Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1997–1998
24 077
Drugsbeleid
Nr. 67
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 18 mei 1998 De vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, Justitie2 en Binnenlandse Zaken3 hebben op 15 april 1998 overleg gevoerd met minister Borst-Eilers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, minister Sorgdrager van Justitie en staatssecretaris Kohnstamm van Binnenlandse Zaken over de brief van 16 september 1997 inzake de voortgangsrapportage drugsbeleid 1997 (24 077, nr. 57). Hierbij waren tevens aan de orde: – de brief van 8 augustus 1997 inzake de gemeentelijke proefprojecten met coffeeshops (24 077, nr. 56); – de brief van 2 september 1997 over marihuana als geneesmiddel (25 000, XVI, nr. 77);
1
2
KST29799 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1998
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 67
Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M.M.H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), SwildensRozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van BlerckWoerdman (VVD), Wessels (D66) Plv. leden: Heeringa (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksma (PvdA), Koenders (PvdA), Beinema (CDA), M.M. van der Burg (PvdA), Rouvoet (RPF), Meyer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), G. de Jong (CDA), Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J.M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Hoogervorst (VVD), Van den Bos (D66).
Samenstelling: Leden: V.A.M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M.M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J.M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Rouvoet (RPF), B.M. de Vries (VVD), Van Boxtel (D66), O.P.G. Vos (VVD), Van Vliet (D66). Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Wagenaar (PvdA), Feenstra (PvdA), BijleveldSchouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Apostolou (PvdA), Meyer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Wessels (D66), Van der Heijden (CDA), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Roethof (D66), Weisglas (VVD), De Koning (D66).
3
Samenstelling: Leden: V.A.M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Essers (VVD), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Wessels (D66). Plv. leden: Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Duivesteijn (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), M.M. van der Burg (PvdA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), Korthals (VVD), Luchtenveld (VVD), Assen (CDA), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Oven (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66).
1
–
de brief van 16 september 1997 over rapporten en beleidsnotities betreffende het drugsbeleid (24 077, nr. 58); – de brief van 3 oktober 1997 inzake verslavingszorg en allochtonen (25 664, nr. 1); – de brief van 29 oktober 1997 ter aanbieding van het rapport «the Swedish Drug Control System» (VWS-98–1463/Just-97–975); – de brief van 12 november 1997 inzake voorlichting over het gebruik van softdrugs aan leerlingen op de basisschool (24 077, nr. 63); – de brief van 14 november 1997 ter aanbieding van de studie «de Nederlandse verslavingszorg» van het Trimbosinstituut (VWS-97–1647/ Just-97–1036); – de brief van 19 januari 1998 over de notitie «Smart shop en nieuwe trends in het gebruik van psychoactieve stoffen» (24 077, nr. 64). Van dit overleg (vervolg van het algemeen overleg d.d. 18 februari jl.) brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Antwoord minister Borst-Eilers (vervolg) Minister Borst-Eilers wees nog op enkele recente ontwikkelingen op de drugsmarkt: de omslag naar het gebruik van psychoactieve middelen, de toenemende populariteit van XTC-achtige drugs en een zorgwekkende vervuiling van de markt. Dat laatste uit zich in het aanbieden van verontreinigde XTC-achtige pillen en amfetaminepillen. Uit een soort wantrouwen jegens de pil gaat men steeds meer over tot gebruik in poedervorm en het gebruik van cocaïne. Het drugsdossier is voortdurend in beweging. Er moet gelaveerd worden tussen praktijk en ideologie, maar dat betekent niet dat koersloos heen en weer wordt gevaren. Het beleid terzake wordt immers geschraagd door duidelijke doelstellingen. Er dient inderdaad meer aandacht te worden besteed aan de kwaliteit en de effectiviteit van de verslavingszorg. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de verschillende karakters van de doelgroepen, waaronder allochtonen. Er is wel iets voor te zeggen het aantal allochtone hulpverleners in de verslavingszorg te vergroten, maar daarbij dient wel de doelstelling van effectieve zorg voorop te blijven staan. De expertise van Tjandu zal zeker ten volle worden benut. Het Trimbosinstituut heeft een aantal feiten met betrekking tot de alcoholverslaving op een rijtje gezet. Zowel scholieren als volwassenen gebruiken vele malen meer alcohol dan drugs. Het argument dat alcohol beter te hanteren is dan drugs gaat niet op, gezien de conclusie van het Trimbosinstituut dat ongeveer 660 000 mensen in Nederland ten minste 8 glazen alcohol per dag consumeren. De helft daarvan meer dan 12 en binnen die groep zijn er nog ongeveer 185 000 die meer dan 16 glazen alcohol per dag drinken. De minister vond dit zeer alarmerende aantallen. Er zijn naar schatting jaarlijks 2000 à 3000 «alcoholdoden» in Nederland. Geschat wordt dat 25 000 à 30 000 mensen zijn verslaafd aan harddrugs en dat er tientallen «drugsdoden» per jaar zijn. Er is al met al genoeg reden om meer aandacht te besteden aan de alcoholproblematiek. Dat kan gezien de bestuurlijke en financiële verhoudingen echter niet rechtstreeks aan de verslavingszorg worden opgedragen. De minister zei desgevraagd bereid te zijn een overzicht te laten maken van de middelen die in de diverse probleemgebieden worden geïnvesteerd en daarbij voorzover mogelijk ook iets te zeggen over de effectiviteit. Het rapport «Alcohol en de samenleving» zal naar de Kamer worden gestuurd. Het is met het oog op de effectiviteit van ingezette middelen in ieder geval van groot belang dat de overheid zich meer laat leiden door evidenties dan door politieke overwegingen. Het leek de minister zinvol om in de eerstvolgende voortgangsrapportage ook aandacht te besteden aan de alcoholproblematiek. In de loop van mei zal een standpunt worden geformuleerd met
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 67
2
betrekking tot de voorstellen van het veld om tot een verbetering van het kwaliteitsbeleid te komen. Het belang van preventie staat buiten kijf. In dit verband is het zorgelijk dat er nog altijd verkeerde beeldvorming is over de veiligheid van drugs. XTC en XTC-achtige drugs zijn nog steeds populair omdat veel jongeren ten onrechte denken dat ze veilig zijn. Er komen echter steeds meer aanwijzingen dat gebruik van deze drugs kan leiden tot chronische gezondheidsproblemen. Goede voorlichting en preventiecampagnes blijven noodzakelijk. Ontmoedigingsboodschappen zijn helaas niet erg effectief als het gaat om de regelmatige XTC-gebruiker. Wel is het zo dat men in het algemeen vanaf een bepaalde leeftijd de XTC laat voor wat het is. Evaluatie van de laatste cannabiscampagne leert dat het aantal jongeren dat folders heeft meegenomen relatief hoog is. Voor de campagne wist 26% van de jongeren waar men terecht kon en erna 56%. De jongeren waren in het algemeen tevreden over de inhoud van de voorlichting. Het Trimbosinstituut is verzocht een literatuurstudie te verrichten naar de effectiviteit van preventiecampagnes. Deze studie zal in de loop van dit jaar worden afgerond. De minister merkte vervolgens op zich door deskundigen te zullen laten adviseren over een mogelijke verbetering van de testmethoden. Monitoring is een absolute voorwaarde voor een verantwoord beleid als het gaat om synthetische drugs en eco-drugs. Daarbij doemen dan al gauw definitieproblemen op. Binnenkort zal het kabinet een standpunt formuleren naar aanleiding van het rapport over de nationale drugsmonitoring. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de suggestie van mevrouw Van Blerck met betrekking tot een cliëntvolgsysteem en de opmerking van de heer Van Boxtel over de alcoholproblematiek. Nagegaan zal worden of het haalbaar is de ambulante verslavingszorg onder het beleidskader zorg te brengen, inclusief het jaarlijkse groeicijfer. Een redelijke verdeling van de financiële middelen is niet gemakkelijk te bereiken. Het advies van de Raad voor de Financiële Verhoudingen is niet uitvoerbaar en met de raad wordt thans overlegd over de mogelijkheid van een vervolgadvies waarin meer recht worden gedaan aan het aspect van de grootstedelijkheid. Het project afkicken onder narcose verkeert nog in een oriënterende fase. De hierbij betrokken instellingen zullen nog een definitief onderzoeksvoorstel indienen. Het leek de minister alleszins de moeite waard enige experimenten op dit punt te starten. De minister wilde niet de suggestie overnemen om XTC van de lijst van harddrugs te halen. Op geen enkele manier kan immers worden onderbouwd dat er een andere waarde aan de risico’s moet worden gehecht. Dat de meest gangbare paddestoelen ongemoeid zijn gelaten in de brief over nieuwe trends in het gebruik van psychoactieve stoffen heeft te maken met het feit dat de zaak-Kerkdriel nog onder de rechter is. De minister zegde toe in de eerstvolgende voortgangsrapportage nadrukkelijk aandacht te besteden aan grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten. Tijdens de voorbereidende besprekingen in Wenen van de speciale VN-zitting over de mondiale drugsproblematiek is overeenstemming bereikt over een politieke verklaring over richtsnoeren voor vraagvermindering en over een vijftal deeldocumenten dan wel actieplannen. De clausule over vraagvermindering getuigt van het besef dat een evenwichtige aanpak vereist is. De Kamer zal een verslag krijgen van de voorbereidende besprekingen. Tweede termijn De heer Van de Camp (CDA) stelde vast dat de minister in haar brief over het gebruik van atropinepillen in Heerenveen schrijft dat 67% van de pillen XTC bevatte. Wat zat er dan in de overige 33%?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 67
3
Kan de minister commentaar geven op de cijfers van de UvA met betrekking tot de cannabisgebruikers? Verder vroeg de heer Van de Camp duidelijkheid over het aantal betrokkenen bij het heroïne-experiment en de ermee gepaard gaande kosten. Klopt de berekening dat het experiment 63 mln. gaat kosten in een periode van vier jaar? Dat zou een buitengewoon hoog bedrag zijn in relatie tot het aantal betrokkenen. Hij zei de indruk te hebben dat het heroïne-experiment koste wat kost door moet gaan. Hoe is de stand van zaken met betrekking tot het afkicken onder narcose? Wat is de betekenis van het onderzoeksvoorstel nu er al mensen zijn behandeld? In de pers stond het bericht dat met de behandeling van 10 mensen f 137 000 is gemoeid. Als dit klopt, steekt het wel erg schril af tegen de 63 mln. voor het heroïne-experiment. De heer Van de Camp wees vervolgens op het gevaar dat gebruikersruimten niet alleen worden benut door gebruikers maar ook worden aangeboden door gedoogde huisdealers. De CDA-fractie is nadrukkelijk van mening dat de overheid op generlei wijze iets te maken zou moeten hebben met de handel in harddrugs in en rond de gebruikersruimten. Mag uit het antwoord van minister Sorgdrager worden afgeleid dat het niet meer zal voorkomen dat gemeenten worden gedwongen af te zien van de nuloptie? Voorts vroeg de heer Van de Camp of de expertise van de stichting Tjandu ook ten nutte kan worden gemaakt van andere dan Molukse groeperingen. Zal in het actieplan voor de verslavingszorg ook aandacht worden besteed aan de alcoholproblematiek en de effectiviteit van het beleid? Klopt het dat het budget voor de verslavingszorg de laatste vijf jaar niet is uitgebreid en dat ook de bestrijding van de overlast ten laste van dit budget is gebracht? Ten slotte vroeg de heer Van de Camp naar de stand van zaken met betrekking tot het ontwerp van wet strafrechtelijke opvang van verslaafden. De heer Apostolou (PvdA) zei op basis van de politieke verklaring naar aanleiding van de voorbereidende besprekingen van de speciale VN-conferentie de indruk te hebben dat er verandering is opgetreden in de wijze waarop de drugsproblematiek wordt benaderd. De leuze «a drugfree world, it can be done» is immers vervangen door «to counter the world drugproblem». Hij wees in dit verband op de problemen die kunnen ontstaan voor ontwikkelingslanden als al te rigide wordt overgegaan tot uitroeiing van coca- en papaverplanten. De UNDP dient wat dit betreft kritisch te kijken naar de wijze waarop de gelden worden besteed. Het is overigens een goede zaak dat ook de verantwoordelijkheid van de rijke landen in beeld komt nu er richtlijnen voor de vraagvermindering komen. De heer Apostolou herhaalde zijn pleidooi voor een discussie over nieuwe strategieën en voor de mogelijkheid voor landen om te experimenteren met alternatieve scenario’s voor de aanpak van het drugsprobleem. Wil de regering daartoe initiatieven nemen in VN- en EU-verband? Hij pleitte ervoor om ook vertegenwoordigers van NGO’s op te nemen in de delegaties. Nederland kan een zeer zinnige inbreng leveren als het gaat om de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit (zie de IRT-onderzoeken) en kan ook het nodige melden over de gezondheidsaspecten van het drugsprobleem. Vervolgens vroeg de heer Apostolou nogmaals naar de mogelijkheden van een experiment met medicinale marihuana in Nederland. Hij bepleitte een open oor voor constructieve voorstellen op dit punt. De heer Apostolou herhaalde zijn vragen over de verslavingszorg aan allochtonen. Wanneer komt de regering met een plan van aanpak om een efficiënte werkwijze mogelijk te maken? Welke positie krijgen instellingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 67
4
als Tjandu en het Trimbosinstituut in dit geheel? Kan de minister met een notitie komen over de taakafbakening van verslavingszorginstellingen? Ten slotte merkte de heer Apostolou op van mening te zijn dat er goede beleidsuitgangspunten zijn geformuleerd, maar dat de uitvoering ervan te wensen overlaat en er te weinig wordt ingespeeld op constructieve voorstellen vanuit het veld. Op gemeentelijk niveau borrelen allerlei initiatieven op, maar het Rijk reageert nogal afwachtend. Hij ging ervan uit dat het kabinet te zijner tijd de Kamer een standpunt zal doen toekomen over de voorstellen van de Stichting drugsbeleid met betrekking tot de bevoorrading van coffeeshops. Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) was van mening dat er meer aandacht moet worden besteed aan de alcoholproblematiek. De door de minister vermelde aantallen zijn immers schrikbarend. Alcoholgebruik brengt in het algemeen minder overlast met zich mee dan drugsgebruik, maar de gevolgen zijn op z’n minst even desastreus. Er wordt onevenredig veel aandacht besteed aan de bestrijding van het gebruik van softdrugs en de fractie van GroenLinks zou willen dat het geld evenwichtiger wordt verdeeld. Kan de minister enig inzicht bieden in de resultaten van de maatregelen tegen alcoholmisbruik? Is zij op basis van de door haar verstrekte cijfers van mening dat het beleid op dit punt moet worden geïntensiveerd? Mevrouw Oedayraj Singh Varma wees in dit verband nog op de relatief grote alcoholproblemen bij allochtonen – zijn hierover cijfers voorradig? – en verzocht de minister hierover contact op te nemen met allochtonenorganisaties. Het gebruik van marihuana als geneesmiddel wordt gedoogd, maar kunnen arts en patiënt goed uit de voeten met de huidige mogelijkheden? De patiënt is nog steeds te afhankelijk van de bereidwilligheid van de arts die op zijn beurt weer afhankelijk is van de apotheker. Mevrouw Oedayraj Singh Varma vond dat de drempels moeten worden verlaagd. De Stichting patiëntenbelangen medicinale marihuana heeft terzake constructieve voorstellen gedaan. De organisatie Maripharm zegt een constante kwaliteit te kunnen garanderen. Hoe oordeelt de minister hierover? Is het onderzoek in Groningen ondertussen gestart? Op welke manier zal gebruik worden gemaakt van de expertise van de stichting Tjandu? Welke positie krijgt deze stichting in de verslavingszorg en is het de bedoeling dat de doelgroep wordt uitgebreid tot andere allochtone groepen? Ziet de staatssecretaris een rol voor de rijksoverheid weggelegd om samenwerking tussen de gemeenten te bevorderen? De overheid dient het fenomeen gebruikersruimtes te stimuleren. De problematiek blijft dan vanuit een oogpunt van verslavingszorg beter beheersbaar en bovendien kan de kwaliteit van de drugs worden getest. Ten slotte vroeg mevrouw Oedayraj Singh Varma naar de gezondheidsgevolgen van afkicken onder narcose. Zij ging ervan uit dat de gebruikers uitvoerig worden geïnformeerd over onder andere de mogelijke gevolgen van narcose. Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD) herhaalde dat meer inzicht in de effecten van de verslavingszorg geboden is. Is de minister voornemens dit inzicht daadwerkelijk te verstrekken, waardoor er ook meer zicht ontstaat op de mogelijkheid de verslavingszorg onderdeel te doen zijn van het beleidskader zorg? Het spreekt voor zich dat alleen instellingen die goed werk verrichten, mogen profiteren van de groei van de middelen. Hoe is de stand van zaken met betrekking tot het afkicken onder narcose, onder andere wat betreft de financiering? Vindt de minister dat zij in dezen een verantwoordelijkheid heeft? Mevrouw Van Blerck was overigens de mening toegedaan dat, met de nodige waarborgen omgeven, de experimenten moeten doorgaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 67
5
Mevrouw Van Blerck zei zich te kunnen vinden in het standpunt van de minister met betrekking tot de medicinale marihuana. Het ligt voor de hand om de resultaten van de pilexperimenten in Engeland af te wachten. Wie stelt welke voorwaarden aan gebruikersruimten? Mevrouw Van Blerck was voorstander van een landelijke sturing op dit punt om de eenduidigheid te bevorderen. Een gedoogbeleid was voor haar vooralsnog niet aan de orde. Kan de minister aangeven hoeveel cliënten er betrokken zijn bij het heroïne-experiment? Evenals de heer Van de Camp had mevrouw Van Blerck grote problemen met de hoge kosten van het experiment. De gemeenten verklaren dat ze onder tijdsdruk hebben moeten handelen, maar zij wees erop al in juni 1997 vragen te hebben gesteld over een pand dat de GG&GD in Rotterdam had aangetrokken ten behoeve van een experiment. Bovendien gaf de minister in haar antwoord aan dat zowel Rotterdam als Amsterdam al enkele jaren plannen hebben met betrekking tot een gecontroleerde verstrekking. Waarop hebben de in de brief van de minister genoemde onzekerheden betrekking? Waarom is er sprake van vier begrotingsjaren als het heroïne-experiment twee jaren bestrijkt? Waarop heeft het bedrag van 15,5 mln. precies betrekking? Mevrouw Van Blerck stelde exacte informatie op dit punt zeer op prijs. Tijdens de recente behandeling van de twee opiumwetten heeft de heer Dittrich een motie ingediend waarin gevraagd werd om een experiment met betrekking tot de bevoorrading van coffeeshops door kleinschalige huistelers. De minister heeft toegezegd hierover te willen meedenken, waarop de heer Dittrich zijn motie aanhield. Mevrouw Van Blerck vond echter dat het verzoek van de heer Dittrich volstrekt buiten de realiteit staat en zei tegenstander te zijn van een beleid als in de motie verwoord. De criminaliteit zal er immers weinig moeite mee hebben over te gaan van grootschalige naar kleinschalige activiteiten. De heer Van Boxtel (D66) vond dat het kabinet de afgelopen vier jaar een goed drugsbeleid heeft gevoerd. Er is een liberaal en integraal beleid tot stand gebracht. De overlast is aangepakt en er is weerstand geboden aan de druk vanuit het buitenland om strenger op te treden. Zo langzamerhand begint het Nederlandse drugsbeleid zijn vruchten af te werpen en neemt de belangstelling vanuit het buitenland toe. In ieder geval op het gebied van softdrugs moet Nederland persisteren bij zijn liberale beleid. Gezien de gevaren van harddrugs en synthetische drugs dient op deze terreinen een harder beleid te worden gevoerd, maar dan primair op het terrein van de volksgezondheid en vervolgens in de repressieve sfeer. Gelukkig ontstaat steeds meer het inzicht dat er de laatste tijd onevenredig veel aandacht is besteed aan de softdrugs en te weinig aan de alcoholproblematiek. De maatschappelijke ontwrichting als gevolg van alcoholgebruik is immers vele malen groter. De heer Van Boxtel sloot zich aan bij het verzoek om nader inzicht in de kosten van het heroïne-experiment en de verantwoordelijkheden van de diverse hierbij betrokken instellingen. De samenleving is ermee gebaat dat de overlast wordt verminderd en dat de verslaafden op een gecontroleerde manier de heroïne gebruiken. Het is ook van belang dat de groep zwaar verslaafden zo klein mogelijk wordt gehouden. Monitoring en een gedifferentieerd beleid zijn noodzakelijk nu per categorie jongeren het gebruik zeer verschillend is. Het is goed dat de minister naar aanleiding van de aangehouden motie-Dittrich heeft toegezegd met de gemeenten contact te zullen opnemen over de bevoorrading van coffeeshops. Het drugsdebat staat bol van de paradoxen maar er is niets op tegen om de discussie erover gaande te houden. Dit laatste heeft de motie-Dittrich in ieder geval bereikt. Ten slotte herhaalde de heer Van Boxtel zijn vraag of het mogelijk is om bij geweldsdelicten en verkeersovertredingen mensen op hun urine te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 67
6
testen teneinde te bepalen of er XTC of aanverwante producten zijn gebruikt. Minister Borst-Eilers merkte op dat het onderzoek door de UvA naar het aantal cannabisgebruikers een meer representatief beeld geeft dan het onderzoek door het Trimbosinstituut, hetgeen ook wordt erkend door onderzoekers van dit instituut. Dat doet natuurlijk niets af aan het resultaat van het onderzoek van het Trimbosinstituut naar het alcoholgebruik in Nederland. De minister zegde toe de vragen over het heroïne-experiment schriftelijk te zullen beantwoorden. De Gezondheidsraad bereidt een advies voor over de wetenschappelijke stand van zaken van het afkicken onder narcose. Dat advies zal waarschijnlijk nog wel enige tijd op zich laten wachten omdat er nog weinig wetenschappelijk onderzoek is verricht. Een van de aanbevelingen zal ongetwijfeld zijn dat er nog meer onderzoek naar moet worden verricht. Diverse centra in Nederland hebben ondertussen belangstelling getoond voor deze afkickmethode en daarom is besloten tot een onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden ervan. Van belang is in ieder geval dat deze methode een langetermijneffect heeft. Het leek de minister raadzaam de al lopende experimenten onder één wetenschappelijke paraplu – in casu bedoeld onderzoek – te brengen. In het kader van de bestrijding van overlast en ook van een menselijke benadering van verslaafden is er veel te zeggen voor het creëren van gebruikersruimten. In het actieplan verslavingszorg zal ook aandacht worden besteed aan de alcoholproblematiek. Ingaande op de vraag of middelen ter bestrijding van de overlast worden ondergebracht bij het algemene budget voor de verslavingszorg merkte de minister op dat de vergelijking tussen 1997 en 1992 niet klopt omdat in de bedragen voor 1992 en 1993 dubbeltellingen voorkomen. Vanaf 1994 is wel een goede vergelijking mogelijk en dan kan worden geconstateerd dat zowel op de begroting als in het kader van de AWBZ extra geld is gevoteerd voor bestrijding van de overlast. Volgens de geldende regelgeving mag marihuana niet worden voorgeschreven als geneesmiddel. Er is echter wel alle aanleiding om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van medicinale marihuana – eventueel in plantvorm – omdat er patiënten zijn die er baat bij hebben. Voor de toepassing ervan is natuurlijk wel legale marihuana vereist. De eerste mogelijkheid is legaal in de Verenigde Staten geteelde marihuana in te voeren. Als dat op enigerlei wijze problemen oplevert, zou kunnen worden overwogen een regeringsbureau daarvoor zorg te laten dragen. Het advies van de Gezondheidsraad geeft geen aanleiding om marihuana in plantvorm in het geneesmiddelenpakket op te nemen. De strekking van het advies is dat het heel goed mogelijk is dat medicinale marihuana goed werkt, maar dat dit nog nooit is bewezen aan de hand van wetenschappelijk onderzoek. De minister zei onderzoeksvoorstellen in dezen af te wachten. De stichting Tjandu blijft bestaan en heeft zelf al aangegeven haar activiteiten te willen uitbreiden naar andere groepen in de Nederlandse multiculturele samenleving. De minister juichte dit toe. Zij oordeelde verder positief over de suggestie om met allochtone groeperingen in contact te treden over het probleem van de alcoholverslaving en daarbij ook de positie van de vrouwen te betrekken. In het kwaliteitsplan verslavingszorg zal aandacht worden besteed aan de taakafbakening tussen verslavingszorginstellingen. Daarin zal ook worden opgenomen het door mevrouw Van Blerck gevraagde plan van aanpak. Minister Sorgdrager herhaalde dat Nederland het drugsbeleid principieel vanuit de invalshoek van de volksgezondheid en niet van justitie benadert. Zij was blij dat dit uitgangspunt wordt gedeeld door de meerderheid van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 67
7
de Kamer en ook dat het stadium van ideologische discussies zo langzamerhand voorbij is. Een resultaat- en praktijkgericht beleid verdient immers verre de voorkeur boven een ideologisch getint beleid. De Nederlandse delegatie naar de voorbereidende besprekingen van de speciale VN-zitting over drugs heeft haar uiterste best gedaan om de puur justitiële benadering enigszins te dempen en ruimte te creëren voor volksgezondheidsaspecten, waardoor ook meer ruimte ontstaat voor relativeringen en nuanceringen. In de Nederlandse delegatie naar de speciale VN-zitting is plaats ingeruimd voor NGO’s. Omdat er zoveel kritiek op is uitgeoefend, is het SCOPE-programma voorlopig geschrapt van de agenda van de VN-zitting. Gelukkig neemt in internationaal kader de belangstelling voor de Nederlandse benadering toe; de minister vond dat er alle reden is om langs de weg van de stille diplomatie op deze weg voort te gaan. De geesten zijn echter nog niet rijp – ook niet in EU-verband – om nadere stappen te zetten. Wellicht dat het uitwisselen van praktijkervaringen op den duur zal kunnen leiden tot een zekere consensus waarbij in ieder geval minder nadruk wordt gelegd op repressie. Met dit alles wilde de minister niet betogen dat aan de justitiële aspecten kan worden voorbijgegaan. Justitiële samenwerking met andere landen blijft met het oog op de georganiseerde misdaad geboden, terwijl in het binnenland justitiële inzet af en toe geboden is bij overlast. De minister realiseerde zich overigens dat het verschijnsel coffeeshop niet goed is uit te leggen in het buitenland, ook al hebben coffeeshops wel degelijk een bepaalde functie. Het leek haar dat niet gestreefd moet worden naar een nuloptie; veeleer moet worden getracht de schadelijke (criminele) elementen zoveel mogelijk te elimineren. Er is niets op tegen om in contact te treden met gemeenten die creatieve gedachten hebben over de bevoorrading van coffeeshops. Een landelijk beleid in dezen ligt niet direct voor de hand, omdat dan al snel de internationale normen worden genaderd. In de binnenlandse verhoudingen is echter wel enige ruimte voor het op een niet al te opvallende manier regelen van bepaalde zaken. Het is aan de landelijke overheid om te beoordelen of die regelingen binnen de grenzen van het toelaatbare blijven. Landelijke richtlijnen ontwerpen is echter in strijd met de tussen Kamer en regering gemaakte afspraken. In gebruikersruimtes voor verslaafden aan harddrugs kan nooit sprake zijn van het gedogen van een huisdealer. Dat zou een sterke aanzuigende werking hebben met alle ellende van dien. Aan de andere kant is het ook niet de bedoeling om voor de deur van de gebruikersruimte een politieagent te zetten. Maar zodra er sprake is van overlast zal moeten worden ingegrepen. De minister meende dat er alles voor te zeggen is om deze verslaafden een beschermd en enigszins menswaardig onderkomen te bieden. Bovendien kan op die manier de overlast beter worden bestreden. De kritische kanttekeningen van de Raad van State bij het wetsontwerp strafrechtelijke opvang verslaafden hadden met name betrekking op het ingrijpende karakter van het wetsvoorstel: de duur van de maatregel zou niet in directe relatie staan met de ernst van de gepleegde delicten. De Raad van State heeft aangedrongen op een betere onderbouwing van de voorgestelde bepalingen terzake. Evaluatie van het project-Ossendrecht leert dat er gunstige resultaten zijn geboekt. Zo’n 30% van de mensen hebben het project geheel doorlopen en hebben inmiddels een vaste baan. Mensen die deelnemen aan een SOV-project zijn van de straat en de politie in Rotterdam schat dat er voor zo’n 10 mln. minder schade is aangericht. Amsterdam en Utrecht zijn samen met andere steden gestart met lokale projecten. De minister meende dat de SOV-wet een onmisbaar instrument is voor het bestrijden van de overlast maar ook voor de verslaafden zelf. Voor een aantal van hen is deze no nonsens-aanpak een verademing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 67
8
Ten slotte merkte de minister op dat de resultaten van urinetesten in het algemeen dermate vaag zijn dat ze in het kader van het strafrecht niet goed bruikbaar zijn. De wet staat nog niet toe dat bij geweldsdelicten bloed of urine van mensen wordt afgenomen. Het zal overigens niet altijd gemakkelijk zijn het verband te leggen tussen (legaal) gebruik van drank of softdrugs en het toepassen van geweld. De minister was overigens bereid na te gaan welke mogelijkheden er zijn om bij geweldsdelicten en bij verkeersovertredingen de urine van mensen te testen. Staatssecretaris Kohnstamm merkte op dat de samenwerking tussen de gemeenten zodanig is dat er geen enkele reden is om de rijksoverheid het voortouw te laten nemen. Wat op gemeentelijk niveau kan, moet op gemeentelijk niveau gebeuren en dat geldt ook voor het al dan niet creëren van gebruikersruimten. Lokaal beleid kan effectiever en specifieker zijn en ontneemt de discussie enigszins haar ideologische karakter. De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Van Nieuwenhoven De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, V. A. M. van der Burg De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, De Cloe De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 077, nr. 67
9