidsvoorwaardelijk terrein en in werking getreden op 1 januari 1995. Daarin wordt geregeld dat voor het personeel voortaan de arbeidsvoorwaarden met uitzondering van enkele nog centraal geregelde onderwerpen tussen instellingen als werkgevers en werknemers worden vastgesteld. Decentralisatie huisvesting Per 1 januari 1994 is de decentralisatie van de huisvestings- en bestedingsbeslissingen geeÈ ffectueerd. Dit betekent dat de huisvestingstaken en het economisch claimrecht op het onroerend goed zijn overgedragen aan de instellingen. Alle hogescholen hebben daartoe een deelnamesom aan OCenW betaald, leidend tot een totale netto opbrengst van f 1,2 miljard gulden. Tevens ontvangen de hogescholen vanaf 1 januari 1994, net als voor de personele en materieÈ le lasten, een normatieve vergoeding voor de huisvestingslasten. De hiervoor benodigde wijzigingen van de WHW (22 957-VIII, nr. 9) en de bekostigingsregelgeving zijn in werking getreden. Budgettair kader Geconstateerd kan worden dat de stijging van de studentenaantallen niet heeft geleid tot een verhoging van het budget. Worden in dit beeld ook de budgettaire risico's betrokken, die samenhangen met onder andere de wachtgelduitgaven en het gehele complex van arbeidsvoorwaarden (w.o. efficiency-taakstellingen), dan is de conclusie dat de spanning tussen taken en middelen in het hbo toeneemt. Bekostiging In het kader van afspraken over de budgettering van het kunstonderwijs zijn in 1991 met het geheel van het kunstvakonderwijs algemene afspraken gemaakt over vrijwillige instroomreductie. Voor beeldende kunst zijn deze in 1994 aangescherpt. Voor muziek worden op instellingsniveau verdergaande capaciteitsafspraken voorbereid. Inmiddels is overeenstemming bereikt over budgetteringsafspraken die lopen tot en met het jaar 2000.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
90
Voor de tweede fase film en de tweede fase theater is na uitvoerig overleg tussen de betrokken hogeschool, OCenW en VWS overeenstemming bereikt over co-financiering (met een beperkt budget) door de beide ministeries. Met de afzonderlijke hogescholen, die muziekvakonderwijs verzorgen, zijn in 1994 principe-afspraken gemaakt over de toewijzing van de tweede fase, gekoppeld aan capaciteitsafspraken voor de eerste fase; op hoofdlijnen zijn deze afspraken opgenomen in de Memorie van Toelichting bij Rijksbegroting 1995; deze afspraken moeten nog verder worden uitgewerkt. Afgesproken is dat de verschillende deeloperaties van de herstructurering grondig zullen worden geeÈ valueerd. 3. Studentontwikkeling In onderstaande grafieken wordt de studentontwikkeling van het Hoger Beroepsonderwijs gegeven over de jaren 1990/91 tot en met 1994/95. Voltijd HBO (exclusief agrarisch onderwijs) Het aantal studenten stijgt in die periode met 32 800 (18%). Het aantal studenten stijgt in het eerste jaar met 6%, daarna bedraagt de stijging 4% per jaar.
Deeltijd HBO Het aantal studenten daalt in die periode met 9 600 (19%). Tot 1993/94 is er sprake van een afnemende daling van 6% in 1991/92 tot 2% in 1993/94. In 1994/95 is sprake van een toename van de daling (7%).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
91
Relatie van getelde studenten naar bekostigde studenten Binnen het HBO-bekostigingsmodel wordt de onderwijsvraag uitgerekend. De onderwijsvraag kan worden beschouwd als een maat voor het aantal bekostigde studenten. De onderwijsvraag in kalenderjaar 1994 wordt bepaald door de aantallen studenten in schooljaar 1993/94 te vermenigvuldigen met een factor die onder andere een functie is van de werkelijke en de normatieve verblijfsduren, het rendement en een wegingsfactor voor de deeltijd studenten. 4. Onderbouwing met kengetallen Voor het financieel jaarverslag 1994 zijn in de tabel hierna kengetallen van het beleidsterrein opgenomen. Daarbij is maximale aansluiting gezocht bij de volume- en prestatiegegevens, zoals die in de rijksbegroting 1994 zijn gepresenteerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
92
Kerngegevens Studenten (x 1000) Aantal ingeschrevenen in fte2 per kalenderjaar: ± 1e fase voltijd ± 1e fase deeltijd ± 2e fase opleidingen ± overige HBO-opleidingen ± niet-HBO-opleidingen Aantal onderwijsvragende studenten3 ± 1e fase voltijd ± 1e fase deeltijd ± 2e fase opleidingen ± overige HBO-opleidingen ± niet-HBO-opleidingen
MN 19941
SW 1994
244,1 206,5 33,7 0,7 1,2 2,0 230,2 201,4 26,5 0,6 1,5 0,2
246,5 211,7 32,2 0,8 1,7 0,2 238,6 206,5 29,5 0,7 1,7 0,3
x x
22,1 13,6
Personeel (fte x 1000) Totaal personeel (teldatum 1 okt. 1994) waarvan onderwijzend Aantal instellingen (realisatie teldatum 31-12-94) Uitgaven en ontvangsten beleidsterrein HBO (x f 1 mln) Totale uitgaven (beleidsterrein 21) ± Exploitatie ± Overig Totale ontvangsten (beleidsterrein 21)
x
65
1 849,7 1 804,2 45,5 ± 0,1
1 902,6 1 852,0 50,6 ± 18,6
Samenhangende uitgaven van andere beleids3 terreinen (x f 1 mln) ± SF/TS/TSD
1 626,7
1 540,2
387,0 156,2 ± 11,3
387,0 202,4 ± 12,8
7,6
7,6
8,2 1,6 6,8
8,4 1,6 6,2
Uitgaven/ontvangsten die voorheen op andere beleidsterreinen stonden (x f 1 mln.)4 ± Uitgaven Huisvesting ± Uitgaven Rechtspositionele uitkeringen ± Ontvangsten Rechtspositionele uitkeringen Kosten per student (x f 1000)5 Kosten op het beleidsterrein HBO Integrale kosten, excl. sf/ts/tsd en excl. huisvesting Kosten huisvesting Kosten sf/ts/tsd
Bron: Referentieraming 1993 RAHO (Registratie Arbeidsrelaties Hoger Onderwijs) 1 Definitie beleidsterrein De kerngegevens zijn, conform begroting 1994, gepresenteerd volgens de oude beleidsterreinindeling (08.00). Dat betekent dat de rechtspositionele uitkeringen en de vergoedingen voor de huisvestingsinvesteringen daar niet toe behoren, terwijl die feitelijk wel tot beleidsterrein 21 behoren (zie ook noot 4). 2 Definitie FTE De volume-gegevens, uitgedrukt in «full-time-equivalents» per kalenderjaar, kunnen niet als definitief worden beschouwd. De aantallen inschrijvingen van het cursusjaar 1994/'95 zijn voorlopig, maar sporen met de basisgegevens van de Referentieraming 1995. 3 Definitie onderwijsvraag De «herziening bekostiging HBO» in 1993 ging o.a. gepaard met het verhogen van de deeltijdfactor (van 0.5 naar 0,75) bij een aantal lerarenopleidingen, bij gelijktijdige verlaging van de daarbij behorende prijzen. Tevens is er een «bruto-netto-factor» ingevoerd in verband met het niet meer verrekenen van de collegegelden. Door deze veranderingen is de definitie van onderwijsvraag veranderd, en mag de tabel niet gebruikt worden voor ramingrealisatievergelijkingen. 4 Uitgaven/ontvangsten die voorheen op andere beleidsterreinen stonden Deze uitgaven en inkomsten behoren nu feitelijk wel tot het beleidsterrein HBO (zie ook noot 1). 5 Definities kosten per leerling/student Conform de Ontwerp-begroting zijn de kosten per student per beleidsterrein berekend door het saldo van gerealiseerde uitgaven minus de gerealiseerde inkomsten te delen door het totaal aantal FTE («full-time-equivalents») ingeschrevenen bij opleidingen behorend bij het beleidsterrein. Het aantal FTE-ingeschrevenen is berekend door alle deeltijdstudenten voor 0,75 mee te rekenen en door de inschrijvingsjaren om te rekenen naar kalenderjaren, waarbij 1 september als grens is genomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
93
5. De mutaties in grote lijnen Opbouw mutaties vanaf de stand ontwerp-begroting tot stand rekening (x f 1 000) Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
2 260 956
2 392 868
11 404
2 260 956
2 392 868
11 404
148 662
41 639
105 036 ± 4 956
42 606 14 945
2 100 17 932
2 509 698
2 492 058
31 436
248 742
99 190
20 032
Stand ontwerp-begroting 1994 Amendementen Oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 Mutaties 1e suppletoire begroting 1994 Mutaties 2e suppletoire begroting 1994 Mutaties Slotwet Stand Rijksrekening 1994 Totaal verschil tussen oorspronkelijk vastgestelde begroting en stand Rijksrekening
Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
41 639 ± ±
23 783 23 900 ± 5 077
± 14 945 ±
65 422 38 845 ± 5 077
Totaal
41 639
42 606
14 945
99 190
Overzicht van de in 1994 gepleegde ontvangstenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
2 100
17 932
20 032
Totaal
2 100
17 932
20 032
Toelichting Zoals uit bovenstaande overzichten blijkt, bedragen de gerealiseerde uitgaven voor het beleidsterrein Hoger beroepsonderwijs in 1994 f 2 492,1 mln. Ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 bedraagt de stijging voor dit verslagjaar in totaal f 99,2 mln (4,1%). Technische mutaties Van dit totaalbedrag is f 65,4 mln (2,7%) het gevolg van technische mutaties: ± De uitdeling ASM bij 1e suppletoire (f 40,3 mln. op artikel 21.01 en f 1,9 mln. op 21.03) en 2e suppletoire begroting (f 3,6 mln. op artikel 21.01) ± De uitdeling voor het ABP-complex (i.v.m. de privatisering ABP en de daarmee samenhangende wijziging van het bruto-netto traject) van f 13 mln. op artikel 21.01 bij 2e suppletoire begroting. ± Interne overboekingen, waarvan de overboekingen van 21.01 naar 21.04 bij 2e suppletoire begroting ter grootte van f 4,2 mln. de belangrijkste waren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
94
Autonome mutaties Autonome mutaties vonden vooral in de 2e suppletoire begroting plaats. Zoals in de 2e Suppletoire begroting is aangegeven, werd ten tijde van de opstelling daarvan uitgegaan van een verwachte realisatie van de wachtgelduitgaven over 1994 van f 207,0 mln. (artikel 21.03). Het grootste deel van de stijging van f 43,9 mln. werd veroorzaakt door een toename van het aantal wachtgelders en een stijging van de gemiddelde uitkeringshoogte. Het overige had betrekking op een ramingstechnische bijstelling. Aangezien deze ramingstechnische bijstelling valt buiten de budgetteringsafspraken is de dekking hiervoor op een andere wijze binnen de begroting gerealiseerd (art. 21.01). De autonome mutatie in de Slotwet houdt nagenoeg geheel verband met een correctieboeking (f 18,6 mln) vanwege het aanvankelijk onjuist boeken (in mindering van bezwaar) van de ontvangsten op afgewikkelde jaarrekeningen van hogescholen. Door middel van een correctiemutatie op zowel het uitgaven- als ontvangstenartikel 21.01 is dit gecorrigeerd. Beleidsmatige mutaties Voor 1994 en volgende jaren was in de begroting 1994 een beleidsmatige verlaging ingeboekt in het kader van een gewijzigd aansprakenregime voor studenten (artikel 21.01). Deze is voor 1994 (f 10,0 mln.) als gevolg van een vertraging van een jaar in de invoering bij 2e Suppletoire begroting ongedaan gemaakt. Tenslotte is in hetzelfde jaar 1994 ter dekking van de budgettaire problematiek 1994 ten laste van de normatieve exploitatievergoeding (artikel 21.01) een beleidsmatige verlaging ingeboekt van f 10,0 mln. Verplichtingen In tegenstelling tot de uitgaven zijn er mutaties voor de verplichtingen van enige omvang in alle Suppletoire begrotingen (incl. Slotwet) opgenomen. Ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begrotingsstand bedraagt het totaal van de mutaties f 248,7 mln. Hiervan is 74% technisch, 13% autonoom en 13% beleidsmatig. De technische mutaties zijn grotendeels afkomstig van bijstellingen uit de aanvullende posten; het restant heeft betrekking op diverse aanpassingen van de verplichtingenraming in verband met het aangaan van verplichtingen van meerjarige projecten alsmede verschuivingen van het jaar van verplichten. Aangezien de aanpassingen van de betreffende (autonome) verplichtingenbudgetten nagenoeg geheel voortvloeien uit de autonome uitgavenmutaties is hier geen nadere toelichting opgenomen. Dit geldt ook voor de beleidsmatige mutaties met dien verstande dat hier nog een aantal specifieke mutaties dient te worden toegelicht. Genoemd worden de in de 1e Suppletoire begroting opgenomen verhoging van het verplichtingenbudget ad f 42,0 mln en een beleidsmatige verlaging in de Slotwet van f 26,5 mln. De verhoging had betrekking op een bijstelling van het verplichtingenbudget 1994, omdat in 1993 f 42,0 mln. minder aan kasuitgaven voor 1994 was verplicht dan geraamd. Dit is veroorzaakt doordat de berekening in 1993 van de normatieve exploitatievergoeding 1994 heeft plaatsgevonden op basis van voorlopige bekostigingsparameters. De verlaging in de Slotwet van f 26,5 mln. houdt verband met het niet realiseren van een in 1994 geraamde meerjarige verplichting voor buitengewone uitgaven. Om deze verplichting in 1995 te kunnen effectueren zal in de 1e Suppletoire begroting 1995 een daartoe strekkende mutatie worden opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
95
Ontvangsten Van de ontvangsten heeft 59% betrekking op ontvangsten op afrekeningen van jaarrekeningen van hogescholen en 41% op terugontvangsten van teveel betaalde rechtspositionele uitkeringen. In de oorspronkelijk vastgestelde begrotingsstand was geen budget geraamd voor ontvangsten op afrekeningen van jaarrekeningen. De afwikkeling van (een groot deel) van de jaarrekeningen 1992 van hogescholen heeft ertoe geleid dat in het verslagjaar 1994 naast nabetalingen (ten laste van het uitgaven artikel 21.01) een bedrag van f 18,6 mln. aan ontvangsten is gerealiseerd. Aangezien deze ontvangsten aanvankelijk abusievelijk in mindering van bezwaar zijn geboekt op het uitgavenartikel 21.01 in plaats van op het ontvangstenartikel 21.01 diende dit in de Slotwet gecorrigeerd te worden. Wat betreft de terugontvangsten op teveel betaalde rechtspositionele uitkeringen kan worden vastgesteld dat deze ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begrotingsstand circa f 1,4 mln. hoger liggen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
96
BELEIDSTERREIN 22.00 WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS
1. Algemeen Het beleidsterrein wetenschappelijk onderwijs omvat de bekostiging van de universiteiten en academische ziekenhuizen, instituten van internationaal onderwijs en onderzoek en overige instituten van hoger onderwijs. Het overgrote deel van de uitgaven op dit beleidsterrein wordt in de vorm van een berekende Rijksbijdrage uitgekeerd f 4,6 mld (94%) van de f 4,9 mld. 2. Het gevoerde beleid In het algemeen deel van dit financieel jaarverslag is bij enkele thema's aandacht besteed aan onderwerpen die relaties hebben met het beleidsterrein Wetenschappelijk Onderwijs. Daarnaast is voorafgaand aan het beleidsterrein 21 (Hoger Beroepsonderwijs) aandacht besteed aan een aantal onderwerpen die het Hoger Onderwijs aangaan. Om dubbeling van toelichting te voorkomen zijn deze thema's, die dus zowel voor beleidsterrein 21 (Hoger Beroepsonderwijs) als beleidsterrein 22 (Wetenschappelijk Onderzoek) relevant zijn, daar beschreven. Genoemd zijn; de stelselherziening en het allochtonenbeleid. Cursusduur technisch wetenschappelijk onderwijs In de begroting 1994 is het voorstel in discussie gebracht de WHW zodanig te wijzigen dat in het technisch wetenschappelijk onderwijs de cursusduur van enkele opleidingen wordt verlengd. Het doel van die verlenging is het aantal technisch opgeleiden in het hoger onderwijs te vergroten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
97
Het wetsvoorstel dat de beoogde wijziging van de WHW moet realiseren is inmiddels bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend (Kamerstukken II, 1994±1995, 23 703) en de Kamer heeft hiermee op 31 januari 1995 ingestemd. In zijn huidige vorm strekt het wetsvoorstel zich ook uit tot enkele landbouwkundige opleidingen aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. 3. Studentontwikkeling In onderstaande grafiek wordt de studentontwikkeling van het Wetenschappelijk Onderwijs gegeven over de jaren 1990/91 tot en met 1994/95. Het aantal studenten (exclusief agrarisch onderwijs) stijgt in die periode met 6 500 (4%). Het aantal studenten stijgt in het eerste jaar met 4%. In de twee daarop volgende jaren is er sprake van een stabilisatie. Het laatste jaar is er sprake van een daling van het aantal studenten (1%).
Wanneer we de studentenaantallen in een wat langer perspectief bekijken dan is er sprake van een sterke stijging van de studentenaantallen in de periode '75-'85, gevolgd door een periode van stabilisatie in de jaren '85-'90.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
98
Tabel V. Ingeschreven studenten WO, exclusief extraneı¨ en auditoren, van 1975/’76 t/m 1994/’95, naar gebied
Landbouw Natuur Techniek Gezondheid Economie Recht Gedrag & Mij. Taal & Cultuur Totaal
75/76
80/81
85/86
88/89
89/90
90/91
91/ 92
92/93
93/94
94/95
4 281 13 459 16 127 16 604 9 708 13 513 25 796 17 127
5 795 14 237 17 702 17 496 12 066 18 558 28 013 25 468
6 909 13 843 22 615 18 007 17 279 25 553 28 295 27 733
6 171 12 207 24 201 16 210 22 276 26 162 25 851 26 095
5 883 11 564 24 462 15 644 23 291 25 913 26 150 26 054
6 081 11 426 25 247 15 581 24 777 25 583 28 927 26 767
5 870 11 271 25 395 15 838 25 445 24 926 30 802 27 422
5 665 11 025 24 762 15 827 24 580 24 398 31 968 27 057
5 274 12 574 23 815 17 014 24 816 24 363 31 926 25 645
4 855 12 647 22 683 17 563 24 565 23 527 30 977 24 270
116 615
139 335
160 234
159 263
158 961
164 389
166 969
165 282
165 427
161 096
Bron: CBS. NB: Bij de sector Gezondheid zijn de tweede fase-studenten meegerekend.
Relatie van getelde studenten naar bekostigde studenten Het totaal beschikbare budget wordt verdeeld volgens de in het Bekostigingsbesluit WHW vastgelegde regels. Daarbij worden onder meer de volgende prestatiegegevens gebruikt: 1. aantal ingeschrevenen dat 4 jaar of minder aan het WO is ingeschreven; bij de studierichtingen tandheelkunde en wijsgeer van een wetenschapsgebied wordt ook het 5e inschrijvingsjaar bekostigd, en bij de studierichtingen geneeskunde, dierengeneeskunde en farmacie het 6e inschrijvingsjaar; 2. aantal diploma's; 3. aantal promoties; 4. aantal ontwerperscertificaten. Voor opleidingen die veel kosten met zich meebrengen (bijvoorbeeld geneeskunde) geldt een hogere prijs dan voor opleidingen die minder kosten met zich meebrengen (bijvoorbeeld een taal). De verdeling van het budget in 1994 is gebaseerd op de prestatiegegevens van 1992. De telling 1994 heeft derhalve geen effect op de budgetverdeling in de slotwet 1994. Uit het voorgaande blijkt verder dat het bekostigde aantal studenten lager ligt dan het in de grafiek opgenomen aantal bruto ingeschrevenen. Numerus fixus 1994 Tabel VI. De in 1994 van kracht zijnde instroombeperkingen Richting Geneeskunde Tandheelkunde Medische biologie Biomedische wetenschappen Diergeneeskunde Bedrijfskunde Civiele techniek Bouwkunde
Aantal 1 619 210 80 80 175 325 147 545
Bron: OCenW. NB: Het betreft de landelijke instroombeperking, met uitzondering van Bedrijfskunde (EUR en RL) en Bouwkunde (TUD).
4. Onderbouwing met kengetallen Bekostiging, algemeen Met ingang van 1993 vindt de bekostiging van de universiteiten plaats
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
99
op basis van het «Bekostigingsbesluit WHW». Dit besluit legt de rekenregels vast waarmee het beschikbare budget verdeeld wordt over de universiteiten (en HBO-instellingen). De bekostiging 1994 vond plaats op basis van realisatiegegevens over 1992. De wijzigingen tussen de Miljoenennota en de Slotwet 1994 zijn dan ook niet terug te voeren op wijzigingen van deze historische gegevens, maar uitsluitend op wijzigingen in het macro-budget. Dit macro-budget is in 1994 gegroeid met ca. 150 mln., waarvan ca. 100 mln. is toe te schrijven aan budgetmutaties ten behoeve van de academische ziekenhuizen. Deze verschillen zijn, naast diverse kleinere mutaties, vooral opgebouwd uit salarismaatregelen (95 mln.) en rente en afschrijving academische ziekenhuizen (35 mln.). Een toelichting op deze budgetmutaties is elders in de Memorie van Toelichting opgenomen. Hieronder volgen de gegevens uit de Miljoenennota 1994, gevolgd door enkele kerngegevens van het bestuurde veld. Bekostiging en uitgaven beleidsterrein WO 1994 Tabel I. Gegevens studenten en bekostiging MN 1994
SW 1994
184,2 ± 21,0 163,2
179,7 ± 20,0 159,8
Studenten (x 1 000) Aantal ingeschreven studenten naar kalenderjaar * WO-bruto, incl. 2e fase * extraneõÈ en auditoren Netto aantal studenten naar kalenderjaar Bekostiging Aantal bekostigde studenten * laag * hoog Aantal diploma's, incl. artsenexamens (x 1 000) * laag * hoog Aantal promoties (x 1) * laag * hoog Aantal ontwerperscertificaten (x 1)
121,5 82,7 38,8 23,3 14,4 8,9 2 057 607 1 450 86
Bron: Referentieramingen 1993 en 1994, Ontwerpbegroting 1994.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
100
Vergelijkt men de budgetten volgens de Slotwet 1994 met de Miljoenennota 1994, dan ontstaat onderstaand beeld. Tabel II. Uitgaven beleidsterrein WO (x f 1 mln.) MN 1994
SW 1994
Totale uitgaven (I + II)
4 792,3
4 895,2
I. Rijksbijdrage universiteiten * onderwijsdeel * onderzoekdeel * verwevenheidsdeel * ULO's * aanwending overschotten * liquiditeitskorting * Rijksbijdrage AZ/klinieken * uitkeringen na ontslag
4 461,4 824,5 2 179,5 445,0 4,2 ± 87,6 ± 16,4 787,1 325,1
4 606,8 ± ± ± 5,6 0,0 0,0 904,7 337,1
330,9 92,4 208,4 30,1
288,4 57,3 216,4 14,6
± 3,0
± 5,1
II. Overige uitgaven * overige * tbv overige instellingen * rechtspositionele maatregelen III. Totale ontvangsten Bron: Ontwerpbegroting 1994 en Slotwet 1994.
Tabel III. Samenhangende uitgaven van andere beleidsterreinen (x f 1 mln)
Huisvesting SF/TS/TSD
MN 1994
SW 1994
168,6 1 262,8
222,7 1 228,7
Personeel Het personeelsbestand van de universiteiten is tussen 1992 en 1993 licht gegroeid. Een duidelijke stijging was er bij de «AIO's» en, in veel mindere mate, bij de «UHD's». Het aantal «UD's» en «Overig WP» daalden. Tabel IV. Personeel WO, naar functiecategorie en leeftijd, in procenten van het aantal fte, 1992 en 1993 1992
< 25 25±29 30±34 35±39 40±44 45±49 50±54 55±59 ≥ 60 Totaal aantal fte
1993
Hgl
Uhd
Ud
Ov.WP
AIO
NWP
Totaal
Hgl
Uhd
Ud
Ov.WP
AIO
NWP
Totaal
0 <0,1 0,7 4,4 12,6 22,9 22,8 21,9 14,7
0 0,2 2,9 10,2 18,9 31,8 22,8 10,3 2,8
0,2 4,6 15,5 19,8 17,9 18,9 12,9 7,8 2,3
11,4 23,2 24,8 16,0 10,4 7,9 3,6 2,0 0,7
14,3 61,2 18,8 4,0 1,0 0,5 0,1 0 0
5,5 13,4 14,5 14,3 16,8 17,4 10,5 6,1 1,5
6,1 18,0 15,3 13,3 14,0 15,2 9,9 6,1 2,1
0 <0,1 1,0 4,2 12,1 22,8 24,2 21,4 14,1
0 0,2 2,3 9,8 18,5 29,5 24,1 12,3 3,3
0,1 4,5 15,0 20,1 17,4 18,2 14,0 8,2 2,5
10,4 23,1 24,3 16,6 10,4 7,9 4,2 2,2 0,9
16,3 61,7 16,8 3,5 1 ,1 0,4 0,1 0 0
5,0 12,6 14,7 14,1 16,2 17,9 11,3 6,4 1,7
6,0 17,9 15,0 13,1 13,5 15,2 10,6 6,3 2,2
2 433
2 508
6 243
6 758
5 491
21 756
45 189
2 450
2 572
6 123
6 646
5 805
21 759
45 355
Bron: WOPI.
Academische ziekenhuizen Bekostiging De rijksbijdrage voor de academische ziekenhuizen wordt aan de universiteiten uitgekeerd. De universiteit is wettelijk verplicht het door de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
101
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bepaalde deel van de rijksbijdrage «onverwijld» door te geven aan het academisch ziekenhuis. In 1994 is de verdeling van de rijksbijdrage aan de academische ziekenhuizen gebaseerd op een budgetverdeling die voortvloeit uit de invoering van een normatief rijksbijdragemodel in 1992. Er zijn afspraken gemaakt tussen OCenW en VWS over een herziening van de bekostiging van de academische ziekenhuizen. In dit licht wordt met de academische ziekenhuizen en de VSNU overleg gevoerd voor de introductie van een nieuw verdeelmodel dat meer gericht is op de ondersteuning van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Dit nieuwe model moet in 1996 worden ingevoerd. Decentralisatie arbeidsvoorwaarden In 1994 is door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de VAZ en de bonden een intentieverklaring getekend met daarin het voornemen om per 1 april 1995 de primaire loonvorming en per 1 januari 1998 de bovenwettelijke sociale zekerheid te decentraliseren. Ten aanzien van de implementatie van de decentralisatiegedachte wordt overleg gevoerd met de VAZ en ander betrokken ministeries (FIN, BIZA, en VWS) Kerngegevens In de navolgende tabel zijn enkele kerngegevens over de academische ziekenhuizen weergegeven. De gegevens geven een globaal beeld van de zorgtaak van de academische ziekenhuizen, de onderwijstaak, de verhouding tussen exploitatielasten en rijksbijdrage, en de omvang van het personeel. Tabel VII. Diverse kerngegevens academische ziekenhuizen, 1990 t/m 1992
Bedden (x1 000) Opnamen (x1 000) Verpleegdagen (x1 000) Polikliniekconsulten (x1 000) Jaarplaatsen co-ass. (fte) Bezetting AGIO's (fte) Exploitatielasten (Mf) Rijksbijdrage (Mf) Personeel in dienst (fte x1 000) Pers. niet in dienst (fte x1 000) Gem. pers. sterkte (fte x1 000)
1990
1991
1992
7.5 192.6 2 203.0 2 715.2
7.4 192.0 2 097.0 2 654.8
7.6 197.6 2 138.2 2 749.0
. 1 398
822 1 433
816 1 462
2 780,9 548,6
3 363,7 732,4
3 641,8 814,4
27.0 1.2 28.2
27.5 1.5 29.0
28.7 1.0 29.7
Bronnen; jaarrekeningen, NZI-enqueà tes, opgave instellingen, OCenW.
Toelichting De ontwikkeling van de rijksbijdrage voor de academische ziekenhuizen vertoont in de periode 1990±1992 een sterke stijging. Deze stijging is in hoofdzaak terug te voeren op een tweetal posten. In de eerste plaats is met ingang van 1991 het zgn. am-deel (medische zorg) van de faculteit geneeskunde «overgedragen» aan de academische ziekenhuizen. In de tweede plaats is er een sterke groei in de post rente en afschrijving, die verband houdt met de wijze van financieren van de investeringen. Tot 1988 werden de investeringen a fonds perdu gefinancierd. Doordat de investeringen thans gefinancierd worden met leningen, moet in de exploitatie een vergoeding worden gegeven voor de rentelasten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
102
De kosten van rente en afschrijvingen cumuleren tot dat een stabiel niveau is bereikt in de afschrijvingen. Dit zal pas het geval zijn op het moment dat alle investeringen met leningen gefinancierd zijn. De uitsplitsing van de rijksbijdrage ziet er in de genoemde periode als volgt uit: Opbouw rijksbijdrage academische ziekenhuizen 1990
1991
1992
Overheveling am-deel rente en afschrijving overig
± 14 477 530 906
152 431 40 713 535 741
154 257 75 192 584 138
Totaal
545 383
728 885
813 587
De stijging in het deel «overig» tussen 1991 en 1992 is voor ca. 36 mln. terug te voeren op salarismaatregelen en voor ca. 13 mln. aan bijstellingen in de sfeer van de overige lasten. 5. De mutaties in grote lijnen Opbouw mutaties vanaf de stand ontwerp-begroting tot stand rekening (x f 1 000) Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
4,854,767
4,792,320
3,018
4,854,767
4,792,320
3,018
83,618
83,618
300,668 166,332
22,875 ± 3,661
114 1,982
5,405,385
4,895,152
5,114
550,618
102,832
2,096
Stand ontwerp-begroting 1994 Amendementen Oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 Mutaties 1e suppletoire begroting 1994 Mutaties 2e suppletoire begroting 1994 Mutaties Slotwet Stand Rekening 1994 Totaal verschil tussen oorspronkelijk vastgestelde begroting en stand Rekening
Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
86,211 ± 2,593
33,324 ± 10,449
1,621 ± 5,282
121,156 ± 18,324
Totaal
83,618
22,875
± 3,661
102,832
Overzicht van de in 1994 gepleegde ontvangstenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
114
18 1,964
132 1,964
Totaal
114
1,982
2,096
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
103
Toelichting De totale mutatie tussen de stand ontwerpbegroting 1994 (f 4 792,3 mln.) en de rekening 1994 (f 4 895,1 mln.) bedraagt per saldo + f 102,8 mln. ofwel + 2,1%. De mutaties waren hoofdzakelijk technisch van aard: Technische mutaties Autonome mutaties
+ ±
f 121,2 mln. f 18,4 mln.
(2,5%) (± 0,4%)
Technische mutaties De technische mutaties in 1994 van totaal + f 121,2 mln. betreffen voornamelijk ± de bijstellingen uit aanvullende post, met name n de doorwerking van de algemene salarismaatregelen per 1-10-1993: f 79,6 mln. bij 1e suppletoire begroting, waarvan f 75,2 naar artikel 22.01, en f 8,4 mln. bij 2e suppletoire begroting naar 22.06 n de uitdeling voor het ABP-complex (i.v.m. de privatisering ABP en de daarmee samenhangende wijziging van het bruto-netto traject) van f 17,5 mln. op artikel 22.06 bij 2e suppletoire begroting ± interne overboekingen: behalve een interne overboeking van artikel 26.05 naar 22.02 bij 2e suppletoire begroting ter grootte van f 4,5 mln. ten behoeve van de uitvoering van de Culturele Akkoorden door de NUFFIC vonden er vooral veel interne overboekingen plaats binnen beleidsterrein 22. Oorzaak is dat bij beleidsterrein 22 in 1994 diverse bijstellingen niet altijd rechtstreeks ten gunste/laste van de artikelen 22.01 t/m 22.04 zijn geboekt, doch op artikel 22.06 (Overige Uitgaven) «geparkeerd». Dit had vaak te maken met het feit dat bij de totstandkoming van dit soort boekingen de verdeling over de diverse instellingen voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek nog niet geheel duidelijk was. Als gevolg daarvan vond in een later stadium alsnog een interne overboeking plaats ten laste/gunste van artikel 22.06. Voorbeelden van dit soort boekingen zijn: algemene salarismaatregelen, rente- en afschrijvingen academische ziekenhuizen, budgetoverboekingen in verband met rechtspositionele uitgaven etcetera. Voor een meer uitgebreide toelichting op de interne overboekingen als hierboven vermeld wordt verwezen naar de 1e en 2e suppletoire wet en de slotwet 1994. Bedragen x 1,0 mln. Artikel
Interne overboeking in
22.01 22.02 22.03 22.04 22.06 Totaal
1e SW
2e SW
Slotwet
1,6 0,5 ± 0,1 ± 1,6 ± 0,4
41,1 0,8 2,1 ± 3,5 ± 40,5
22,9 ± 0,8 ± 2,4 ± 1,9 ± 17,8
0
0
0
Autonome mutaties De belangrijkste autonome mutatie was de afboeking van wachtgeldaanspraken, ad f 10,8 mln. (artikel 22.04) bij 2e suppletoire, in verband met de zogenoemde 27+-maatregelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
104
Omdat het gewijzigd aansprakenregime studenten, tot uitdrukking komend in de 27+-maatregel in 1994 niet tot stand is gekomen, ontstond op artikel 22.06 een besparingsverlies van f 10 mln. Dit is beleidsmatig binnen het artikel 22.06 bij 2e suppletoire begroting gedekt door een zeer terughoudend beleid ten aanzien van financiering van projecten. Ontvangsten De totalen mutaties op het ontvangstenartikel bedroegen f 2,1 mln.. Deze wordt voor het grootste gedeelte verklaard door een alsnog (Slotwetmutatie) in 1994 met het Ministerie van Economische Zaken verrekende bijdrage inzake Postdoctorale Beroepsopleidingen ad f 2 mln. Verplichtingen Het verschil tussen de uitgaven- en verplichtingenmutaties, vooral tot uiting komend bij de 2e suppletoire begroting, wordt voornamelijk veroorzaakt door in 1994 aangegane verplichtingen met kaseffecten voor 1994 en 1995. n De grootste verplichtingenmutatie was het gevolg van de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de huisvesting aan de universiteiten per 1995: een overboeking van verplichtingen van beleidsterrein 24 (Huisvesting) ter grootte van f 170 mln. naar 22.01, met kaseffecten volledig in 1995. n Ook de bijstelling van de bijdrage voor rente en aflossingen van Academische Ziekenhuizen, verplicht in 1994 voor f 72,1 mln. met kaseffecten in 1994 (f 36,4 mln.) en 1995 (f 35,7 mln.) is van invloed op dit verschil. Bij Nota van Wijziging op de begroting 1995 werd de te betalen prijscompensatie 1995 aan universiteiten en Academische Ziekenhuizen bijgesteld. Als gevolg hiervan worden de verplichtingen 1994 gemuteerd in de departementale boekhouding (f 23,4 mln. op artikel 22.01, f 0,004 mln op 22.02 en f 0,9 mln. op 22.03). Heel specifiek in het kader van de afwikkeling van verplichtingen zijn de gegarandeerde leningen voor academische ziekenhuizen (artikel 22.05) In het kader van de afwikkeling van verplichtingen, die zijn aangegaan in de jaren dat de Garantieregeling academische ziekenhuizen 1987 van kracht was, zijn in de loop van 1994 onder rijksgarantie leningen afgesloten door het Academisch Ziekenhuis Leiden voor een bedrag van f 110,0 mln. en door het Academisch Ziekenhuis Amsterdam (AMC) in verband met de inhuizing van het Emma Kinderziekenhuis voor een bedrag van f 14,2 mln. Op artikel 09.26 van hoofdstuk VIII van de rijksbegroting 1994 was aan te verlenen garanties een bedrag van f 110,0 mln. geraamd. Door vertraging in de afwikkeling van de lening van 14,2 mln. van het AMC is die lening niet in 1993 maar in 1994 aangeboden. In de rijksbegroting 1995 (hoofdstuk VIII, artikel 22.05) is de bijgestelde raming voor 1994 reeds opgenomen. Voor 1995 en volgende jaren heeft de verschuiving geen gevolgen.»
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
105
BELEIDSTERREIN 23.00 ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID
1. Algemeen Het budget voor Onderzoek en Wetenschapsbeleid is voor circa 95% toegedeeld aan artikel 23.01 en wordt aangewend voor bekostiging van 30 grote(re) en kleinere instellingen van verschillend karakter: de KNAW, NWO, TNO en andere Grote Technologische Instituten (GTI's), instellingen op het terrein van het bibliotheekwezen en informatieverzorging, alfa/gamma-onderzoek, publieksvoorlichting en technology assessment, een aantal internationale onderzoekorganisaties en adviesraden. Behalve voor het instandhouden van de kennisinfrastructuur door het bekostigen van bovengenoemde instellingen wordt een bescheiden deel (5%) van de middelen aangewend om invulling te geven aan de cooÈ rdinerende rol van de bewindspersoon voor wetenschapsbeleid. Deze middelen worden ingezet voor nationale en internationale cooÈ rdinatieactiviteiten en voor verkenningen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
106
2. Onderbouwing met kengetallen Uitgaven beleidsterrein 23 Onderzoek en Wetenschapsbeleid (x f 1 mln.) OWB
19941
1993
Onderzoekinstellingen KNAW NWO TNO2 GTI's Wetenschappelijke bibliotheekinstellingen RIOD SVO Internationale instellingen Nederlandse Taalunie Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid Overige instellingen Nationale en internationale cordinatie
1 092,3 105,2 416,4 365,8 9,1 46,5 2,8 19,3 117,4 0,3
1 157,8 111,5 469,2 357,1 7,3 53,5 2,9 15,9 125,7 3,5
1,0 8,6 111,1
1,2 10,0 62,1
Totale uitgaven
1 203,43
1 219,9
Bron: FinancieÈ le Kerncijfers OCenW 1995 1 (aangepast aan gerealiseerde uitgaven). 2 Cijfers TNO betreffen zowel de basisfinanciering van OCenW als doelfinanciering van andere departementen. 3 Totale uitgaven OWB zijn voor 1993 exclusief de toen nog ten laste van OWB komende uitgaven voor onderwijsinformatie technologie (artikel 23.02). Eind 1993 zijn deze uitgaven ten laste gekomen van de verschillende beleidsterreinen (art 23.02 opgeheven).
In bovenstaand schema is de besteding van de begrotingsmiddelen voor het beleidsterrein gepresenteerd afgezet tegen de verdeling van het jaar 1993. Voor een goede beoordeling van het veld van Onderzoek en Wetenschapsbeleid worden onderstaand kengetallen weergegeven die enig inzicht geven in aantallen personeel, kwaliteit en de externe gerichtheid van het onderzoek. De basis voor deze gegevens wordt gevonden in de Jaarboeken van de instellingen. Personeel
1990
1991
1992
1993
NWO KNAW TNO
4 008 . 5 120
4 079 902 4 869
4 251 913 4 824
4 306 853 4 598
Inzicht in de omvang van het personeelsbestand is met name van belang om het volume aan wetenschappelijk onderzoek te kunnen beoordelen en aldus vast te stellen of er, zeer globaal en op hoofdlijnen, sprake is van voldoende kritische massa. De volgende ontwikkelingen worden zichtbaar: De toename van het personeel NWO (dat overigens voor het overgrote deel feitelijk werkzaam is bij universiteiten) kan onder meer worden verklaard uit de overkomst van nieuwe taken naar NWO, zoals stimuleringsgelden, apparatuurfonds etc. De verlaging van het personeelsbestand KNAW kan worden toegeschreven aan een reorganisatie bij de instituten. De afname van personeel bij TNO is het gevolg van de organisatiebrede doelmatigheidsoperatie «TNO in topconditie» alsmede
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
107
van verlaging van doel- en projectfinanciering door de departementen. Output
1990
1991
1992
1993
NWO/FOM-instituten ± dissertaties ± wet. publikaties
28 451
29 417
33 465
27 451
KNAW ± dissertaties ± wet. publikaties
16 629
34 909
27 869
43 825
Een zeer globaal inzicht in de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek wordt onder meer verkregen door outputgegevens te verzamelen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar aantallen dissertaties en wetenschappelijke publikaties. Contractonderzoek in % TNO
1990
1991
1992
1993
56
58
57
59
Het volume aan contractonderzoek is een indicator voor de mate waarin onderzoekorganisaties extern georieÈ nteerd zijn. Deze externe orieÈ ntatie wordt steeds belangrijker door de toenemende vervlechting van wetenschap en samenleving. Richtlijnen voor inrichting van begroting en jaarverslag Met de invoering van de WHW ontstond de noodzaak om voor organisaties als de Akademie en de Koninklijke Bibliotheek richtlijnen te ontwerpen voor de inrichting van begroting en financieel jaarverslag. Deze organisaties hebben immers hun bekostigingsgrondslag gekregen in de WHW, terwijl de bekostigingsgrondslag voor NWO dezelfde is gebleven, namelijk de NWO-wet. Met het oog op een streven naar uniformiteit is besloten in eerste instantie de richtlijnen voor NWO te herzien, dit laatste mede in het licht van het recente rapport van de Algemene Rekenkamer «Tweede Geldstroombekostiging van universitair onderzoek». Daartoe is de werkgroep Herziening richtlijnen begroting en financieel jaarverslag van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek ingesteld. De door deze werkgroep te ontwerpen richtlijnen zullen model staan voor KNAW en KB. Het eerste conceptadvies is begin 1995 onderwerp van gesprek tussen het ministerie en NWO. Met de richtlijnen wordt mede beoogd om meer inzicht te krijgen in kwantitatieve ontwikkelingen binnen de organisaties en daarmee de kencijfers voor deze sector (verder) te verbeteren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
108
3. De mutaties in grote lijnen Opbouw mutaties vanaf de stand ontwerp-begroting tot stand rekening (x f 1 000) Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
1,156,286
1,188,172
214,405
1,156,286
1,188,172
214,405
18,802
11,252
1,508
78,283 ± 26,985
20,971 ± 465
4,244 118
1,226,386
1,219,930
220,275
70,100
31,758
5,870
Stand ontwerp-begroting 1994 Amendementen Oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 Mutaties 1e suppletoire begroting 1994 Mutaties 2e suppletoire begroting 1994 Mutaties Slotwet Stand Rekening 1994 Totaal verschil tussen oorspronkelijk vastgestelde begroting en stand Rekening
Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
11,252
20,971
± 524 59
31,699 59
Totaal
11,252
20,971
± 465
31,758
Overzicht van de in 1994 gepleegde ontvangstenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
1,508
4,244
Totaal
1,508
4,244
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
118
5,752 118
118
5,870
Toelichting De totale kasmutatie over 1994 bedroeg f 31,8 mln. Dit is ongeveer 2,7% van het oorspronkelijk vastgestelde begrotingsbedrag. Deze kasmutaties waren voor bijna 100% van technische aard. Behalve mutaties op aanvullende posten (a.g.v. rechtspositionele maatregelen) en desalderingen (a.g.v. bijstellingen TNO in het kader van de WAGGS 1994, prijscompensatie en herziening van de ingevulde bezuinigingen) waren het vooral interne overboekingen die de mutaties in 1994 bepaalden. De relatief significante mutatie op artikel 23.04 is voornamelijk het gevolg van deze interne overboekingen, in de 1e suppletoire begroting bepaald door overdracht van het budget Onderzoeks stimuleringsgelden aan NWO, aanvulling van de rijksbijdrage aan de Koninklijke Bibliotheek in het kader van de verzelfstandiging als gevolg van het van kracht worden van de WHW en een overboeking t.b.v. van de ruimtevaart. In de 2e suppletoire begroting zijn interne overboekingen met 23.04 gepleegd in het kader van de overdracht van het beleid inzake de samenwerking IndonesieÈ . Dit t.b.v. de concentratie van de verantwoordelijkheid binnen een beleidsdirectie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
109
In de slotwet vonden interne overboekingen met 23.04 plaats als gevolg van o.a. bijdragen aan de dienst Uitvoering Ontslaguitkeringsregelingen en uitgaven t.b.v. het Rabin. Verplichtingen De belangrijkste verplichtingenmutaties in 1994 zijn veroorzaakt door enerzijds technische kasmutaties met bijbehorende verplichtingenmutaties en anderzijds door reeds vastgelegde verplichtingen met latere kasgevolgen (zoals de autonome verplichtingmutatie bij slotwet t.b.v. SURF en de projecten Sciamachy en Ruimtegebonden Onderzoek vallend binnen de financiering van de internationale instellingen op artikel 23.01).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
110
BELEIDSTERREIN 24.00 HUISVESTING
1. Algemeen Het onderhavige beleidsterrein omvat voor 1994 de zorg voor de huisvesting en voorzieningenplanning van het primair onderwijs, het voorgezet onderwijs, beroepsonderwijs en volwasseneneducatie en de zorg voor de huisvesting van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. De huisvesting van het hoger beroepsonderwijs is ingaande 1 januari 1994 gedecentraliseerd. Het totaal van de huisvestingsuitgaven is f 2 098,0 mln. en het totaal van de ontvangsten is f 416,7 mln. 2. Het gevoerde beleid Inleiding Het in 1994 gevoerde beleid op het gebied van de huisvestingsinvesteringen in het primair en voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs, de volwasseneducatie en het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek kenmerkt zich vooral door voortzetting van bestaand beleid. Van nieuw beleid is sprake in de zin van een investeringsimpuls voor huisvestingsvoorzieningen VO en BVE waarbij sprake is van medefinanciering door gemeenten en waarbij de kosten vergoed worden op basis van rente en aflossing in plaats van op aÁ fonds perdu basis. Beroepen primair onderwijs De afhandeling van de beroepen die zijn ingesteld tegen de afgerekende vergoedingsjaren 85/87 is in 1994 gecontinueerd. Het is niet gelukt om de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
111
vertraging geheel in te lopen. De doorlooptijd van een beroepszaak is lang. Dit wordt onder meer veroorzaakt door de wijze van afhandeling: alle beroepszaken worden juridisch getoetst ongeacht het financieel belang; tevens worden de financieÈ le gevolgen van een schikking nauwkeurig berekend. In 1995 zal in elk geval het restant van deze beroepszaken financieel afgewikkeld worden. Decentralisatie huisvesting primair en voortgezet onderwijs Het wetsvoorstel voor de decentralisatie van huisvesting primair en voortgezet onderwijs is in 1994 door de Ministerraad goedgekeurd en is voor advies aan de diverse onderwijsorganisaties gezonden. De verdeling van de middelen naar de gemeenten wordt uitgewerkt door een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de ministeries van FinancieÈ n, Binnenlandse Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de Raad voor de GemeentefinancieÈ n en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Decentralisatie huisvesting beroepsonderwijs en volwasseneneducatie De voorbereidingen van de decentralisatie van de huisvesting BVE zijn begin 1994 met voortvarendheid ter hand genomen. Dit heeft in juli 1994 tot een startovereenkomst geleid ondertekend door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de voorzitter van het BVE-Samenwerkingsverband en de voorzitter van de AOC-raad. Het ligt in de bedoeling om de verantwoordelijkheid voor de huisvesting uiterlijk per 31-12-1996 over te dragen aan het veld. Decentralisatie huisvesting wetenschappelijk onderwijs en onderzoek De overdracht van de Integrale Verantwoordelijkheid van Huisvesting (IVH) naar de instellingen is via de zogenaamde IVH-operatie in 1994 volgens plan uitgevoerd. Hiertoe heeft de overdracht om niet van het economisch claimrecht voor een belangrijk deel aan bijgedragen. Voorts is in sommige gevallen voor lopende verplichtingen waarvoor de lump sum-bekostiging niet toereikend zou zijn geweest in 1994 een overbruggingsbedrag verstrekt. In totaal is er f 98,2 mln. ter overbrugging gefinancierd uit het reguliere investeringsbudget voor het wetenschappelijk onderwijs en de onderzoekinstituten. Dit geld was beschikbaar omdat er in verband met de IVH vanaf einde december geen nieuwe (regulier) verplichtingen meer zijn aangegaan. Publicatie van de gewijzigde wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek heeft plaatsgevonden in STB 873 van 13 december 1994. Investeringsimpuls huisvesting VO/BVE Het doel van deze beleidsmaatregel is het creeÈ ren van een eenmalige investeringsimpuls in 1994 waarbij prioriteit wordt gegeven aan brede scholengemeenschappen VO en ROC's (in wording). De uitvoering van deze doelstelling heeft geheel plaatsgevonden binnen de context van het (Intentioneel) Investeringsschema 1994±1998. Dit betekent dat de selectiecriteria voor projekten voor de investeringsimpuls binnen de reeds bestaande prioritering voor plaatsing op het (Intentioneel) Investeringsschema 1994±1998 vielen. Op 16 maart 1994 zijn de 30 geselecteerde investerings-impulsprojecten in OC en W. Regelingen gepubliceerd. De bouwvoorbereiding van alle projekten is in 1994 afgerond. Op 30 december 1994 zijn de projekten verplicht. De aan de uitvoering van deze verplichtingen vastzittende annuõÈteitenvergoedingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
112
aan de betrokken gemeenten (gebaseerd op 75 tot 85% van de projectkosten) komen in de praktijk hoger uit dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door een hogere rentestand geraamd. De totale begrotingslasten voor de investeringsimpuls komen uit op f 19 mln. in 1995 en f 34 mln. vanaf 1996. De oorspronkelijke raming bedroeg f 20 mln. in 1995 en f 30 mln. vanaf 1996. De meerkosten worden gefinancierd uit het investeringsbudget (artikel 24.02). De financiering van de investeringsimpulsprojecten vindt plaats door middel van vergoeding van rente en aflossing (op basis van twintigjarige vooraf vervallende annuõÈteit), waarbij de betrokken gemeenten 15 tot 25% (afhankelijk van de hoogte van het investeringsbedrag) medefinancieren. Om de voor dit medefinancieringsaspect noodzakelijke wettelijke basis te creeÈ ren is de Tijdelijke Wet Medefinanciering VO/BBO ontworpen. Deze wet is op 29 december 1994 in het Staatsblad verschenen en op 30 december 1994 in werking getreden met terugwerkende kracht tot 1 februari 1994. Verkoop sportvelden VO/BVE De in 1993 ingediende tijdelijke wet die de verkoop regelt van sportvelden waarvan het Rijk het economisch claimrecht heeft, is tijdens de behandeling in de Eerste Kamer ingetrokken. Dit heeft er toe geleid dat de laatst geraamde opbrengst totaal ad f 45 mln. (f 10 mln. in 1994 en 35 mln. in 1995) niet wordt gerealiseerd. 3. Onderbouwing met kengetallen Voor het financieel jaarverslag zijn in de tabel hierna kengetallen van het beleidsterrein opgenomen. Deze zijn, om aansluiting te behouden met de wijze waarop deze in de begroting 1994 gepresenteerd en gedefineerd waren, zoveel mogelijk opgezet volgens de daar gekozen indeling. Dat betekent dat de vergoeding voor huisvestingsinvesteringen feitelijk tot het beleidsterrein 21 (hoger beroepsonderwijs) behoort. Huisvestingsuitgaven primair onderwijs De uitgaven voor huisvestingsvoorzieningen in het primair onderwijs bestaan voornamelijk uit vergoedingen aan gemeenten voor rente en aflossing. Deze vergoedingen zijn gebaseerd op meer-jarige lineaire leningen. Voor het basisonderwijs ging het in 1994 om ca. f 860 mln. aan vergoedingen en voor het (voortgezet) speciaal onderwijs om ca. f 170 mln. De afhandeling van de beroepen die zijn ingesteld tegen de afgerekende jaren 85/87 heeft in 1994 tot ca f 12 mln. aan uitgaven voor stichtingskosten geleid. Huisvestingsuitgaven Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie De uitgaven voor huisvestingsvoorzieningen in deze sector spitsen zich toe op de grote investeringsprojekten van het Investeringsschema (IS) 1995 en de kleine huisvestingsvoorzieningen (KHV's). Ten laste van het budget voor grote investeringen (dit zijn investeringen van meer dan f 0,5 mln.) zijn in 1994 aan 51 projekten goedkeuringen verstrekt voor het houden van de aanbesteding. Het totale verplichtingenbedrag hiervan is f 220,4 mln. met een kasbeslag voor 1994 van f 55,0 mln. en een kasbeslag voor latere jaren van f 165,4 mln. Inclusief voorbereidingskosten en de betalingen van verplichtingen uit voorgaande jaren is er in 1994 f 276,3 mln. betaald.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
113
Voor kleine huisvestingsvoorzieningen (dit zijn investeringen van minder dan f 0,5 mln.) is in 1994 f 83,6 mln. betaald, inclusief uitgaven voor eerste inrichting en een extra investeringsimpuls ad f 30,0 mln. voor fusiestimulering van brede scholengemeenschappen. Het gaat hier om een extra investeringsimpuls voor voorzieningen ≤ f 0,5 mln. naast de investeringsimpuls voor voorzieningen ≥ f 0,5 mln., waarbij sprake is van medefinanciering. De budgetten voor de hierboven genoemde grote en kleine huisvestingsvoorzieningen zijn op grond van de bestaande regeling voor heraanwending van verkoopopbrengsten onroerend goed VO/BVE verhoogd met het bedrag van deze opbrengsten. Wederom valt er nl. mede als gevolg van herschikking en fusie een toename te constateren van de uit verkoop van gebouwen verkregen middelen. Inclusief de gerealiseerde verkopen door de Dienst der Domeinen beliep de opbrengst van verkoop onroerend goed in 1994 f 76,0 mln. In het voortgezet onderwijs inclusief het voorbereidend beroepsonderwijs zijn 108 fusies tot stand gekomen. Hierbij waren 335 scholen betrokken. Dit resultaat is mede bereikt door hierboven genoemde extra investeringsimpuls voor brede scholengemeenschappen en het inzetten van verkoopopbrengsten van schoolgebouwen bij herschikking van huisvesting. In het secundaire beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie is er met het Plan van Herschikking vormingswerk voor jeugdigen een fusieontwikkeling geweest die het aantal zelfstandige instituten van 54 terugbrengt tot 16. In het overige BVE-veld zijn er 4 fusies tot stand gekomen. De overige uitgaven betreffen de rente en aflossingen van leningen inclusief die van de investeringen op grond van de Overgangswet WVO (f 223,3 mln.), de huren (f 156,6 mln.), de verzekeringspremie (f 30,5 mln.) en de normvergoeding voor aanpassingen van minder dan f 25,- per vierkante meter (f 45,5 mln.). Huisvestingsuitgaven Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek De totale uitgaven op artikel 24.04 bedragen f 222,6 mln. Deze zijn onder te verdelen in Investeringen WO f 184,2 mln., betalingen OKF HBO f 31,4 mln., nabetalingen a.g.v jaarrekeningen HBO f 5,9 mln. en technische advieskosten bouw f 1,1 mln. De investeringen WO hebben in 1994 naast de uitgaven voor kleine werken en voor indexering, met name betrekking gehad op het eenmalig bijstellen van lopende verplichtingen waarvan berekend is dat de lump sum-bekostiging in de komende jaren niet toereikend zal zijn. Dit tekort over deze jaren is contant gemaakt en in 1994 eenmalig uitbetaald (f 98 mln.).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
114
Kerngegevens
MN 1994
SW 1994
Primair onderwijs Aantal m2 BVO (bruto vloeroppervlak): permanent eigendom noodbouw eigendom huurpanden Huisvestingsuitgaven BO+(V)SO (x f 1 mln)
10 139 172 367 323 431 888 1 084,4
10 808 496 361 666 318 492 1 052,1
Voortgezet onderwijs en Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie Aantal m2 BVO (bruto vloeroppervlak): permanent eigendom noodbouw eigendom huurpanden Huisvestingsuitgaven VO (x f 1 mln)2 Huisvestingsuitgaven BVE (x f 1 mln)2
11 603 211 778 573 879 960 443,1 273,1
11 541 878 676 978 950 559 566,2 249,0
757 664 137 778 12 097 296 321 387,0
n.v.t.3 n.v.t.3 n.v.t.3 n.v.t.3 n.v.t.3
2 053 884 66 204 8 703 168,6
n.v.t.4 n.v.t.4 n.v.t.4 222,7
1
Hoger beroepsonderwijs Aantal m2 FN (functioneel netto): permanent versoberde elementbouw noodgebouwen huurpanden Huisvestingsuitgaven HBO (x f 1 mln) Wetenschappelijk onderwijs Aantal FNm2: permanent huurpanden verhuur Huisvestingsuitgaven WO (x f 1 mln)
De opgave van het aantal m2 stand MN 1994 komt uit de C¦i-kaart INFRASTRUCTUUR ONDERWIJS 93/94. Bronnen: WBO-systeem 1993 ISOVSO-systeem 1993 Huur BO en (V)SO berekend op basis van normoppervlakte x aantal basisregistratie huisvesting (BRHU) peildatum 31-12-1993 Huur beoordelingssysteem (HBS) 31-12-1993 HBO huisvestingsbestand 31-12-1993 omgerekend van functioneel netto naar bruto (factor 1.65). WO huisvestingsbestand 31-12-1993 omgerekend van functioneel netto naar functioneel bruto (factor 1.81) De opgave van het aantal m2 stand SW 1994 komt uit de C¦i-kaart INFRASTRUCTUUR ONDERWIJS 94/95. Bronnen: WBO-systeem 1994 ISOVSO-systeem 1994 Huur BO en (V)SO berekend op basis van normoppervlakte x aantal basisregistratie huisvesting (BRHU) peildatum 15-9-94 stand 1-1-95 Huur beoordelingssysteem (HBS) 1-1-1995 1
Uitgegaan wordt van de bekostigde vierkante meters. Bij beleidsterrein 18 PO wordt uitgegaan van de in gebruik zijnde vierkante meters. 2 Het totaal van de uitgaven bedraagt f 823,2 mln.; hiervan is f 8 mln. onverdeeld. 3 In verband met de decentralisatie huisvesting HBO worden geen gegevens meer opgenomen bij beleidsterrein 24. 4 In verband met de decentralisatie huisvesting WO worden geen gegevens meer opgenomen bij beleidsterrein 24.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
115
4. De mutaties in grote lijnen Opbouw mutaties vanaf de stand ontwerp-begroting tot stand rekening (x f 1 000) Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
1,834,862 ± 3,740
1,988,148 ± 3,740
66,000
1,831,122
1,984,408
66,000
186,658
1,805
331,863
6,644 26,946
104,098 7,679
12,317 6,479
2,051,370
2,097,990
416,659
220,248
113,582
350,659
Stand ontwerp-begroting 1994 Amendementen Oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 Mutaties 1e suppletoire begroting 1994 Mutaties 2e suppletoire begroting 1994 Mutaties Slotwet Stand Rekening 1994 Totaal verschil tussen oorspronkelijk vastgestelde begroting en stand Rekening
Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties Totaal
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
7,567 ± 16,762 11,000
60,692 62,406 ± 19,000
6,879 200 600
75,138 45,844 ± 7,400
1,805
104,098
7,679
113,582
Overzicht van de in 1994 gepleegde ontvangstenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
331,863
53,961 ± 41,644
4,897 1,582
58,858 291,801
Totaal
331,863
12,317
6,479
350,659
Toelichting Uitgaven Van de technische mutaties totaal ad f 74,8 mln. heeft f 70,7 mln. betrekking op een toevoeging van verkoopopbrengsten onroerend goed in verband met de middelenafspraak voor artikel 24.02. Het totaal van de autonome mutaties bestaat hoofdzakelijk uit een toevoeging van middelen ad f 53,1 mln. in verband met een overloop van de OKF-operatie HBO naar 1994. (zie terzake de mutatie opgenomen in de 2e suppletoire wet voor artikel 24.04) Van de beleidsmatige mutaties heeft f 30 mln. betrekking op een investeringsimpuls in het VO voor kleine huisvestingsvoorzieningen ter stimulering van fusies van brede scholengemeenscappen. Dekking ervan is gevonden binnen de huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs. Ontvangsten De technische mutaties totaal ad f 58,8 mln. hebben betrekking op verkoop onroerend goed opbrengsten die in verband met een middelenafspraak aan uitgavenartikel 24.02 zijn toegevoegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
116
De autonome mutaties tot een totaal van f 291,8 mln. zijn in hoofdzaak een gevolg van het gedeeltelijk in 1994 ontvangen van deelnamesommen in verband met de OKF-operatie HBO (f 331,9 mln.) en een verlaging ad f 50,0 mln. in verband met het niet doorgaan van verkoop van sportvelden. Verplichtingen De autonome verplichtingenmutaties bestaan met name uit een verhoging van het budget VO met f 243 mln. in verband met het begin 1994 vastgestelde investeringsschema 1994 en de wijziging van de huurprocedure in 2-jaarlijkse goedkeuringen waardoor het verplichtingenbudget voor 1995 in 1994 wordt belast. Voorts is in verband met de overdracht van de huisvestingsverantwoordelijkheid aan de universiteiten het verplichtingenbudget van artikel 24.04 neerwaarts bijgesteld met f 149 mln. in verband met het niet meer aangaan van (meerjarige) verplichtingen en afboeking van reeds aangegane verplichtingen met kasgevolgen vanaf 1995.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
117
BELEIDSTERREIN 25.00 STUDIEFINANCIERING
1. Algemeen Uit hoofde van de Wet op de studiefinanciering (WSF) worden aan studerenden van 18 jaar en ouder toelagen verstrekt met als oogmerk de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Voorwaarde is dat men de nederlandse nationaliteit heeft of een status die daaraan is gelijkgesteld. Een tweede voorwaarde is dat men studeert aan een in Nederland gevestigde onderwijsinstelling die voltijds onderwijs verzorgt en die door de rijksoverheid wordt bekostigd. Uitzondering op deze regel zijn instellingen die onder de Wet Erkende Onderwijsinstellingen (WEO) vallen. Ook is het op grond van internationale verdragen mogelijk om met WSF aan buitenlandse instellingen te studeren. De WSF-toelage bestaat uit een basisbeurs voor iedereen en een aanvullende financiering die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen. Deze aanvullende financiering wordt tot een bepaald normbedrag verstrekt in de vorm van een rentedragende lening die men na afloop van de studie moet terugbetalen. Heeft men recht op meer aanvullende financiering dan wordt het meerdere verstrekt als een aanvullende beurs (gift). In het kader van de WSF is in 1994 ruim f 3 550 mln. uitgegeven aan studietoelagen. Hiervan heeft f 2 519 mln. betrekking op basisbeurzen, f 683 mln. op aanvullende beurzen en f 348 mln. op rentedragende leningen. Naast de WSF voor 18-plussers is er de Regeling Tegemoetkoming studiekosten voor studerenden van 12 tot 18 jaar. Afhankelijk van het inkomen ontvangen ouders van schoolgaande kinderen waarvoor tevens recht op kinderbijslag bestaat, een tegemoetkoming in de studiekosten. Dit betreft zowel een compensatie voor het les- of colle-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
118
gegeld als een normvergoeding voor de directe studiekosten (boeken, reiskosten). Over het schooljaar 1993/94 is er voor 203 600 scholieren een tegemoetkoming verstrekt voor een totaalbedrag van f 218 mln.. Hiervan is zo'n f 30 mln. in 1994 betaald. Inmiddels zijn er voor het schooljaar 1994/95 zo'n 180 000 tegemoetkomingen toegekend voor een bedrag van f 195 mln.. Hierop is in 1994 voor circa f 170 mln. betaald. De totale uitgaven ten laste van 1994 in het kader van de TS bedragen derhalve f 200 mln..
De ontvangsten die op dit beleidsterrein worden verantwoord, vloeien voort uit enerzijds de WSF en anderzijds de Les- en cursusgeldwet (LCW). De zogenaamde WSF-ontvangsten bestaan uit terugbetalingen vanwege: n in het verleden ten onrechte verstrekte studiefinanciering (achterstallig lager recht); in 1994 is hierop f 202 mln. ontvangen. Hiervan heeft ruim f 10 mln. betrekking op leningen (niet-relevant); n in het verleden verstrekte renteloze voorschotten; de reguliere ontvangsten over 1994 bedragen f 125 mln.; dit bedrag is ontvangen van zo'n 112 000 aflossers; daarnaast heeft de actie aflossen met korting (VASK) voor f 185 mln. extra ontvangsten gezorgd; tevens is f 18 mln. via de deurwaarder ontvangen; n in het verleden verstrekte rentedragende leningen; hiervan heeft f 257 mln. betrekking op leningen die voor 1992 zijn verstrekt; het gaat daarbij om 134 000 debiteuren; op leningen die vanaf 1992 zijn verstrekt, is f 59 mln. afgelost; dit betreft ruim 7000 debiteuren; daarnaast is voor f 7 mln. aan rente-aflossing op deze leningen ontvangen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
119
Aan lesgeld is in 1994 een bedrag van f 693 mln. geõÈnd. Dit bedrag heeft voor een klein deel betrekking op schooljaar 1993/94 en verder op schooljaar 1994/95. Over het schooljaar 1994/95 staan per 31 december 1994 zo'n 493 000 lesgeldplichtigen geregistreerd. 2. Het gevoerde beleid Op het WSF-terrein zijn in 1994 een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd. In het algemene deel van In paragraaf 1.4 van de Memorie van Toelichting (Studenten meer op eigen benen) worden de belangrijkste wijzigingen die in 1994 op het beleidsterrein studiefinanciering zijn doorgevoerd toegelicht. Het betreft hier de studievoorgangscontrole, de Stoeb-maatregelen, de openbaar vervoerskaart en de actie «vervroegd aflossen studieleningen met korting (VASK)». Om dubbeling te voorkomen wordt kortheidshalve verwezen naar deze toelichting. 3. Onderbouwing met kengetallen In onderstaande tabel worden de aantallen en bedragen vergeleken van de stand ontwerpbegroting 1994 en de uiteindelijke realisatie over 1994. Daarbij valt op dat de totale uitgaven slechts zo'n f 33 mln. afwijken van de oorspronkelijke raming. De lagere uitkomst is het resultaat van lagere uitgaven aan rentedragende lening en hogere uitgaven beurs en TS17-. Kerngegevens Gerechtigden naar toekenningssoort (x 1000) WSF18+ (gemiddelden per maand) ± basisbeurs uitwonend ± basisbeurs thuiswonend ± toeslagen ± aanvullende beurs ± rentedragende lening ± OV-kaart TS/TSD schooljaar 1993/94 TS17TSD Uitgaven naar toekenningssoort (x f 1 mln) WSF18+ ± basisbeurs uitwonend ± basisbeurs thuiswonend ± toeslagen ± aanvullende beurs ± overig WSF18+ ± stelselaanpassing (Stoeb) Totaal WSF18+ Rentedragende lening OV-kaart Regeling TS Regeling TSD Overig SF Totaal uitgaven Ontvangsten WSF ± relevant ± niet relevant Totaal ontvangsten WSF Ontvangsten lesgeld
MJN 1994
SW 1994
278,3 312,0 1,2 204,0 250,7 594,7
292,4 309,0 1,2 213,5 282,7 599,4
195,4 8,8
203,6 3,9
1 738,6 698,9 12,6 648,9 91,1 ± 70,0 3 120,1 490,9 658,6 169,5 11,8 3,2 4 454,1
1 854,2 654,7 11,5 683,3 ± 7,7 0,0 3 196,0 347,5 654,4 200,4 3,8 20,1 4 422,2
906,1 53,1 959,2 654,2
783,2 69,7 852,9 693,0
4. Ontwikkeling van de aantallen ± wsf-gerechtigden Het aantal WSF-gerechtigden met een basisbeurs heeft in 1994 gemiddeld 601 400 per maand bedragen. Dit is 11 100 meer dan in de oorspronkelijke begroting 1994 was voorzien. Deze toename is met name
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
120
gelokaliseerd bij het m.b.o. Daarnaast zijn de aantallen in het ho hoger dan geraamd, maar die in het v.o. liggen iets lager. Met de stijging van het aantal WSF-gerechtigden neemt ook het aantal toe dat in aanmerking komt voor een OV-kaart. Behalve de hogere aantallen is sprake van een iets groter aantal uitwonende studerenden. Ook de aantallen gerechtigden die voor aanvullende financiering in aanmerking komen, zijn hoger uitgevallen dan geraamd in de oorspronkelijke begroting 1994. Bij de aantallen met aanvullende beurs is sprake van 4,5% meer gerechtigden en bij de rentedragende lening is dat zelfs 13%. Dit houdt behalve met de hogere onderwijsdeelname in het mbo tevens verband met de verlaging van de basisbeurs die halverwege 1993 voor vo en mbo'ers is doorgevoerd. Doordat de studenten met ouders uit de lagere inkomensgroepen worden gecompenseerd in de aanvullende beurs, neemt hierdoor het aantal gerechtigden met een aanvullende beurs toe. ± tegemoetkoming studiefinanciering Bij de TS17- is eveneens sprake van hogere aantallen gerechtigden. Naar verwachting zouden de aantallen scherp dalen als gevolg van de bevriezing van de norminkomens tot waar recht op TS bestaat. Door de gematigde loonontwikkeling hebben echter minder mensen hun recht op TS verloren zodat de verwachte daling een stuk minder scherp is. In de tabel zijn de aantallen voor het schooljaar 1993/94 naast elkaar gezet omdat van 1993/94 de definitieve aantallen bekend zijn. Voor het schooljaar 1994/95 worden ook in 1995 nog toekenningen verwacht. De verwachte uitkomst voor het schooljaar 1994/95 bevestigt overigens het beeld van 1993/94, namelijk hogere aantallen TS-gerechtigden dan geraamd. De TS-regeling voor deeltijdstuderenden van 21 jaar en ouder geeft een tegenovergesteld beeld te zien. Daar lopen de aantallen sterk terug met name bij de overgangsregeling uit het oude TSD-stelsel. Voor een belangrijk deel is met al deze volume-ontwikkelingen al rekening gehouden bij het opstellen van de ontwerpbegroting 1995 en de Najaarsnota 1994 en zijn ze hierin cijfermatig verwerkt. Vergelijking van de uitgaven ± WSF Als gevolg van de hogere aantallen gerechtigden en het hogere uitwonendenpercentage is het betaalde bedrag aan basisbeurzen voor uitwonenden aanzienlijk hoger dan de begroting 1994 aangeeft. Het verschil tussen oorspronkelijk raming en realisatie bedraagt ca. f 115 mln.. Voor de thuiswonende studenten zijn de basisbeursuitgaven iets lager uitgevallen. Mede doordat het aantal thuiswonenden iets lager uitkomt en bovendien het gemiddelde beursbedrag door de verlaging uit 1993 voor vo en mbo lager is, ontstaat een verschil van f 44 mln.. De hogere aantallen met aanvullende beurs en de gemiddeld hogere aanvullende beursbedragen vanwege de verlaging basisbeurs in vo en mbo leiden tot ruim f 34 mln. hogere uitgaven. In de realisatie is tevens het effect van de studievoortgangscontrole begrepen. Tot en met 31 december 1994 was er voor f 97,3 mln. aan beurzen omgezet in rentedragende lening. Dit betreft voor circa f 87 mln. basisbeurs en voor f 10 mln. aanvullende beurs. In de oorspronkelijke begroting 1994 was «slechts» een opbrengst van f 45 mln. opgenomen, waarvan f 43 mln. basisbeurs en f 2 mln. aanvullende beurs. Ten opzichte van deze stand heeft de studievoortgangscontrole dus f 52 mln. meer opgebracht (ten opzichte van de stand 2e suppletoire wet 1994 leidt de uitkomst van de studievoortgangscontrole overigens tot een budgettaire tegenvaller).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
121
± achterstallig recht De hier geschetste verschillen bij de basis- en aanvullende beurs zijn enigszins vertekend door het achterstallig recht. In de oorspronkelijke begroting 1994 was dit apart in de bijdrage kengetallen opgenomen onder de noemer «Overig WSF». Hiervoor was onder de noemer «overig WSF18+» een bedrag van f 108 mln. opgenomen waarvan f 89 mln. basisbeurs en f 19 mln. aanvullende beurs. Daarnaast bevatte de post rentedragende lening in de oorspronkelijke begroting ook nog f 18 mln. bijtelling aan achterstallig recht. Het totale achterstallig recht dat over het jaar 1994 op de begroting drukt, is uitgekomen op f 106 mln. Hiervan heeft f 35 mln. betrekking op de basisbeurs, f 57 mln. op de aanvullende beurs en f 12 mln. op de rentedragende lening. De overige f 2 mln. betreft rentedragende lening van voor 1992. Deze bedragen zijn verwerkt in de eindstanden van de betreffende toekenningssoorten. Hiermee is tevens het verschil tussen realisatie en begroting voor de post «overig WSF18+» grotendeels verklaard. ± STOEB De stelselaanpassing Stoeb waarvoor in de oorspronkelijke begroting een opbrengst van f 70 mln. is opgenomen, is wat betreft de verlaging van de basisbeurs uitgesteld tot 1 januari 1995. Dit besparingsverlies is verdisconteerd in de genoemde verschillen bij de basis- en aanvullende beurs. ± rentedragende leningen Het grote verschil bij de rentedragende leningen wordt veroorzaakt doordat studerenden minder van hun leenrechten opnemen dan waarmee in de begroting rekening is gehouden, het zogenoemde opnamepercentage. In de begroting 1994 is nog gerekend met een opnamepercentage van 62%. Over heel 1994 gemeten is het gemiddelde opnamepercentage echter slechts 42%. De wo-studerenden maken het meeste gebruik van hun leenrechten, te weten 54%. Bij de hbo'ers ligt het opname-percentage op 43%, bij de mbo'ers op 25% en bij de vo-studerenden is het opname-percentage het laagst, namelijk 16%. Tot en met december 1994 was nog steeds sprake van een licht dalende trend. Over de maand december lag het opname-percentage op ongeveer 38%. ± tegemoetkoming studiefinanciering Bij de uitgaven TS17- is zowel sprake van hogere aantallen gerechtigden als van gemiddeld iets hogere toekenningsbedragen. Daarnaast is een in de begroting voorziene kasschuif van 1994 naar 1995 niet doorgegaan zodat in 1994 een extra tegenvaller van zo'n f 15 mln. is opgetreden. Totaal is f 31 mln. meer aan tegemoetkomingen verstrekt dan waarmee in de oorspronkelijke begroting rekening was gehouden. Zoals reeds gemeld loopt het beroep op de TSD-regeling snel terug. Dit heeft geleid tot f 8 mln. minder uitgaven ten opzichte van de oorspronkelijke raming. ± overige uitgaven WSF Het relatief grote verschil bij de overige uitgaven SF (+ f 17 mln.) wordt grotendeels verklaard doordat in de oorspronkelijke begroting nog geen voorziening was getroffen voor bepaalde uitvoeringskosten van de IB-Groep die ten laste van het begrotingsartikel voor de programmauitgaven worden gebracht. Dit betreft met name de incasso-kosten die door de deurwaarders aan de IB-Groep worden doorberekend. Ook het beroep van EG-studerenden in Nederland op het Raulin-arrest is fors hoger dan verwacht. Studenten uit EG landen die in Nederland studeren hebben recht op onderwijsretributies. Over 1994 is voor f 5,1 mln. aan vergoedingen college- en lesgeld aan deze groep studerenden verstrekt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
122
Vergelijking van de ontvangsten ± WSF De relevante ontvangsten WSF zijn f 123 mln. lager dan in de oorspronkelijke begroting 1994 geraamd. Dit komt met name door de lagere opbrengsten van de VASK. Deze was in de begroting opgenomen voor f 410 mln. De uiteindelijke opbrengst is «slechts» f 185 mln. Dit veroorzaakt een negatief verschil van f 225 mln. Dat betekent dat de overige relevante ontvangsten dus f 102 mln. hoger zijn uitgevallen. De oorzaak hiervan is met name gelegen in de hogere spontane aflossingen. Een toenemend aantal debiteuren blijkt de tijdens de studie opgebouwde WSF-schuld vervroegd af te lossen. Ook degenen die al aan het aflossen zijn, lossen vrijwillig meer af dan ze volgens de door de IB-Groep berekende termijnen zouden moeten. De hogere ontvangsten zijn voor een deel ook het gevolg van het verbeterde inningsbeleid van de IB-Groep. Achterstallige debiteuren worden eerder en frequenter gerappelleerd en bij niet reageren sneller overgedragen aan de deurwaarder. De ontvangsten die niet relevant zijn voor het genormeerde financieringstekort komen eveneens hoger uit dan geraamd. Ook dit effect heeft hogere spontane aflossingen als achtergrond. ± lesgeld Bij de ontvangsten lesgeld is enerzijds sprake van een iets gewijzigd ritme van inning van de jaarlijkse lesgeldvorderingen. Dit heeft voor 1994 tot gevolg dat een iets groter bedrag uit de voorgaande schooljaren is ontvangen en een iets kleiner percentage van de lesgeldvorderingen over schooljaar 1994/95. Het aantal lesgeldvorderingen is met 493 000 zo'n 17 000 hoger dan in de oorspronkelijke begroting 1994. Het netto effect is dat de ontvangsten lesgeld f 39 mln. hoger uitvallen dan in de oorspronkelijke begroting is geraamd. 5. De mutaties in grote lijnen Het beeld van de begrotingsuitvoering over 1994 ziet er als volgt uit. Opbouw mutaties vanaf de stand ontwerp-begroting tot stand rekening (x f 1 000)
Stand ontwerp-begroting 1994 Amendementen Oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994 Mutaties 1e suppletoire begroting 1994 Mutaties 2e suppletoire begroting 1994 Mutaties Slotwet Stand Rekening 1994 Totaal verschil tussen oorspronkelijk vastgestelde begroting en stand Rekening
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
4,455,070
4,455,070
1,613,400
4,455,070
4,455,070
1,613,400
± 32,400
± 32,400
17,000
± 40,700 40,262
± 40,700 40,262
± 73,888 ± 10,644
4,422,232
4,422,232
1,545,868
± 32,838
± 32,838
± 67,532
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
123
Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
± 487 13,000 ± 44,913
± 75,000 109,300 ± 75,000
± 39,129 8,591 70,800
± 114,616 130,891 ± 49,113
Totaal
± 32,400
± 40,700
40,262
± 32,838
Overzicht van de in 1994 gepleegde ontvangstenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
17,000
64,312 ± 138,200
± 19,962 9,318
44,350 ± 111,882
Totaal
17,000
± 73,888
± 10,644
± 67,532
Het totale beeld van de rijksrekening 1994 wijkt zoals al eerder opgemerkt f 33 mln. af van de oorspronkelijke begroting. Hierin liggen echter wel enige tegengestelde mutaties aan ten grondslag. Door het hoger dan verwachte leerlingvolume zijn de uitgaven aan beurzen WSF, OV-kaart en tegemoetkomingen TS fors hoger uitgevallen. Het totale verschil bedraagt f 72,9 mln. Daarnaast is vanwege hogere aantallen uitwonenden en tegenvallende opbrengst studievoortgangscontrole opgenomen. De opbrengst van de studievoortgangscontrole in het hoger onderwijs heeft f 52 mln. meer opgebracht dan in de oorspronkelijke begroting 1994 was geraamd. Dit is met name het gevolg van het in de begroting 1994 opnemen van het budgettaire effect van de omzettingen over 1993. Wordt hiermee rekening gehouden en ook met de verhoging van de raming vanwege het optrekken van de norm voor 1e-jaars ho-studenten naar 25% dan resulteert een daarmee samenhangende raming van f 125 mln. Ten opzichte van die raming ontstaat dan een tegenvaller ontstaat van f 28 mln. Overigens is de raming van f 125 mln. tussentijds bij 2e suppletoire wet nog met f 20 mln. verhoogd op grond van voorlopige realisatiecijfers studievoortgangscontrole. Achteraf bleek echter dat een aantal studerenden ten onrechte was omgezet danwel geen studiefinanciering genoot. STOEB In de begroting 1994 zijn verder de wetswijzigingen verband houdend met Stoeb verwerkt. Ten opzichte van de in de oorspronkelijke begroting ingeboekte Stoeb-reeks geeft het wetsvoorstel in 1994 een f 84 mln. hogere opbrengst. Dit komt doordat de incidentele meeropbrengsten van de studievoortgangscontrole ad. f 55 mln. hierin zijn verwerkt, alsmede het geraamde effect van de verhoging van de studievoortgangsnorm voor 1e-jaars ho-studenten naar 25%. Dit effect bedraag f 25 mln. Daarnaast is rekening gehouden met de ontwikkeling van de studentenaantallen die zijn doorwerking heeft op de Stoeb-ramingen. Deze mutatie van ± f 84 mln. is opgenomen onder het kopje «diversen». Openbaar vervoerskaart Bij de OV-kaart is sprake van een tegenvaller als gevolg van de afrekening van het oude OV-contract over 1994. Deze afrekening (ten bedrage van f 70,8 mln.) dient al in 1994 te worden betaald en niet in 1995 zoals in de begroting was verondersteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
124
Beleidsmatige mutaties Onder de beleidsmatige mutaties is verwerkt dat de oorspronkelijk geplande verlaging van de basisbeurs per 1-9-1994 eerst per 1-1-1995 ingaat. Verder is een aantal kasschuiven met de vergoeding voor de OV-kaart gepleegd om het kasbeeld zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met het beschikbare kasbudget 1994. Dit is onder andere gebeurd om het besparingsverlies van de Stoeb in 1994 af te dekken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
125
BELEIDSTERREIN 26.00 OVERIGE PROGRAMMA-UITGAVEN Algemeen Dit beleidsterrein omvat artikelen die als gemeenschappelijke noemer hebben dat het gaat om uitgaven ten behoeve van het onderwijs die niet aan een bepaalde onderwijssoort zijn toe te rekenen. Het betreft een breed scala van uitgavenartikelen, uiteenlopend van «bemiddeling wachtgelders» en «internationale betrekkingen» tot staartpostartikelen als «prijsbijstelling» en «centraal beheerde middelen». Op deze laatstgenoemde artikelen komen bijv. via de «aanvullende post»-mutaties nog niet nader verdeelde gelden van FinancieÈ n binnen. Vanwege het uiteenlopend karakter van dit beleidsterrein, is het niet zinvol op beleidsterreinniveau een toelichting te geven. In tegenstelling tot de overige beleidsterreinen, worden op beleidsterrein 26 de overzichten van de gepleegde mutaties in 1994 daarom tevens op het niveau van de afzonderlijke artikelen gepresenteerd. De toelichtingen op de belangrijkste mutaties zijn eveneens terug te vinden op artikelniveau. Opbouw mutaties vanaf de stand ontwerp-begroting tot stand rekening (x f 1 000) Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
Stand ontwerp-begroting 1994 Amendementen
493 909 ± 7 600
497 163 ± 7 600
46 319
Oorspronkelijk vastgestelde begroting 1994
486 309
489 563
46 319
13 745
17 847
± 6 014
± 309 215 ± 5 655
± 302 215 ± 13 062
± 40 086 9 772
185 184
192 133
9 991
± 301 125
± 297 430
± 36 328
Mutaties 1e suppletoire begroting 1994 Mutaties 2e suppletoire begroting 1994 Mutaties Slotwet Stand Rekening 1994 Totaal verschil tussen oorspronkelijk vastgestelde begroting en stand Rekening
Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties beleidsterrein 26.00 (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
± 202 717 197 356 23 208
± 16 713 ± 245 575 ± 39 927
± 1 234 ± 11 828
± 220 664 ± 60 047 ± 16 719
17 847
± 302 215
± 13 062
± 297 430
Totaal
Hierna volgen de overzichten van de gepleegde uitgavenmutaties in 1994 en de toelichting van de belangrijkste mutaties per artikel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
126
Artikel 26.01 Bemiddeling wachtgelders Op dit artikel worden uitgaven voor het terugdringen van het aantal wachtgelders verantwoord. Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties artikel 26.01 (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
1 113
± 619 ± 10 000
± 3 593
494 ± 13 593
Totaal
1 113
± 10 619
± 3 593
± 13 099
Toelichting Op dit artikel is bij de ontwerpbegroting 1994 f 27,9 mln. aan uitgaven begroot, de gerealiseerde uitgaven bedragen f 14,8 mln. Het verschil tussen realisatie en begroting ad f 13,1 mln. is een gevolg van de geringe realisatie van de door de RBA's (in samenwerking met Stichting LIOS) te organiseren trajektbemiddelingsaktiviteiten ten behoeve van wachtgelders. Artikel 26.02 Overige rechtspositionele uitkeringen De uitgaven op dit artikel betreffen de VUT-60 regeling voor onderwijspersoneel in de sectoren PO, VO en BVE, HBO en de DOP-regeling, die beide door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds worden uitgevoerd. Daarnaast omvat dit artikel nog niet aan enig beleidsterrein toegerekende rechtspositionele uitkeringen. Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties artikel 26.02 (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
± 173 884
± 20 639 ± 2 401
± 3 132
± 194 523 ± 5 533
Totaal
± 173 884
± 23 040
± 3 132
± 200 056
Toelichting De stand bij ontwerpbegroting 1994 was f 318,7 mln., de gerealiseerde uitgaven bedragen uiteindelijk f 118,6 mln. De mutatie tussen begroting en realisatie (totaal f 200,1 mln.) is grotendeels te verklaren door het bedrag ad f 132,9 mln. dat oorspronkelijk bestemd was voor VUT-60, en bij 1e suppletoire wet overgeheveld is naar de CAO t.b.v. de bevordering arbeidsparticipatie onderwijspersoneel (BAPO) en de Seniorenregeling onderwijspersoneel (SOP). Bij 2e suppletoire wet was voor extra wachtgelduitgaven als gevolg van de wet Terugdringing Beroep Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) f 22,9 mln. benodigd, waarvan f 11,4 mln. alvast aan de beleidsterreinen kon worden toegevoegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
127
Artikel 26.03 CASO, vakbondsfaciliteiten en voorzieningen Dit artikel bevat middelen voor: ± stimulering van beleidsondersteunende ontwikkelingen aan de lerarenopleidingen; ± na- en omscholing van leraren in het primair en voortgezet onderwijs; ± commissies en onvoorziene uitgaven, zoals nabetalingen; ± beleidsanalyse op het gebied van de onderwijsverzorging; ± facilitering van organisaties t.b.v. onderwijs- en onderzoekspersoneel voor werkzaamheden voor het georganiseerd overleg en voor vakbondswerkzaamheden; ± beheer, onderhoud en exploitatie van de Centrale Administratie van Salarissen van Onderwijspersoneel (CASO). Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties artikel 26.03 (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
601
3 663 ± 1 500 1 200
± 97
4 264 ± 1 597 1 200
Totaal
601
3 363
± 97
3 867
Toelichting Bij de ontwerpbegroting 1994 was op dit artikel f 35,7 mln. uitgaven begroot, uiteindelijk is f 39,5 mln. uitgegeven. De belangrijkste mutatie was een bijgeboekt bedrag voor het project Vitaal leraarschap (f 3,75 mln. in de 2e suppletoire wet). 26.04 Garanties ABP Op dit artikel worden de eventuele uitgaven, die ingevolge artikel N2 van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet moeten worden betaald, geboekt. Dit artikel wordt al enkele jaren PM geraamd, en niet belast. Dit geldt ook voor 1994. Met ingang van de begroting 1995 komt dit artikel te vervallen. 26.05 Internationale betrekkingen Op dit artikel zijn de uitgaven ten behoeve van de internationale samenwerking opgenomen, zowel voor multilaterale als bilaterale samenwerking. Voor een toelichting op het gevoerde beleid inzake internationale samenwerking wordt verwezen naar het algemeen deel van de memorie van toelichting op de Rekening (par. 1.5). In het algemeen kan worden gesteld dat het voorgenomen beleid in grote lijnen is gerealiseerd. De tot en met 2e suppletoire wet beschikbaar gestelde middelen zijn nagenoeg volledig aangewend (slotwetmutatie is slechts -/- f 0,2 mln.). De gerealiseerde uitgaven (f 19,2 mln.) zijn f 5,4 mln. lager dan het bij de begroting 1994 beschikbaar gestelde budget op dit artikel . Op het artikelonderdeel «Bilaterale Samenwerking» is in het totaal f 8,7 mln. uitgegeven, en een bedrag van f 4,5 mln. overgeboekt bij tweede Suppletoire Wet voor de uitvoering van de Culturele Accoorden (dit zijn bilaterale verdragen tussen Nederland en andere landen op het terrein van onderwijs, wetenschappen en cultuur). Op het artikelonderdeel «Internationalisering» is f 8,6 mln. uitgegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
128
De beschikbare middelen ten behoeve van samenwerking met Midden en Oost Europa zijn niet geheel aangewend door het voortijdig beeÈ indigen van enkele projecten c.q. het niet realiseren van enkele projecten op het terrein van de Nederlandse taal en Cultuur. De uitgaven op de overige artikelonderdelen zijn totaal f 1,8 mln. Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties artikel 26.05 (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
1 858 3 000 ± 90
± 9 949
± 26 ± 199
± 8 117 2 801 ± 90
Totaal
4 768
± 9 949
± 225
± 5 406
Toelichting Van de belangrijkste mutaties in 1994 heeft de externe overboeking (technische mutatie bij 1e suppletoire begroting) van f 1,9 mln. betrekking op gelden die van het ministerie van Economische Zaken naar dit artikel werden overgeboekt ten behoeve van het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO). Het verplichtingenbudget werd reeds met de tweede Suppletoire Wet 1993 toegevoegd. De interne overboekingen (totaal f 10,0 mln.) hebben betrekking op gelden die bij tweede Suppletoire Wet en Slotwet 1994 naar andere artikelen zijn overgeboekt in het kader van de nota «Grenzen Verleggen» en voor de uitvoering van de Culturele Accoorden door de NUFFIC. De autonome mutatie van f 3,0 mln. betreft een eenmalige verhoging van dit artikel voor projecten met Rusland als gevolg van vertraging van deze projecten in het jaar 1993. Deze mutatie is bij de eerste Suppletoire Wet 1994 gerealiseerd. 26.06 Loonbijstelling Het artikel Loonbijstelling vervult dezelfde functie binnen de begroting van OCenW als de overeenkomstige staartposten in de miljoenennota: de bijstelling van de begroting voor de nominale loonontwikkeling wordt in eerste instantie geraamd op de aanvullende post in de miljoenennota; na de vaststelling van de feitelijke loonontwikkeling per begroting worden de daarbij vastgestelde bedragen overgeheveld naar het artikel Loonbijstelling. Omdat de loonontwikkeling per artikel van de begroting uiteen kan lopen, en vaststelling van de precieze som tijd vergt, kan het artikel gedurende het jaar een saldo weergeven. Naast de verdeling van de bedragen die voortvloeien uit algemene salarismaatregelen vervult het artikel een vergelijkbare rol bij de raming en verdeling van de uitdeling van de incidentele looncomponent. Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties artikel 26.06 (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
± 42 918
17 906 ± 56 871
± 1 416
± 25 012 ± 58 287 24 913
Totaal
± 18 005
± 38 965
± 1 416
± 58 386
24 913
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
129
Toelichting Bij de begroting stond op dit artikel f 58,4 mln., na afsluiting van 1994 is het saldo nihil. In de eerste suppletoire wet 1994 is het Loonakkoord 1993/1995 verwerkt, waarmee in totaal een bedrag van f 766,6 mln. was gemoeid. Zie hiervoor tevens de toelichting in het algemeen deel van de memorie van toelichting op de rekening (hoofdstuk 3 stap voor stap door de rekening). Van het ministerie van FinancieÈ n is in het kader van het Loonakkoord in totaal f 303,7 mln. ontvangen. Bovendien zijn er nog enkele verschuivingen binnen de OCenW-begroting gepleegd waardoor in totaal aan de beleidsterreinen een bedrag is toegevoegd van f 344,1 mln. Bij tweede suppletoire wet zijn van FinancieÈ n gelden ontvangen in verband met het ABP-complex en de premie-mutaties per 1 januari 1994. Deze gelden zijn over de beleidsterreinen verdeeld. Tevens zijn aan de beleidsterreinen PO en VO de gelden voor de incidentele looncomponent uitgedeeld. Artikel 26.07 Prijsbijstelling Dit artikel heeft als doel de aanpassing van het prijsniveau van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar naar dat van het begrotingsjaar, zichtbaar te maken. Net als bij de Loonbijstelling wordt de benodigde bijstelling eerst geraamd op een aanvullende post in de miljoenennota, waarna overheveling plaatsvindt naar de artikelen Prijsbijstelling op de verschillende begrotingshoofdstukken. Op dit artikel is geen bedrag begroot voor 1994, en zijn gedurende het jaar geen mutaties gepleegd, aangezien de prijscompensatie 1994 niet door het Kabinet is uitgekeerd. 26.08 Centraal beheerde middelen Op dit artikel worden uitgavencategorieeÈ n geraamd die pas tot besteding kunnen leiden als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan (bijv. extra uitgaven bouw op voorwaarde dat ontvangsten uit verkoop sportvelden worden gerealiseerd). Tevens komen hier mutaties tot uitdrukking als gevolg van het niet geheel synchroon lopen van taakstellingen en daadwerkelijk gegenereerde opbrengsten, en worden nog niet ingevulde taakstellingen hier geparkeerd. Overzicht van de in 1994 gepleegde uitgavenmutaties artikel 26.08 (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
10 513 194 356 ± 1 615
± 7 075 ± 174 803 ± 41 127
± 1 208 ± 3 391
2 230 16 162 ± 42 742
Totaal
203 254
± 223 005
± 4 599
± 24 350
Toelichting Bij de begroting 1994 stond f 24,4 mln. op dit artikel, de eindstand 1994 bedraagt f 0. De belangrijkste mutatie bestond uit een verhoging van de begroting bij 1e suppletoire van f 147 mln. ter compensatie van meeruitgaven als gevolg van de hogere toestroom van het aantal asielzoekers dan voorzien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
130
Bij tweede suppletoire wet is dat bedrag over de betreffende beleidsterreinen verdeeld. Artikel 26.09 Emancipatie-activiteiten Op dit artikel worden, net als de vorige artikelen, geen uitgaven gedaan: jaarlijks wordt het beschikbare budget over de betrokken beleidsterreinen verdeeld. Het bedrag voor 1994 was reeds voor het tot stand komen van de begroting 1994 verdeeld (f 5,4 mln.) en aan de reguliere budgetten voor emancipatie-activiteiten op de beleidsterreinen toegevoegd; de begrotingsstand op dit artikel was dan ook f 0. 1994 vormde het eerste uitvoeringsjaar van de vierde onderwijsemancipatienota, (zoals vastgesteld in de TK (UCV 4 oktober 1993). In 1994 is het emancipatiebudget, bestaande uit het bedrag van f 5,4 mln centrale middelen tezamen met de in de reguliere budgetten opgenomen bedragen ingezet overeenkomstig de bestedingsplannen per directie, gericht op de emancipatiespeerpunten zoals opgenomen in genoemde nota. De speerpunten betreffen: a. toekomstorieÈ ntatie, keuzebegeleiding en beroepskwalificatie voor meisjes en jonge vrouwen; b. sociaal-culturele zelfstandigheid en weerbaarheid; c. allochtone meisjes en vrouwen: onderwijsparticipatie van Turkse en Marokkaanse meisjes; d. de positie van vrouwen in onderwijs en onderzoek. Een vijfde categorie wordt gevormd door het emancipatieondersteuningsbeleid. In de tabel is aangegeven welk budget per speerpunt is uitgegeven, uitgesplitst naar directie. Specificatie uitgaven onderwijsemancipatiebeleid naar speerpunt en betrokken beleidsterrein (x f 1000) onderwijsemancipatiespeerpunten directie
artikel
speerpunt a.
speerpunt b.
speerpunt c.
speerpunt d.
ondersteuning
totaal
PO VO BVE HBO WO OWB VBI/V B&B/IB
18.05 19.05 20.03 21.04 ± 23.01 17.06 26.05
480 623 * 335
100 781 *
100 475 *
150 260 * 285 420 450
378 572 * 95 480 216 50 200
1 208 2 711 4 863 715 900 666 250 365
200 165
Totaal
11 678
*
De in de reguliere budgetten opgenomen bedragen voor emancipatie-activiteiten, c.q. doelgroepenactiviteiten waaronder emancipatieactiviteiten, worden rechtstreeks danwel via het vernieuwingsbeleid BVE toegekend aan de instellingen.
Op terrein a. is na overleg met betrokken veldorganisaties uiteindelijk door de Materialenbank Emancipatie (MATEM) een plan van aanpak opgesteld, dat de basis vormt voor uitvoering van de gewenste verbetering van de toekomstorientatie vasn meisjes. Ter uitvoering van het speerpunt sociaal-culturele zelfstandigheid is om advies gevraagd aan de Raad voor het Jeugdbeleid en de Emancipatieraad. Dit advies zal eerst in 1995 verschijnen. Subsidie is verstrekt aan het project seksuele weerbaarheid, opdat in het onderwijs een goede voorziening van vertrouwenspersonen en klachtenbehandeling van de grond komt. Ten aanzien van c. is door de vier grote gemeenten een plan van aanpak opgesteld en in uitvoering genomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
131
Ten aanzien van de positie van vrouwen in onderwijs en onderzoek is naast voortzetting van de (co)financiering van het werving- en selektiebeleid een wetsvoorstel inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in onderwijs en onderzoek voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Ten slotte is evenals in 1993 in december van 1994 in Uitleg een Thermometer vrouw en management gepubliceerd. Ontvangstenartikel 26.01 Overige programma-ontvangsten Op dit artikel komen de ontvangsten, die niet aan e e n onderwijssoort zijn toe te rekenen. Het betreft ontvangsten op het terrein van de internationale betrekkingen, subsidies van het Europees Sociaal Fonds, en ontvangsten van het Ministerie van FinancieÈ n (betreffende op derden te verhalen salariskosten van onderwijzend personeel). Overzicht van de in 1994 gepleegde ontvangstenmutaties (x f 1 000) Omschrijving
1e Suppl mutaties
2e Suppl mutaties
Slotwet mutaties
Totaal mutaties 1994
Technische mutaties Autonome mutaties Beleidsmatige mutaties
± 6 014
± 86 ± 40 000
9 772
± 86 ± 36 242
Totaal
± 6 014
± 40 086
9 772
± 36 328
De mutatie bij de 1e suppletoire begroting betrof de niet gerealiseerde opbrengsten van verhaal door het Bureau Schade (± f 6,0 mln.). De mutatie bij 2e suppletoire was het gevolg van het niet realiseren van subsidies voor onderwijsdoelen van het Europees Sociaal Fonds (± f 40 mln.).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1994±1995, 24 302, nr. 2
132