2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1
16651
Koninklijk Instituut voor de Tropen
Nr.2
NOTA
INHOUDSOPGAVE Blz. 1. 2. 3. 3.1. 3.2. 3.3. 4.
Inleiding — het perspectief Het werkterrein van het K o n i n k l i j k Instituut voor de Tropen (het KIT) De behoefte aan bijstelling van het beleid Plattelandsontwikkeling Kennisoverdracht Overige activiteiten Overblijvende beleidsvragen
Bijlagen: I. Indeling van de activiteiten van het K I T gebaseerd op de projectmatige begroting 1980 II. Programma Plattelandsontwikkeling III. Relatiepatroon doelgroepen van kennisoverdracht en vorming IV. Consultancies 1980 V. Opleidingen VI. Automatisering van informatie-activiteiten VII. Het K I T in cijfers VIII. Consequenties voor het personeelsbeleid
1 3 4 4 5 6 7
8 23 27 28 30 33 33 36
ACTIVITEITEN 1980-1985 1. Inleiding - het perspectief Een nota over de toekomstige werkzaamheden van het KIT, zowel wat betreft de activiteiten in de Derde Wereld als die in Nederland, behoort vergezeld te gaan van een schets van de huidige en toekomstige behoeften aan diensten van instellingen als het KIT, zowel in de landen van de tropen en subtropen als in Nederland. In een dergelijk overzicht zal met name aandacht moeten worden gegeven aan de ontwikkelingen op de terreinen, waarop het KIT zijn expertise heeft opgebouwd.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
1.1. Het World Development Report 1980 van de Wereldbank vermeldt onder meer de volgende schattingen van de groei van het bruto binnenlands produkt per hoofd van de bevolking tussen 1980 en 2000. BBP per hoofd 1 9 8 0 - 2 0 0 0 (1977 dollars) 1980 Landengroep
2000 Lage
Hoge
schatting
schatting
lage inkomens olie importerend
168
215
261
1275 753
2009 1360
2423 1475
615
955
1139
middelmatige inkomens olie importerend olie exporterend alle ontwikkelingslanden
De verwachtingen zijn met name voor de olie-importerende lage-inkomenslanden verre van rooskleurig. De achterstand ten opzichte van andere landengroepen, die nu al zeer groot is, zal vermoedelijk nog groter worden. Het betreft hier landen waar de helft van de bevolking van de ontwikkelingslanden zich bevindt: meer dan een miljard mensen, vooral in Azië en Afrika ten zuiden van de Sahara. Lage gemiddelde inkomens en de zeer geringe groei daarvan geven geen afdoende beeld van de situatie in deze delen van de wereld. Het eerdergenoemde rapport schat, dat in 1980 ongeveer 800 miljoen mensen in omstandigheden van absulute armoede verkeren en dat in de komende decennia, zelfs onder gunstige voorwaarden, dit aantal nauwelijks zal verminderen. Uiteraard zijn economische groei en gemiddeld hoofdelijk inkomen niet de enige criteria van beoordeling, ook andere factoren met name sociale spelen een rol. Het rapport onderstreept echter, dat voor verbetering van de sociale situatie economische groei niet gemist kan worden. Er is de laatste 20 a 30 jaren in sociaal opzicht wel vooruitgang geboekt, ook naar criteria zoals levensverwachting in jaren bij geboorte en analfabetisme, maar voor een verdere sociale ontwikkeling is het dringend noodzakelijk ook het proces van economische ontwikkeling zoveel mogelijk te versnellen. Omdat men hiervan niet te hoge verwachtingen mag hebben, is de algemene conclusie dan ook - dat menselijke armoede (ondervoeding en honger) waarschijnlijk op de huidige schaal zal blijven bestaan, met een sterke concentratie op het platteland; - dat extra aandacht nodig is voor mogelijke verbeteringen op het platteland; - dat landen en regio's met ernstige armoedeproblemen als aandachtsveld prioriteit dienen te hebben. De economische ontwikkeling, zoals die zich in de laatste decennia heeft voorgedaan, heeft onmiskenbaar vooruitgang gebracht, zij het niet overal in gelijke mate. Daarnaast zijn er evenwel voorbeelden bekend van achteruitgang - in sociaal opzicht - , maar ook wat betreft het milieu. Op iets langere termijn zal men dan ook meer dan tot nu toe aan vraagstukken van milieu niet kunnen voorbijgaan, bedreigd als dit mede wordt door de steeds moeilijker energievoorziening. Uit het voorgaande vloeit voort: - de noodzaak tot verbetering van levensomstandigheden (verhoging van de voedselproduktie, verbreding van de mogelijkheden van watervoorziening, verbetering van de gezondheidstoestand);
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
6
- de noodzaak i n k o m e n s (en dus ook produktie en afzet) te v e r h o g e n o m het b o v e n g e n o e m d e doel betaalbaar te m a k e n ; - de noodzaak de w e r k g e l e g e n h e i d te v e r g r o t e n (produktie, werk) voor de gehele b e v o l k i n g , maar in het bijzonder v o o r de l a g e - i n k o m e n s g r o e p e n ; - de noodzaak, o n t w i k k e l i n g te b e v o r d e r e n , z o d a n i g , dat een verantw o o r d beheer van bestaande eco-systemen w o r d t g e w a a r b o r g d en uitputt i n g van noodzakelijke reserves zoveel mogelijk w o r d t v o o r k o m e n . O m de continuïteit van de vereiste o n t w i k k e l i n g e n te bevorderen zullen deze dienen te w o r d e n ingepast in het eigen c u l t u u r p a t r o o n en sociaal m o del van de betrokken regio's, w a a r b i j research en t e c h n o l o g i e een aan die o m s t a n d i g h e d e n aangepaste rol dienen te spelen. 1.2. In het eerste en t w e e d e d e c e n n i u m van o n t w i k k e l i n g s s a m e n w e r k i n g is internationaal veel aandacht besteed aan de v o o r l i c h t i n g over vraagstukken in de o n t w i k k e l i n g s l a n d e n . Ook in Nederland is aan dat aspect r u i m e aandacht besteed en niet zonder succes. In het derde o n t w i k k e l i n g s d e c e n n i u m zal deze taak nog aan gewicht w i n n e n tegen de a c h t e r g r o n d van de gang van zaken in de westerse w e r e l d . 1.3. Daarnaast is er de problematiek van i n w o n e r s in Nederland, afkorrv stig uit o n t w i k k e l i n g s l a n d e n . Honderdduizenden hebben zich tijdelijk of perm a n e n t in Nederland gevestigd. Daarbij treden tal van p r o b l e m e n o p , onder andere op medisch gebied (importziekten) en bij het o n d e r w i j s , maar ook meer in het algemeen als gevolg v a n culturele verschillen. Kennis van de situatie (sociaal, cultureel, medisch) in het land van herkomst is nodig o m deze p r o b l e m e n te kunnen d o o r g r o n d e n en bijdragen te kunnen geven bij het zoeken naar aanvaardbare o p l o s s i n g e n . 1.4. Uit het v o o r g a a n d e blijkt, dat binnen het traditionele aandachtsveld van het instituut 1 de p r o b l e m e n steeds k l e m m e n d e r w o r d e n , en beter w o r d e n o n d e r k e n d naarmate m e e r kennis w o r d t o p g e d a a n . Het armoedevraagstuk w o r d t centraal gesteld in het denken en handelen ten aanzien van ontw i k k e l i n g van de arme landen en het instituut kiest b e w u s t v o o r gerichtheid van eigen activiteiten op dat centrale vraagstuk. Het instituut maakt die keuze met i n a c h t n e m i n g van de beperkingen, die noodzakelijk g e l d e n , zowel v a n w e g e de grenzen aan het eigen kennisreservoir en aan de mogelijkhed e n , die kennis uit te breiden, als v a n w e g e grenzen aan beschikbare financiele m i d d e l e n . Het effect van deze inzet zal, w a a r mogelijk, w o r d e n versterkt door een benadering die beschikbare kennis over een breed terrein integreert, in overe e n s t e m m i n g met de dimensies die het a r m o e d e p r o b l e e m kenmerken. In de v o l g e n d e bladzijden w o r d t aangegeven o p welke wijze het instituut aan deze benadering concrete i n h o u d w i l geven. 2. Het werkterrein van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (het KIT)
' In de statuten geformuleerd als: «Het verzamelen van wetenschappelijke kennis omtrent tropische en subtropische landen», en «het uitdragen en ter beschikking stellen van deze kennis».
Het werkterrein van het KIT heeft zich in de 70 jaren van zijn bestaan voortd u r e n d aangepast aan zich wijzigende o m s t a n d i g h e d e n . Voorbijgaande aan deze historie, geven w i j een korte schets van de huidige situatie. Het werk richt zich op p r o b l e m e n van o n t w i k k e l i n g s l a n d e n en w o r d t uitgev o e r d in een groot aantal van deze landen (met een zekere mate van concentratie op Aziatische en Afrikaanse landen), maar ook ten dele in Nederland. Een gedetailleerd overzicht van alle activiteiten w o r d t g e g e v e n in bijlage I. Aandacht w o r d t vooral gegeven aan p r o b l e m e n van de l a n d b o u w b e v o l king of plattelandsbevolking. De vakgebieden daarbij zijn: - medische zorg, ziekten, v o e d i n g , tropische h y g i ë n e ; - l a n d b o u w (een- en meerjarige gewassen, b o s b o u w , b o d e m k u n d e en agro-technologie); - maatschappelijke en institutionele structuren (analyse v a n maatschappelijke structuren in v e r a n d e r i n g , d o o r sociaal en a n t r o p o l o g i s c h veldonderzoek, en onderzoek naar de w e r k i n g van instituties, zoals o p het gebied van coöperaties en krediet).
T w e e d e Kamer, zitting 1980-1981, 1 6 6 5 1 , nrs. 1-2
7
Naar de aard van het werk kan een onderscheid gemaakt worden in: - vergroting van inzicht (kennis) door onderzoek, ten dele uitgevoerd binnen ontwikkelingslanden, ten dele in Nederland; - toepassing van kennis door 1. het geven van adviezen, het opstellen van plannen, enz.; 2. kennisoverdracht door middel van cursussen, informatieverstrekking via documentatie, via het museum, bij contacten met andere instellingen en door middel van culturele en informatieve programma's. Personeelsleden kunnen belast zijn met slechts een van deze taken, maar veelal zal het werk van een persoon twee, soms zelfs alle drie van deze terreinen bestrijken. 3. De behoefte aan bijstelling van het beleid (van thema's naar centrale prioritaire programma's) In het meerjarenplan 1978-1982 heeft het KIT zich er reeds voor uitgesproken de activiteiten, die wellicht te veel versnipperd waren, meer te richten op twee hoofdaandachtsvelden, te weten: - plattelandsontwikkeling; - landen en regio's en hun onderlinge betrekkingen, inmiddels vervangen door - kennisoverdracht. De bijstelling van het beleid krijgt vorm door in de genoemde hoofdaandachtsvelden te komen tot samenhangende prioritaire programma's met dezelfde titel. Het Programma Plattelandsontwikkeling zal een gevarieerd beroep doen op de (onderzoek)capaciteit van het instituut en op deskundigheid daarbuiten (zie bijlage II). Het Programma Kennisoverdracht beoogt een duidelijker samenhang en richting te geven aan de verscheidene onderwijs-, documentatie-, collectieen voorlichtingsactiviteiten van het instituut. 3.1.
Plattelandsontwikkeling
3.1.1. Inleiding Een in 1979 ingestelde denkgroep adviseerde de aandacht te concentreren op een samenhangend programma, ten einde door een multidisciplinaire benadering het effect van de inspanningen van het instituut te vergroten. Begin 1980 werd de Programmaleiding Plattelandsontwikkeling ingesteld om aan dit programma inhoud te geven. 3.1.2. Opbouw van het Programma Plattelandsontwikkeling Als wijze van werken wordt voorshands de geleidelijke benadering gevolgd, dat wil zeggen dat via verschillende ingangen een langlopend samenwerkingsverband zal ontstaan. Nu reeds kunnen als ingangen worden aangegeven: - het RAWOO-Sahelprogramma in Bovenvolta (gegeven de expertise van het KIT op het gebied van de Sahel); - het voedingsonderzoek in Oost-Java (uitgevoerd door het KIT in samenwerking met de Airlangga Universiteit aldaar); - de voedselstrategieën van de concentratielanden Zambia, Sri Lanka en in Kaapverdië, waarbij het KIT reeds is betrokken; - de Landenbeleidsdocumenten voor de concentratielanden, waarvoor aan het KIT om een bijdrage is gevraagd. In 1981 en 1982 zal verder gestalte worden gegeven aan de ontwikkeling van dit, op de plaats van handeling toegesneden, programma. De inzet van het instituut in het kader van de plattelandsontwikkeling zal zich materialiseren in de vorm van: - uitvoering van (pre-)feasibility studies ten behoeve van streekontwikkelingsprojecten;
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
8
- adviesopdrachten ter ondersteuning van ontwikkelingsprojecten; - toegepast onderzoek op landbouwkundig, sociologisch-antropologisch en epidemiologisch terrein; ook onderzoek en advieswerk op het terrein van gezondheidsdiensten kan worden ingebracht; - begeleiding van projecten, die als gevolg van de voorstudies tot uitvoering komen (monitoring en evaluatie). Terwijl het karakter van de in uitvoering zijnde of te nemen projecten heel duidelijk operationeel is, dient er tevens een thematisch aspect aan te worden gehecht in die zin, dat de opgedane ervaring ook dienstbaar kan worden gemaakt aan soortgelijke, nog op te zetten projecten in andere ontwikkelingslanden, zo daarnaar zou worden gevraagd. Dat het instituut beoogt deze nieuwe benadering te maken tot een der grondslagen van het beleid, moge hieruit blijken, dat - het samenhangend Programma Plattelandsontwikkeling is ingesteld; - in 1980 48 manmaanden van de wetenschappelijke staf uit de afdelingen AO, SWO en TH in de voorbereiding van het programma zijn geïnvesteerd; - voor de medewerkers gedurende een week een «in-service training» over dit onderwerp werd georganiseerd, waarvan het programma volledig door KIT-medewerkers werd verzorgd; - binnen dit kader de studies voor de voedselstrategieën in Zambia, SriLanka en Kaapverdië worden uitgevoerd; - men bereid is, zo dit gewenst wordt, uitvoering te geven aan het voornemen zowel in Indonesië als in de Sahel de daar bestaande KIT-activiteit uit te bouwen tot bijdragen aan een programma Plattelandsontwikkeling, zoals aangegeven in bijlage II. Een belangrijke stimulans om dit voornemen tot uitvoering te brengen en daaraan inhoud te geven werd verkregen door de door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking geuite wens de activiteiten, meer dan in het verleden, af te stemmen op het regeringsbeleid, ten einde aan de daaruitvoortvloeiende programma's een zo groot mogelijke bijdrage te kunnen leveren. 3.2.
Kennisoverdracht
(Landen en regio's en hun onderlinge betrekkingen) In het algemeen bestaat de indruk, dat de activiteiten op het gebied van kennisoverdracht waardering ondervinden. Deze activiteiten zijn naar aard zeer verschillend (museum, bibliotheek, documentatiewerk, cursussen en andere vormen van opleiding, culturele en informatieve programma's), en bovendien gericht op een verscheidenheid van doelgroepen, mensen die door het werk bereikt worden of kunnen worden. Voorshands wordt ervan uitgegaan, dat het beleid, tot nu toe gevoerd althans op een aantal van de in bijlage III genoemde gebieden, ten principale niet behoeft te worden gewijzigd. Wel mag worden verwacht dat door een betere afstemming van de activiteiten onderling het effect en het rendement kunnen worden verhoogd. Bovendien zal een aantal activiteiten kritisch worden bezien op hun relevantie. Bij verbetering van de onderlinge afstemming dient rekening te worden gehouden met enige belangrijke aspecten. Ten eerste is daar de veelheid van doelgroepen met de bijbehorende vragen en behoeften. Een marktonderzoek naar de verschillende doelgroepen, dan wel gebruikersgroepen van de diverse KIT-activiteiten is reeds dit jaar aangevangen en zal tot conclusies kunnen leiden in de eerste helft van dit jaar. Op basis van deze gegevens zal een herwaardering kunnen worden gemaakt van de relevantie van de diverse doelgroepen en hun behoeften en verwachtingen ten aanzien van het KIT, tegen het licht van de doelstellingen en mogelijkheden van het instituut en van het regeringsbeleid.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
9
Dezerzijds wordt er voorshands van uitgegaan, dat een zekere beperking van het aantal doelgroepen voor de eenheid en duidelijkheid van het beleid, alsmede voor een efficiëntere werkwijze van (onderdelen van) het instituut bevorderlijk zal zijn. Bij de onderlinge afstemming wordt vooral aandacht geschonken aan de overdracht van informatie, die in de vorm van literatuur, voorwerpen (museumcollecties, schoolverzamelingen) en audio-visueel materiaal in het instituut ligt opgetast. Een deel van deze «informatiedragers» wordt ontsloten door middel van de diverse documentatie-activiteiten van het KIT en aldus bewerkt aan de gebruikers aangeboden. In het tijdperk van de informatie-overvloed enerzijds en van de groeiende informatiebehoefte anderzijds, is het onvermijdelijk, dat deze vorm van overdracht gerichter en met de modernste hulpmiddelen wordt aangepakt. Automatisering en invoeging van diverse KIT-data-bestanden in internationale verbanden vormt daarvan een essentieel onderdeel. Aan de voorbereiding van dit belangrijke project wordt reeds gewerkt door een interne werkgroep, waarbij gebruik zal worden gemaakt van de deskundigheid op het gebied van informatieverwerking van onder meer de TH Delft. Echter, de vraag rijst of niet met automatisering ook enige voorzichtigheid moet worden betracht. Naast voordelen zijn er ontegenzeggelijk nadelen, zoals de hogere eisen, die aan het met data-bewerking belaste personeel moeten worden gesteld en de noodzaak steeds deskundige krachten ter beschikking te hebben voor het begeleiden van gebruikers. De bovengenoemde werkgroep dient de consequenties van automatisering, zowel op personeel als op financieel gebied, dan ook terdege te onderzoeken. Voordat het hierboven beschrevene in al zijn finesses op tafel zal liggen, zal nog geruime tijd verlopen. Gerekend moet worden met een doorlooptijd van 1V2 a 2 jaar. Daarbij wordt vooral gedacht aan het automatiseringsproces, dat bij de literatuurcollecties en de documentatietaken noodzakelijk wordt geacht. Over sub-programma's als de KIT-bijdragen aan voorbereidingsonderwijs en aan het internationaal onderwijs is op aanzienlijk kortere termijn uitsluitsel te verwachten. Wat betreft de presentatie, verzorgd door het Tropenmuseum en het Bureau Culturele en Informatieve Programma's, is een verandering in de formule thans niet voorzien. De culturele en informatieve programma's worden gepresenteerd in de vorm van films, discussies, radio- en TV-uitzendingen, theaterprodukties e.d. en richten zich vooral op de relaties tussen westerse en niet-westerse culturen, de sociale en politieke aspecten daarvan en de interpretatie van het begrip ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking. Ten aanzien van de kennisoverdracht naar de Derde Wereld in de vorm van bij voorbeeld adviesopdrachten, moge worden verwezen naar het Programma Plattelandsontwikkeling (punt 3.3 en bijlage II). Een overzicht van de in 1980 vervulde consultancies wordt gegeven in bijlage IV. Een toelichting op de opleidingsactiviteiten van het instituut en de toekomstverwachtingen daarvan wordt gegeven in bijlage V. Samenvattend kan worden gesteld, dat het inhoudelijk beleid ten aanzien van de kennisoverdracht eventueel zal moeten worden bijgesteld in verband met de gewenste gerichtheid van de activiteiten en wellicht beperking van de doelgroepen. Daarbij moet ook de ontwikkelingsrelevantie van deze activiteiten in acht worden genomen. Voor- en nadelen van automatisering van informatiebestanden dienen zorgvuldig te worden afgewogen. 3.3. Overige activiteiten Bezien moet worden in hoeverre mankracht van het instituut zal moeten worden ingezet voor het voortzetten van activiteiten, die niet kunnen worden ingevoegd in een van de hiervoor aangeduide programma's. Dit moet
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
10
dan echter gezien worden in het licht van de noodzaak voor het KIT om te blijven functioneren als centrum van ontwikkelingsdeskundigheid en als antwoord op de vraag naar voortzetting van een dienstverlening binnen de Nederlandse samenleving, die is gebaseerd op de binnen het KIT aanwezige kennis, waaraan elders niet kan worden voldaan. 2 Daarnaast blijft het wenselijk slagvaardig te kunnen reageren op ad hoeopdrachten van belangrijke opdrachtgevers. 4. Overblijvende beleidsvragen 4.1. In de vorige paragrafen is een aantal aspecten van de voorgenomen beleidsombuiging van het Koninklijk Instituut voor de Tropen aangeroerd. De eerste stappen tot verwezenlijking daarvan zijn reeds gezet. Enkele onderdelen zijn reeds operationeel. Toch, hoewel in belangrijke mate keuzen zijn gemaakt en prioriteiten zijn gesteld, zullen bij de uitwerking daarvan nog problemen opdoemen, die om beleidsuitspraken vragen. Opdat duidelijk wordt dat de gehele ombuigingsoperatie nog aan het begin staat, volgt nieronder nog een opsomming van de belangrijkste probleemgebieden. 4.2. Ten eerste is er een aantal activiteiten, die het KIT tot zijn taken rekent, maar die in doelstelling of werkwijze weinig of geen verband houden met de gekozen prioriteiten van het instituut. In het kader van de thans ondernomen doorlichting van alle KIT-activiteiten zal ook van elk van deze taken worden nagegaan of en op welke wijze zij binnen het KIT kunnen worden gecontinueerd. Daarbij spelen overwegingen van inhoudelijke beleid en van sociaal beleid een gelijke rol. Qua beleidsinhoud zal daarbij ook met Nederlandse instellingen moeten worden overlegd, die zich met soortgelijke activiteiten bezighouden. 4.3. Een ander probleem is gelegen in de financiële positie van het KIT. De uitgaven van het instituut worden op twee manieren gedekt. Enerzijds is er de basissubsidie; anderzijds de verzamelpost van diverse eigen inkomsten van het KIT. Subsidie en eigen inkomsten maakten in 1980 respectievelijk ca. 80 en 20% uit van de totale begroting van inkomsten en uitgaven. Ten einde duidelijkheid te verkrijgen omtrent de prioriteiten in de vraag naar de verschillende «produkten» van het KIT en daardoor de eigen inkomsten wellicht te kunnen vergroten, dient marktverkenning als een continue taak te worden ingebouwd in de centrale taken. 4.4. Ten einde het overeengekomen beleid ook in de praktijk te kunnen volgen en bij te sturen lijkt het nodig over te gaan tot de instelling van een permanente liaisonfunctie. Vanuit het KIT zou deze functie kunnen worden vervuld door de voorzitter van het directorium, waar nodig bijgestaan door anderen. In het bestuur is gesuggereerd deze functie vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken te doen vervullen door de nieuw opgerichte sectoreenheid, voor zover het gaat om wederzijds op de hoogte blijven van de respectieve plannen en mogelijkheden.
2
In dit verband zou bij voorbeeld kunnen worden gedacht aan het consultatiebureau voor tropische ziekten en de vaccinatie-activiteiten, alsmede de programma's importziekten in Nederland en gastarbeid in Nederland.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
11
Bijlage I
Indeling van de activiteiten van het KIT gebaseerd op de projectmatige beg rot ing 1980 1. In 1979 presenteerde het KIT, naast de op traditionele wijze opgestelde begroting 1980, ook een «Concept Projectmatige begroting 1980». Hierin is een eerste aanzet gegeven om ook via de begroting een duidelijker inzicht te verschaffen in de programmatische en projectmatige activiteiten van het KIT, met name waar het betreft de aspecten van tijdbesteding en oorsprong van de voorgenomen bestedingen (i.c. uit de algemene subsidie of uit extra inkomsten). 2. De volgende tabellen zijn geheel gebaseerd op deze (concept)-projectmatige begroting. Omdat het hier gaat om een eerste proeve van een nieuwe begrotingsopstelling is een en ander voor verbetering vatbaar. In dit overzicht zijn niet opgenomen de Algemene Kosten (Huisvesting, Algemene Leiding, Personeelszaken, Financiën, enz.). De kosten van deze onderdelen kunnen naar rato worden omgeslagen over de primaire activiteiten. 3. De eerste twee kolommen geven de naam van het project of de programmatisch samenhangende activiteit, alsmede een verwijzing naar de summiere beschrijving in de (concept)-projectmatige begroting 1980. 4. De kolom «Interne dragers» geeft aan in welk onderdeel of welke onderdelen van het instituut het werk wordt verricht. 5. Inde vierde kolom wordt weergegeven dat er sprake is van samenwerking met andere instellingen, in Nederland of in een ontwikkelingsland, waar het project wordt uitgevoerd. Ook staat in deze kolom, in voorkomende gevallen, de opdrachtgever genoemd. Bezien in samenhang met de kolom «externe financiering» blijkt waar sprake is van betalende opdrachtgevers dan wel betalende afnemers. 6. Kolom 5,6 en 9 geven respectievelijk door KIT-medewerkers bestede manuren, de materiële uitgaven en de totale uitgavenpost per activiteit. Daartegenover staat in vele gevallen een inkomenspost in kolom 11. 7. De kolommen 7,8 en 10 beogen een beeld te geven van de mate waarin een bepaalde bezigheid, vanuit het KIT ondernomen, mankracht en middelen van derden mobiliseert. Bij de meeste programma's en projecten kon dit echter nog niet ingevuld worden, daar gegevens hierover moeilijk te verkrijgen zijn. Gehoopt wordt, dat in een later stadium hierin meer inzicht kan worden verworven. 8. De laatste kolommen spreken voor zich.
Tweede Kamerzitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
12
1
2
3
4
5
6
7
8
9
No.
Projectbenaming
Pag. projectmatige begroting
Interne dragers
Externe samenwerking resp. opdracht" gever(s)
Manuren intern
Materiële kosten intern
Manuren extern
Materiële kosten extern
Totaal kosten intern
1
Citarum-project
d. geel 9 wit 3 2.1.2 I. geel 2: 1/13
SPES
Lembaga Ekologi; Pajajaran Univ. Bogor Indonesia
2 163
98 000
?
?
244 000
2
3
SWO AO TH
Voedingsonderzoek Oost-Java
d. geel 10 w i t 2 1.2 groen 31 3/3 geel 3: 1/22
SPES TH AO SWO
Univ. Airlangga Surabaya
8 537
58 000
?
?
454 000
DRSPR-project
d. geel 12 wit 3 2.1.1
SPES SWO
Inst. Econ. Rurale, 3 905 Bamako, Mali BZ/OS
—
7
?
249 000
3 073
10 000
?
?
103 000
125
5 000
?
?
12 000
42
10 000
?
?
12 000
?
?
105 000
65 000
?
?
2 400
50 000
?
?
185 000
1704
32 000 ± 3400
?
8 4 000
Mali-Sud 4
Sahel-Documentatie Sahel Reader + overig proj. voorbereiding
d. geel 12 wit 8 5.1.4
SPES SWO (KIT) AO
Institut du Sahel
5
Soc. Gez. Tunesië
d. geel 14
SPES SWO
MKT-project LeKef Tunesië
6
Shifting Cultivation
d. geel 16
SPES AO
Universiteiten + onderzoekinstellingen ZO-Azië
7
AT-projecten Boven-Volta en Kenya
d. geel 18 d. geel 20 wit 6 4.1.1
SPES SWO
8
Ontw. oliepers
d. geel 22 groen 7 1/0 A T
SPES AO
9
Plattelandsontwikkeling
d. geel 26
SPES
Arsip Nasional
d. geel 46
CBF
10
BZ/OS Nat. Council Science + Technology Kenya/TOOL Tanzania (via/COO) Las Gaviotas, Colombia BZ/OS IFAD? CRM Nationaal Archief Indonesia
1635
42+
-
67 000+
1
10
11
12
13
14
15
No.
Projectbenaming
Totaal kosten
Inkomsten KIT
Land/plaats van uitvoering
Externe financiering
Operationeel van — tot —
Projectbenaming
1
Citarum-project
1978-1982
Citarum-project
2
Voedingsonderzoek Oost-Java
3
DRSPR-project Mali-Sud
—
Indonesia/ West-Java
Indonesia/ Oost-Java
vanaf 1981 voorgesteld door BZ/OS
1975-1984
Voedingsonderzoek Oost-Java
Zuid-Mali Sikasso/ Fonsebougou
-
1977-1983
DRSPR-project Mali-Sud
Amsterdam
1977—onbep.
Sahel-Documentatie Sahel Reader + overige proj. voorbereiding
Soc. Gez. Tunesië
Tunesië/ Amsterdam
1977-1980
Soc. Gez. Tunesië
6
Shifting Cultivation
Sri Lanka Thailand Malaysia Philippijnen Amsterdam
1979
Shifting Cultivation
7
AT-projecten Boven-Volta en Kenya
Kenya, Boven V o l t a / Nederland
1980—198 2 + verlenging
AT-proj ecten Boven-Volta en Kenya
8
Ontw. oliepers
Amsterdam + in Colombia + Tanzania
1976-onbep.
O n t w . oliepers
9
Plattelandsontwikkeling
?
Sahel-Documentatie Sahel Reader + overige proj. voorbereiding
10
Arsip Nasional
—
?
—
93 000
93 000
BZ/OS
t.z.t. geheel BZ/OS
Voorbereiding in Nederland
t.z.t. BZ/OS
1981-onbep.
Plattelandsontwikkeling
Amsterdam/ Djakarta
CRM
19.
Arsip Nasional
No.
9
10
No.
Projectbenaming
Pag. project" matige begroting
Interne dragers
Externe samenwerking resp. opdracht-
Manuren intern
Materiële kosten intern
Manuren extern
Materiële kosten extern
Totaal kosten intern
gever(s) 11
Microfiche-proj.
d. geel 49
CB
BZ/OS
12
Opleidingen-CBO (Acculturatie) (Talen) (Informatie)
d. geel 52/53
CBO + KIT-medew.
13
Onderwijs SWO
wit 9
3 680
66 000
?
184 000
BZ/OS, bedrijven, particulieren, EOF
28 728
1 164 000
?
2 392 000
swo
Ned. Universiteiten
2 817
CBO
156 000
14
AO int. cursussen
15, 17, 19 groen 2 / 1 , 2/0020 2/0030
AO
diverse cursussen IO/Nuffic
5 119
19 000
15
Int. Course in Health Dev.
L g e e l 12 2/0101
TH
Nuffic Prins Leopold Instituut voor Trop. Geneeskunde, Antwerpen
4 967
118 000
300
339 000
16
Nationale Tropencursus voor Artsen
1. geel 12 2/0102
TH
BZ/OS
3 209
205 000
150
337 000
17
Verpleegk. cursussen
L g e e l 13 2/0103
TH
SNV
863
25 000
90
61 000
18
UNAPDI-cursus Health Dev. + Planning
1. geel 13 2/0104
TH
ESCAP/UNAPDI BZ/OS
789
1 000
19
Onderzoek + Voorlichting T B + Lepra
wit 1 1.1.2
SWO, TH
NSL
514
34 000
20
Onderzoek primary health care delivery Bangla Desh + India
wit 1 1.1.3 1.1.4
SWO
NIPG
970
73 000
21
Vrouwen-besnijdenis Soedan
wit 2 1.3.1
SWO
Universiteit Khartoum
74
5 000
22
Tana Toraja
wit 2 1.2.2
SWO, T H
Ujung pandang Univ.
?
7 000
?
?
?
239 000
4 4 000
7 000
No.
1
10
11
12
13
14
15
Projectbenaming
Totaal kosten
Inkomsten KIT
Land/plaats van uitvoering
Externe financiering
Operationeel van — tot -
Projectbenaming
Amsterdam/ Indonesia
BZ/OS
19. . -
Microf iche-proj.
11
No.
11
Microf iche-proj.
12
Opleidingen-CBO (Acculturatie) (Talen) (Informatie)
1 967 000
Amsterdam
BZ/OS (1 665 0 0 0 EOF (32 000) part. (270 000)
onbepaald
Opleidingen-CBS
12
13
Onderwijs SWO
(begrepen in 12)
Nederland
BZ/OS e.a.
onbepaald
Onderwijs-SWO
13
14
AO int. cursussen
10 000
Nederland
Nuffic
onbepaald
AO int. cursussen
14
15
Int. Course in Health Dev.
190 000
Nederland
door Nuffic/ BZ/OS
onbepaald
Int. Course in Health Dev.
15
212 000
212 000
16
Nationale Tropencursus voor Artsen
?
377 000
Nederland
door BZ/OS
onbepaald
Nationale Tropencursus voor Artsen
16
17
Verpleegk. cursussen
?
49 000
Nederland
door SNV
onbepaald
Verpleegk. cursussen
17
18
UNAPDI-cursus Health Dev. + Planning
44 000
Thailand Bangkok
door BZ/OS
1979-1982
UNAPDI-cursus Health Dev. + Planning
18
19
Onderzoek + Voorlichting T B + Lepra
Nederland, Kenya, Tanz., Botswana
—
1976-1980
Onderzoek + Voorlichting T B + Lepra
19
20
Onderzoek primary health care delivery Bangla Desh India
Bangla Desh/ India
—
1979-?
Onderzoek primary health care delivery Bangla Desh + India
20
21
Vrouwen-besnijdenis Soedan
Nederland
1980
Vrouwen-besnijdenis Soedan
21
22
Tana Toraja
Indonesië Sulawesi
1980-?
Tana Toraja
22
—
8 No.
Projectbenaming
Pag. projectmatige begroting
Interne dragers
Externe samenwerking resp. opdrachtgever (s)
Manuren intern
Materiële kosten intern
23
Ivoorkust integr. landbouw/veeteelt
wit 3A 2.1.4
SWO/SPES
Conseil de I'Entente BZ/OS
1 356
-
24
Coöperaties onderzoek
wit 4, 5 2.2.1 2.2.3 2.2.4
SWO
International Cooperatives Alliance
3 741
63 000
25
Handboek Coöp. + Krediet
wit 4 2.2.2
SWO
-
300
1 000
-
29 000
26
Rijstbouw Lombok
wit 3 2.1.3
SWO
-
588
1 000
-
39 000
27
Zambia regional pi.
wit 5 3.1.1
SWO
-
1 530
3 000
-
92 000
28
Urbanisatie studies
wit 6 3.1.2 3.1.3
SWO
Found. Settlem. Studies An ka ra
3 380
48 000
29
Sedentarisatie Peulh B. Volta
wit 7 4.1.2
SWO
-
294
1 000
-
19 000
30
Voorlichting platteland Tunesië
wit 7 5.1.2
SWO
-
880
15 000
-
85 000
31
Gewasprod. + "bescherming
groen 3 1/0-00100020-0030 GPB
AO
ettelijke partners
6 350
117 000
?
391 000
32
Bodemkunde en agrochemie
groen 5 1/0-BO
AO
ettelijke
17 039
76 000
?
833 000
33
Agrotechnologie
groen 7 1/0 A T
AO
ettelijke
6 230
51 000
?
318 000
34
Ho ut-studies
groen 9 1/0
AO
-
674
14 000
-
44 000
35
Entom. onderz. sorghum + millet
groen 11 1/0 PR
AO
-
3 384
6 000
-
132 000
Manuren extern
Materiële kosten extern
Totaal kosten intern
?
90 000
?
317 000
?
266 000
10
11
12
13
14
15
Totaal kosten extern
Inkomsten KIT
Land/plaats van uitvoering
Externe financiering
Operationeel van — tot —
Projectbenaming
No.
1978-?
Ivoorkust integr. landbouw/veeteelt
23
Sri Lanka, Thailand, Costa Rica, Peru
1978-1982
Coöperaties onderzoek
24
No.
Projectbenaming
23
Ivoorkust integr. landbouw/veeteelt
24
Coöperaties onderzoek
25
Handboek Coöp. + Krediet
Nederland
1980-1981
Handboek Coöp. + Krediet
25
26
Rijstbouw Lombok
Indonesia, Lombok
1979-1980
Rijstbouw Lombok
26
27
Zambia regional p i .
Nederland/ Zambia
1976-1982
Zambia regional p i .
27
28
Urbanisatie studies
Nederland/ Turkije Egypte
1979-?
Urbanisatie studies
28
29
Sedentarisatie Peulh B. Volta
Boven-Volta
1978-?
Sedentarisatie Peulh B. Volta
29
30
Voorlichting platteland Tunesië
Tunesië
1976-?
Voorlichting platteland Tunesië
30
31
Gewasprod. + •bescherming
—
Nederland/ Nepal/lndonesia/ en elders
onbepaald
Gewasprod. + •bescherming
31
32
Bodemkunde en agrochemie
—
ettelijke
onbepaald
Bodemkunde en agrochemie
32
33
Agrotechnologie
ettelijke
onbepaald
Agrotechnologie
33
34
Hout-studies
Nederland
onbepaald
Hout-studies
34
Entom. onderz. sorghum + millet
35
35
Entom. onderz. sorghum + millet
Ivoorkust Karnogo
?
—
—
Nederland
BZ/OS
8 No.
Projectbenaming
Pag. projectmatige begrot ing
Interne dragers
Externe samenwerking resp. opdrachtgever(s)
Manuren intern
Materiële kosten intern
Manuren extern
Materiële kosten extern
Totaal kosten intern
36
Beschikb. st. deskundigen
groen 21 3/0 POS 1. geel 10 3/1501
KIT
diverse opdracht" 14 874 gevers
37
Bijdragen aan MCN/IPM
1. geel 3 1. geel 17 1/01, 1,21
TH
MCN
9 190
95 000
?
490 000
38
Div. onderz. gezondheidszorg
L g e e l 1,2 1/12
TH
MOH/Kenya WHO/NSL RIV/WHO
7 853
47 000
?
388 000
39
Merophthalmie preventie
1. geel 4 1/23
TH
Univ. Medan/ Univ. v. Amsterdam
636
2 000
?
26 000
40
Mijnworm-onderzoek
1 . geel 6 1/42
TH
Univ. v. Amsterdam
5 738
46 000
41
Filariasis
1. geel III, 7 1/44
TH
Univ. v. Amsterdam
2 063
5 000
42
Leptospirosis
1. geel 9 1/51
TH
WHO/R IV
15271
82 000
?
660 000
43
Div. lepra-onderzoeken
1. geel, 9, 10 3/5101, 1/52
TH
WHO NSL Erasmusuniversiteit
21 687
161 000
?
959 000
44
Gele koorts en Dengue virus
1. geel 11 1/53
TH
7 065
34 000
305 000
45
Ontw. E LISA-testen
1. geel 11 1/54
TH
WHO
2 557
6 000
101 000
46
M E D D I A , o n t w . vis. leermiddelen
1. geel 14 2/03
TH
WHO, BZ/OS
5 500
1 000
47
Projecten uitvoering, advisering, begeleiding
1. geel 16-18 3/1
TH
diverse
9 179
15 000
48
Poliklinieken Kenya
1. geel 19 3/2
TH
MOH Kenya
1 870
42 000
868 000
1914
25 000
211 000 82 000
?
167 000 409 000
?
132 000
No.
Projectbenaming
10
11
12
13
14
15
Totaal kosten extern
Inkomsten KIT
Land/plaats van uitvoering
Externe financiering
Operationeel van — tot —
Projectbenaming
No.
780 000
overal
door opdracht" gevers
onbepaald
Beschikb. st. deskundigen
36
50 000
Kenya
door MCN
1964-1988
Bijdragen aan MCN/IMP
37
123 000
Kenya/NL/ Egypte
MCN/WHO/ RIV
merendeels tot 1981; één project tot 1990
Div. onderz. gezondheidszorg
38
—
Indonesia/ Su mate ra
1975-1980
Xerophtalmie preventie
39
_
Amsterdam
1968-1981
Mijnwormonderzoek
40
—
Amsterdam
1980-?
Filariasis
41
36
Beschikb. st. deskundigen
37
Bijdragen aan MCN/IPM
38
Div. onderz. gezondheidszorg
39
Xerophthalmie
40
Mijnworm-onderzoek
41
Filariasis
42
Leptospirosis
?
19 000
Amsterdam
RIV
1974-1982
Leptospirosis
42
43
Div. lepra-onderzoeken
?
117 000
Amsterdam
WHO/NSL
1977-1982
Div. lepra-onderzoeken
43
44
Gele koorts en Dengue virus
—
Amsterdam
1979-1982
Gele koorts en Dengue virus
44
45
Ontw. ELISA-testen
74 000
74 000
Amsterdam
WHO
1980-1981
Ontw. ELISA-testen
45
46
M E D D I A , ontw. vis. leermiddelen
138 000
138 000
Amsterdam
BZ/OS
1977-1982
MEDDIA
46
47
Projecten uitvoering, advisering, begeleiding
218 000
237 000
Amsterdam evt. in de div. projecten
diverse
onbepaald
Projecten uitvoering, advisering en begeleiding
47
48
Poliklinieken Kenya
41 000
41 000
Kenya
MOH Kenya
1978-1981
Poliklinieken Kenya
48
408 000
134 000
—
—
Univ. v. A'dam
8 No.
Projectbenaming
Pag. project" matige begroting
Interne dragers
49
Keuringen i.v.m. uitzending
1. geel 20 3/3201 .a
TH
50
Dienstverl. en NSL
1. geel 22 3/5102
TH
51
T.G.M, en andere publ.
1. geel 24 4/0
52
A f d . bibliotheken AO/SWO/TH
53
NEDO
54
Externe samenwerking resp. opdrachtgever (s)
Manuren intern
Materiële kosten intern
Manuren extern
Materiële kosten extern
Totaal kosten intern
535
17 000
39 000
NSL
2 199
1 000
123 000
TH
Stichting TGM/NVTG
3 494
5 000
CB
de kosten, personeel en materieel zijn reeds grotendeels verwerkt in de projectmatige activiteiten der afdelingen
d. geel 49
CB
CievanBijstand-leden
6 856
33 000
Changing Econ. Indonesia
wit 7 5.1.1
SWO
Univ. Indonesia
3 134
7 000
5 100
55
Handboek Virologie
1. geel 15 2/0401
TH
MON
9 000
?
56
Beg. opdr./proj. derden
groen 25 3/002
AO
diverse
57
Abstracts on Trop. Agric.
groen 37 4/0041
A O , CB
58
Comm. + Buil.
AO
59
Lepra Doe.
groen 41 4/00300040-0050 1. geel 22,23 3/5103
60
Centr. Bibl. Totalen
d. geel
130 000
?
203 000
195 000
9 000
23 000
442
20 285
359 000
1 653 000
5 405
63 000
312 000
TH
NSL
3 244
183 000
288 000
alle afd.
vele
73 585
490 000
1 479 000
343 755
4 032 000
6 364
25 000
17 293 000
1
2
3
No.
Projectbenaming
Pag. projectmatige begroting
Interne dragers
49
Keuringen i.v.m. uitzending
50
Dienstverl. aan NSL
51
T.G.M, en andere publ.
52
A f d . bibliotheken AO/SWO/TH
53
NEDO
-
Amsterdam
—
1974—onbep.
NEDO
53
54
Changing Econ. Indonesia
-
Amsterdam
ZWO
1972-198?
Changing Econ. Indonesia
54
55
Handboek Virologie
-
Nederland
?
1980-1981
Handboek Virologie
55
56
Beg. opdr./proj. derden
Nederland en elders
diverse
onbepaald
Beg. o p d r . / p r o j . derden
56
57
Abstracts on T r o p . Agric.
306 000
Nederland
abonnees
onbepaald
Abstracts on T r o p . Agric.
57
58
Comm. + Buil.
30 000
Nederland
kopers abonnees
onbepaald
Comm. + Buil.
58
59
Lepra Doe.
216 000
Nederland
NSL
onbepaald
Lepra Doe.
59
60
Centr. Bibl.
74 000
Nederland
verkopen
onbepaald
Centr. Bibl.
60
Totalen
4
5
6
Manuren extern
8 Materiële kosten extern
Manuren intern
Amsterdam
particulieren onbepaald BZ/OS
Keuringen i.v.m. uitzending
49
—
Amsterdam
—
onbepaald
Dienstverl. aan NSL
50
—
Amsterdam
—
onbepaald
T.G.M, en andere publ. 51
de kosten, personeel en materieel zijn reeds grotendeels verwerkt in de projectmatige activiteiten der afdelingen
26 000
216 000
1 534 000
5 223 000
9
Externe samenwerking resp. opdrachtgever(s)
50 000
Materiële kosten intern
7
Totaal kosten intern
52
8 No. Projectbenaming
Pag. projectmatige begroting
Interne dragers
Externe samenwerking resp. opdrachtgever(s)
Manuren intern
Materiële kosten intern
Manuren extern
Materiële kosten extern
Totaal kosten intern
1
Fotodocum.
d. geel 47,48
CBF/TM
vele
12 240
87 000
356 000
2
Tropen Museum
roze 1-5
TM
vele
100 824
650 000
4 031 000
3
Cult. Evenem.
d . geel 54-56
TM/BCE
vele
12 355
305 000
4
Alg. voorl. 3e wereld-probleem
groen 35 wit 9 1. geel 24, 25
AO SWO TH
o.a. BZ/OS
17 618
18 000
5
Deeln. werkgr. en commissies
L g e e l 16 groen 33
TH AO
vele
AO630 + TH?
6
Landendocu mentatie
groen 39 4/0032-0042
AO
vele
9816
25 000
7
Centr. Bibl. (20%)
d. geel
alle afd.
vele
8 157
122 000
370 000
161 640
1 207 000
6 553 000
Totalen
-
520 000
799 000
32 000
-
445 0 0 0
10
11
12
13
14
15
Totaal kosten extern
Inkomsten KIT
Land/plaats van uitvoering
Externe financiering
Operationeel van — tot —
Projectbenaming
No.
83 000
Nederland
diverse
onbepaald
Fotodocum
1
No.
Projectbenaming
1
Fotodocum.
2
Tropen Museum
330 000
Nederland
diverse
onbepaald
Tropen Museum
2
3
Cult. Evenem.
190 000
Nederland
—
onbepaald
Cult. Evenem.
3
4
Alg. voorl. 3e wereld-probleem
Nederland
—
onbepaald
Alg. voorl. 3e wereld-probleem
4
5
Deeln. werkgr. en commissies
Nederland en elders
—
onbepaald
Deelnemers werkgr. en commissies
115 000
Nederland
abonnees/ verkopen
onbepaald
18 000
Nederland
verkopen
onbepaald
6
Landendocumentatie
7
Centr. Bibl. (20%) Totalen
736 000
Landendocumentatie
Centr. Bibl. (20%)
8 No.
Externe samenwerking resp. opdrachtgever(s)
Manuren intern
Materiële kosten intern
Manuren extern
Materiële kosten extern
Totaal kosten intern
Projectbenaming
Pag. projectmatige begroting
Interne dragers
1
Entom. expert.
groen 23 3/0011
AO
704
2
Sommige lab. opdr. A O
groen 27 3/3.77
AO
9 284
76 000
433 000
172
1 000
11 000
22 000
3
Hepatitisonderzoek
1. geel 5 1/3101
TH
GGD Utrecht
4
Coccidiënonderzoek
1. geel 6 1/41
TH
Universiteit van Amsterdam
3 907
49 000
2 180
5
Anophelesonderzoek
1. geel 7 1/43
TH
Universiteit van Amsterdam
2 445
12 000
3 459
6
Serologisch onderzoek + dienstverlening
1. geel 8,21 1/45,3/4
TH
12 482
48 000
425 000
7
Consultatiebureau tropische ziekten
1. geel 19 3/3101
TH
9 904
34 000
391 000
8
Ned. formeel onderwijs
1. geel 14 2/02 groen 13 2/000
TH AO SWO
10 055
15 000
516 000
9
Vaccinatiebureau
1. geel 2 0 3/3201.6
TH
4 815
149 000
355 000
10
Prod. GK vaccin
1. geel 23 3/5201
TH
7 140
54 000
250 000
11
Kerk + Staat Malta
wit 8 5.13
SWO
358
1 000
29 000
61 226
439 000
Totalen
Universiteiten van Nederland
5 639
178 000
25 000
25 000
83 000
2 693 000
No.
Projectbenaming
1
Entom. expert.
2
Sommige lab.opdr. A O
3
Hepatitisonderzoek
4
Coccidiënonderzoek
5
Anophelesonderzoek
6
10
11
12
13
14
15
Totaal kosten extern
Inkomsten KIT
Land/plaats van uitvoering
Externe financiering
Operationeel van — tot —
Projectbenaming
21 000
Nederland
particulieren
onbepaald
Entom. expert.
1
100 000
Nederland
diverse
onbepaald
Sommige lab. opdr. AO
2
Hepatitisonderzoek
3
No.
?
—
Nederland
1980-1982
127 000
-
Nederland
Universiteit 1967-1982 van Amsterdam
Coccidiënonderzoek
4
169 000
-
Nederland
Universiteit van Amsterdam
Anophelesonderzoek
5
Serologisch onderzoek + dienstverlening
228 000
Nederland
7
Consultatiebureau tropische ziekten
130 000
Nederland
8
Ned. formeel onderwijs
—
Nederland
9
Vaccinatiebureau
447 000
Nederland
169 000
Nederland
10
Prod. GK vaccin
11
Kerk + Staat Malta
Totalen
—
-
Nederland/ Malta 296 000
1 095 000
1976-1982
diverse
onbepaald
Serologisch onderzoek + dienstverlening
6
patiënten
onbepaald
Consultatiebureau tropische ziekten
7
onbepaald
Ned. formeel onderwijs
8
particulieren
onbepaald
Vaccinatiebureau
9
binnen- en buitenlandse afnemers
onbepaald
Prod. GK vaccin
10
Kerk + Staat Malta
11
Bijlage II
Programma Plattelandsontwikkeling (PPO) 1.
Doelstelling
De activiteiten van het instituut, die betrekking hebben op aspecten van de plattelandsontwikkeling, te bundelen in een samenhangend en langlopend programma, ten einde een meer integrale aanpak van het armoedevraagstuk te bevorderen. Wat het onderzoeksaspect betreft, zal speciale aandacht worden gegeven aan de socio-economische verhoudingen, de voeding, voedselproduktie en •verdeling, met inbegrip van de rol van de vrouw daarin en aan de ecologische aspecten en het optimaal gebruik van de natuurlijke hulpbronnen. De technologische aanpak zal worden gericht op het lokale aanpassingsvermogen. De opgedane ervaringen zullen, te zamen met die van anderen, worden verwerkt en ten nutte worden gemaakt van de studie van de algemene ontwikkelingsproblematiek. 2. Motivatie van het programma - Een belangrijke bijdrage te kunnen geven aan de toegepaste wetenschappelijke aanpak van een aantal ontwikkelingsproblemen en aan een duidelijk op het beleid gerichte ontwikkelingskunde. - Mede te werken aan een verbetering van de kwaliteit van de nationale en internationale ontwikkelingshulp. - Een duidelijke definitie en manifestatie van een belangrijk deel van de KIT-activiteiten te bereiken en de functionele relatie te bevorderen tot de buitenwereld, speciaal tot de gebruikers en afnemers van kennis en diensten van het KIT, zulks ter grotere herkenbaarheid van de functie van het instituut, 3. Mogelijke resultaten - De ontwikkeling van een methode van voorbereidende studie als grondslag voor een effectieve ontwikkelingshulp. - De ontwikkeling en toepassing van een praktische methode van «monitoring en evaluatie»-onderzoek. - De inschakeling van het KIT in langdurige multidisciplinaire ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten, waarbij het potentieel van het KIT op dit gebied optimaal ontplooid kan worden. 4. Aantoonbare
resultaten
Het eerste resultaat van de instelling van het Programma Plattelandsontwikkeling is de samenwerking met de Nederlandse overheid bij de voorbereiding en uitvoering van de voedselstrategieën (zie par. 9.1). 5.
Opdrachtgevers
Als voornaamste opdrachtgever binnen het kader van plattelandsontwikkeling staat de programmaleiding de Nederlandse overheid voor ogen. Het KIT verwacht van de Regering belangrijke opdrachten in het kader van de plattelandsontwikkeling te ontvangen. Daarnaast geven de contacten met internationale organisaties zoals FAO, IFAD, Wereldbank, Wereldvoedselraad en de Europese Gemeenschap aanleiding tot de verwachting, dat ook deze als opdrachtgever zullen optreden. Over de mate van participatie van elk der genoemde kan in dit stadium nog geen uitspraak worden gedaan.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
27
6. Prealabele condities 6.1. KIT KIT-medewerkers zijn voor een belangrijk deel wel werkzaam ten dienste van programma's voor de plattelandsontwikkeling in ontwikkelingslanden, doch weinigen doen dit binnen een intern multidisciplinair samenwerkingsverband. De omvang waartoe het programma zich kan ontwikkelen hangt af van enige belangrijke factoren: - De wetenschappelijke specialisatie van de medewerkers De plattelandsontwikkeling is een exercitie, welke vele disciplines kan omvatten, die niet altijd alle binnen het KIT aanwezig zullen zijn, maar waarvan de voornaamste wèl in meerdere of mindere mate in het KIT beschikbaar zijn, te weten: - sociologie; - economie; - landbouw; - medische wetenschap. Het is juist deze multidisciplinaire samenstelling van het KIT, die dit instituut zo geschikt maakt voor het wetenschappelijk onderzoek in het kader van de plattelandsontwikkeling. Niet in het KIT aanwezige disciplines kunnen in samenwerkingsverband met andere instituten of universiteiten door deze instellingen voor het projectter beschikking worden gesteld. Ook het aantrekken van medewerkers in de vorm van een tijdelijk dienstverband is mogelijk. - Het beschikbare aantal medewerkers in iedere discipline Voor een activiteit welke is gericht op plattelandsontwikkeling, is uiteraard de economie - en met name de socio-economie en de ontwikkelingseconomie - een bijzonder belangrijke discipline, die evenwel in het KIT in een naar verhouding slechts klein aantal medewerkers is vertegenwoordigd. Op een totaal van ongeveer 90 wetenschappelijke medewerkers in de drie grote afdelingen en PPO is het aantal economen als volgt: SWO Socio-economen Ontwikkelingseconomen Agro-economen
2
Totaal
2
AO
TH
PPO
Totaal
1
2 1 2
1
5
2 2
-
De landbouweconomen komen pas begin 1981 ter beschikking. De socioeconomen zijn allen in langdurige projecten betrokken en de eerste komt pas begin 1982 volledig ter beschikking van het centrale programma. 6.2. Landenkeuze Met nadruk moet erop gewezen worden, dat een op doelgroepen gericht beleid politieke gevolgen zal kunnen hebben en dat een dergelijke benadering van de ontwikkelingshulp niet in alle landen even welkom zal zijn. Een definitieve keuze kan daarom pas gemaakt worden na overleg tussen het ontvangende land, de opdrachtgever en het KIT. Wat de voorkeur van het KIT betreft voor de aanloopperiode van het programma, kunnen het farming-systems-project in Mali, het Oost-Java-voedingsproject en het Citarum-(Tridharma)-project genoemd worden. Dit zijn
Tweede Kamerzitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
28
weliswaar meer studieprojecten , maar deze kunnen zeer goed uitgebouwd worden tot volledige plattelandsprojecten. Het voordeel van deze benadering is, dat reeds een zeer belangrijk deel van de noodzakelijke voorstudies is verricht. En ook, dat men reeds goed contact heeft met de autoriteiten en met de bevolking, wat zeer belangrijk zal zijn voor de effectiviteit van de ontwikkelingshulp, welke men aan deze projecten zou kunnen koppelen in de vorm van dringend noodzakelijke interventies. In beide gebieden zijn reeds duidelijke behoeften aan dergelijke interventies aangetoond en door de bevolking en autoriteiten onderkend. Een indirect voordeel voor het KIT is, dat men op bekend terrein kan beginnen met het multidisciplinaire programma, hetgeen weer een betere voorbereiding betekent voor de volgende projecten. Ook de samenwerking met de RAWOO in het voorgenomen project Oppervolta opent belangrijke perspectieven voor het programma. De ervaringen opgedaan in Mali kunnen daarbij zeer nuttig blijken. De suggestie is gedaan ook na te gaan of in India de expertise van het instituut kan worden ingezet. 6.3. Samenwerkingsverbanden De reeds onder 6.1 vermelde noodzakelijke samenwerking met andere instellingen zal ook resulteren in een grotere totaliteit van kennis en ervaring, hetgeen de kwaliteit van het onderzoek ten goede zal komen. Op nationaal niveau worden o.a. contacten onderhouden met het IAC te Wageningen (De Kleine Boer), de Universiteit van Amsterdam (ISMOG), het ISS, de Directie Landbouwkundig Onderzoek (Agro-economic and socio-cultural aspects of food production and food consumption). In de ontwikkelingslanden, waar projecten zullen worden uitgevoerd, zal samenwerking worden gezocht met homologe instanties en zal bij de studie zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van lokaal kader, zoals ook reeds het geval is in Mali (IER) en Oost-Java (Air-langga Universiteit) en West-Java (Institute of Ecology). 7.
Voorbereidingsfase
De voorbereidingsfase van het programma is gedurende een groot deel van het jaar 1980 uitgevoerd. Twee medewerkers werden hiervoor aangewezen, die zich in toenemende mate hebben vrijgemaakt van andere taken om zich toe te leggen op de opzet van het nieuwe programma, de organisatie daarvan en de plaats binnen het KIT met al zijn samenwerkingsverbanden. Tevens werden contacten gelegd in binnen- en buitenland met gelijkgerichte organisaties en met potentiële opdrachtgevers in de toekomst. 8. Aanloopfase In verband met moeilijkheden, welke gewoonlijk ondervonden worden bij het verleggen van taakvelden, waarbij afbouwende en opbouwende activiteiten concurreren ten opzichte van de beschikbare middelen en mankracht, dient rekening te worden gehouden met een aanloopfase van enige jaren, vóórdat het programma zich volledig - binnen de te stellen grenzen - kan ontplooien. 9.
Operationalisering
9.1. Voedselstrategieën Het opzetten en uitvoeren van voedselstrategieën lijkt, oppervlakkig gezien, op een andere activiteit dan plattelandsontwikkeling. In haar totaliteit is een voedselstrategie meer omvattend dan plattelandsontwikkeling, maar de strategie bepaalt wel het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma in een land waar voedselnoden heersen. In wezen zullen de programma's binnen het kader van zo'n voedselstrategie in grote mate overeenko-
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16651, nrs. 1-2
29
men met een plattelandsontwikkelingsprogramma. In het document «The Preparation of a Food Strategy», gepresenteerd door de Nederlandse overheid op de World Food Council Workshop in Den Haag in november 1980, wordt ook duidelijk gewezen op belangrijke aspecten, zoals verhoging van de voedselproduktie, de invloed van voedselproduktie op de inkomensverwerving en de voedselconsumptie op het rurale niveau en het belang van een passende prijspolitiek. Produktie, distributie, prijspolitiek en inkomensverwerving zijn ook alle belangrijke aspecten van de plattelandsontwikkeling. Het ligt dan ook in de verwachting, dat de voedselstrategieën belangrijke plattelandsontwikkelingsprogramma's ten gevolge zullen hebben. De Nederlandse Regering heeft het beheer van de uitvoering van de noodzakelijke studies, welke aan de implementatie voorafgaan, en welke door haar gefinancierd worden, toevertrouwd aan het KIT. Deze betreffen de landen Kaapverdië, Sri Lanka en Zambia. De uitvoering van de studies zal gebeuren in samenwerking met deskundigen van andere instituten en instellingen. Deze voorbereidende missies zijn reeds voltooid; begin 1981 wordt aan de uitvoering van deze studies begonnen. 9.2. Plattelandsontwikkeling in het kader van de programmatische samenwerking In het kader van de programmatische behandeling is onderzoek nodig ter bepaling van de behoefte aan hulp, de prioriteiten welke daarbij moeten worden gehanteerd, de omvang van het programma en de tijdsduur waarbinnen dit programma zal worden uitgevoerd. Het aanbevelen van projecten of andere hulpactiviteiten gebeurt gedurende deze tijdsduur op grond van de verkregen gegevens en feasibility-studies. Het is juist op deze noodzakelijke voorstudie, dat het KIT zich via zijn programma Plattelandsontwikkeling wil richten, alsmede op de monitoring en evaluatie van de daarop volgende projecten. De plattelandsontwikkeling hoeft niet noodzakelijk als een multidisciplinair project te beginnen. Gewoonlijk zal het project in één discipline starten en geleidelijk andere disciplines erbij betrekken, naarmate de oorspronkelijke probleemstelling zich in de loop van de tijd verbreedt. 9.3. Monitoring en evaluatie De monitoring en evaluatie zijn een onmisbare completering van de ontwikkelingsprojecten. Monitoring is bij uitstek het management-instrument bij de beleidsvoering en bestaat uit het organiseren van de informatiestroom, welke nodig is om de ontwikkelingen in en rond een project of programma te kunnen volgen, een oordeel te kunnen vormen over de effecten en eventueel activiteiten te kunnen bijsturen. Evaluatie is een beleidsinstrument, waarbij het gaat om de beantwoording van vragen omtrent de juistheid van de perceptie van de problematiek, de gekozen doeleinden, de gebruikte middelen en de efficiëntie van die middelen. De monitoring en evaluatie van projecten behoeven niet te wachten tot het in werking treden van interventies in PPO-projecten. De monitoring en evaluatie zouden van start kunnen gaan ten dienste van reeds bestaande projecten, vooral in die landen waar nog geen speciale dienst met deze taken is belast. Alvorens tot het veldwerk kan worden overgegaan, is een intensieve voorbereiding nodig voor het opstellen van een werkmethode en voor de bepaling van de indicatoren, welke voor de verschillende disciplines zullen worden gebruikt. Dergelijke basisopstellingen kunnen aangepast worden aan omstandigheden, die specifiek zijn voor het project of voor de streek of het land, waar het project wordt uitgevoerd. Voor de verwerking van de te verzamelen gegevens zal de beschikking over computertijd van waarde zijn, vooral bij toename van omvang en aantal van de projecten.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
30
Bijlage I I I
Relatiepatroon doelgroepen van kennisoverdracht en vorming Doelgroepen Voornamelijk
in forma f/e-o verdrach t
A.1 — Tropenmuseum — Kindermuseum — Museumbibliotheek A.2 — Bureau Culturele & lnformatieve Programma's A.3 — Centrale Bibliotheek — Afdelingsbibliotheken A.4 — Centraal Bureau Fotodocumentatie A.5 — Algemene voorlichting ontwikkelingsproblematiek B.1 - Abstracts on Tropical Agriculture ( A T A ) B.2 — Landendocumentatie B.3 — Lepradocumentatie B.4 — Saheldocumentatie B.5
-
NEDO
Voornamelijk
algemeen publiek algemeen publiek, studenten, deskundigen binnen en buiten het Instituut algemeen publiek algemeen publiek, geïnteresseerden in uitzending professionals gekwalificeerde scholen professionals professionals, bibliotheken ontwikkelingswerkers, professionals, bibliotheken
onderwijs/vorming
C.1
— Centraal Bureau Opleidingen
C.2
— Sectie Medisch Onderwijs
C.3
— Bijzondere en buitengewone leerstoelen + overig formeel onderwijs in Nederland — Individuele medewerking aan internationaal onderwijs
C.4
algemeen publiek, scholieren middelbaar en laatste klassen basisonderwijs, professionals
personen, u i t te zenden via BuiZa, bedrijfsleven, particulier en overheidsinstellingen uitgaande artsen en verpleegkundigen via BuiZaen OPIT, medisch en para-medisch personeel uit OS-landen studenten in Amsterdam, Utrecht, Nijmegen en Wageningen professionals uit OS-landen
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
31
Bijlage IV
Consultancies 1980 Naam
Periode
Land
Opdrachtgever
Aard van het project
F. M. A . Geurts
29/12-25/01 20/01-31/07 27/01-11/02 28/01-15/04 3 / 0 2 - 5/03 11/02-23/03
Kameroen Ivoorkust Opper Volta Indonesië Sri Lanka Kenia
agr. soc./agr. med. agr. med.
J. Broekhuyse J. Broekhuyse J. D. Vervoorn L. C. Vogel
7 / 1 2 - 9/02 18/02-20/03 1 6 / 0 2 - 3/03 17/02-28/02
Frankrijk Opper Volta Indonesië Tanzania
J. A. Kusin K. Verhagen
2 2 / 0 3 - 4/04 2 1 / 0 2 - 2/04
F. H. P. Blonden H. R. Folmer H. R. Folmer G. J. H. Grubben H. R. Folmer C. A . de Vries G. Vierstra P. J. van Dooren R. Luyken Chr. Lucasse G. G. M. Schuiten J. A. Kusin P. W. F. de Waard
23/02-22/03 25/02-27/02 28/02-29/02 1 / 0 3 - 6/04 3/03-13/03 4/03-17/04 5/03-30/06 6 / 0 3 - 4/04 8 / 0 3 - 2/04 11/03-24/03 1 9 / 0 3 - 3/05 2 2 / 0 3 - 4/07 22/03-19/04
Thailand Sri Lanka/ Thailand Thailand Zweden Duitsland India e.a. Peru Angola Mali Indonesië USA Liberia Mozambique Thailand Jamaica e.a.
IBRD Sodepra BuiZa bedrijfsleven BuiZa Min. of Health, Kenia CEBEMO CEBEMO BuiZa Kath. Univ. van Nijmegen UNSCAP
soc. med. med. med. agr. med. agr. soc./agr. soc./econ. med. med. agr. med. agr.
P. S. Blom C. M. Varkevisser R. Sloof f R. Sloof C. M. Varkevisser H. R. Folmer
23/03-31/05 2 6 / 0 3 - 4/04 3 0 / 0 3 - 4/05 3 0 / 0 3 - 4/05 4/04-30/06 1 3 / 0 4 - 8/05
Mauretanië Sudan Thailand India/Birma Kenia Thailand
J. G.Ohler R. Slooff A. H. Pieterse C. Vogel
1 6 / 0 4 - 1/05 17/04-30/05 19/04-26/04 19/04-16/05
Senegal Birma Egypte Kenia
A. Sjoerdsma
1 9 / 0 4 - 4/06
Kenia
C. A . d e Vries G. G. M. Schuiten G. J. Koopman F. M. A. Geurts P. H. Streefland D. Jongmans A . S . Muller J. Broekhuyse K. Verhagen J. D. Vervoorn R. Slooff J. A. Kusin
1 9 / 0 4 - 1/05 3/05-31/05 4/05-19/05 5/05-22/05 5/05-22/05 5 / 0 5 - 9/05 12/05-23/05 1 5 / 0 5 - 7/06 18/05-21/05 1 9 / 0 5 - 1/07 30/05 6/06-11/07
ICA UNSCAP Univ. Uppsala Inst. Trop. Hyg. bedrijfsleven BuiZa BuiZa BuiZa BuiZa CIVO/TNO BuiZa BuiZa BuiZa ITC/UNCTAD/ GATT Seriac BuiZa BuiZa WHO BuiZa U N Econ. & Soc. Comm. for Asia & Pacific GTZ BuiZa bedrijfsleven Min. of Health, Kenia Min. of Health, Kenia BuiZa BuiZa FAO UNDP BuiZa Raad v. EuropeI Vomil CEBEMO ICA BuiZa BuiZa BuiZa
G. Bus F. H. R. A.
H. P. Blonden T. Tan Sloof f Sjoerdsma
P. Kleene L. C. Vogel
7 / 0 6 - 7/10 21/06-24/07
Sao Tomé Zanzibar Cuba Gabon Bangladesh Frankrijk Zwitserland Opper Volta Engeland Indonesië Zwitersland Haiti/Dom. Rep ./Senegal/ Kaap Verdië Mali Kenia
K. Verhagen A. Sjoerdsma
29/06-27/07 2 4 / 0 7 - 3/09
Thailand Kenia
G. J. Ohler P. J. van Rijn
4/08-19/08 5/08-17/08
Mali Colombia
med. soc. soc. med. med. med.
agr. soc./med. med. med. soc./med. med.
agr. med. agr. med. med. agr. agr. agr. agr. med./soc. SOC.
med. SOC. SOC.
med. med. med.
BuiZa SOC. Min. of Health , med. Kenia ICA soc. Min. of Health , med. Kenia BuiZa agr. llaco agr.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
32
Naam
Periode
J. J. J. J.
P. Meulmeester G. A . Admiraal Broekhuyse Broekhuyse
1 2 / 0 8 - 6/09 17/08-24/08 3 1 / 0 8 - 7/09 1 4 / 0 9 - 6/10
C. D. Tuinenburg G. Vierstra F. W. Korthals Altes D. Jongmans P. H. Streefland G. G. M. Schuiten J. D. Vervoorn A. J. de Rijk P. J. van Dooren K. Verhagen
16/09-30/09 18/09-18/02
C. A . d e Vries J. P. Thijsse G. Blaak G. G. M. Schuiten G. J. H. Grubben H. T. Tan P. Kleene C. D. Tuinenburg P. W. F. de Waard J. G. Ohler
Verklaring IBRD Sodepra UNSCAP ICA ITC UNCTAD GATT GTZ Seriac NSL
van de
27/09-13/10 3 0 / 0 9 - 3/10 9/10-31/10 11/10-19/10 13/10-20/11 17/10— 5/11 18/10-17/11 23/10-21/11
Land
Lat. Amerika Opper Volta Opper Volta Opper V o l t a / Mali Zambia Mali
Tanzania Frankrijk India Panama Indonesië Ethiopië/Kenia Indonesië Thailand/Sri Lanka 2 9 / 1 0 - 7/11 Senegal Bangladesh 9/11-17/12 10/11-25/11 Ghana 13/11-24/12 Togo/Nigeria 14/11-27/11 India/Togo 16/11-23/11 Maleisië 1 / 1 2 - a p r . ' 8 1 Mali 7/12-24/12 Sri Lanka Indonesië 13/12-23/12 6/12-21/12 Kaap Verdië
Opdrachtgever
Aard van het project
BuiZa BuiZa BuiZa CEBEMO/ BuiZa BuiZa BuiZa
soc. agr. soc. soc.
BuiZa Raad v. Europa NOVIB bedrijfsleven BuiZa NSL BuiZa BuiZa
agr. soc. soc./agr. agr. med. med. soc. soc./econ.
bedrijfsleven FAO bedirjfsleven FAO FAO FMO BuiZa BuiZa BuiZa BuiZa
agr. agr. agr. agr. agr. agr. soc./agr. econ. agr. agr.
soc./agr. soc.
afkortingen International Bank for Reconstruction & Development Société pour Ie Développement de la Production Animale UN Commission for Asia and the Pacific International Co-operative Alliance International Training Centre UN Economie & Social Commission for Trade & Development General Agreement on Tariffs & Trade Deutsche Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit Société d'Etudes et de Recherches industrielles agricoles et commerciales Nederlandse Stichting voor Leprabestrijding
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
33
Bijlage V
Opleidingen Doelstelling en werkwijze KIT 1. De statutaire doelstelling van het Koninklijk Instituut voor de Tropen is, zoals reeds eerder gezegd: «het verzamelen van wetenschappelijke kennis omtrent tropische en subtropische landen - in de ruimste zin - , en het uitdragen en ter beschikking stellen van die kennis.» Het instituut tracht dit doel te bereiken onder meer door het geven en bevorderen van onderwijs, het organiseren van en medewerking verlenen aan voordrachten en cursussen, het geven van voorlichting. 2. In de praktijk van het instituut zijn er twee intrinsiek onderscheiden wijzen van het werken aan deze doelstelling: a. Het als eigen taak ondernemen en verzorgen van opleidingen, waarbij het instituut zelf de verantwoordelijkheid op zich neemt (al of niet op verzoek van een opdrachtgever) voor een directe kennisoverdracht" of vormingsactiviteit, meestal in cursusvorm. Dit betekent dat het KIT zelf de cursus organiseert, de onderwijsmethode bepaalt, de tarieven vaststelt, de «diploma's» of certificaten afgeeft, de docenten levert of inhuurt, het lesmateriaal verschaft, enz. Waar toepasselijk uiteraard in overleg met de opdrachtgever. b. Het beschikbaar stellen van medewerkers of materiaal van het instituut aan de onderwijs-, trainings- of vormingsactiviteiten van derden. Hieronder vallen bij voorbeeld de medewerking door KIT-medewerkers - incidenteel of permanent-aan verscheidene opleidingen in het kader van Internationaal Onderwijs; het opnemen van stagiaires, zowel universitaire studenten als HBO-studenten, ook uit ontwikkelingslanden; medewerking door individuele medewerkers aan universitaire, HBO- en VWO-curricula. c. Een duidelijke tussenvorm is het onderhouden van enkele buitengewone leerstoelen aan de Universiteit van Amsterdam en het streven naar bezetting van bijzondere leerstoelen ook aan diverse universiteiten door instituutsmedewerkers. 3. In het hierna volgende zal vooral planmatig worden ingegaan op de verschillende activiteiten bedoeld onder a. Zulks betekent niet dat de KIT-inbreng als bedoeld in b en c beleidsmatig onder de horizon verdwijnt. Integendeel. Beide soorten van betrokkenheid bij opleidingen en formeel onderwijs, zowel ten behoeve van Nederlanders als van studenten uit en in ontwikkelingslanden, zullen nagestreefd blijven worden. Het blijft echter de nadrukkelijke bevoegdheid van de instituutsleiding om voor iedere individuele medewerking aan onderwijsactiviteiten van derden, toestemming te verlenen. Eigen opleidingsprogramma's
KIT
4. De hiervoor onder 2a bedoelde eigen opleidingsprogramma's van het instituut vinden plaats in twee aparte organisatorische eenheden: enerzijds het Centraal Bureau Opleidingen, anderzijds de sectie Medisch Onderwijs van de Afdeling Tropische Hygiëne. 4.1. Het Centraal Bureau Opleidingen levert een bijdrage aan de voorbereiding van personen die door verschillende Nederlandse organisaties worden uitgezonden naar ontwikkelingslanden. Ook worden fellows uit ontwikkelingslanden begeleid. 4.1.1. De bijdragen aan de voorbereiding op uitzending bestaan vooral uit de volgende elementen: - Algemene voorbereidingscursussen die zich richten op onderwerpen als ontwikkelingsproblematiek, acculturatie en standplaats- en bestemmingslandinformatie. - Taalonderricht.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
34
Cursussen komen via verschillende uitzendende organisaties, variërend van het Ministerie van BZ/OS en particuliere organisaties tot bedrijven. Een grote mate van flexibiliteit wordt gehanteerd bij het samenstellen van de cursusprogramma's, in overleg met de diverse opdrachtgevers. Alle cursussen worden intensief begeleid door eigen docenten en cursusleiders; docenten en inleiders worden verder gevonden vanuit het gehele KIT en daarbuiten. Dit geldt zowel voor de algemene voorbereidingscursussen, als, in mindere mate, voor de taalcursussen. 4.1.2. Het Resources Centre, dat sinds 1979 werkzaam is, is thans nog vooral gericht op ondersteuning van de cursistenbevolking met specifieke en algemene aanvullende informatie in schriftelijke of audiovisuele vorm, inclusief een verwijsfunctie naar specialisten op bepaalde terreinen. In de nabije toekomst zal het Resources Centre zijn werkterrein uitbreiden ook naar het algemene geïnteresseerde publiek voor passieve informatieverstrekking. 4.1.3. De Europees Ontwikkelings Fonds (EOF)-sectie houdt zich bezig met de opvang en begeleiding van fellows die met een beurs van het Europees Ontwikkelings Fonds in Nederland aanvullende training of opleidingen volgen. De sectie heeft naast opvang en begeleiding ook tot taak voor stageplaatsen voor deze fellows te zorgen in bedrijven of instellingen. Ook het organiseren van seminars over een breed scala van onderwerpen valt binnen het takenpakket van deze sectie, ten behoeve van groepen van EOF-fellows. Doorgaans wordt hieraan medegewerkt door deskundigen van het instituut. 4.1.4. Naast de activiteiten die zijn gericht op de genoemde doelgroepen, wordt een klein deel van de capaciteit van het Centraal Bureau Opleidingen ingezet voor cursussen aan particulieren. Dit vindt echter nadrukkelijk plaats als opvulling van een noodzakelijkerwijs in stand te houden restcapaciteit om plotseling optredende pieken in aanbod van cursisten uit de doelgroepen te kunnen verwerken. Er is dus geen sprake van enige beleidsmatige prioriteit, slechts van het verminderen van optredende verliezen. 4.2. Medisch Onderwijs vindt sinds jaar en dag plaats binnen de Afdeling Tropische Hygiëne. In cursorisch verband zijn de volgende projecten te noemen. 4.2.1. De International Course in Health Development (ICHD). In een samenwerkingsverband met het Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde in Antwerpen vindt elk jaar (afwisselend in Antwerpen en in Amsterdam) een éénjarige cursus plaats waar medici en ander hoogopgeleid gezondheidspersoneel uit ontwikkelingslanden worden voorbereid op management en planningfuncties in de gezondheidszorg. Deze cursus valt onder de Nederlandse activiteiten op het gebied van Internationaal Onderwijs, onder de paraplu van de NUFFIC. 4.2.2. Vanuit de KIT-ervaring met dit internationaal postgraduate gezondheidsonderwijs, houdt de Afdeling Tropische Hygiëne zich ook actief bezig met het aangaan van projectmatige samenwerkingsverbanden met zich ontwikkelende instituten voor (post)academisch onderwijs in de Derde Wereld. Een eerste voorbeeld hiervan is de betrokkenheid van het KIT bij cursussen in health planning and development, die in samenwerking met de ESCAP (Economie and Social Commission for Asia and the Pacific) in Bangkok worden gegeven voor een doelgroep uit de ZO-aziatische regio. 4.2.3. De Nationale Tropencursus voor Artsen (NTA) voorziet in de behoefte aan een korte, voornamelijk medisch-technisch gerichte aanvullende opleiding voor jonge Nederlandse medici, die voor een eerste termijn naar ontwikkelingslanden (voor 90% in Afrika) worden uitgezonden. In de vier
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16651, nrs. 1-2
35
cursussen die elk jaar plaatsvinden, zijn in de afgelopen jaren steeds zo'n 80-100 artsen per jaar bijgeschoold. Er zijn geen aanwijzingen dat hetzij de behoefte aan Nederlandse artsen, hetzij het aanbod daalt. Dat wil niet zeggen dat de cursus inhoudelijk of methodisch niet zal veranderen in de komende jaren. De toenemende twijfel aan het effect van «hospital centered» gezondheidszorg, en de belangstelling voor primary health care, zal wijzigingen in het profiel van de uit te zenden artsen en dus in het curriculum van deze aanvullende opleiding ten gevolge hebben. 4.2.4. De cursus Tropenbijscholing voor verpleegkundigen is vooral gericht op uit te zenden verpleegkundigen die in een ziekenhuis te werk zullen worden gesteld. Ook hier zal de bij 4.2.3 verwachte trend mogelijk zijn invloed hebben op het curriculum van de cursussen, die de laatste jaren ca. driemaal per jaar plaatsvonden en per jaar gemiddeld 75 personen verwerkten. 4.2.5. Binnen de sectie Medisch Onderwijs vindt verder nog plaats het ontwikkelen en deels zelf produceren van leermiddelen, zowel voor de eigen cursussen als juist en vooral ten behoeve van opleidingen voor paramedisch personeel in ontwikkelingslanden. Dit laatste gebeurt steeds in samenwerking met andere instellingen, zoals de WHO, zusterinstellingen in andere westelijke landen en opleidingsinstituten in Derde-Wereldlanden. Naar een Centrale Dienst Onderwijs 5. De reeds jarenlang bestaande behoefte aan een integratie van alle opleidings- en onderwijsgerichte activiteiten van het instituut, die, als hierboven uiteengezet, onder eigen KIT-verantwoordelijkheid worden uitgevoerd, zal in de nabije toekomst gerealiseerd worden binnen het Centrale Programma Kennisoverdracht. De integratie van de hierboven beschreven twee organisatorische eenheden CBO en MON (Medisch Onderwijs) zal een efficiëntere administratie en organisatie mogelijk maken van nu over een aantal bureaus en afdelingen verdeelde programma's. Te denken valt vooral aan de logistieke zaken als efficiënter ruimtegebruik, inzet van technici en van de audiovisuele eenheid. Maar ook inhoudelijk en kwalitatief zal de integratie tot verbetering van het opleidings- en vormingspakket van het KIT moeten leiden, bij voorbeeld doordat meer aandacht kan worden gegeven aan didactische begeleiding van alle onderwijsactiviteiten van het KIT, binnen en buiten deze Centrale Dienst Onderwijs.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
36
Bijlage VI
Automatisering van informatie-activiteiten Ten einde na te gaan of de kennisoverdrachtfunctie van het instituut kan worden verbeterd door automatisering van een aantal bestaande informatie-activiteiten, wordt onderzocht of een methodologische verbetering door automatisering mogelijk is van: - de ontsluiting van de eigen gegevensbestanden; - de aansluiting op andere gegevensbestanden, zodat de in het instituut aanwezige informatie over Derde-Wereld-vraagstukken beter en op een veel grotere schaal beschikbaar gesteld wordt, terwijl tevens een aanzienlijk verbeterde toegang verkregen wordt tot de nationaal en internationaal aanwezige kennis en informatie hierover. Dit kan worden gerealiseerd door: 1. Invoer van titelbeschrijvingen en referaten van ATA, NEDO en Saheldocumentatie met behulp van een terminal die online verbonden is met een computergeheugen, met het doel het aldus ontstane gegevensbestand aan te wenden voor de produktie van de documentatiebladen, voor literatuurrecherche en -attendering, alsook voor de internationale beschikbaarstelling (Lockheed, DEVSIS). 2. Deelname aan gemeenschappelijke catalogusprojecten met zusterinstellingen in Nederland op het gebied van boeken en tijdschriften, topografische en thematische kaarten, etnografische voorwerpen, foto's dia's, geluidsbanden, grammofoonplaten enz. (zoals bij voorbeeld gerealiseerd in Gemeenschappelijke Geautomatiseerde Catalogus van het PICA-bureau, Centrale Catalogus Kartografie-CCK en UNESCO/ICOM/DIANE). 3. Raadpleging van bibliografische en andere gegevensbestanden door middel van terminals (Lockheed, EURONET /DIANE). Inmiddels werd gekozen voor een projectgewijze benadering van deze doelstellingen. In de oriënteringsfase van het project is een groot aantal wensen ten aanzien van bedoelde automatisering door de afdelingen en betrokken bureaus naar voren gebracht, terwijl tevens een inventarisatie is gemaakt van de verwachte resultaten. Voor de belangstellenden zij verwezen naar de voorlopige projectbeschrijving met de bijlagen. Deze wensen en deze verwachte resultaten dienen thans op hun uitvoerbaarheid en hun onderlinge consistentie te worden onderzocht door een externe deskundige, waarbij uiteraard ook het kostenaspect van de alternatieve mogelijkheden bestudeerd dient te worden. Deze studie zal naar verwacht mag worden ca. zes maanden in beslag nemen. Vooruitlopend op de aanbevelingen van dit rapport kan reeds gesteld worden, dat het project zal uiteenvallen in een aantal deelprojecten met elk een eigen fasering, hetgeen ongetwijfeld hoge eisen zal stellen aan het beheer van het gehele project. Het KIT in cijfers De formatie van het KIT telt in totaal 420 plaatsen. Tabel 1 geeft de verdeling van de medewerkers over de verschillende salarisschaal-groepen. Tabel 1 Afdeling
Secr.-generaal Agrarisch onderz. Sociaal-wet. onderz. Tropische hygiëne Museum
Totaal aanCategorie (salarisschaal) tal medewerkers 1-57 71-114 164 84 20 92 60
67 20
420
112-154
24 17
69 32 4 44 32
28 32 16 24 11
128
181
111
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
37
Van de totale huidige formatie van 420 medewerkers zijn er ca. 100academisch gevormd; 92 hiervan verrichten een met hun opleiding overeenstemmende taak. Dit aantal is als volgt verdeeld over de verschillende werkeenheden van het KIT (tabel 3). Daarnaast omvat de formatie van het instituut 46 personen met een hogere beroepsopleiding. Gemiddeld heeft het instituut dus een personeelsbestand met een vrij hoge scholingsgraad. De verdeling van het aantal formatieplaatsen van de verschillende onderdelen van het Secretariaat-Generaal (164) wordt gegeven in tabel 2. Tabel 2. Formatieplaatsen Secretariaat-Generaal — — — — — —
Algemene leiding Instituutssecretariaat Stafbureau Financiën en bedrijfseconomische Zaken Stafbureau Personeel en Organisatie Stafbureau Interne en Externe Relaties Stafbureau Planning, Evaluatie & Samenwerkingsprogr.
3,5 14,6 13,3 8,6 7,8 5,8 53,6
Voorts zijn in het Secretariaat Generaal ondergebracht: — Centraal Bureau Opleidingen — Bureau Culturele & Informatieve Programma's — Centrale Bibliotheek — Centraal Bureau Fotodocumentatie (sinds aug. 1980 programmatisch ondergebracht bij het Museum)
21 6 30,4 8 65,4
en de — Centrale Technische & Civiele Dienst' (deze dienst omvat de portiersdiensten (24-uur-dienst) onderhoudsdiensten en audiovisuele diensten ten behoeve van het gehele Instituut Totaal-generaal
45 164
1
De Centrale Technische en Civiele Dienst is vrij omvangrijk door de uitgebreidheid van het gebouwencomplex van het instituut, die veelsoortige eisen stelt. De vloeroppervlakte van het hoofdgebouw telt 42 952 m 2 ; die van de bijgebouwen 4883 m 2 . Bovendien werkt een gedeelte van deze dienst permanent als ondersteuning van het Museum, het Bureau Culturele en Informatieve Programma's, het Centraal Bureau Opleidingen e.d.
Tweede Kamer,zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
38
Tabel 3. Academisch gevormden, verdeeld naar werkeenheden Vakkundigheid
Totaal
(Landbouw )-economen Krediet" en coöperatiedeskundigen Statistici Informatie-specialisten Geografen (incl. soc.-geogr.) Landbouwkundigen eenjarige voedselgewassen Landbouwkundigen meerjarige voedselgewassen Bodemkundigen Cultuurtechnici Technologen Bosbouwkundigen Chemici Agro-sociologen Voedingsdeskundigen Biologen en parasitologen Artsen, public health enz. Artsen, alg. gezondheidsleer Medisch sociologen Sociologen en soc. antropolog. Artsen consultatiebureau en personeel Museologen Etnomusicologen Onderwijskundigen Taalkundigen Bibliothecarissen Juristen Totaal
AO
SWO
TH
2
2 0,5 1 4
— — 1 2
2 — 1
— 0,5 — —
— — — —
— — 1
9
8
—
—
—
1
5 3 1 2 1 1 2 2 9,5 4 4 3 8
4 3 1 2 1 1
— -
-
— —
-
-
-
-
-
—
—
—
2 7,5 4 4 2
— — — — — -
-
7 1 3
_
— — —
6 2 1
92
—
Secr.-Gen.
6
3 7 1 3 6 2 2
2
Mus. 1
1
1
2
—
— —
2
— — — —
2 6
_ _ — -
_ — — —
1
27
16
-
2 1
2
_ — 21
12
16
De verdeling van het aantal wetenschappelijk medewerkers over de twee hoofdaandachtsvelden is niet scherp te trekken. In tabel 4 is een indicatie daarvan gegeven. Tabel 4. Globale indeling academisch gevormden naar hoofdaandachtsvelden Hoofdaandachtsvelden
Secr ."Generaal Agr. Onderzoek Soc.-Wet. Onderzoek Tropische Hygiëne Museum
Leiding
plattelands" ontwikkeling
kennisoverdracht
2 13 12 5
-
11 14 2 15 8
3 2 2 2 1
32
50
10
Onder het hoofdaandachtsveld Kennisoverdracht vallen de vaste langlopende programma's, zoals Bibliotheek, Opleidingen, Museum, Culturele en Informatieve Programma's. Bij Agrarisch Onderzoek is een arbitraire verdeling aangebracht tussen dat gedeelte van de tijd, dat beschikbaar staat ten dienste van laboratoria, documentatie en onderwijs en het gedeelte, dat direct inzetbaar is voor het Programma Plattelandsontwikkeling. Bij deze afdeling doen velen in feite aan beide samenhangende programma's mee. Ook is de tijd, besteed aan onderzoek, niet scherp te verdelen over beide programma's. Bij Tropische Hygiëne is een dergelijke (arbitraire) indeling gemaakt.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16651, nrs. 1-2
39
Consequenties voor het personeelsbeleid 1. Het personeelsbestand van het instituut bevat een grote verscheidenheid van deskundigheden, vaardigheden en beroepen (zie bijlage VII). Die verscheidenheid is historisch gegroeid door de verschillen in de wijze waarop de doelstellingen van het instituut in de diverse werkeenheden tot nu toe zijn verwezenlijkt. Enerzijds vormt een dergelijke verscheidenheid nu een kracht van het instituut, doordat zij het opzetten van multidisciplinaire of transsectorale programma's vergemakkelijkt; anderzijds heeft die verscheidenheid ook geleid tot een situatie, die de herkenbaarheid van het instituut als eenheid naar buiten in de weg staat en de, soms niet geheel onjuiste, indruk wekt van gebrek aan cohesie bij vele persoonsgebonden activiteiten, hoe relevant deze elk ook mogen zijn. 2. Voor de uitvoering van de twee centrale, samenhangende programma's is een matrix-organisatie in wording, bedoeld om het hierboven genoemde gebrek aan cohesie op te heffen. Deze aanzienlijke veranderingen in de werkwijze van het instituut zullen beperkingen ten aanzien van het tempo, waarin een en ander kan worden doorgevoerd, met zich meebrengen. Immers, het belangrijkste «produktiemiddel» van een instelling als het KIT wordt gevormd door zijn medewerkers, de «human resources», en hiermede dient met op een sociaal verantwoorde wijze om te gaan. 3. De maatregelen tot het verwezenlijken van een zo optimaal mogelijk functionerende arbeidsorganisatie worden vastgelegd in een sociaal beleidsplan voor de komende jaren. Hiermede is in de eerste helft van 1980 een aanvang gemaakt in goede overeenstemming tussen bestuur, directorium en ondernemingsraad. In dit plan worden onder meer de volgende punten opgenomen: - afstemming van de deskundigheid van de staf op de eisen van de taken, voortvloeiend uit de centrale programma's, hetzij door om- en bijscholing (inclusief in-service-training) hetzij door gerichte vervulling van voorkomende vacatures; - handhaving van huidige formaties van afdelingen en bureaus is dus geen gegeven. Formatieplaatsen kunnen door het hele bedrijf worden verschoven, afhankelijk van de behoeften van de centrale programma's. Organisatorische voorzieningen hiervoor zijn eind 1980 operationeel geworden; - opleidingen voor jonge medewerkers zullen extra aandacht krijgen; - de voorziene continuïteit in de programma's maakt wellicht ook een duidelijker carrièreplanning voor meer medewerkers mogelijk; - voor een gedeelte der werkzaamheden zal gebruik gemaakt moeten worden van medewerkers op termijncontracten, onder welke rechtspositionele noemer dan ook. In dit verband wordt ook gedacht aan inschakeling van tijdelijke medewerkers uit de (ontwikkelings)landen waarmee het KIT speciale relaties onderhoudt. 4. Hetgeen hierboven is beschreven gaat uit van de premisse dat in de komende jaren behoefte zal blijven bestaan aan de in het KIT aanwezige deskundigheid. Het perspectief, zoals kort geschetst in de inleiding, geeft ook alle aanleiding tot het innemen van dit uitgangspunt. De memorie van toelichting op de Begroting 1981 van BuiZa/Ontwikkelingssamenwerking spreekt echter twijfel uit aan de continuïteit van de inzet van (Nederlands) personeel in het ontwikkelingswerk. Zo deze inzet nog nodig mocht zijn op langere termijn, zou zich nog slechts de behoefte aan hoog-gespecialiseerde krachten manifesteren, aldus memorie van toelichting.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16651, nrs. 1-2
40