Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2001–2002
28 000 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2002
Nr. 49
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 3 januari 2002
1
Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks) Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA). Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), C q örüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van BlerckWoerdman (VVD), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Arib (PvdA). 2 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), SwildensRozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Middel (PvdA), Van Lente (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Mosterd (CDA), C q örüz (CDA), Pitstra (GroenLinks). Plv. leden: Lambrechts (D66), Rehwinkel (PvdA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Verburg (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Weekers (VVD), Ravestein (D66), Slob (ChristenUnie), Van ’t Riet (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Rietkerk (CDA), Visser-van Doorn (CDA), Van Gent (GroenLinks).
KST58668 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2002
De vaste commissie voor Justitie1 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 27 november 2001 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie en minister Borst-Eilers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over: – de brief van de minister van Justitie d.d. 26 juli 2000 inzake reactie Landelijk Manifest «Stop huiselijk geweld» (J00-531); – de brief van de minister van Justitie d.d. 14 februari 2001 inzake relatie tussen huiselijk geweld en straatgeweld (J01-153); – de brief van de minister van Justitie d.d. 16 februari 2001 inzake Plan van aanpak voorkomen en bestrijden huiselijk geweld (27 400 VI, nr. 51); – de brief van de minister van Justitie d.d. 28 september 2001 inzake onderzoek naar belaging (Just-01-772). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies Het verheugt mevrouw Van der Hoek (PvdA) dat het kabinet huiselijk geweld belangrijk genoeg vindt om er beleid op te maken. Er is een interdepartementale projectgroep opgericht die een plan van aanpak voor huiselijk geweld heeft opgesteld. Hoe verloopt het interdepartementale project? Wat vindt de minister van Justitie als coördinerend bewindspersoon van de samenwerking met andere departementen? Doen zich knelpunten voor en, zo ja, wat wordt daaraan gedaan? Is de minister van Justitie bereid om het project na volgend jaar te laten doorlopen en zelfs verder uit te bouwen? Waarom is de minister van Justitie niet bereid, huiselijk geweld via een landelijke campagne onder de aandacht te brengen? Uit onderzoek blijkt dat er verschillende knelpunten zijn bij politie en justitie. De samenwerking tussen politie en justitie moet beter worden, aangiftes worden niet of nauwelijks behandeld en de houding van politieagenten kan verbeterd worden. Sommige politiekorpsen gaan goed om met huiselijk geweld. Waarom wordt die aanpak niet in het gehele land ingevoerd? Hoe verloopt het overleg in de driehoek – korpsbeheerder,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI, nr. 49
1
korpschef en officier van justitie – op dit punt? Is er al sprake van een systematische registratie van huiselijk geweld? De minister van Justitie heeft toegezegd dat er een onderzoek komt naar huiselijk geweld bij allochtonen. Mevrouw Van der Hoek wijst de minister in dit verband op de activiteiten van de stichting Kezban. In dit verband vraagt zij nog aandacht voor vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning. In de praktijk blijkt dat vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning als gevolg van de lange procedures onnodig lang in de vrouwenopvang zitten en onnodig lang op een verblijfsvergunning moeten wachten. Hoe kan de minister van Justitie de procedures bekorten? Mevrouw Van der Hoek vindt het een slechte zaak dat de slachtoffers van huiselijk geweld, meestal vrouwen, het huis uit moeten vluchten, terwijl de daders rustig thuis kunnen blijven. Is de minister van Justitie van plan om binnenkort met het voorstel te komen om de wet zodanig te veranderen dat de dader het huis moet verlaten in plaats van het slachtoffer? Als de minister niet zelf komt met een wetsvoorstel, zal zijzelf een initiatiefwetsvoorstel indienen. Is de minister van VWS bereid om de mogelijkheden en dus ook de financiën voor daderbehandeling uit te breiden? Een groot probleem is dat de blijf-van-mijn-lijfhuizen overvol zitten. Er moet meer geld komen voor de vrouwenopvang. Is de minister van VWS daartoe bereid? De heer Vos (VVD) verwijst naar de publiciteitscampagne voor huiselijk geweld die in de gemeente Haarlem is gestart. Hij vindt het goed dat huiselijk geweld de laatste maanden zichtbaar en bespreekbaar is geworden. Het is belangrijk mensen zover te krijgen dat zij aangifte doen. Wat doet de minister van Justitie om initiatieven zoals in Haarlem te bevorderen? Is het juridische instrumentarium toereikend als een slachtoffer van huiselijk geweld zich meldt? De aanpak van huiselijk geweld valt onder verschillende ministeries, met name Justitie en VWS. Geven het ministerie van Justitie en het ministerie van VWS daar op gelijke wijze prioriteit aan? Het is van belang dat de politiekorpsen over voldoende kennis beschikken om op een verstandige manier om te gaan met een slachtoffer dat aangifte doet van huiselijk geweld. Kan de minister van Justitie ingaan op de scholing die in de respectievelijke regio’s wordt aangereikt? Kan hij ook ingaan op de wijze waarop huiselijk geweld op dit moment wordt geregistreerd? Daderbehandeling wordt gefinancierd via de AWBZ, maar voor slachtoffers zijn er nauwelijks integrale behandelprogramma’s beschikbaar. Kan de minister van VWS ingaan op de structurele aanpak en de financiering van hulpverleningsprojecten voor slachtoffers van huiselijk geweld? Huiselijk geweld onder allochtonen neemt een uitzonderingspositie in. Er moeten extra inspanningen verricht worden om die groep te bereiken. Kan de minister van Justitie aangeven wat hij precies van plan is? Kan de stichting Kezban daar misschien bij betrokken worden? Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) vindt dat het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld hoge prioriteit moet krijgen. Huiselijk geweld is een veiligheidsprobleem in plaats van een relatieprobleem. Door huiselijk geweld deel uit te laten maken van het veiligheidsbeleid kunnen er ook op een andere manier maatregelen getroffen worden. Tijdige signalering, bijvoorbeeld via consultatiebureaus, maatschappelijk werk en artsen, van dreigende situaties is ook van belang. Kan vroegtijdige signalering uit de hand lopende situaties voorkomen en, zo ja, op welke manier? Uit een onderzoek van het ministerie van Justitie uit 1997 naar de omvang van huiselijk geweld blijkt dat 45% van de ondervraagden ooit slachtoffer is geweest van niet-incidenteel huiselijk geweld en dat jaarlijks ongeveer honderd mensen, vooral vrouwen en kinderen, overlijden aan de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI, nr. 49
2
gevolgen van huiselijk geweld. Er zijn mogelijkheden voor een hoofdstuk mishandeling in huiselijke kring in het Wetboek van Strafrecht. In het strafrecht wordt het begrip «huiselijk geweld» op dit moment niet als zodanig gehanteerd. De aard van het feit, de relatie tussen de dader en het slachtoffer en de leeftijd van het slachtoffer bepalen nu welk feit strafrechtelijk aan de orde is. Nu voelt het slachtoffer zich vaak gestraft omdat het gedwongen wordt het huis te verlaten. De CDA-fractie opteert voor het uit huis halen van de dader. In Oostenrijk kan de dader al voor zeven dagen uit huis gezet worden. Is het mogelijk om een zogenaamde blijf-uit-mijnhuiswet in Nederland in te voeren? Er zijn nu al verschillende mogelijkheden, maar de vraag is of daar voldoende gebruik van wordt gemaakt. Mevrouw De Pater is er voorstander van om de positie van het slachtoffer te versterken. Tijdige hulp aan kinderen die slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld, bijvoorbeeld door gezinsondersteuning, is noodzakelijk om kinderen een fundamenteel gevoel van veiligheid te geven. Meldpunten voor huiselijk geweld zijn van groot belang. Is de motieScheltema-de Nie c.s. over advies en meldpunten in de politieregio’s uitgevoerd? Hoe ziet het overzicht aan meldpunten er regionaal en landelijk uit? De positie van het slachtoffer moet serieus genomen worden, ook in het strafproces. Wordt het slachtoffer geïnformeerd over de voortgang daarvan? Welke maatregelen overweegt de minister van Justitie verder nog? In het Wetboek van Strafrecht bestaat de mogelijkheid om de maximumstraf van twee jaar te verhogen tot drie jaar. Er zijn mogelijkheden voor aanhouding buiten heterdaad. Gebeurt dat op dit moment al? Is het voor de politie mogelijk om de nadruk te leggen op de positie van het slachtoffer? Wat zijn de ervaringen daarmee? Mevrouw Halsema (GroenLinks) is blij dat het besef groeit dat huiselijk geweld een maatschappelijk probleem is. Voor haar staat voorop dat huiselijk geweld in eerste instantie een zorgprobleem is. Vroegtijdige interventie moet centraal staan. Dat betekent dat moet worden geïnvesteerd in samenwerking, protocollen, hulpverlening en diagnostiek. Kan de minister van VWS toelichten welke maatregelen zij neemt om vroegtijdige interventies te versterken? Slachtoffers zullen namelijk vooral gesignaleerd worden bij de huisarts, het RIAGG, op de jeugdconsultatiebureaus en in ziekenhuizen. Het is van belang dat hulpverleners alert zijn op signalen en actiever kunnen handelen. Trainingen moeten hulpverleners leren om slachtoffers van huiselijk geweld zo te benaderen dat zij hulp aanvaarden om het geweld te laten stoppen. Kan de minister van VWS toelichten op welke manier zij hulpverleners traint? Ook is het van belang dat daders actief benaderd worden en dat hun cursussen of therapie wordt aangeboden. De vrouwen en kinderen die langdurig slachtoffer zijn geweest, behoeven professionele hulp om hun zelfvertrouwen en gevoel van eigenwaarde terug te krijgen. Daarom moet in de hulpverlening het gehele gezin centraal staan. Kan de minister van VWS ingaan op de financieringsmogelijkheden? Het kenmerk van veel hulpverlening is dat het vrijwillig is en afhankelijk van de bereidheid van de betrokkene. Bestaat er een mogelijkheid om de dreiging van strafrechtelijke vervolging in een eerder stadium aan te brengen, om zo bijvoorbeeld therapie te forceren? Over het algemeen begint het strafrechtelijke circuit als het slachtoffer aangifte heeft gedaan. Vrouwen zijn vaak bang om aangifte te doen of trekken hun aangifte na verloop van tijd weer in. Het is van belang dat de politie slachtoffers actief benadert en dat er een consequente registratie plaatsvindt van meldingen die door derden worden gedaan. Kan de minister van Justitie aangeven op welke manier hij de registratie van meldingen wil bevorderen? Een specifieke groep vrouwen zijn de migrantenvrouwen. Als zij nog geen drie jaar hier wonen en hun echtgenoot verlaten, kunnen zij hun verblijfs-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI, nr. 49
3
vergunning verliezen en moeten zij terug naar hun herkomstland. Mevrouw Halsema vindt het daarom van groot belang dat geweld een zelfstandige grond wordt voor een verblijfsstatus. Tot slot heeft mevrouw Halsema nog een aantal korte opmerkingen en voorstellen. Er is inmiddels een meldrecht voor artsen ingesteld voor kindermishandeling. Verdient het overweging om het meldrecht uit te breiden voor volwassenen als er sprake is van huiselijk geweld? Is het mogelijk om een algemeen centraal meldpunt in te stellen, waar melding gedaan kan worden van huiselijk geweld? Als gevolg van de opheffing van de specialistische zedenafdelingen is veel kennis verloren gegaan. Is de minister van Justitie bereid om dit specialisme opnieuw in te stellen? De minister van Justitie heeft het initiatief genomen om voorlopige hechtenis mogelijk te maken door de strafmaat voor mishandeling met één jaar te verhogen. De minister is ook bereid om uithuisplaatsing van de dader te onderzoeken. Mevrouw Halsema is benieuwd naar de uitkomsten van dat onderzoek. Zij pleit evenals de PvdA-fractie voor uitbreiding van de opvangcapaciteit voor vrouwen en kinderen die vluchten voor huiselijk geweld. Zij betreurt het zeer dat de Rutgershuizen met opheffing worden bedreigd. Ten slotte pleit zij voor een landelijk coördinatie- en informatiepunt voor geweld tegen vrouwen als uitvloeisel van het VN-vrouwenverdrag, een verplichting waaraan Nederland tot dusverre niet heeft voldaan. De heer Dittrich (D66) vindt het een goede zaak dat huiselijk geweld nu op de politieke agenda staat. De interdepartementale projectgroep huiselijk geweld zal in het voorjaar van 2002 een studie over dit onderwerp afronden. Worden de opgebouwde netwerken en de centrale interdepartementale aanspreekpunten ook na die tijd gehandhaafd? Het is hem gebleken dat sommige GG&GD’en vinden dat huiselijk geweld niet tot hun takenpakket behoort. Kan de sturing van het ministerie van VWS verbeterd worden? Op 28 juli 2000 heeft de minister van Justitie in een brief aan de Kamer toegezegd dat er een groot onderzoek zou komen naar de aard en de omvang van huiselijk geweld onder allochtonen. Wat is de stand van zaken op dit moment? Hoe worden allochtone vrouwen bereikt? Wat vindt de regering van het pleidooi voor een landelijke monitor huiselijk geweld? Op 20 november 2000 heeft de Kamer een motie aanvaard, waarin staat dat in elke politieregio een advies- en meldpunt huiselijk geweld moet worden ingesteld, dat er een politiecoördinator huiselijk geweld benoemd moet worden en op elk parket een coördinator huiselijk geweld. Hoe ver is de regering gevorderd met de uitvoering van die motie? In de brief van 26 juli 2000 heeft de minister van Justitie geschreven dat het openbaar ministerie aandacht zal besteden aan de toepassing van artikel 540 en volgende van het Wetboek van Strafvordering in verband met huiselijk geweld. Dat betekent dat de dader maximaal negen dagen op een rechterlijk bevel kan komen vast te zitten. Het probleem is echter dat in artikel 540 sprake is van ontdekking op heterdaad en van een ernstige schending van de openbare orde. Uit de jurisprudentie blijkt dat bij huiselijk geweld vaak geen sprake is van ontdekking op heterdaad en schending van de openbare orde. In hoeverre kan artikel 540 dan worden toegepast? Hoe ver is dat onderzoek van het openbaar ministerie gevorderd? De Belgische minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mieke Vogels, heeft in september 2001 een wetsvoorstel naar het parlement gestuurd dat tot doel heeft om de dader van huiselijk geweld uit de echtelijke woning te laten vertrekken. In Nederland is voorlopige hechtenis mogelijk bij mishandeling. Na die voorlopige hechtenis kan de dader echter weer terugkeren naar de gezamenlijke woning. Moet dat niet breder aangepakt worden? De heer Dittrich dringt er bij de minister op aan om goed te kijken naar wetgeving in andere landen, bijvoorbeeld
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI, nr. 49
4
Oostenrijk en België. Is het mogelijk om de Kamer daar voor 1 februari 2002 over te informeren? De minister van Justitie heeft laten weten dat hij een screeningsinstrument ontwikkelt om te bezien of er een relatie is tussen daders van geweld op straat en daders van huiselijk geweld. Uit onderzoek in het buitenland blijkt dat er sprake is van een bepaalde overlap. Welke activiteiten heeft de regering op dit punt al ontplooid? Uit de brief van de Federatie opvang blijkt dat de maatschappelijke opvang ontoereikend is. Op de begroting van VWS is daarvoor 10 mln extra uitgetrokken. Komt dat ook ten goede van de vrouwenopvang en, zo ja, voor welk deel? De behandeling van daders van huiselijk geweld wordt vergoed via de AWBZ, maar psychosociale hulp aan slachtoffers wordt niet vergoed via de AWBZ? Wat kan eraan gedaan worden om die scheve situatie recht te trekken? De heer Dittrich is blij met het onderzoek dat is gedaan naar stalking. Slachtoffers van telefoonterreur kunnen echter moeilijk uit de voeten met de wijze waarop politie en openbaar ministerie aangiftes daarvan behandelen. KPN weigert bijvoorbeeld bepaalde telefoonnummers te blokkeren. In hoeverre kan de politiek daar iets aan doen? Het antwoord van de bewindslieden De minister van Justitie wijst erop dat het project voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld 1 april 2002 afloopt. Dat wil echter nog niet zeggen dat daarmee een eind komt aan de speciale aandacht voor dit thema. Het project eindigt met een eindrapport van de stuurgroep Huiselijk geweld waarin wordt geadviseerd over de extra inzet die hiervoor nodig is en over de benodigde voorzieningen. Dit rapport zal de Kamer uiteraard worden toegezonden. Voor het nieuwe begrotingsjaar is dit onderwerp speerpunt van beleid op het departement. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat een volgend kabinet de adviezen zal omzetten in beleidsintensiveringen. Het doel is dat er een landelijke samenwerking totstandkomt tussen de vele betrokken organisaties en om een impuls te geven aan de ontwikkelingen ter voorkoming en bestrijding van huiselijk geweld. In dit stadium kan de minister nog niet ingaan op de vraag over eventueel bij te dragen financiële middelen. Hoewel er steeds meer aandacht komt voor de aanpak van huiselijk geweld, kan nog niet gesproken worden van een deskundige aanpak in alle regio’s. In de gemeente Haarlem is een campagne voor de bestrijding van huiselijk geweld gelanceerd, maar daar is een voorbereiding van vele jaren aan voorafgegaan en daar zijn veel organisaties bij betrokken geweest. Het is de bedoeling om te leren van de ervaringen die de gemeente Haarlem hiermee heeft opgedaan. Het probleem van een goede registratie speelt niet alleen op het terrein van huiselijk geweld, maar ook op andere terreinen. Dat komt doordat de informatiesystemen niet of niet volledig zijn toegerust op de wensen die momenteel leven. Bij de bouw van nieuwe informatiesystemen zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de wensen die men op dit punt heeft. De portefeuillehouder in de Raad van hoofdcommissarissen belegt op 10 december aanstaande een bijeenkomst over de aanpak van huiselijk geweld, waarbij iedere politieregio op strategisch niveau vertegenwoordigd zal zijn. De korpsleiding heeft in iedere regio personen op uitvoerend niveau aangewezen als projectcoördinator. Het is de bedoeling dat de 25 politieregio’s gaan samenwerken in vier clusters, waarbij ieder cluster geleid wordt door een portefeuillehouder huiselijk geweld op strategisch niveau. Het landelijk netwerk dat op die manier ontstaat, zal zich richten op de informatie-uitwisseling, bevordering van de bewustwording binnen de korpsen, bevordering van de samenwerking binnen de regio’s en verbetering van de handelswijze in situaties van huiselijk geweld. Het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI, nr. 49
5
college van procureurs-generaal heeft het thema huiselijk geweld inmiddels verbonden aan het werk van de Landelijke commissie implementatie zedenzorg, maar wil het niet automatisch koppelen aan de sinds kort bestaande functie van zedenaanspreekofficier. In het project huiselijk geweld is de aanpak bij het openbaar ministerie onderwerp van advies. Een door het parket-generaal opgestelde conceptnotitie over de aanpak van huiselijk geweld door politie en openbaar ministerie die mogelijk zal worden omgevormd tot een aanwijzing is eveneens nog voorwerp van discussie. In de praktijk blijkt echter dat op veel parketten al initiatieven zijn ontstaan om de aanpak van huiselijk geweld te verbeteren. Een voorbeeld daarvan is het protocol Een veilig huis in de regio Utrecht, waarin politie, justitie, reclassering en hulpverlening afspraken hebben gemaakt over effectieve daderaanpak. In de Vreemdelingencirculaire wordt speciaal aandacht besteed aan de moeilijke positie van vrouwen in een afhankelijke verblijfsrechtelijke positie die slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Vrouwen die op basis van een van hun partner afhankelijke verblijfstitel in Nederland verblijven en die niet langer bij hun partner kunnen of willen blijven omdat zij slachtoffer zijn van huiselijk geweld, hebben een grote kans dat zij voor voortgezet verblijf in aanmerking komen. Geweld binnen de relatie wordt specifiek genoemd als zogenoemde klemmende reden van humanitaire aard in samenhang met een andere reden, bijvoorbeeld het hebben van de zorg van de kinderen die in Nederland geboren zijn of in Nederland een opleiding volgen. Dat leidt in principe steeds tot het recht op een voortgezet verblijf. Het Clara Wichmanninstituut heeft in 1999 vastgesteld dat 86% van de mishandelde vrouwen met een afhankelijke verblijfstitel uiteindelijk een verblijfsvergunning kreeg. In het kader van het landelijk project staat dit thema opnieuw op de lijst van aandachtspunten. De minister verwacht begin 2002 een advies over de mogelijkheden voor verdere verbetering van de positie van deze categorie vrouwen. De motie Scheltema-de Nie, Van Heemst, Rietkerk en Rabbae verzoekt de regering, te stimuleren dat er in elke politieregio een advies- en meldpunt huiselijk geweld wordt ingesteld. De motie verwijst naar het advies- en meldpunt huiselijk geweld dat in Haarlem is opgericht. In Haarlem is een jarenlange voorbereiding voorafgegaan aan het oprichten van het adviesen meldpunt. Daar komt bij dat de betrokken organisaties al langer samenwerkten. Een advies- en meldpunt functioneert niet zomaar. Er moet een heel traject worden afgelegd voordat zo’n meldpunt adequaat op advies- en hulpverzoeken kan reageren. Zo’n traject kan dan ook niet landelijk opgestart worden; dat zal lokaal dienen te gebeuren. Ook kan de centrale overheid niet voorschrijven hoe een meldpunt moet worden ingericht. Dat hangt mede af van de lokale manier van werken en de lokale samenwerkingsverbanden. Er is een handboek opgesteld waarin wordt aangegeven hoe zo’n advies- en meldpunt opgericht kan worden. De minister zegt toe dat hij zijn hoofd zal buigen over de vraag wat er gedaan kan worden als blijkt dat die meldpunten niet goed van de grond komen. Bij de scholing van de politie wordt al veel aandacht besteed aan huiselijk geweld. Naast het opnemen van modules in beroepsopleidingen kan een methode zijn het invoeren van handelingsprotocollen voor iedere beroepsgroep of instelling die te maken kan krijgen met huiselijk geweld. De methode die in Den Haag en Utrecht wordt ingezet is veelbelovend. Die methode is gericht op situaties van vrijwillige daderhulpverlening en hulpverlening als onderdeel van de strafrechtelijke aanpak. In het project Huiselijk geweld worden de ervaringen van de bestaande regionale initiatieven betrokken bij het uitwerken van een advies over de landelijke aanpak. Bovendien verwacht de minister een advies over de dadertherapie in detentie. Strafrechtelijke vervolging als stok achter de deur om daders ertoe te zetten therapie te aanvaarden behoort tot de mogelijkheden. Dat kan als een voorwaarde opgelegd worden bij een straf. Het kan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI, nr. 49
6
ook als een bijzondere voorwaarde opgelegd worden als strafonderbreking of als bijzondere voorwaarde bij voorlopige hechtenis. Over de vraag of dat ook kan als er een sepot komt, zal de minister de Kamer nog nader informeren. Onder meer in het manifest Stop huiselijk geweld is gesteld dat er voldoende onderzoek is gedaan naar huiselijk geweld. Alleen het huiselijk geweld bij allochtonen behoeft nog nadere bestudering. De minister vindt een dergelijk onderzoek relevant, omdat met de uitkomsten daarvan bepaald kan worden of eventueel aanvullend beleid noodzakelijk is. Gezien de gevoeligheid van de problematiek is eerst in 2000 een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd. Daarbij bleek dat het mogelijk is een onderzoek naar huiselijk geweld uit te voeren onder het allochtone gedeelte van onze bevolking. Concreet gaat het dan om een onderzoek onder Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. Inmiddels is het onderzoek gestart. Zowel bij het haalbaarheidsonderzoek als bij het nu lopende grootschalige landelijke onderzoek naar huiselijk geweld onder allochtonen is gekozen voor een breed samengestelde beleidsbegeleidingscommissie. De eindrapportage van het onderzoek zal naar verwachting in mei 2002 beschikbaar zijn. Inmiddels is opdracht gegeven aan het Verweij-Jonkerinstituut om een monitor op te zetten en een eerste meting te doen. Uitgangspunt is niet het meten van de omvang van huiselijk geweld. Het doel van de monitor is weer te geven in hoeverre de aanpak van huiselijk geweld in beleid is geïntegreerd op centraal en decentraal niveau en welke middelen en instrumenten worden ingezet om de aanpak van huiselijk geweld te verbeteren bij alle verantwoordelijke actoren. Omdat het aantal actoren zeer groot is en het begrip huiselijk geweld omvangrijk zullen de eerste opzet van de monitor en de nulmeting noodzakelijkerwijs beperkt zijn. De monitor wordt echter zo opgezet dat bij de volgende metingen modules aangehaakt kunnen worden en dat desgewenst op specifieke terreinen een diepere analyse kan plaatsvinden. In de brief van 26 mei 2000 is de minister reeds uitvoerig ingegaan op de voorzieningen in geval van huiselijk geweld. Het komt erop neer dat in het geval van een echtscheiding een voorlopige voorziening getroffen kan worden. Het is mogelijk om de wederpartij middels een actie uit onrechtmatige daad te dwingen ergens anders heen te gaan. Het is ook mogelijk om gebruik te maken van artikel 540 van het Wetboek van Strafvordering, maar de minister zegt toe dat hij zal laten nagaan in hoeverre dat mogelijk is. Daar krijgt de Kamer voor 1 januari 2002 nadere informatie over. Het wetsvoorstel voor verhoging van de strafmaat op mishandeling ligt op dit moment bij de Raad van State. Een aanvullende bepaling op uithuisplaatsing is een redelijk verstrekkende wijziging, waar weer advies van de Raad van State over gevraagd moet worden. De minister attendeert de Kamer erop dat hij opdracht heeft gegeven tot het verrichten van een wetsvergelijkend onderzoek. De wettelijke voorzieningen in een aantal landen zullen worden geanalyseerd en op hun werking worden getoetst. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Verweij-Jonkerinstituut, het Clara Wichmanninstituut en prof. Tak van de Universiteit Nijmegen. De minister verwacht de resultaten van dit onderzoek in april. Op een interruptie van mevrouw Van der Hoek zegt de minister toe dat hij hieraan ook een wetsvoorstel zal koppelen. Tot slot gaat de minister in op het onderzoek naar de overlap tussen geweld op straat en geweld in huis. Het instrument dat de minister voor ogen heeft, is een risicotaxatie. De politie moet kunnen inschatten hoe groot de kans is dat iemand die in het publieke domein geweld pleegt dat ook thuis doet. Zo’n risicotaxatie geeft een handvat voor het politieoptreden. Voor het ontwikkelen van zo’n handvat moet men eerst zicht hebben op de overlap van verschillende vormen van geweld. In Rotterdam is men bezig met een diepteanalyse van zo’n 1600 processenverbaal en het WODC doet een grootschalig onderzoek onder 2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI, nr. 49
7
mensen. Op grond van de resultaten van die onderzoeken wil de minister kijken of er mogelijkheden zijn om een risicotaxatie te ontwikkelen. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wijst erop dat de laatste jaren het besef is gegroeid dat de aanpak van geweld achter de voordeur evenzeer tot de publieke verantwoordelijkheid behoort als de aanpak van geweld op straat. Een uiting van die publieke verantwoordelijkheid is de groeiende samenwerking tussen politie en justitie enerzijds en de zorg- en opvangsector anderzijds. Dat het ministerie van Justitie het voortouw heeft genomen, wil nog niet zeggen dat de betrokkenheid van het ministerie van VWS beperkt is. Ambtenaren van het ministerie van VWS nemen actief deel aan het interdepartementale project. De minister erkent dat de inzet van de GG&GD’en wat betreft het signaleren en het voorkomen van huiselijk geweld een verschillend beeld laat zien, maar zij wijst erop dat haar directe sturingsmogelijkheden beperkt zijn. Zij zegt toe dat zij dit punt onder de aandacht zal brengen tijdens een van de overleggen die zij regelmatig heeft met de GGD-Nederland en de VNG. Het ministerie van VWS heeft zich tot nu toe altijd geconcentreerd op seksueel geweld. Het project voor de bestrijding van seksueel geweld van Transact is in 2000 afgelopen, maar daar komt uiteraard een vervolg op. Dat project had verschillende speerpunten: regionale samenwerking tussen hulpverlening, politie en gemeenten, het vergroten van de aandacht hiervoor binnen de opleidingen, het stimuleren van goede zorg binnen de instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en het ondersteunen van de positie van cliënten die te maken hebben met de problematiek van seksueel geweld. Dit langjarige project heeft positieve resultaten te zien gegeven. Seksueel geweld wordt steeds meer als een paraplubegrip gezien, waaronder ook vrouwenmishandeling en misbruik van kinderen wordt begrepen. Er is ook een programma Bestrijding van seksueel geweld van Zorgonderzoek Nederland dat meer op de praktijk gerichte projecten doet en onder andere ook een inventarisatie van daderhulpverlening en een evaluatie daarvan. Vroegtijdige herkenning van risicogezinnen door de consultatiebureaus en de jeugdhulpverlening is van groot belang. In sommige gevallen wordt er een gezinsbegeleider aangesteld die meeloopt met het gezin en probeert om risicosituaties te voorkomen. Het werkt goed, maar het is een zeer arbeidsintensieve methode, waarvoor niet altijd voldoende middelen voorhanden zijn. De minister zegt toe dat zij de Kamer voor de begrotingsbehandeling schriftelijk zal informeren over de beschikbare middelen voor preventie van huiselijk geweld. In 1998 is besloten om het budget voor de vrouwenopvang te verhogen met 15 mln. Dat bedrag is ingezet voor laagdrempelige opvang, preventieactiviteiten en voor het probleem van de doorstroming. Uit de monitor van de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang uit 1999 blijkt dat een kwart van de aanmeldingen bij de vrouwenopvang uiteindelijk niet leidt tot opname. De registratie was in dat jaar echter niet perfect. Het is heel moeilijk om na te gaan of dat enkel het gevolg was van een gebrek aan capaciteit. Er is dus een dringende behoefte aan een betrouwbare en relevante gegevensverzameling voor cliënten van de vrouwenopvang. Er zal een onderzoek worden uitgevoerd door het Trimbosinstituut naar instroom, uitstroom, grootte van de wachtlijsten en het beheer van de wachtlijsten. De minister erkent dat er sprake is van een capaciteitstekort, maar dat komt niet alleen door een gebrek aan middelen, dat is ook het gevolg van de doorstroomproblematiek. De uitvoering van de vrouwenopvang is in handen van centrumgemeenten. Zij krijgen daar een specifieke uitkering voor. Veel centrumgemeenten besteden ook aandacht aan die doorstroomproblematiek. Bij de algemene financiële beschouwingen is een motie ingediend door de heren Vendrik en Marijnissen waarin de regering gevraagd wordt om 15 mln euro extra beschikbaar te stellen voor zowel maatschappelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI, nr. 49
8
opvang als vrouwenopvang. De minister van Financiën heeft daarop gezegd dat het geld op dit moment niet beschikbaar is, maar dat er bij Voorjaarsnota zal worden gekeken hoe de motie uitgevoerd kan worden. Dan zal ook blijken hoe de verdeling zal zijn over de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang. Het probleem dat vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning geen huisvestingsvergunning kunnen krijgen, is nu gelukkig opgelost. Staatssecretaris Remkes heeft de Tweede Kamer in september een brief gestuurd waarin staat dat in deze periode de Huisvestingswet gewijzigd zal worden. Ook zal een AMvB worden opgesteld om vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning met voorrang zelfstandige huisvesting te geven. De daderbehandeling wordt vergoed via de AWBZ. De behandeling van een vrouw die slachtoffer is van huiselijk geweld en die een indicatie heeft voor psychosociale hulpverlening kan ook uit de AWBZ gefinancierd worden. Veel vrouwen zijn onder behandeling bij algemeen maatschappelijk werk, RIAGG, de huisarts of de GGD. Vrouwen die niet zozeer een indicatie hebben voor psychosociale hulp, maar die wel behoefte hebben aan begeleiding kunnen bijvoorbeeld terecht bij Slachtofferhulp. Dat wordt inderdaad niet gefinancierd door de AWBZ. Het kabinet heeft voor het uitbreiden van de GGZ-capaciteit voor de forensische psychiatrie voor de komende jaren extra geld beschikbaar gesteld: dit jaar 24 mln, volgend jaar 40 mln en in 2003 57 mln structureel. Dat geld kan ook ingezet worden voor uitbreiding van de behandelmogelijkheden voor daders. Het voorkomen van huiselijk geweld heeft een grote prioriteit. Transact zet zich in voor training aan hulpverleners, handleidingen en cursussen gericht op preventie van huiselijk geweld. In die cursussen leren hulpverleners de signalen herkennen die kunnen wijzen op huiselijk geweld. Er is een meldrecht voor artsen op het punt van kindermishandeling. De vraag is of dat is uit te breiden tot het mishandelen van de partner. Het kind is minderjarig en uit dien hoofde mag de arts zijn geheimhoudingsplicht doorbreken en de mishandeling melden. Een vrouw die wordt mishandeld heeft zelf het recht om te beslissen of dat gemeld mag worden. Dat kan niet zomaar gelijkgeschakeld worden. Het ministerie van Justitie laat een brochure opstellen over de melding van huiselijk geweld. Daar is het ministerie van VWS bij betrokken. Daarin zal iedereen zo goed mogelijk geïnformeerd worden over wat er mogelijk is op het gebied van huiselijk geweld. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Van der Hoek (PvdA) is blij met de bereidheid van de minister van Justitie om de mogelijkheden te onderzoeken om de dader van huiselijk geweld uit huis te plaatsen. Zij dringt erop aan dat de minister hier snel mee aan de slag gaat, zodat er voor april overleg over dit onderwerp kan plaatsvinden. De directeur van De Waag, de forensische poliklinieken, geeft aan dat de vier grote steden waar projecten zijn gestart voor daderbehandeling geld tekortkomen. Wat denkt de minister van VWS daaraan te doen? Mevrouw Van der Hoek vindt nader onderzoek naar de vrouwenopvang niet nodig. De cijfers zeggen genoeg. Gezien de ernst en de omvang van de situatie bij de vrouwenopvang moet er extra capaciteit komen. Haar fractie zal hierop bij de begroting terugkomen. Het verheugt de heer Vos (VVD) dat de betrokken ministeries blijk geven van een actieve houding tegenover de aanpak van huiselijk geweld. Het is hem bekend dat psychosociale hulp aan slachtoffers van huiselijk geweld met een indicatie door de AWBZ vergoed wordt, maar hij vindt dat er in de fase daarvoor ook iets moet gebeuren. Is het mogelijk dat er ook behandelprogramma’s komen in het voortraject?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI, nr. 49
9
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) wijst erop dat het wetsvoorstel dat tot doel heeft om de maximale straf voor eenvoudige mishandeling van twee naar drie jaar te brengen nu bij de Raad van State ligt. Is het mogelijk om huiselijk geweld daarbij te betrekken? Daardoor wordt de wettelijke straf voor huiselijk geweld maximaal vier jaar. Dan is het mogelijk om de dader buiten heterdaad aan te houden en in verzekering te stellen. Is de minister van Justitie bereid om nog eens goed na te denken over de mogelijkheid om huiselijk geweld bij dat wetsvoorstel te voegen? Gaat er daadwerkelijk een preventieve werking uit van het vroegtijdig signaleren door bijvoorbeeld consultatiebureaus en artsen? Mevrouw Halsema (GroenLinks) heeft de indruk dat het probleem van vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning die worden mishandeld een niet erg hoge prioriteit heeft op het ministerie van Justitie. Zij vindt dat mishandeling erkend moet worden als grond voor een verblijfsvergunning. Wat gaat de minister daaraan doen? De redenering van de minister van VWS wat betreft de uitbreiding van het meldrecht van artsen voor volwassenen die worden mishandeld heeft mevrouw Halsema niet overtuigd. De belangrijkste reden om een meldrecht van artsen in het leven te roepen voor kindermishandeling was niet de leeftijd van de kinderen, maar de combinatie van medische nood, kwetsbaarheid en onvrijheid. Bij sommige vrouwen is er sprake van eenzelfde combinatie van factoren. Waarom wil de minister niet in overweging nemen om artsen de mogelijkheid te geven om mishandeling van volwassenen te melden? De heer Dittrich (D66) is blij met het antwoord van de minister op de vraag over uithuisplaatsing van de dader. Hij wacht verder af waar de regering mee komt. De vraag over telefoonterreur is nog niet beantwoord. Uit onderzoek is gebleken dat er grote verschillen zijn in de benadering van de politieregio’s. Wat wil de minister van Justitie daaraan doen? Wat is de stand van zaken bij de landelijke dekking van deze projecten? De heer Dittrich vindt een onderzoek naar de vrouwenopvang op zichzelf interessant, maar hij is ervan overtuigd dat het capaciteitstekort een kwestie van geld is. Wil de minister kijken of zij ruimte heeft op haar begroting om extra geld vrij te maken voor de vrouwenopvang? Tot slot wijst de heer Dittrich nog op de situatie dat een vrouw aangifte doet van mishandeling door haar man, maar vervolgens haar aanklacht intrekt. In Amsterdam is het Grip-project gestart, dat inhoudt dat de vervolging desondanks wordt doorgezet. Het probleem is echter dat die vrouw dan extra bescherming nodig heeft. Gebeurt dat ook? De minister van Justitie zegt toe dat hij zal bezien in hoeverre het wetsvergelijkende onderzoek naar en het wetsvoorstel inzake de uithuisplaatsing van de dader naar voren geschoven kan worden. De strafmaat voor mishandeling wordt verhoogd van twee naar drie jaar. Bij mishandeling in familieomstandigheden wordt de strafmaat met een derde verhoogd, waarmee de strafmaat uitkomt op vier jaar. Dan is voorlopige hechtenis mogelijk en hoeft de dader ook niet op heterdaad betrapt te worden. De minister zegt toe dat hij overleg zal plegen met de staatssecretaris over de positie van mishandelde vrouwen met een afhankelijke verblijfsvergunning en dat hij daar nader op zal terugkomen. De minister erkent dat telefoonterreur een ernstige zaak is. KPN mag echter niet zelfstandig nagaan waar de telefoonterreur vandaan komt en vervolgens een telefoonnummer blokkeren. Daar moet een bepaalde titel aan ten grondslag liggen. Hij vindt wel dat de politie daar meer aandacht aan moet besteden. Dit punt zal hij bespreken met de minister van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI, nr. 49
10
Binnenlandse Zaken, want dit is niet primair zijn verantwoordelijkheid. De Kamer zal daar voor 1 januari bericht over krijgen. De minister is het ermee eens dat een vrouw die uit angst haar aangifte intrekt extra bescherming verdient als de dader alsnog wordt vervolgd. Dat kan door de dader uit huis te plaatsen of door de politie een extra oogje in het zeil te laten houden. De minister weet nog niet precies hoe dat gestalte zal krijgen, maar hij zegt toe dat hij de Kamer daar nog voor 1 januari over zal informeren. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderschrijft de gedachte dat er te weinig middelen zijn voor daderbehandeling. Het bedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor het uitbreiden van de GGZ-capaciteit voor forensische psychiatrie wordt dan ook meer dan verdubbeld. Dat geld is ook bestemd voor daderbehandeling. Het is helaas niet mogelijk om een herschikking op de begroting te laten plaatsvinden ten gunste van de vrouwenopvang, zonder dat het ten koste gaat van iets anders. Minister Zalm heeft toegezegd dat dit een van de prioriteiten is bij de Voorjaarsnota. De minister hoopt dat een vlottere doorstroom het capaciteitstekort in de vrouwenopvang iets zal verlichten, maar zij is zich ervan bewust dat het daar zeker niet door kan worden opgelost. Vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, maar die geen indicatie hebben voor psychosociale hulp hebben drie mogelijkheden: het algemeen maatschappelijk werk, de huisarts of de vrouwenopvang. Een deel van het budget voor de vrouwenopvang is bestemd voor begeleiding en ondersteuning. Het interdepartementale project bestaat uit verschillende werkgroepen, onder andere de werkgroep dader-slachtoffer. Die werkgroep heeft dit onderwerp hoog op de agenda staan. De minister zal erop aandringen dat deze werkgroep goed inventariseert of er voor de slachtoffers voldoende hulp is. Als dat niet het geval is, zal gekeken moeten worden wat daaraan gedaan kan worden. In bedreigende situaties mag de arts zijn geheimhoudingsplicht doorbreken. De minister ziet in dat artsen daar vaker gebruik van zouden kunnen maken. Dit onderwerp zal dan ook aan de orde komen in de brochure waar op dit moment aan gewerkt wordt. De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, Swildens-Rozendaal De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Van Lente De griffier van de vaste commissie voor Justitie, Pe
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI, nr. 49
11