Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1992-1993
21 814
Ouderenbeleid 1990-1994
Nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONOHEID EN CULTUUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 18 januari 1993 Hierbij doe ik u toekomen mede namens de Ministers van Binnen– landse Zaken, Onderwijs en Wetenschappen, Verkeer en Waterstaat, en de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Volks– huisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de Voortgangsnota Ouderen in Tel. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. d'Ancona
310301F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverii Plantiinstraat
vGravenhageiggs
_
.,
.
««/•*«
« nr\n
n* n*
«/•*
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
Inhoud 1.
Pag.
INLEIDING
3
2.
RELEVANTE ONTWIKKELINGEN
4
21 2.2. 2.3. 2.4. 2.5.
Demografische ontwikkelmgen Internationalisering Veranderende rol van de rijksoverheid Lokaal ouderenbeleid Budgettaire situatie
4 5 6 6 6
3.
PRIORITEITEN OUDEREN IN TEL
3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7. 3.8.
Algemeen Maatschappelijke herwaardering ouderdom Integratie vrouwenemancipatiebeleid in het ouderenbeleid Ontwikkeling van een preventiebeleid Afstemming in praktijk en beleid van wonen en zorg Versterking van de zorg voor chronisch zieke ouderen Accentuering van de rol van educatie bij participatie en preventie Tegengaan van onvrijwillige uittreding uit de arbeid
8 8 10 13 16 17 20 21
8
4.
AKTIEPROGRAMMA 1993-1994
23
4.1 4.2
Aktieprogramma Financiële paragraaf
23 26
BIJLAGE 1
Stand van zaken aktieprogramma Ouderen in Tel
28
BIJLAGE 2
Overzicht Kamerstukken
46
BIJLAGE 3
Afkortingenlijst
48
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
1. INLEIDING In oktober 1990 is de nota «Ouderen in Tel»' aan de Tweede Kamer aangeboden. In deze nota heeft het kabinet het interdepartementale ouderenbeleid beschreven, inclusief een aktieprogramma voor de periode 1990-1994. Sterker dan voorheen stond de integratie van ouderen in de samenleving centraal en droeg het voorgestane beleid een geïntegreerd karakter. De nota is dan ook mede geplaatst in het kader van het Sociale Vernieuwingsbeleid. De centrale doelstelling van «Ouderen in Tel» is de maatschappelijke integratie van de ouderen. Om ouderen voiop mee te laten doen zijn nodig zelfstandigheid - toereikend inkomen, geschikte huisvesting en «goede» gezondheid dan wel een adequate zorgverlening - alsmede mogelijkheden tot (arbeids–, educatieve en sociale) participatie De uitgangspunten van het in die nota geformuleerde beleid waren de volgende: 1. Ouderenbeleid is meer dan zorgbeleid 2. Ouderenbeleid is aanvullend beleid: 3. Ouderenbeleid is in sterke mate doelgroepenbeleid: Met deze aanpak, alsmede met de hoofdpunten van het beleid werd in de Tweede Kamer ingestemd.2 Ook de ouderenbonden waren in hun reakties positief over de nieuw ingeslagen richting, evenals de Voorlopige Raad voor het Ouderenbeleid in zijn advies - «Meetellen en meedoen». De uitkomsten van de Ronde Tafelgesprekken, zoals weerge– geven in de nota «Samen Verder» geven eveneens blijk van instemming op hoofdpunten. Tegelijk moet erkend worden dat het soms te weinig concrete karakter van vooral het aktieprogramma kritiek uitlokte. Om daaraan tegemoet te komen is de Tweede Kamer tussentijds in oktober 1991 over de voortgang geïnformeerd. In «Ouderen in Tel» was al aangegeven dat in de Voortgangsrapportage Ouderenbeleid 1992 over de uitvoering van het aktieprogramma gerapporteerd zou worden. Het tweede hoofdstuk draagt een analyserend karakter. Het kabinet is zich ervan bewust dat de demografische ontwikkeling die ertoe leidt dat over dertig jaar één op de drie Nederlanders 55 jaar en ouder is, aandacht voor de positie van ouderen bij afzonderlijke beleidsmaatre– gelen noodzakelijk maakt. Dit hoofdstuk gaat in op ontwikkelingen die de afgelopen twee jaar de uitvoering van het aktieprogramma hebben beïnvloed. Hoofdstuk drie is gewijd aan de vraag of de politieke prioriteiten uit «Ouderen in Tel», gelet op de uitvoering van het aktieprogramma en de in hoofdstuk twee gesignaleerde ontwikkelingen, gehandhaafd kunnen blijven. Het antwoord op die vraag vormt het kader voor het slothoofdstuk, waarin het programma voor het ouderenbeleid voor de resterende kabinetsperiode wordt geschetst; in feite de accenten voor het ouderenbeleid in die periode. In bijlage 1 is per onderdeel uit het aktieprogramma de stand van zaken beschreven.
1 In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de Kamerstukken (inclusief hun nummering) waarnaar in deze Voort gangsnota verwezen wordt 2 Vaste Commissie voor welzijn en cultuur, 1990-1 991. UCV 26. 28 januari 1991.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
2. RELEVANTE ONTWIKKELINGEN 2.1. Demografische ontwikkelingen
Naar verwachting zal de Nederlandse bevolking tot het jaar 2030 blijven toenemen. Dan bereikt ze haar grootste omvang met ca 17 100000 personen. Daarna neemt de bevolkingsomvang af, omdat dan de kleinere geboortengeneraties van na 1965 de 65 jaar passeren.3 Tabel 1 illustreert de grote invloed van de vergrijzing op het toekomstig gebruik van de sociale zekerheid. Tabel 1. Ontwikkeling gebruik sociale zekerheid door demografische ontwikkelingen 1990-2030 in indexcijfers4 sociale zekerheid: - ouderen - arbeidsongeschikten - overigen
1990(index)
2000
2010
2020
2030
100 100 100
114 118 107
130 138 111
163 140 109
190 132 104
Bron: Sociale en Culturele Verkenningen 1992, SCP.
Uit deze ontwikkeling blljkt de toegenomen afhankelijkheid van ouderen van uitkeringen: in de periode 1970-1990 verdubbelde het aantal uitkeringen aan personen: van 1,5 miljoen naar 3,1 miljoen. Een andere illustratie van deze ontwikkeling vormt de verhouding tussen aantal actieve en niet-actieve personen op de arbeidsmarkt. In 1990 was die verhouding 86: op 100 actieven 86 niet-actieven, van wie 46 een AOW-inkomen hebben. Uit de drie CPB-scenario's, die in tabel 2 zijn weergegeven blijkt hoe die verhouding beïnvloed wordt door een sterke relatieve toename van het AOW-aandeel. Tabel 2. Verhoudingsgetal actieven/niet-actieven 2005
1990 global shift (GS) balanced growth (BG) european renaissance
86 86 86
totaal
46 46 46
118
99 (77) 81
2015 58 47 48
totaal
106
85(72) 81
63 52 55
totaal
Bron: Nederland in drievoud, Centraal Plan Bureau, 1992 3
CBS, bevolkingsprognose 1991 (Midden– variant). Het SCP plaatst bij deze cijfers terecht de kanttekening dat deze vooruitberekening uitgaat van een statisch beeld van het gebruik 5 Het hier weergegeven verhoudingsgetal is gedefinieerd als in de Wet Koppeling met Afwijkingsmogelijkheden (WKA) Het verhoudingsgetal is gedefinieerd als het aantal uitkeringsjaren ten opzichte van het aantal arbeidsjaren De VUT uitkeringen, de wachtgelduitkeringen aan ex-ambtenaren en het ziekteverzuim bij het overheidspersoneel worden niet meegenomen 6 Sociaal Culturele Verkenningen 1992, Sociaal Cultureel Planbureau, 1992, Nederland in drievoud, Centraal Planbureau.1992; Ouderen tussen Pensioen en Bijstand, Sociaal Cultureel Planbureau, 1992 4
Zelfs in een scenario met een actief en activerend arbeidsmarktbeleid wijkt de uitkomst nauwelijks af van het huidige getal. Echter zonder hervormingen in de sociale zekerheid zou het getal zelfs tot 118 (!) kunnen stijgen, aldus het CPB. De uitkomsten van de CPB-scenario's onderstrepen de wezenlijke invloed van de vergrijzing op het beroep op sociale zekerheid. De laatste jaren is er in diverse publikaties op gewezen dat de geringe arbeidsparticipatie van ouderen deze invloed op het stelsel van de sociale zekerheid nog eens versterkt.6 Het SCP signaleert hoe de groei van de beroepsbevolking op de langere termijn achterblijft bij de groei van de gehele bevolking. Een belangrijke oorzaak daarvan is dat van de 50-65-jarigen in 1990 nog maar 44% tot de beroepsbevolking behoorde. Dit cijfer is nog geflat– teerd: meer dan een kwart hiervan heeft geen werk of minder dan een halve baan. Na het bereiken van de 60-jarige leeftijd verricht van de mannen nog slechts 22% betaalde arbeid en van de vrouwen 8%. Op zichzelf is dit geen uniek verschijnsel, maar Nederland heeft één van de laagste participatiegraden van ouderen in de industriële wereld:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
Tabel 3. Participatiegraden in OECD-landen
Zweden Japan Verenigde Staten Duitsland (1987) Nederland
65 +
55-65 jaar mannen vrouwen
mannen
vrouwen
64 46 53 26 17
14 36 24 5 3
6 16 12 2 0
75 82 74 63 46
Bron: OECD (1990) uit Sociaal Culturele Verkenningen 1992
In de Sociale Nota 1993 wordt de lage deelnamegraad van ouderen beschreven als de resultante van twee elkaar versterkende factoren. In de eerste plaats heeft de stagnerende arbeidsmarktsituatie in de eerste helft van de jaren tachtig als «push»-factor gewerkt. Hoewel onderne– mingen nog niet in groten getale een beleid zijn gaan opzetten om het werken voor ouderen aantrekkelijker te maken, is de lage participatie van ouderen inmiddels wel onderkend door sociale partners. Verwezen zij naar de CNV-discussienota over het arbeidsvoorwaardenbeleid 1993, de FNV-nota «Werkend Ouder Worden» en het VNO-pleidooi voor een activerend ouderenbeleid.7 In de tweede plaats werkt de VUT, vanuit het idee «jong voor oud» als «pull»-factor zo sterk dat de meeste ouderen deze weg verkiezen boven blijven werken. Toch zijn er signalen waarneembaar dat de VUT in discussie komt. Het VNO dringt in boven– genoemd pleidooi aan op een geleidelijke terugdringing. In CAO-afspraken in de textiel en bij AKZO zijn al varianten op de VUT opgenomen. Ook in de onderhandelingen tussen de overheid als werkgever en de vakbonden is de toekomst van de VUT onderwerp van discussie. De demografische ontwikkelingen betreffen niet louter kwantitatieve veranderingen van de Nederlandse bevolking. Ook in kwalitatieve zin wijzigt de bevolkingssamenstelling: ontwikkelingen als emancipatie, individualisering en differentiatie hebben de afgelopen jaren hun weg vervolgd. 8 Deze gaan niet voorbij aan de ouderen, onder wie sterker dan onder de rest van de bevolking het aantal alleenstaanden zal stijgen. Al op korte termijn zal het aantal alleenstaande 55-plussers, zeker onder de mannen sterk toenemen. Een ander aspect vormt de gestage groei van het aantal etnische ouderen.9 Onder personen van Surinaamse, Turkse, Marokkaanse, Antilli– aanse en Chinese herkomst is het aantal mensen tussen 45 en 55 jaar hoger dan het totaal aantal 55-plussers uit deze groep, terwijl het aantal hoogbejaarden zeer klein is. Dit valt af te lezen uit de volgende tabel. Tabel 4. Leeftijdsopbouw vanaf 45 jaar naar herkomst per 1-1-1990
Surinamers Turken Marokkanen Chinezen Antillianen/Arubanen
45 +
55 +
75 +
32 194 26801 22837 5297 8112
15891 6 145 5067 2703 3409
2 175 301 69 419 351
Bron CBS/ISEO Minderheden in Nederland, Statisch Vademecum 1991,1991
7
Persconferentie VNO 14 oktober 1992 • Sociaal en Cultureel Rapport 1992. Sociaal Cultureel Planbureau. 1992 9 lemand wordt tot een etnisch oudere gerekend indien hij/zij zelf of zijn/haar vader of moeder elders geboren is
2.2. Internationalisering Het ouderenbeleid ondervindt de effecten van toenemende interna– tionale contacten zowel tussen de overheden als tussen nongouver– mentele organisaties. Gegeven de vergelijkbare problemen is een conver– gentie van uitgangspunten en oplossingen tussen de verschillende
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
landen te bespeuren. O.a. in januari 1993 wordt in Denemarken een informele Europese ministerconferentie over het Ouderenbeleid gehouden. Niet alleen de overheden, maar ook maatschappelijke organi– saties nemen deel aan verschillende al dan niet in het kader van de EG georganiseerde Europese verbanden op dit beleidsterrein. De Europese Raad van Ministers heeft 1993 uitgeroepen tot Europees Jaar voor de ouderen (en de solidariteit tussen de generaties). 2.3. Veranderende rol van de rijksoverheid
De heroriëntatie op de rol van de overheid heeft geleid tot de formu– lering van kerntaken, hetgeen in een aantal recente documenten verwoord is.'° In hoofdstuk drie wordt aangegeven wat dat voor het in «Ouderen in Tel» ontvouwde beleid betekent. In zijn algemeenheid kan van de taak van de rijksoverheid gezegd worden dat zij een aanvullende en stimulerende rol heeft en de voorwaarden schept waardoor er initi– atieven genomen kunnen worden om gesignaleerde lacunes op te heffen. De mogelijkheden om vanuit éèn centraal punt een integratie-beleid voor ouderen op te zetten zijn beperkt. Uitgangspunt is de primaire verant– woordelijkheid van in dit geval de oudere zelf. Waar echter ouderen zich in een kwetsbare positie bevinden, kan dienst– en/of zorgverlening noodzakelijk zijn. Primair dient die geboden te worden door het parti– culier initiatief (op lokaal niveau). Wanneer overheidsinterventie niet achterwege kan blijven wordt uitgegaan van het niveau dat het dichtst bij de burger staat, het lokale. 2.4. Lokaal ouderenbeleid
In vier werkrapporten van de Interbestuurlijke Projectgroep Sociale Vernieuwing (IPSV) is aandacht besteed aan lokaal ouderenbeleid.11 De voorstellen betroffen onder meer het intensief betrekken van de gemeenten bij het zorgbeleid, oplossingen voor de nadelen van het gemeentelijk minimabeleid, sociale vernieuwings-projecten om de leefbaarheid in de buurt te vergroten, en decentralisatie van rijksgelden voor experimenten en stimuleringsprojecten. Overigens wijst het SCP in de Sociale en Culturele Verkenningen 1992 erop dat de rijksoverheid enerzijds gemeenten de taak geeft om de vormgeving van geïntegreerd ouderenbeleid op lokaal niveau te coördi– neren, maar anderzijds de gemeenten te weinig bevoegdheden geeft om die functie ten volle waar te maken. Het SCP sluit hiermee aan bij het pleidooi in het gezamenlijke rapport «Lokaal ouderenbeleid» van VNG/COSBO (1991) een wettelijke erkenning van de coördinatiefunctie van de gemeente. VNG/COSBO stellen dat knelpunten in het lokaal ouderenbeleid voor een groot deel ontstaan door afstemmingsproblemen tussen de diverse lokale/regionale actoren en voor een ander belangrijk deel doordat een aantal aanpassingen in de wet– en regelgeving op deze terreinen effectief gemeentelijk ouderenbeleid bemoeilijkt. 2.5. Budgettaire situatie
10 Samenwerken langs nieuwe wegen; nota Kerntaken; Strategische Verkenningen; Rijksplan Welzijnswet 1992 " «Ouderen, zorg voor vernieuwing» (1991), «Bijstand verdienen» (1991) «Sociale vernieuwing in de buurt» (1991) en «Zet de potjes op het gemeentelijk vuur» (1991)
In de brief over de voortgang van de uitvoering van «Ouderen in Tel» is al uitvoerig ingegaan op de «Tussenbalans». Deze nadere financiële prioriteitsstelling heeft zich ook doen gelden binnen het interdeparte– mentale ouderenbeleid: efficiency-kortingen in de ouderenzorg, beperken van budgetten voor projecten en onderzoek, terugdringen van het aantal uitkeringsjaren AAW/WAO, besparingen bij de regeling voor Individuele Huursubsidie, beheersingsmaatregelen ten aanzien van de voorzieningen voor gehandicapten, en een uitgaven-vermindering van de rijksoverheid in de sfeer van de exploitatie van het openbaar vervoer. In de toelich–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
tingen op de afzonderlijke departementale begrotingen zijn de financiële gevolgen van deze maatregelen voor de komende periode terug te vinden. Bij de financiële paragraaf (4.2) is een realisatie-kolom opgenomen, waarin zichtbaar wordt wat de specifieke gevolgen zijn geweest van de Tussenbalans voor het aktieprogramma van «Ouderen in Tel».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
3. POLITIEKE PRIORITEITEN OUDEREN IN TEL 3.1. Algemeen Hieronder komen de 7 politieke prioriteiten uit «Ouderen in Tel» aan de orde. Gegeven het in vergelijking met de andere prioriteiten meer integrale karakter worden «herwaardering van de ouderdom» en «integratie vrouwen-emancipatiebeleid in ouderenbeleid» het eerst behandeld. Eén van kerntaken van welzijnsbeleid is het «op gestructureerde wijze analyseren, signaleren en politiek bespreekbaar maken van autonome ontwikkelingen in de samenleving en van (cumulatieve) effecten van het brede sociaal en cultureel beleid op de sociale structuur en sociale samenhang in Nederland».12 In het kader van het interdepartementale ouderenbeleid wordt dit als volgt vormgegeven: Allereerst wordt zoals in «Ouderen in Tel» aangekondigd, door het SCP een periodieke rapportage over de maatschappelijke positie van ouderen uitgebracht. In de in september 1992 uitgebrachte «proefrapportage» is aangegeven dat 15 tot 20% van de ouderen in een kwetsbare situatie verkeert: hun inkomen is minder dan 115% van het sociaal minimum en zij worden belemmerd door matige of ernstige handicaps. Van de zelfstandig wonende ouderen behoort 10% tot deze kwetsbare groep.13 Op deze groep zal het ouderenbeleid (als aanvullend en doelgroepen-jbeleid primair gericht zijn. In de tweede plaats via het tien jaar durend longitudinaal onderzoek van de Vrije Universiteit van Amsterdam naar de veranderingen in het lichamelijk, emotioneel, psychisch en sociaal functioneren van ouderen. Ook wordt in het kader van het Nederlands Stimuleringsprogramma Ouderenonderzoek (NESTOR) een aantal databestanden gegenereerd die nadere analyse van de leefsituatie en maatschappelijke positie van ouderen mogelijk maken. Diverse deelprogramma's zijn inmiddels van start gegaan.14 Verder is er in 1992 een interdepartementaal onderzoek naar de maatschappelijke positie van etnische ouderen gestart dat zich ook richt op toekomstige ontwikkelingen. Tot slot kan ook de instelling van de definitieve Raad voor het Ouderenbeleid hiertoe gerekend worden. Het ontwerp van Wet Raad voor het ouderenbeleid is op 5 december 1991 aan de Tweede Kamer aangeboden. 3.2. Maatschappelijke herwaardering van de ouderdom Advies VRO Op 2 december 1992 heeft de Voorlopige Raad voor het Ouderen– beleid (VRO) mij het advies over waardering van de ouderdom: «De Waarde van waardering» aangeboden. Over de reaktie van het kabinet op dit diepgaande advies zal de Kamer apart geïnformeerd worden.
12
Rijksplan Welzijnswet 1992. Rapportage Ouderen, Sociaal Cultureel Planbureau, 1992 14 NESTOR heeft inmiddels haar werkzaam heden tot nu toe geëvalueerd In het kabinetsstandpunt terzake wordt positief geoordeeld over het functioneren van NESTOR 13
Europees Jaar voor de ouderen Als doelstelling van het Europees Jaar voor de ouderen heeft het kabinet gekozen het bewerkstelligen van een positieve waardering van en beeldvorming rond de oudere mens. Het kabinet meent dat de organi– satie van het jaar een zaak van de samenleving zelf is, waarbij de overheid op zekere afstand een rol vervult. Het Nationaal comité zal dan ook met tal van maatschappelijke organisaties relaties (moeten) onder– houden. Tevens zal het comité ter financiering van concrete bij hem aangemelde projecten fondsen proberen te werven. Ik heb inmiddels 1,8 miljoen gulden beschikbaar gesteld. Ook andere ministers hebben finan– ciële toezeggingen gedaan.
Tweede Kamer. vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
Hantering leeftijdsgrenzen In «Ouderen in Tel» heeft het kabinet in het licht van artikel 1 van de Grondwet vastgesteld dat onderscheid naar leeftijd slechts mogelijk is indien dit objectief gerechtvaardigd is. Zo zal in de nota Volwassenen– educatie beargumenteerd worden waarom prioriteit wordt gegeven aan onderwijsdeelnemers jonger dan 27 jaar. 15 In de regels voor de externe adviesorganen is expliciet gekeken naar de daar gehanteerde leeftijdscriteria. In de eerstvolgende rapportage aan de Tweede Kamer over deze organen zal een overzicht worden gegeven van de thans geldende leeftijdsgrenzen en de voornemens terzake van de departementen waaronder deze ressorteren. Het kabinet heeft bij het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA) aangedrongen op een spoedige behandeling van de in november 1991 verzonden discussienota «Leeftijdscriteria en arbeid». De Stichting van de Arbeid (STAR) is in haar reactie van 29 juni 1992 nog niet ingegaan op leeftijdscriteria voor ouderen. In een apart advies is de STAR ingegaan op het voornemen tot intrekking van de ontslagrichtlijn oudere werknemers. De minister van SZW heeft op 29 oktober 1992 in een brief aan de Tweede Kamer aangekondigd die richtlijn in te trekken. Datum van intrekking zal zijn 1 januari 1994. Vermeldenswaard in dit verband is ook dat op een recent FNV-congres zowel vertegenwoordigers van werkgevers als werknemers zich bereid verklaarden het vraagstuk van leeftijdsdiscriminatie in personeelsadver– tenties aan te pakken.16 De STAR heeft in haar eerder vermeld advies van juni 1992 aangegeven dat ook naar haar oordeel het toepassen van leeftijdsgrenzen alleen dan geoorloofd is indien er geen discriminerend effect optreedt en er sprake is van een consequente toepassing. Onderzoek leeftijdscriteria in wet– en regelgeving Het interdepartementaal onderzoek naar leeftijdscriteria in wet– en regelgeving is na een eerste verkenning van de problematiek uitgebreid tot alle leeftijdscriteria. Thans worden in de tweede fase van het onderzoek de geïnventariseerde leeftijdscriteria en knelpunten door Binnenlandse Zaken en Justitie nader bezien en worden deze besproken met de desbetreffende ministeries. Aangezien het onderzoek in verband met de grote hoeveelheid leeftijdscriteria meer tijd vergt dan aanvan– kelijk was voorzien, is de planning noodzakelijkerwijs bijgesteld. Het streven is de resultaten in de loop van 1993 voor te leggen aan de Minis– terraad met het oog op de te kiezen oplossingsrichtingen. Conclusies Herwaardering van ouderdom is een thema geworden dat breed leeft. Op grond van de inventarisatie zal bezien worden in hoeverre gehan– teerde leeftijdsgrenzen knelpunten opleveren. Actief ingrijpen van de overheid ten aanzien van leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt zal afhangen van de inhoud van terzake nog te ontvangen adviezen van het CBA en de STAR. Inmiddels heeft het kabinet al voorgesteld de ontslag– richtlijn ouderen in te trekken. Er is dan ook alle reden aan deze prioriteit vast te houden, te meer dit jaar een extra dimensie krijgt als «Europees Jaar voor de Ouderen».
15 Dit was toegezegd in de Vaste Kamer commissievergadering over «De evaluatie wet studiefinanciering» (nr 24, 10 februari 1992) De nota verschijnt binnenkort 16 FNV-congres «Werkend ouder worden», 21 oktober 1992
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
3.3. Integratie van doelstellingen van vrouwenemancipatie– beleid in het ouderenbeleid Gefaseerde aanpak Het aktieprogramma van de deelnota «Toekomstige positie van oudere vrouwen» onderscheidt twee fasen: 1e: Zoveel mogelijk de kennis over oudere vrouwen vergroten en het inzicht in de specifieke problematiek van deze groep verdiepen om, indien nodig en effectief, gericht beleid te kunnen voeren. 2e: Het oplossen van knelpunten door inbedding binnen het algemene beleid of het nemen van specifieke maatregelen. Centraal in de eerste fase heeft gestaan het verzekeren dat er binnen het algemene ouderenbeleid en het ouderen-onderzoek structurele aandacht is en komt voor oudere vrouwen. Voorbeelden daarvan zijn de rapportage «Ouderen» van het SCP en het LASA-project. Bij de opdrachtverlening voor (ouderen)onderzoek wordt waar zinvol en gewenst steeds expliciet aandacht gevraagd voor de positie van de oudere vrouw, vooral waar het de analyse en rapportage betreft. Inkomenspositie In «Ouderen in Tel» is een toereikend inkomen als een randvoorwaarde voor een volwaardige participatie genoemd. Uit de SCP-rapportage blijkt opnieuw dat het inkomen van oudere vrouwen lager is dan dat van oudere mannen. Oudere, alleenstaande vrouwen (met alleen een AOW-inkomen) springen er wat dit betreft in negatieve zin uit. Met de Tweede Kamer is de afspraak gemaakt om de positie van de oudere met een AOW-inkomen aan de orde te stellen bij de behandeling van de kabinetsreaktie op de voorstellen van de commissie-Stevens.17 Deze afspraak vloeide voort uit de constatering dat er de afgelopen jaren diverse voorstellen zijn gedaan om de inkomenspositie van ouderen te verbeteren. Voorbeelden daarvan zijn het ANBO-idee voor een opslag op de AOW voor alleenstaande ouderen en voorstellen voor een gedifferen– tieerde koppeling. Geen hiervan bevatte echter naar het oordeel van het kabinet een voldoende rechtvaardiging voor een voor ouderen specifiek inkomensbeleid. Bovendien zijn er geen aanwijzigingen dat de armoede– problematiek onder de AOW'ers groter is dan bij andere uitkeringsge– rechtigden. Zo bleek uit een onderzoek naar schulden dat ouderen al vanaf de leeftijd van 50 jaar, maar zeker vanaf 65 jaar, minder schulden en financiële problemen hebben, en hiermee anders omgaan dan jongere leeftijdscategorieën.' 8 Voor die ouderen die door individueel bepaalde omstandigheden hogere noodzakelijke kosten van bestaan hebben blijft de bijzondere bijstand de weg voor een oplossing. In 1993 komen de resultaten beschikbaar van het onderzoek van het SCP naar het niet-gebruik van de bijzondere bijstand'9. Dat onderzoek moet ook antwoord geven op de vraag of ouderen meer dan andere groepen tot de niet-gebruikers behoren. Binnenkort verschijnt het deel van het onderzoek naar niet-gebruik van de Rotterdamse GSD dat gewijd is aan 65-plussers. " UCV Oudedagsvoorziening nr 23 en 30, 1992 18 «Fmanciële problemen. schulden en problematische schulden in Nederland», Omvang. verdeling, determinanten en dynamiek; H Vermeulen. H J Dirven e a ; 1992 19 Onderzoek vindt plaats in het kader van het onderzoekprogramma van de Commissie Onderzoek Sociale Zekerheid
Tot slot is voor een goed inzicht in de inkomenssituatie hier opgenomen een tabel waarin de koopkrachtontwikkeling van ouderen in de periode 1990-1993 wordt weergegeven. De koopkrachtontwikkeling van ouderen is de afgelopen jaren beïnvloed door de wijziging in het belastingstelsel als gevolg van het pakket «Oort» en wijzigingen in de premiesfeer, mede als gevolg van de stelselwijziging in de gezondheidszorg. De Oort-maatregelen hebben in 1990 geleid tot een hogere netto-AOW uitkering. Daartegenover stond een hogere heffing van belasting en premies over het eerste gedeelte
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
10
van hun aanvullende pensioen en een lagere heffing over het tweede gedeelte. In de jaren na 1990 was de koopkrachtontwikkeling van ouderen ongunstiger. Per saldo stabiliseerde de koopkrachtontwikkeling van 65-plussers met een minimuminkomen zich grosso modo in de beschouwde periode. Ouderen met een inkomen van tweemaal modaal gingen erop vooruit. Tabel 5. Koopkrachtontwikkeling ouderen(65 + ) 1990-1993 '" 1990
ALLEENSTAANDEN - minimum - modaal - 2x modaal GEHUWD/SAMEN– WONEND - minimum - modaal - 2x modaal
1
1,25 3,75
1,25 0
8,75
1991
1992
0
-0,5 -0,5 -2,0
-0,75 -0,5 0,75
-0,75 -0,75 -1,75
-0,5 -0,25
1993 1990-1993 0
-0,5 -0,75
0
-0,25 -1
0 0 1
-0,25 -1,50 6,75
Bron: Ministerie van SZW, 1992.
De hier gepresenteerde cijfers zijn exclusief de ontwikkelingen in de individuele huursubsidie (IHS). Een groot aantal ouderen met een minimuminkomen ontvangt IHS. De minimumnormhuur volgens de IHS is sinds half 1990 met 1%-punt minder verhoogd dan de trendmatige huurverhoging. Dat levert per jaar een koopkrachtvoordeel op voor ouderen met een minimuminkomen van één– tot tweetiende procentpunt. Oudere vrouwen en wonen Bij algemeen dan wel ouderenspecifiek volkshuisvestings-onderzoek wordt, waar dit mogelijk en zinvol is, een verdeling naar leeftijd en geslacht toegepast. In de circulaire «Emancipatie en volkshuisvesting» (MG 91-46) is aandacht geschonken aan flexibel bouwen en aan de deelname van vrouwen aan besluitvormingsprocessen. Tevens zijn daarin de resultaten van een studie betrokken, die in opdracht van het Landelijk Platvorm Vrouwen 50+ is verricht naar de aspecten van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening, die van belang kunnen zijn voor het wonen van 50 + vrouwen. In de circulaire «Ouderenhuisvesting» (MG 91-48) zijn de gemeenten gewezen op de inkomenssituatie van ouderen, waarbij is aangegeven dat vooral oudere vrouwen vaak nog alleen zijn aangewezen op de AOW. Oudere vrouw en zorg De Stichting Aletta heeft in juni 1992 het Plan van Aanpak op het gebied van vrouwenhulpverlening en oudere vrouwen aan het ministerie van WVC aangeboden. In december 1992 is het Tweede Ronde Tafelge– sprek gewijd geweest aan dit plan.
!0
Deze is op vergelijkbare wijze berekend als de cijfers voor andere categorieën. zoals werknemers, die periodiek worden samen– gesteld Voor de aanvullende pensioenen is een van de loon– en prijsstijging afgeleide loonontwikkeling verondersteld De cijfers voor 1990 zijn exclusief het effect van de beperking van de aftrekposten.
Integratie en participatie van oudere vrouwen Aan het Landelijk Platform Vrouwen 50+ is gevraagd de komende drie jaren te rapporteren op welke terreinen en waarom specifieke maatre– gelen nodig zijn voor de verbetering van de positie van oudere vrouwen. Bij die advisering zijn drie prioriteiten gesteld: sociale netwerken, beeld– vorming en een overzicht van bestuurlijke participatie van oudere vrouwen. In het kader van het beleidsprogramma Emancipatie «Met het oog op 1995» zal een interdepartementale werkgroep zich gaan richten op het vergroten van de participatie van vrouwen aan politiek, openbaar bestuur
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
11
en maatschappelijke besluitvorming. De betrokken ministeries zullen er op toezien dat deze participatie ook naar leeftijd en etnische afkomst een evenwichtige opbouw krijgt. In het wetsvoorstel tot instelling van de Raad voor het Ouderenbeleid is opgenomen dat tenminste de helft van de leden zal bestaan uit vrouwen. Dit is in overeenstemming met het kabinetsstandpunt over Vrouwen in Politiek en Openbaar Bestuur waarin ten aanzien van de samenstelling van nieuwe externe adviesorganen een streefcijfer van 50% vrouwen is opgenomen. De competentie tot het leggen van contacten, het deel uitmaken van sociale netwerken, het beeld dat oudere vrouwen van zichzelf hebben en de beeldvorming over de oudere vrouw zijn zaken die tezamen het gedrag en van daaruit de integratie in de samenleving van oudere vrouwen (sterk) kunnen beïnvloeden en beperken. Dit blijkt uit het door RIAGG's uitgevoerde project «Beeldvorming en Oudere Vrouwen». Op basis van conclusies en aanbevelingen van het Landelijk Platform over het belang en de mogelijkheden van sociale netwerken zal worden bezien, mede na consultatie van de uitvoerders van het NESTOR– programma «Leefvormen en sociale netwerken van ouderen» welke gerichte maatregelen kunnen worden genomen. In 1993 zal het Platform zich gaan bezighouden met het thema «beeldvorming» in relatie tot het beeld dat oudere vrouwen van zich zelf hebben. De uitkomsten kunnen het inzicht bij oudere vrouwen verdiepen in hoeverre beeldvorming (in termen van mannelijk en vrouwelijk) de aard van hun participatie en integratie bepaalt. Het gevoel van onveiligheid vormt een reële drempel voor oudere vrouwen om deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten. Het verhogen van de lichamelijke en mentale weerbaarheid van oudere vrouwen, zo blijkt uit ervaring, brengt hierin verandering. Om de infor– matie hierover onder vrouwen te vergroten, wordt in 1993 het boek «Zelfbescherming 55+ vrouwen» gepubliceerd. Oudere vrouwen en arbeidsparticipatie De lage arbeidsparticipatie van oudere vrouwen (tabel 3) maakt een meer op preventie gericht beleid voor vrouwen zeer belangrijk. Bovendien is dit beleid van belang voor het verbeteren van de inkomens– positie van de toekomstige generaties oudere vrouwen. Een nieuw gegeven vormt de groeiende behoefte van «jongere» oudere vrouwen om (her)in te treden op de arbeidsmarkt. Gelet op het gebrek aan onderzoeks– en feitenmateriaal rondom deze (her)intreding zal met een aanvullende onderzoeksvraag aangesloten worden bij een Europees onderzoek inzake herintredende vrouwen. Dat zal dieper ingaan op de aspecten die een rol spelen bij herintreding in de zorgsector. De resultaten van het onderzoek worden in de loop van 1993 verwacht. Oudere vrouw en oudereneducatie Met het tweejarig project (1992-1994) van de Vrouwenbond FNV «50+ vrouwen nemen de ruimte» wordt getracht de zeggenschap en inspraak van 50+ vrouwen te vergroten. Het belangrijkste produkt van 1992 is het maken van een werkboek scholings– en ondersteunings– aanbod voor 50+ vrouwen in besturen, commissies en raden. Met een eenmalige subsidie heeft de Rijksuniversiteit van Utrecht een cursuspakket «Meer dan Man en Kinderen» ontwikkeld, dat is gericht op het scholen van oudere vrouwen om mee te kunnen beslissen. Het pakket krijgt thans op decentraal niveau vorm in een aantal projecten. Bij de VNG is aandacht voor dit pakket gevraagd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
12
De positie van de allochtone oudere vrouw Over de positie van de allochtone oudere vrouw is weinig bekend.21 Gegeven deze leemte aan kennis bestaat het voornemen om op korte termijn een inventarisatie te laten doen naar de knelpunten in de positie van oudere vrouwen van verschillende etnische groepen. Gelet op complexiteit van de problematiek zal dit in eerste instantie kleinschalig worden aangepakt. Daarna zal, in overleg met betrokken organisaties, worden bezien waartoe de uitkomsten moeten leiden. Conclusies In de afgelopen jaren is veel energie gestoken in het verschaffen van inzicht in de specifieke achterstandspositie van oudere vrouwen en het vragen van aandacht bij andere overheden en organisaties voor die positie. De komende twee jaar zal waar nodig dit voortgezet worden. Verder zal het wegnemen van konkrete knelpunten worden bevorderd. Concrete thema's zijn daarbij het mogelijk niet-gebruik van sociale voorzieningen, het verder ontwikkelen van een meer toegespitst zorg– en hulpverleningsbeleid voor oudere vrouwen, het vergroten van de zeggen– schap en inspraak van oudere vrouwen en sociale netwerken. De prioriteit «Integratie van doelstellingen van vrouwenemancipatie– beleid in het ouderenbeleid» zal in het ouderenbeleid gehandhaafd blijven. Dat wordt extra gerechtvaardigd door de bevestiging van de achterstands-positie van vooral oudere (alleenstaande) vrouwen in de rapportage «Ouderen» van het SCP. 3.4. Ontwikkeling van een preventiebeleid Preventiebegrip In de nota «Preventiebeleid voor de volksgezondheid: praktische keuzen voor de jaren '90» wordt voor ouderen de lijn voortgezet uit de deelnota «Preventie en veroudering». Ook wordt ingegaan op de motie waarin de regering gevraagd is in haar preventiebeleid meer nadruk op het vergroten van het aantal gezonde levensjaren te leggen.22 Dit aandachtspunt wordt meegenomen bij de beoordeling van preventieve maatregelen. Het is echter moeilijk vooraf vast te stellen welke effecten een preventiemaatregel op de langere termijn op de kwaliteit van de (eventueel gewonnen) levensjaren heeft. Door uitstel of afstel van ziekten krijgen andere, zij het later de bovenhand. In de Volksgezondheids toekomst verkenningen (VTV), die het RIVM uitvoert, wordt ernaar gestreefd deze effecten, zij het achteraf of als trend, te meten. Ook in het LASA-onderzoek (zie 3.1) wordt gekeken naar de ziektelast en worden trends aangemerkt. Het preventiebeleid wordt zowel op lokaal als op rijksniveau vormge– geven. Het preventiebeleid op rijksniveau wordt conform bovenge– noemde notitie toegespitst op preventief zorgbeleid. Het preventiebeleid op lokaal niveau omvat een breder terrein.
21
Ook in ACOM-rapport (1991) «Allochtone vrouwen in Nederland» wordt over oudere allochtone vrouwen n>ets gezegd 22 Kamerstukken II, 1990-1991, 21 814, nr 7
Preventiebeleid op lokaal niveau Het belang van een samenhangend ouderenbeleid op lokaal niveau wordt onderkend. De afgelopen jaren zijn diverse maatregelen getroffen die (mede) de mogelijkheden van een samenhangend lokaal (preventief) ouderenbeleid hebben vergroot. Ter stimulering daarvan is vanaf 1991 jaarlijks f 5 miljoen toegevoegd aan het gemeentefonds. In het wetsvoorstel Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) wordt voor gehandicapten voorzien in een zorgplicht van gemeenten voor woon–, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Dit wetsvoorstel maakt deel uit van een pakket van maatregelen dat er onder meer op gericht is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
13
personen van 65 jaar en ouder, evenals personen jonger dan 65 jaar, voor de in de AAW bedoelde voorzieningen in aanmerking te brengen. Door het bijeenbrengen van deze voorzieningen bij gemeenten ontstaan meer mogelijkheden voor een samenhangend beleid op lokaal niveau voor ouderen. Naar aanleiding van het advies Mobiliteit Gehandicapten en Ouderen23 heeft de staatssecretaris van WVC aan de VNG gevraagd een werkgroep op te zetten die zich richt op aanbevelingen voor aanvullend vervoer. De minister van V&W heeft besloten de extra investeringskosten van de aanschaf van lage vloerbussen tot een bedrag van f 35 000 per bus te subsidiëren en middelen te reserveren voor de aanschaf van lage vloer– trams. De uitbreiding van de bestedingsmogelijkheden van de doeluitkering sociale vernieuwing is ingegaan met terugwerkende kracht tot 1 januari 1991.24 In de ontwerp-Wet Sociale Vernieuwing en het daarbij behorende ontwerp-Besluit is ook voorzien in de mogelijkheid van inzet van middelen uit het Fonds Sociale Vernieuwing voor lokaal ouderen– beleid. In het bredere verband van de Decentralisatie Impuls beziet het kabinet op welke gedecentraliseerde wijze de middelen die op de VROM-begroting beschikbaar zijn voor «knelpunten ouderenbeleid» vanaf 1993 moeten worden ingezet. De volwasseneneducatie (en daarmee oudereneducatie) zal in belang– rijke mate gedecentraliseerd worden naar lokaal en regionaal niveau. Daar zal de afweging gemaakt moeten worden waaraan het beschikbare budget wordt besteed. De minister van Binnenlandse Zaken zal de imple– mentatie van het brandveiligheidsbeleid in het lokaal ouderenbeleid stimuleren. Via dicht bij de doelgroep staande intermediaire organisaties zal informatie en voorlichting over brandveiligheid aan ouderen gegeven moeten worden. De minister werkt verder aan een integraal brandbeveili– gingsconcept voor seniorenwoningen. De Stichting Consument en Veiligheid stelt een voorlichtingsplan op ten behoeve van de brandvei– ligheid in de privé-sfeer.
23
Dit advies op 23 april 1991 uitgebracht door de Stuurgroep Mobiliteit Ouderen en Gehandicapten aan de Minister van Verkeer en Waterstaat. 2 ' Besluitvan 11 maart 1992, Stb 142.
Preventiebeleid op rijksniveau De overheid stimuleert door kennisvermeerdering over veroudering bij de hulpverleners dat deze beter in staat zijn tot een goede afweging van voor– en nadelen van behandeling te komen. Een succesvol instrument voor deskundigheidsbevordering is geweest de stimulering van «leerstoelen geriatrie»: 7 van de 8 universiteiten hebben een subsidie ontvangen voor het versterken van het onderwijs aan artsen in opleiding. De Nederlandse Vereniging voor Geriatrie (NVvG) heeft in haar onder– wijscommissie het contact met de universitaire onderwijscoördinatoren versterkt: gezamenlijk wordt gewerkt aan de eindtermen geriatrie voor de basisarts-opleiding mede in het kader van de commissie-Metz, die de eindtermen voor de tweede fase van de basisarts-opleiding herziet. Ik subsidieer deze onderwijsactiviteiten van de NVvG. Voor de versterking van de geriatrische deskundigheid was daarnaast in 1990 f 1 miljoen beschikbaar gesteld. Over de besteding daarvan hebben de Nationale Raad voor de Volksgezondheid en de Voorlopige Raad voor het Ouderen– beleid een gezamenlijk advies uitgebracht, dat ik op hoofdlijnen heb overgenomen. Voorts zal onder andere onderzoek worden gedaan naar het gering gebruik van griepvaccinatie door ouderen en naar het gebruik van (voorgeschreven en zelfjmedicatie. Vanuit het NESTOR-stimuleringsprogramma worden gelden ter beschikking gesteld voor opleiding in het buitenland dan wel verdieping van de deskundigheid in de klinische geriatrie. De opening van een tweede academische locatie voor een klinisch geriatrische afdeling geeft mogelijkheden voor uitbreiding van de opleiding binnen de academische setting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
14
Vermeldenswaard is verder nog een onderzoeks– en voorlichtings– project inzake de aanzienlijke voortijdige sterfte onder ouderen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden (met name koude). De gestage groei van het aantal etnische ouderen vraagt om een anticiperend beleid van de overheid. Uitgangspunten van dit beleid zijn: - in principe en waar mogelijk zorg– en dienstverlening vanuit algemene voorzieningen; - deskundigheidsbevordering bij hulpverleners; - kennisvergroting bij etnische ouderen over het (reguliere) hulpverle– ningsaanbod. Het beleid op lange termijn zal zich vooral moeten richten op het overbruggen van de kloof vanaf de aanbod zijde: de kwaliteit van het management van voorzieningen moet worden vergroot om op een vruchtbare wijze cultuurverschillen te hanteren met behuip van Intercul– tureel Management. In de nota «Het management aan zet» is dit nader toegelicht.25 Voor de korte termijn is bij het NIZW een tweejarig programma «Oudere migranten en voorzieningen» opgezet. Het in de praktijk ontwik– kelen van voorlichtings-methodieken, het aangeven van mogelijke aanpassingen in het aanbod van zorg en het bevorderen van de deskun– digheid van werkers op het terrein van zorg en welzijn zijn de belang– rijkste onderdelen. De resultaten zullen gebruikt worden bij het nader concretiseren van het beleid terzake, waarbij verschillende opties denkbaar zijn. Het zal overigens in belangrijke mate van de geografische spreiding van de groepen in kwestie afhangen in hoeverre (stimulerende en ondersteunende) maatregelen door de rijksoverheid moeten worden genomen. In het sportstimuleringsbeleid voor ouderen is enerzijds vernieuwing in het aanbod van het traditionele «Meer Bewegen voor Ouderen» nagestreefd en gerealiseerd. Door ondersteuning van meerjarige projecten zijn voorzieningen gerealiseerd die op termijn zelfstandig moeten kunnen voortbestaan. Anderzijds is ernaar gestreefd bestaande sportorganisaties meer toegankelijk te maken voor ouderen. In overeen– stemming met de nota «Samenwerken langs nieuwe wegen» vindt er momenteel een accentverschuiving plaats ten gunste van meer innova– tieve projecten, waarover met de landelijke stichting Meer Bewegen voor Ouderen overleg plaatsvindt. Om op het gebied van sport voor ouderen in de bestaande behoefte aan deskundig kader te voorzien, is aan het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (CITO) opdracht gegeven om een kaderproject «recreatiesportleider voor ouderen» te ontwikkelen. Voor ondersteuning van sportstimuleringsprojecten voor ouderen is in 1993 ruim f 300 000 beschikbaar. Conclusies Langs verschillende wegen heeft de rijksoverheid de andere overheden en het maatschappelijk initiatief gestimuleerd in de ontwikkeling van een preventief beleid voor ouderen. Wat betreft het lokaal niveau zijn de mogelijkheden voor een samen– hangend ouderenbeleid toegenomen. Een wettelijk vastgelegde taak voor de gemeente, zoals hier en daar bepleit, wordt daarom niet nodig geacht. De actieve inzet van de rijksoverheid in de ontwikkeling van een preventiebeleid zal de komende twee jaar gericht worden op het onder– steunen van initiatieven in het veld. 25
Betreft een werkdocument voor het Ministerie van Welzijn. Volksgezondheid en Cultuur, 13 januari 1992.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
15
3.5. Nauwe afstemming in praktijk en beleid van wonen en verzorging Centrale doelstelling beleid ouderenhuisvesting Centrale doelstelling van het rijksbeleid ten aanzien van de huisvesting van ouderen is te bevorderen dat zij zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Op lokaal niveau krijgt het ouderenhuisvestingsbeleid concreet gestalte. De taak van de rijksoverheid hierbij is voornamelijk voorwaardenscheppend en stimulerend van aard. Het ouderenhuisvestingsbeleid kent twee hoofdlijnen: - de afstemming tussen wonen, zorg– en dienstverlening; - de afstemming tussen vraag en aanbod. Afstemming wonen, zorg– en dienstverlening In het Kabinetsstandpunt wonen en zorg is gekozen voor een onder– scheid tussen het klassiek zelfstandig wonen, het klassiek intramurale verblijf en separaat het verblijf in het «tussengebied».26 Deze visie op hoofdlijnen zal uitgewerkt worden tot een ordening van de onderlinge relatie tussen de terreinen wonen en zorg. De rijksoverheid wil bevorderen dat partijen op lokaal/regionaal niveau tot een gestructureerde, samenhangende aanpak van de huisvesting van ouderen komen. Onderzoek, experimenten, voorlichting en kennisover– dracht zijn belangrijke instrumenten bij de invulling van de stimulerende taak van het rijk. De stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) speelt daarin een belangrijke rol. Zij ontvangt voor de periode 1991-1994 een bedrag van f 7,2 miljoen gulden van VROM en WVC voor het deelprogramma «Diensten aan huis». Tussen VROM, WVC en SEV is overleg gaande over de accenten die - in het verlengde van het kabinetsstandpunt over wonen en zorg - de komende tijd in het deelpro– gramma moeten worden gelegd.
26
«Een nieuwe beleidsbenadering voor de relatie tussen wonen en zorg», briet aan de Tweede Kamer van 16 november 1992
Afstemming vraag en aanbod In de circulaire van 9 december 1991 (MG 91-48; Huisvesting Ouderen II) heeft de Staatssecretaris van VROM de gemeenten mede namens mij geïnformeerd over de mogelijkheden voor een gestructu– reerde, samenhangende aanpak van de huisvesting van ouderen. Om ook andere op lokaal niveau betrokken actoren te stimuleren, is daarnaast een populaire versie van deze circulaire in de vorm van de brochure «Ouder worden en wonen» verschenen. De resultaten van het onderzoek naar de eisen van een voor ouderen geschikte woonomgeving zijn terug te vinden in de in mei 1992 door VROM uitgebrachte brochure «Ouderen en woonomgeving: inrichtings– eisen voor woonmilieus». Hierin worden aanbevelingen gedaan voor diverse participanten over een voor ouderen geschikte inrichting van de woonomgeving. Binnen het SEV-deelprogramma «Diensten aan huis» worden experimenten «woonomgeving» opgezet, gericht op het tot stand brengen van een integraal aanbod van wijkvoorzieningen. Ook wordt kennis overgedragen via voorbeeldprojecten. In 1991 heeft de SEV de brochure «Dan heb je alles in de buurt» gepubliceerd, waarin aandacht wordt besteed aan enkele lokale initiatieven met betrekking tot de woonomgeving. In het ontwikkelings– en ontwerpproces van structuur–, bestemmings– en bouwplannen Is nog onvoldoende aandacht voor de toegankelijkheid van de gebouwde omgeving. Om daarin verbetering aan te brengen, zal in opdracht van VROM worden onderzocht op welke momenten in het besluitvormingsproces bij zulke plannen aandacht moet worden besteed aan het toegankelijkheidsaspect. Daarmee wordt een aanzet gegeven voor een programma van plan-eisen. Op basis van het onderzoek zal een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
16
«werkwijzer» worden samengesteld voor ontwerpers en beoordelaars van plannen. In de brochure «Sociale vernieuwing is in de buurt» van de IPSV (november 1991) is ook ingegaan op de aandacht die nodig voor is dorpen die worden geconfronteerd met vertrek van de bevolking, verdwijnen van voorzieningen en afnemende bereikbaarheid. In «Ouderen in tel» is erop gewezen dat daardoor ernstige belemmeringen kunnen ontstaan voor het zelfstandig functioneren en wonen van ouderen. Teneinde dit te voorkomen worden hier en daar de nodige akties ontplooid. Er zijn voor de vanwege deze problematiek kwetsbare gebieden convenanten gesloten tussen de ministeries van VROM en WVC, betrokken provincies en gemeenten om een gericht beleid te voeren. Ouderen vormen daarin een expliciet aandachtspunt. In de Kop van Noord-Holland wordt voorzien in aangepaste huisvesting gecombi– neerd met de bereikbaarheid van voorzieningen en activiteiten. Met het vervoerbedrijf NZH is een servicebus gestart die met name is gericht op het ouderenvervoer. Voorts zijn in twee gemeenten succesvolle ervaringen opgedaan met het inrichten van zogenoemde woonvriende– lijke zones voor ouderen. bekostigd uit het experimentenfonds stads– en dorpsvernieuwing. Verder is in 1991 het project in Sellingen gestart als onderdeel van het totaalproject «Marginaal openbaar vervoer bereik– baarheid kleine kernen Oost-Groningen». Conclusies De afstemming in beleid van wonen en verzorging is ingevuld in het kabinetsstandpunt Wonen en Zorg. De afstemming in de praktijk zal verder gestimuleerd worden. Het zelfstandig wonen van ouderen zal bevorderd worden door het optimaliseren van de bestaande woningvoorraad. Het vraagstuk van de mobiliteit van ouderen, in het bijzonder platte– landsgebieden krijgt meer accent. 3.6. Versterking van de zorg voor chronisch zieke ouderen In «Ouderen in Tel» zijn voor een adequaat zorgstelsel vijf elementen genoemd als voorwaardenscheppend: 1. Doelmatige structuur en financiering
!
Op 29 oktober 1992 zijn in de Tweede Kamer de brief «Modernisering zorgsector: weloverwogen verder» en de gelijknamige nota onderwerp van bespreking geweest. De particulier verzekerde ouderen vormden daarin een belangrijk thema. Hierover zal op korte termijn een notitie aan de Kamer worden gezonden. In het recente wetsvoorstel tot wijziging van de AWBZ wordt o.a. de functionele omschrijving van de cluster Verpleging en Verzorging geregeld: het gaat om zorg die thans geleverd wordt door verpleeg– huizen, kruiswerk en gezinsverzorging (thuiszorg). De besluitvorming in het voorjaar van 1993 met betrekking tot de voorgenomen intrekking van de Wet op de bejaardenoorden zal worden bezien in het licht van de toedeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, zoals beschreven in het kabinetsstandpunt Wonen en Zorg. Het Gemeenschap– pelijk Beraad Ouderenvoorzieningen 27 ontvangt ter voorbereiding op de invoering van deze functionele omschrijving in 1992 en 1993 f 100 000 voor een project waarin organisatorische modellen voor een geïnte– greerde indicatiestelling worden ontworpen.
' Hierin participeren de Nederlandse Vereniging voor Verpleeghuiszorg, de Vereniging Nederlandse Bejaardenoorden, de Landelijke Vereniging Thuiszorg en de sectie Welzijn Ouderen van het VOG
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
17
2. Voldoende hulpverleners In het kader van het in 1990 afgesloten Beleidskader Arbeidsmarkt Zorgsektor (BAZ) hebben werkgevers, werknemers en overheid afspraken geformuleerd over verlaging van de werkdruk, gerichte arbeidsvoorwaar– denverbeteringen en extra inspanningen op het terrein van de arbeids– voorziening. Voor verlichting van de werkdruk was tot en met 1992 voor verpleeghuizen f 113,5 mln beschikbaar en voor bejaardenoorden f 4 5 mln. Uit de op 12 november 1992 aan de Tweede Kamer aangeboden evaluatie van het BAZ blijkt dat tenminste 75% van de middelen besteed is aan meer «handen aan het bed» en 10% aan materiële zaken als tilliften, die de werkdruk indirect verlichten. 3. Toereikende capaciteit In «Ouderen in Tel» is de noodzaak van een verruiming van de capaciteit voor verpleeghuiszorg onderschreven. Het College voor zieken– huisvoorzieningen heeft mij geadviseerd zowel de minimum-normen voor bedden voor somatische patiënten als voor bedden voor psycho– geriatrische patiënten te verhogen en bovendien een deel van de norm vrij te laten al naar gelang van de behoefte. Een standpunt ter zake van dit advies wordt voorbereid. Dat laat onverlet dat aan de in «Ouderen in Tel» aangekondigde maatregelen voortvarend invulling wordt gegeven. Vanaf 1991 zit er groei in de beschikbare middelen voor de bouwpriori– teiten intramurale gezondheidszorg, getuige onderstaande tabel. Tabel 6. Invulling bouwprioriteiten verpleeghuissector 1991—1994
verruiming van toegestane capaciteit voor verpleeghuisbedden vergrotmg van dagbehandelmgscapaciteit
psychogeriatrie
somatiek
3515
563
417
165
Een deel van de bovenvermelde capaciteitsuitbreiding zal worden gerealiseerd in de vorm van 41 dependances, waarvan er één tijdelijk is. Meer hulpverlening wordt ook bereikt door verdere flexibilisering van de erkenning. Sinds de inwerkingtreding op 1-1-1991 van de Regeling vrije marge erkenningen zwakzinnigeninrichtingen en verpleeghuizen zijn in totaal 650 bedden bovenop de erkende capaciteiten in gebruik genomen, waarvan een groot deel in de vorm van verpleeghuiszorg buiten de muren. In de periode 1990-1994 is een uitbreidmg voorzien van deze vorm van in totaal 798 bedden. Omgerekend zal het aantal van zorg te voorziene geïndiceerden maximaal circa 2400 personen bedragen. Een apart vraagstuk vormt nog de betrouwbaarheid van de wacht– lijsten, waarover ook de commissie «Keuzen in de zorg» de aanbeveling deed te komen met goede criteria. Het bestaan van wachtlijsten maakt zichtbaar dat de huidige capaciteit aan zorgvoorzieningen voor ouderen ontoereikend is. In mei 1992 is aan een extern bureau de opdracht verstrekt voor een pilot-study naar de haalbaarheid van een uniforme wachtlijstregistratie voor alle sectoren van de ouderenzorg. Achterliggende gedachte is dat eenduidige reguliere registratie vergelijking tussen sectoren mogelijk maakt en substitutie bevordert. In eerste instantie zal de pilot zich beperken tot bejaarden– oorden en verpleeghuizen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
18
4. Flexibiliteit: zorg op maat In het Sociaal en Cultureel Rapport 1992 wordt gesteld dat initiatieven voor zorgvernieuwing vooral in de algemene gezondheidszorg en in de verzorging van ouderen vruchten hebben afgeworpen. Aan dat laatste hebben de demonstratie-projecten in belangrijke mate bijgedragen. Zij hebben aangetoond dat de ouderenzorg ook op een andere - voor ouderen aantrekkelijker en efficiënter - wijze vormgegeven kan worden binnen de vigerende wet– en regelgeving. Via onderzoeksrapporten, brochures, video-produkties en een congres zijn de resultaten overge– dragen. De projecten hebben inmiddels veel navolging gekregen. Ik beschouw daarmee voor wat betreft het ondersteunen van deze projecten mijn taak als beemdigd Experimenten in zorgvernieuwing zullen op mijn blijvende steun kunnen rekenen, zoals in «Samen Verder» is gesteld 5. Kwaliteit van de zorg Op 18 september 1992 heeft de staatssecretaris van WVC de Tweede Kamer geïnformeerd over zijn standpunt op het advies van de Nationale Commissie Chronisch Zieken (NCCZ) over regionale kenniscentra voor chronisch zieken. Hij heeft dit advies op hoofdlijnen overgenomen en de NCCZ gevraagd in 1993 te starten met 2 experimentele kenniscentra, waarvoor hij f3,5 miljoen beschikbaar heeft gesteld. In het rapport van de Inspectie voor de Volksgezondheid voor Utrecht «Onbezorgd Oud» (1991) werd op de kwaliteit van de zorg voor ouderen in de algemene ziekenhuizen (in Utrecht) gewezen. In de nota «Positio– nering Ziekenhuizen» wordt gesteld dat ziekenhuizen zich moeten aanpassen aan de «dubbele vergrijzing van de klinische populatie» de toename van het aantal ouderen alsmede de verschuiving van jongere groepen naar de dagbehandeling. Uit informatie uit het veld wordt bevestigd dat de groep oudere patiënten steeds meer zijn stempel drukt op de verpleegafdelingen van het algemeen ziekenhuis. Een categoriale benadering van deze groep is echter allerminst overal aanvaard. Voor de invulling van een dergelijke benadering zijn maatregelen nodig die zich uitstrekken van bouwaanpassingen tot communicatieve vaardigheden. De overheid richt zich met name op de bewaking van kwaliteit en het stimu– leren en versterken van overdraagbare initiatieven. Zo is de Nederlandse Bond van Architecten uitgenodigd tot een goede inventarisatie van de bouw– en inrichtingsknelpunten te komen op basis van de bestaande «knelpuntlijsten» en eigen ervaringen. In overleg met het Landelijk Patiënten/ Consumenten Platform (LPCP) over maatregelen om de patiënt-vriendelijkheid te vergroten zal apart aandacht gevraagd worden voor de ouderen. De uitvoering van het programma deskundigheidsbevordering geriatrie wordt uitgebreid tot ziekenhuizen. Ook wordt getracht een kader voor organisatorische mogelijkheden voor gerichtere zorg voor ouderen op te stellen. Het rapport «Keuzen in de zorg» bevat tal van opmerkingen over de zorg aan ouderen. Dat komt ook tot uiting in het kabinetsstandpunt. Zo wordt de wens voor waarborgen voor geestelijk gehandicapte ouderen onderschreven. Dit vraagstuk moet niet uitsluitend vanuit de verzeke– rings-wetgeving bekeken worden. Het gaat om het hele scala van wetgeving: aanspraken– en kwaliteitswetgeving, de immateriële wetgeving rondom de positie van de patiënt (Klachtwet, WGBO), en tenslotte de financieringsregelingen die er mede op gericht zijn juist voor deze categorieën van verzekerden waarborgen in te bouwen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
19
Tijdens de UCV over «Ouderen in Tel» is herhaaldelijk gewezen op het belang van de identiteit. Er zal een afzonderlijke wettelijke regeling worden getroffen inzake de geestelijke verzorging in intramurale instel– lingen. De notitie «Terminale thuiszorg» van de staatssecretaris van WVC gaat uit van de voorkeur van de meeste mensen inclusief ouderen om thuis te sterven. Expliciet wordt aangegeven dat er op dit moment geen nieuwe voorzieningen voor terminale (thuis)zorg gerealiseerd dienen te worden. Met name eerstelijns-organisaties, ziekenhuizen en verpleeghuizen dienen zo goed mogelijk te worden uitgerust en verbeterd om die essen– tiële functie te kunnen vervullen. Van de zijde van de Unie KBO is recent gepleit voor het wettelijk regelen van het verzorgingsverlof bij stervens– begeleiding. Tot nu toe is de regeling hiervan overgelaten aan werkgevers en –nemers. Door de FNV wordt onderzocht in hoeverre werkenden in de collectieve sector het ontbreken van een regeling in de CAO als hindernis ervaren bij het verrichten van betaalde arbeid. Het ministerie van SZW onderzoekt in welke mate in bestaande CAO's afspraken c.q. regelingen over een verzorgingsverlof zijn opgenomen en het daadwerkelijk gebruik hiervan. Begin 1993 zijn deze onderzoeken afgerond. Mede op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken zal ik de mogelijkheden bezien van experimenten, vergelijkbaar met de thuis– zorgexperimenten van de Ziekenfondsraad met verzorgingsverlof. Aan het NIVEL is een opdracht verstrekt om aan te geven aan welke thema's op het terrein van het verpleeghuisonderzoek in de komende periode prioriteit moet worden gegeven. Conclusies Versterking van de zorg voor chronisch zieke ouderen blijft geboden. Prioriteit heeft het functioneren van een adequaat en flexibel stelsel, waarin ook de plaats van de oudere cliënt of patiënt hecht is. Voortgang zal worden gemaakt met de uitvoering van de bouwpriori– teitenlijst 1991-1994. Voor wat betreft de kwaliteit zal de komende jaren de positie van ouderen in ziekenhuizen extra accent krijgen. Samen met het veld zal gewerkt worden aan het tot stand brengen van een categoriale benadering van met name de hoogbejaarden in ziekenhuizen. Een ander accent betreft de terminale thuiszorg en de wenselijkheid van een nadere regeling van verzorgingsverlof. 3.7. Accentuering van de rol van educatie bij participatie en preventie Instellingen hebben de maatschappelijke verantwoordelijkheid ander dan regulier onderwijs «op maat» af te stemmen op de in de praktijk decentraal te formuleren vraag. Voor ouderen kunnen specifieke cursussen georganiseerd worden. Op een aantai mstellingen voor hoger onderwijs gebeurt dit al. Op dit moment nemen enkele tienduizenden ouderen (50 jaar en ouder) deel aan door O&W bekostigd onderwijs. De grootste groep daarvan participeert aan Basiseducatie (BE) en Voort– gezet Algemeen Volwassenen Onderwijs (VAVO). De deelname aan BE is gericht op functionele taal– en rekenvaar– digheid alsmede sociale redzaamheid voor personen met minder dan twee jaar voortgezet onderwijs. Gelet op de bestaande wachtlijsten met daarop een hoog percentage nieuwkomers zullen groepen die niet tot de kerndoelgroep kunnen worden gerekend in toenemende mate verwezen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
20
worden naar voor hen adequatere voorzieningen. Het valt te verwachten dat op de langere termijn het aandeel autochtone ouderen in de doelgroep van de BE kleiner zal worden. De deelname aan VAVO heeft een sterk tweede kans karakter. Toegang tot de verschillende vormen van VAVO is, conform de uitvoe– ringsbesluiten welke voor die wet in voorbereiding zijn, vrij. Derhalve is er weinig reden aan te nemen dat zonder aanvullende maatregelen de participatie van ouderen aan VAVO de komende jaren drastisch zal wijzigen. Het beleid van de minister van O&W is er dus niet op gericht een specifiek budget voor de onderwijsdeelname van ouderen te alloceren. Wel zijn de VE-voorzieningen BE en VAVO onder de genoemde condities toegankelijk voor ouderen boven de leeftijd van 50 jaar en ouder. Indachtig het boven geformuleerde uitgangspunt wordt de intentie van de aanbevelingen uit het VRO-advies «Er valt nog te leren » (1991) in grote lijnen onderschreven. Er worden geen nieuwe taken gezien voor het onderwijsbeleid op centraal niveau. Voor de afstemming van het aanbod op de vraag wordt voorzien door middel van decentrale activitei– tenplanning volwasseneneducatie. Gemeenten stellen de prioriteiten, ook wat betreft de specifieke doelgroepen. Voor de rijksoverheid is in deze geen taak (meer) weggelegd Het RUG/NIG-onderzoek heeft aangetoond dat de preventie-functie en de inverdieneffecten van oudereneducatie waarschijnlijk zijn, zij het, bij gebrek aan voldoende gegevens, nog niet bewezen. De vermoedelijke preventie-effecten vormen een argument temeer om op decentraal niveau te bezien hoe welzijnsmiddelen t.b.v. ouderen het best ingezet kunnen worden, bijvoorbeeld via bovengenoemde activiteitenplanning. Conclusies De bestaande educatieve infrastructuur zal beter benut kunnen worden voor een aanbod van oudereneducatie dat is afgestemd op de decentraal tot stand gekomen vraag. Instellingen krijgen immers meer ruimte de prijs van hun onderwijs «voor derden» zelf te bepalen. Daardoor kunnen zij hun eigen decentraal geformuleerde vraag - waaronder die van ouderenorganisaties - afgestemde prioriteiten stellen in het aanbod. Dat biedt de instellingen onder meer de mogelijkheid specifiek op ouderen afgestemd maatwerk te leveren, zoals in het hoger onderwijs al gebeurt. Er is met andere woorden alle reden om aan deze prioriteit vast te houden met dien verstande dat na de herformulering van de overheids– verantwoordlijkheid de realisatie primair decentraal zal plaatsvinden. 3.8. Tegengaan van onvrijwillige uittreding uit de arbeid De breed gevoelde noodzaak van deze politieke prioriteit vindt ook zijn weerslag in het «volumebeleid arbeidsongeschiktheidsregelingen». Het wetsvoorstel Terugdringing beroep op arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) bevat een stimuleringsmaatregel, die tot doel heeft de groep oudere en langdurig arbeidsongeschikten te stimuleren om te blijven zoeken naar een baan. In haar reactie op de notitie «Leeftijdscriteria in het arbeidsbestel» heeft de STAR aangekondigd zich nog nader te beraden over criteria die specifiek voor ouderen gelden, alsmede over leeftijdsbewust personeels– beleid Op basis van de resultaten van dit beraad zal de minister van SZW bezien of, en zo ja welke, actie van de overheid gewenst is. Een element van een leeftijdsbewust personeelsbeleid is flexibele
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
21
pensionering. Om inzicht te krijgen in de volume-effecten van een derge– lijke regeling wordt onderzocht of er in andere landen soortgelijke stelsels bestaan en of deze stelsels het gedrag hebben beïnvloed. De afgelopen jaren is het percentage ouderen (50+) onder de werklozen vrij sterk opgelopen: van 15% in 1984 tot 23% in 1990, terwijl ouderen in steeds mindere mate deel uitmaken van de beroepsbe– volking.28 De facto komt het ontstaan van werkloosheid op hogere leeftijd neer op definitieve uittreding uit het arbeidsproces, hetgeen nog eens uitgedrukt wordt door het ontslag van de verplichting van oudere werklozen (57,5 jaar) om zich in te schrijven bij een arbeidsbureau. Overigens zal worden overwogen dat laatste in het kader van een activerend arbeidsmarktbeleid terug te draaien.29 Reeds nu worden initi– atieven ontwikkeld om oudere werklozen te begeleiden in het vinden van een baan. Een voorbeeld hiervan in de sfeer van trajectbemiddeling is het project «Uitzendbureau 55 + » in Weert. Een belangrijk obstakel voor oudere werklozen vormen de leeftijdsgrenzen in personeelsadvertenties. Verheugend is daarom dat recent de voorzitters van FNV en VNO zich uitspraken tegen het ongemotiveerd hanteren van leeftijdsgrenzen bij werving.30 Binnen het personeelsbeleid van de overheid is aan het preventief personeelsbeleid in 1991 een nieuwe impuls gegeven door een samen met de Centrales van Overheidspersoneel verrichte studie naar leeftijds– bewust personeelsbeleid. Daarnaast zijn in 1992 de resultaten beschikbaar gekomen van een onderzoek naar dit onderwerp dat in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken is verricht door het Nederlands Economisch Instituut. Conclusies Dat de geringe arbeidsparticipatie van ouderen op termijn een knelpunt gaat vormen wordt inmiddels in brede kring ingezien. Onderkend moet worden dat op de kortere termijn mogelijk concurrentie ontstaat met andere groepen die toegang hebben tot de arbeidsmarkt. De stimuleringsmaatregel voor de groep oudere en langdurig arbeids– ongeschikten leert dat hier niet altijd strijdige belangen hoeven te bestaan. Prioriteit blijft echter het tegengaan van uittreding. De inmiddels aangekondigde intrekking van de «ontslagrichtlijn oudere werknemers» illustreert dat.
" Sociale en Culturele Verkenningen 1992 Uitspraak Minister De Vries tijdens FNV congres Werkend Ouder worden 30 FNV congres Werkend ouder worden, 21 oktober 1992 29
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
22
4. AKTIEPROGRAMMA 1993-1994 4.1. Aktieprogramma Op grond van het voorgaande kan gesteld worden dat de politieke prioriteiten ook de komende twee jaar richtinggevend zijn voor de verdere uitvoering van «Ouderen in Tel». Per thema is de vindplaats van de daaronder genoemde aktiepunten tussen haakjes (paragraafnummer of het nummer uit bijlage 1) aange– geven. Afwijkingen zijn achter het aktiepunt zelf vermeld. In de paragraaf of bijlage zijn ook de eventuele aangesproken actoren te vinden. Algemeen (3.1) Onderzoek maatschappelijke positie etnische ouderen. Instelling Raad voor het Ouderenbeleid Herwaardering Ouderdom (3.2) Hoofddoelstelling Europees Jaar van de Ouderen is de positieve waardering en beeldvorming rond de ouder wordende mens. Het kabinet zal aandringen op spoedige behandeling door het CBA van de discussienota «Leeftijdscriteria en arbeid». Besluitvorming n.a.v. inventarisatie van leeftijdsgrenzen. Verbod van discriminatie van vrouwen in pensioenregelingen als gevolg van wetgeving ter uitvoering van de vierde E.G.-richtlijn. (I.6) Inkomen (3.3) Treffen van maatregelen waardoor ook van ouderen met een minimumuitkering de koopkracht in 1993 gehandhaafd blijft. Onderzoek naar niet-gebruik van bijzondere bijstand. Bij behandeling van de voorstellen van de cie-Stevens wordt aandacht gegeven aan de positie van ouderen met alleen AOW. Versterken beleidsmatige aandacht voor achterstandspositie Oudere Vrouw (3.3) In de SCP-rapportage Ouderen wordt systematisch aandacht aan de positie van de oudere vrouw worden geschonken. Bij de opdrachtverlening tot onderzoek wordt aandacht gevraagd voor de positie van de oudere vrouw in de analyse en rapportage. Werkplan vrouwenhulpverlening en oudere vrouwen. In aansluiting bij een Europees onderzoek inzake herintredende vrouwen zal in Nederland ingegaan worden op de aspecten die een rol spelen bij herintreding in de zorgsector. Ondersteunen van project «50+ vrouwen nemen de ruimte». Implementatie cursuspakket «Meer dan Man en Kinderen»
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
23
Stimuleren van sociale netwerkvorming. Op basis van aanbevelingen van het Landelijk Platform over het belang van sociale netwerken wordt bezien welke gerichte maatregelen kunnen worden genomen. Middels (voorbeeld)projecten de inspraak en zeggenschap van oudere vrouwen vergroten. Voortgaande stimulering van lokaal ouderenbeleid (3.4) Overdracht woon– en vervoersvoorzieningen in kader WVG. Decentralisatie van de volwasseneneducatie. Financiële ondersteuning van de aanschaf van lage vloerbussen/ –trams. Ondersteunen van een proefproject brandveiligheid. Informeren van intermediaire organisaties over brandveiligheid en voorlichtingsstrategieën. Stimuleren van lokale invloedsvergroting van ouderen. (1.60) Versterking van het lokaal beleid voor sociale veiligheid. (1.71) Verdergaande ontwikkeling preventiebeleid op rijksniveau (3.4) Meer aandacht voor het vergroten van het aantal gezonde levensjaren. Uitvoering van het advies NRV/VRO over versterking van de geriatrische deskundigheid. Bevordering van de deskundigheid in de klinische geriatrie met middelen in het kader van het NESTOR-programma. Ondersteunen van het NlZW-programma «Oudere migranten en voorzieningen» en na afloop met behulp van de resultaten een concreet stimuleringsbeleid opzetten. Aan het CITO zal opdracht worden gegeven om een kaderproject «recreatiesportleider voor ouderen» te ontwikkelen. Nauwe afstemming praktijk en beleid van wonen en verzorging (3.5) f 7,2 miljoen voor het SEV-programma «Ouderenhuisvesting». Onderzocht zal worden op welke momenten in het besluitvormings– proces van structuur–, bestemmings– en bouwplannen aandacht moet worden besteed aan het toegankelijkheidsaspect. Expliciet aandacht geven aan de positie van ouderen bij de uitvoering van de convenanten inzake plattelandsgebieden. Financiële ondersteuning door het ministerie van V&W van «toeganke– lijkheidsexperimenten».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
24
Stimuleren van de veiligheid in de woonsituatie: - voorlichting brandveiligheid; - voortgang onderzoek (NIPG); - binnen SEV-programma Ouderenhuisvesting; - binnen SCV-programma Ouderen en Veiligheid. Voorbeeldplannen ouderenhuisvesting stimuleren. Compensatie van trendmatige huurstijging. Versterking van de zorg voor chronisch zieke ouderen (3.6) GBO ontvangt in 1992en 1993 f 100000 voor een project waarin organisatorische modellen voor een geïntegreerde indicatiestelling ontworpen worden. Uitvoering van de bouwprioriteiten. Pilot-study naar uniforme wachtlijstregistratie. Bouw– en inrichtingsknelpunten in ziekenhuizen inventariseren. Deskundigheidsbevordering geriatrie uitbreiden tot ziekenhuizen. Twee regionale kenniscentra laten starten door NCCZ. Aangeven van prioritaire thema's in het verpleeghuisonderzoek door het NIVEL Wetgeving opstellen inzake de toegankelijkheid van de geestelijke verzorging in intramurale instellingen. Mogelijkheden bezien voor experimenten verzorgingsverlof in de thuis– situatie. Accentuering rol van educatie bij participatie en prevent/e (3.7) Decentralisatie van middelen voor volwasseneneducatie. Doelmatiger benutting van de educatieve infrastructuur. Tegengaan van onvrijwillige uittreding uit de arbeid (3.8) Stimuleringsmaatregel in wet-TBA voor oudere arbeidsongeschikten. Intrekking van de ontslagrichtlijn oudere werknemers. Stimuleren van preventief personeelsbeleid. Verder ontwikkelen van een leeftijdsbewust personeelsbeleid door de overheid als werkgever. Ouderen en technologie (1.60-70) Ontwikkeling van de «gerontechnologie» bevorderen: - ondersteuning van het expertise-centrum in Eindhoven; - project Thuiszorgtechnologie in Groningen; - ondersteuning van een ontwikkelingsprogramma.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
25
Vrijwilligerswerk (1.59) Stimuleren deelname ouderen aan vrijwilligerswerk. Etnische ouderen (1.74-77) Ondersteuning van het NlZW-programma «Oudere migranten en voorzieningen», inclusief voorbeeldprojecten. (3.4) Onderzoek naar wensen en verwachtingen t.a.v. zorg en het aanbod van voorzieningen voor oudere Turken en Marokkanen. Onderzoek naar knelpunten in de leefsituatie van oudere Chinezen. 4.2. Financieel overzicht 3 ' par.
aktiepunt
dep.
bedrag oit
1 993-1 99432
realisatie 1992
1 16
3.4
Compensatie trendtnatige huurstijging voor IHS-ontvangers33 Projecten ouderenhuisvesting Evaluatie-onderzoek Veiligheid in de woon-situatie Ondersteuning Alzheimerstichting Bevordering zelfzorg (incl. Voorlichting) - leerstoelen geriatrie - bevordering geriatrische deskundigheid Verlichting werkdruk Verpleeghuizen Verlichting werkdruk bejaardenoorden Arbeidsvoorwaarden Verpleeghuizen Arbeidsvoorwaarden Bejaardenoorden Verpleeghuiszorg buiten de muren Projecten - verpleeghuizen - bejaardenoorden - zorgvernieuwing Reikwijdteverbreding WBO Meldpunt geweld tegen ouderen NESTOR programma Onderzoek demonstratieprojecten Longitudinaal onderzoek VU IMTA: economisch onderzoek Ondersteuning pensioenorganisaties Ondersteuning ontwikkelingsfunctie Gilde-projecten Sportstimulerings projecten
3.1 32
Toevoegingen voor 1993—1994 Periodieke rapportage SCP Europees Jaar van de Ouderen
3.5 I.26 I.27
3.4 & I.28
3.6
36 3.6 3.6
36 3.6
I42 I.49
3.1 -
31 _ 1.61
-
31
Bedragen x f 1 000000 De bedragen in deze kolom zijn op jaarbasis, tenzij anders aangegeven. 33 per 1994 34 Dit bedrag is per 1994, zoals in «Ouderen in Teb aangegeven. " Betreft AWBZ-uitgaven 36 Onderdeel Beleidskader Arbeidsmarkt Zorgsector. 37 Exclusief f 5 mln. stagemiddelen 38 Bedrag is voor de periode 1992-1994. 32
34 34 3.5 3.6 3.6
Brandveiligheid projecten Decentralisatie gelden volwasseneneducatie Toegankelijkheid experimenten Facilitering GBO Twee regionale kenniscentra
VROM WVC WVC WVC
0.5
nvt 1 0,5
WVC
0,4
0,4
0,4
WVC WVC
0.5
-
-
1,6
1,6
114
114
45
WVC WVC
100
1 0,25
1 y\ 114"
45
45
36
pm
pm
pm
WVC
50
45 37
WVC WVC
6
wvc wvc wvc wvc wvc wvc
1 -
l)
wvc
wvc wvc wvc/o&w
100"
45
40,5
46,9
'
4
0,1 1,5 0,14
2 £
2
4 0,2 1,5
4 0,2 1,5
0,1
-
0,5 0,2
0,85 0,25
0,3
0,23
-
0,08
0,3
0,08
0,3
0,3
0,76 0,27
1993-1994
wvc wvc
0,04
BiZa VROM WVC/BIZA
0,15
O&W V&W WVC WVC
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
0,08 1,8"
pm. 0,25
0,1
pm. pm. 0,1 0,35
26
par
aktiepunt
3.6
NIVEL onderzoekprogramma verpleeghuiszorg experimenten verzorgingsverlof terminale thuiszorg onderzoek flexibele pensionering
36 3.7
dep.
bedrag oit
realisatie 1993-199432 1992
WVC
0,4
WVC SZW
pm. 0,05
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
27
Bijlage 1
Rapportage aktieprogramma Ouderen in Tel Inleiding Hieronder wordt per aktiepunt uit «Ouderen in Tel» de stand van zaken gerapporteerd. De uitkomst hiervan is meegenomen in hoofdstuk 3 van de nota over de politieke prioriteiten van «Ouderen in Tel». De nummering van de punten verwijst naar de volgorde van de punten in die nota. Een aantal zijn samengevoegd omdat deze in de uitwerking nauw met elkaar verweven zijn. Meegenomen zijn ook de aktiepunten uit de deelnota's «De toekomstige positie van de oudere vrouw» en «Preventie en Veroudering». Waar teksten vrijwel letterlijk zouden overeenkomen met hetgeen in de nota geschreven is wordt verwezen naar de betreffende paragraaf uit de nota. Rapportage 1. f5 miljoen voor het lokaal ouderenbeleid Structureel is jaarlijks sinds 1991 f 5 miljoen gulden toegevoegd aan het gemeentefonds ter stimulering van lokaal preventief ouderenbeleid.39 2. Instelling van een Raad voor het Ouderenbeleid Op 5 december 1991 is het voorstel van wet Raad voor het Ouderen– beleid bij de Tweede Kamer ingediend. In de memorie van toelichting is opgenomen dat de raad in zijn adviezen aandacht besteedt aan de vraag in hoeverre knelpunten in gelijke mate gelden voor oudere mannen en oudere vrouwen. 3. Adviesaanvrage Waardering ouderdom Het advies van de VRO is op 2 december 1992 uitgebracht. 4. Systematische beschrijving positie van ouderen September 1992 heeft het SCP een eerste proef-rapportage uitge– bracht. Met de opzet en aanpak heb ik ingestemd. De rapportage verschijnt tweejaarlijks. 5. Behoud van welvaartsvaste AOW Een volledige koppeling op netto-basis van de AOW aan het minimumloon komt in het geval van een te grote stijging van de lonen onder druk te staan door de hoge kosten die in de sfeer van de sociale zekerheid hieraan verbonden zijn. In 1992 is de koppeling niet volledig toegepast. Voor mensen met een uitkering op minimumniveau is dit gecompenseerd. Ook voor 1993 worden maatregelen voorbereid, die ertoe moeten leiden dat de koopkracht van hen gehandhaafd wordt.40
39
Dit is vastgelegd in circulare FO 91/4398. Een overzicht van de koopkracht-ontwik– keling is terug te vinden in hoofdstuk 2 van de Voortgangsnota 40
6. Verbod discriminatie vrouwen in pensioenregelingen Het wetsvoorstel gelijke behandeling mannen en vrouwen op het terrein van de bovenwettelijke sociale zekerheid (als gevolg van de 4e EG-richtlijn) is aanhangig bij de Eerste Kamer. Inmiddels is een novelle bij dat wetsvoorstel ingediend waarmee naar aanleiding van het arrest– Barber de ingangsdatum voor de gelijke behandeling van werknemers wordt gewijzigd van 1 januari 1993 in 17 mei 1990. Voor de verbetering van de pensioenpositie van vrouwen is ook het met ingang van 1 mei 1992 gestarte Project «Vrouw en Pensioen» van de Stichting Landelijke Ombudsvrouw van belang. Dit tweejarig project wordt gesubsidieerd door de minister van SZW. Met het project wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het realiseren van een gelijkwaardige positie van vrouwen en mannen in de aanvullende pensioenen. Het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
28
project spitst zich toe op bevordering van de deskundigheid op het gebied van vrouw en pensioen, het leveren van een bijdrage aan de beleidsontwikkeling en het geven van voorlichting. In de adviesraad van het project zijn ook de ouderenorganisaties vertegenwoordigd. 7. Voorlichting over bijzondere bijstandsverlening In het evaluatie-onderzoek naar de decentralisatie van de bijzondere bijstand wordt aandacht geschonken aan de activiteiten die gemeenten verrichten ten behoeve van zowel de voorlichting als het tegengaan van het niet-gebruik. Hierbij word met name gekeken of met op specifieke doelgroepen, zoals ouderen, gericht (voorlichtings-)beleid het niet-gebruik kan worden verminderd. 8. Experimenten huisvesting/dienst– en zorgverlening Het programma «Diensten aan huis» is het resultaat van de verbreding en verdieping van het SEV– experimentenprogramma «Ouderenhuis– vesting». Hierom hadden de departementen van VROM en WVC verzocht, die voor de uitvoering voor de periode 1991-1994 samen een bedrag van f 7,2 miljoen gulden beschikbaar gesteld hebben. Het deelprogramma is in 1991 van start gegaan en voorziet in voorstudies en experimenten op het terrein van wonen, zorg– en dienstverlening, inclusief kennisoverdracht. 9. Betere afstemming van VROM en WVC-regelgeving Naar aanleiding van de brief aan de Tweede Kamer over knelpunten op lokaal niveau rondom de afstemming tussen huisvestings–, zorg–, en sociale functies heeft de VRO op 24 december 1991 het terreinver– kennend advies «Wonen met zorg» uitgebracht. Inmiddels heeft het kabinet zijn standpunt bepaald over de problematiek van wonen en zorg. (Zie paragraaf 3.5) 10. Circulaire aan gemeentebesturen ouderenhuisvesting Bij circulaire van 9 december 1991 (MG 91-48; Huisvesting Ouderen II) heeft de Staatssecretaris van VROM mede namens mij de gemeenten geïnformeerd over de mogelijkheden van een gestructureerde, samen– hangende aanpak van huisvesting voor ouderen. 11. Afstemming van vraag/aanbod van ouderenwoningen 12. Stimulering lokale ouderenhuisvestingsplannen 13. Bevordering van aanbod van woningen voor ouderen 15. Voorlichting woonwensen en woningvraag ouderen 22. Structurele aanpak van onderzoek, experimenten, informatie– overdracht en voorlichting SEV-experimenten «Aanpassing woningvoorraad» In zijn standpunt over de evaluaties van de experimenten «Aanpasbaar bouwen» en het «Liftenexperiment» heeft de Staatssecretaris van VROM aangegeven dat hij aanpasbaar bouwen en liftplaatsing bij bestaande hoogbouw verder wil stimuleren door voorlichting en kennisoverdracht. Bovendien zal die praktijktoepassing van aanpasbaar bouwen mede in relatie tot de evaluatie van het Bouwbesluit in 1995 worden geëvalueerd. Dan zal ook worden bezien of nadere maatregelen alsnog noodzakelijk zijn. De SEV zal deze praktijktoepassing blijven ondersteunen via demon– stratieprojecten op het niveau van een gehele wijk en aanpasbare inbouw-elementen voor woningen. Op onderdelen zal de SEV ook de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
29
ontwikkeling van liftplaatsing blijven ondersteunen. Het gaat daarbij met name om technische oplossingen voor portiekflats met smalle portieken en om organisatorische oplossingen voor projecten in de particuliere sector (verenigingen van flateigenaren). In het verlengde van aanpasbaar bouwen is de SEV samen met de ANBO bezig met de ontwikkeling van een «seniorenlabel», dat als consumenten-keurmerk bij de bouw en verbouw van woningen kan worden gebruikt. Het experiment «aanpasbaar verbeteren» verkeert nog in de uitvoe– ringsfase. Na een evaluatie van een eerste groep van 6 projecten (éèn– en meergezinswoningen) is in 1992 met een vervolgserie gestart. Het thema «een veilige woning voor ouderen» is in 1992 van start gegaan (zie ook actiepunt 26). Met steun van de Europese Commissie heeft de SEV op 26 en 27 september 1991 een «Europees liftensym– posium» georganiseerd om de resultaten van het liftenexperiment aan geïnteresseerde Europese landen te presenteren. Voorlichting/kennisoverdracht De in de VROM-begroting 1992 beschikbaar gestelde middelen voor het stimuleren van activiteiten rond ouderenhuisvesting worden als volgt besteed. Aan de SEV is een bijdrage verleend voor een doelgroepgericht kennisoverdrachtprogramma inzake aanpasbaar bouwen en liftplaatsing bij bestaande woongebouwen, dat in samenwerking met NWR, NCIV, VNG, en Gehandicaptenraad zal worden uitgevoerd. Aan de ANBO is een bijdrage verleend voor het project «Ouderen in de bestaande woning– voorraad», dat in samenwerking met de Woonbond, de SEV en de SCV wordt uitgevoerd. Aan ANBO en Humanitas is een bijdrage verleend voor het project «Over wonen van ouderen gesproken». Onderzoek*^ De Deelanalyse ouderenhuisvesting op grond van het Woningbe– hoefte-onderzoek 1989/1990 geeft een beeld van de actuele huisves– tingssituatie van ouderen, door hen recent gerealiseerde verhuizingen en hun verhuiswensen. In de Deelanalyse ouderen op grond van het gegevensbestand Kwalita– tieve Woningregistratie worden huishoudens– en persoonsgegevens gerelateerd aan de kwaliteit van woningen en woonomgeving. Het Vervolg-onderzoek «Handboek Geboden toegang» is een afrondend onderzoek ter inventarisatie van onderwerpen in het Handboek die naar aanleiding van recente onderzoeken dan wel maatschappelijke ontwikkelingen aanpassing behoeven. De resultaten worden opgenomen in de herziene versie van het Handboek. De Inventarisatie specifieke woonvormen voor ouderen moet feitelijke informatie verschaffen ten behoeve van de verdere beleidsontwikkeling rond wonen en zorg. Het onderzoek naar de Huisvesting van ouderen in relatie tot de evenwichtige verdeling van de woningvoorraad moet feitelijke informatie verschaffen ten behoeve van de verdere ontwikkelingen van het beleid ten aanzien van de evenwichtige verdeling van de woningvoorraad. De Handleiding lokaal ouderenhuisvestingsbeleid is bedoeld om de totstandkoming van een samenhangend lokaal beleid ten aanzien van de huisvesting van ouderen te bevorderen. In het onderzoek Woonvoorkeuren van ouderen op langere termijn wordt een model ontwikkeld voor het in beeld brengen van deze woonvoorkeuren. 41 Hier worden alleen onderzoeken beschreven in aanvulling op de in de Voort gangsnota en deze bijlage genoemde onderzoeken
14. Stimulering van aanpasbaar en flexibel bouwen Middels de circulaires Huisvesting Ouderen II (MG 91-48) en Volks– huisvesting en Emancipatie (MG 91-46) van 26 november 1991 heeft de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
30
staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu– beheer bij de gemeenten aandacht gevraagd voor flexibel (ver)bouwen. Bij 11 staan de experimenten «aanpasbaar verbeteren» en «aanpasbaar bouwen» beschreven. Voor de verdere stimulering van aanpasbaar bouwen is het van belang inzicht te hebben in de ervaringen van bewoners van aanpasbaar gebouwde woningen. Om dat inzicht te verkrijgen, wordt hiernaar in opdracht van VROM nader onderzoek verricht. 16. Compensatie voor de trendmatige huurstijging Voor de huurders met de laagste inkomens, onder wie veel ouderen, is de normstijging42 voor de tijdvakken 1991-1992 en 1992-1993 beperkt tot 1% beneden de trendmatige huurstijging. Met ingang van het tijdvak 1992-1993 is de aftoppingsgrens voor huurders van 65 jaar en ouder geïndexeerd. Tegelijkertijd is voor deze groep huurders het percentage, waarmee de bijdrage boven de aftoppingsgrens wordt gekort, terugge– bracht van 100% naar 75%. De bijdrage van de huursubsidie kan daardoor, in het bijzonder voor de oudere huurders met de hoogste woonlasten, toenemen. 17. Onderzoek verwachte inkomensontwikkeling ouderen Het onderzoek «Inkomen, vermogen en het eigen woningbezit van ouderen» heeft geleerd dat het eigen woningbezit van 65-plussers kan toenemen van ongeveer 30% in 1985 tot bijna 40% (= 600000 huishoudens) in 2010. Oorzaken van die toename zijn de verwachte verbetering van aanvullende pensioen-voorzieningen in het algemeen en de uit hogere opleidingniveau's van toekomstige ouderen resulterende hogere inkomens waarvan het pensioen is afgeleid. Het aantal oudere eigenaar-bewoners zou nog verder kunnen stijgen omdat het waarschijnlijk is dat - als gevolg van het koopgedrag op jongere leeftijd ouderen in de toekomst bij eenzelfde inkomen een groter percentage eigen woningbezit laten zien dan thans het geval is. 18. Ontwikkeling nieuwe eigendomsvormen Tot het SEV-programma «Ouderenhuisvesting» behoren experimenten waarbij ouderen in hun woning blijven wonen, de woning onder bepaalde voorwaarden wordt overgedragen aan een woningcorporatie - met behoud van woonrecht - en het in de woning rustend vermogen beschikbaar komt, bijvoorbeeld voor het inkopen van allerlei woning– en bewonersgebonden diensten. Ook initieert de SEV in de sector nieuwbouw experimenten waarbij een woningcorporatie mede-eigenaar van de woning wordt. Hierbij gaat het niet zozeer om vermogensgroei maar om beperking van zorgen en risico's. De activiteiten rond het thema oudere eigenaar-bewoner zijn in 1992 van start gegaan. 19. Minimumeisen toegankelijkheid in Bouwbesluit Op 9 oktober 1992 heeft de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de Tweede Kamer geïnformeerd over het op 1 oktober 1992 in werking getreden Bouwbesluit.43 De daarin opgenomen minimum-eisen staan toepassing van aanpasbaar bouwen niet in de weg. In het kader van de lopende herziening van de bouwwet– geving is overleg tussen V&W en VROM gaande om het programma van eisen, dat door de Nederlandse Spoorwegen met de Gehandicaptenraad is opgesteld voor stationsgebouwen, te incorporeren in het Bouwbesluit. " Normstijging is de stijging van het huurgedeelte dat tenminste voor eigen rekening van de huurder blijft 43 Kamerstukken II. 1992-1993, 20066 en 21 814, nr 69
20. RGSHG-aanpassing Op het gebied van de voorzieningen voor mensen met een handicap zijn in mei 1991 voornemens bekend gemaakt over een nieuwe structuur.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
31
Het toen aangekondigde wetsvoorstel Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) is op 17 september 1992 aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarin is ondermeer ingegaan op het in oktober 1991 uitgebrachte advies «Ouderen voorzien!» van de VRO. 21. Onderzoek voor ouderen geschikte woonomgeving De resultaten van dit onderzoek zijn terug te vinden in de in mei 1992 door VROM uitgebrachte brochure «Ouderen en woonomgeving: inrich– tingseisen voor woonmilieus». Hierin worden aanbevelingen gedaan voor diverse participanten over een voor ouderen geschikte inrichting van de woonomgeving. 23. Ontwikkeling en uitbouw preventief zorgbeleid
44
* Volledigheid van morbiditeitsregistraties Het onderzoek naar en de bevordering van volledigheid en gebruik van morbiditeitsregistraties wordt geconcentreerd in de VTV, uitgevoerd door het RIVM. Een eerste document zal medio 1993 verschijnen. Een beleidsstandpunt zal worden ingenomen in de in 1994 uit te brengen nota Gezondheidsbeleid. Gegevens worden gegenereerd door het LASA-onderzoek, het ERGO-onderzoek en voor de alleroudsten door het Peilstation 85-plus in Leiden. Wat betreft dementie is een haalbaarheidsstudie voor een casus– register psycho-geriatrie door het SGO geïnitieerd, aangesloten bij het AMSTEL-project.45 * Gering gebruik ouderen van griepvaccinatie Het Huisartseninstituut Leiden onderzoekt, aanhakend bij het peilstation 85-plus bij de ouderen en de betrokken huisartsen waarom al dan niet van de mogelijkheid tot vaccinatie gebruik wordt gemaakt. Daarnaast wordt, aansluitend op de griepvaccinatie-campagne die in het najaar van 1992 is gevoerd, onderzoek verricht naar de effecten. * Voorlichtingsplan chronisch degeneratieve ziekten Eén van de taken van de Nationale Commissie Chronisch Zieken (NCCZ) is het verbeteren van de informatie over chronisch ziek(t)en. Chronisch-degeneratieve ziekten zullen mede onderwerp van aandacht zijn. In het ANBO-project «Preventie en Veroudering» wordt met een draaiboek voor kaderleden informatie over specifieke onderwerpen, zoals medicatie aangeboden. * Ondersteunen van mantelzorg In verpleeghuizen en bejaardenoorden wordt al op ruime schaal gebruik gemaakt van tijdelijke opname. In een inventarisatie van gegevens uit 1988 door het NIZW blijkt dat 80% van de bejaardenoorden kortdurende opname biedt ter overbrugging van de afwezigheid van thuisverzorgers, de overgang van ziekenhuis naar huis en de verlichting van de taak van de thuisverzorgers. Onder 35 wordt ingegaan op het verzorgingsverlof. 44 Hieronder wordt de stand van zaken weergegeven van de belangrijkste thema's uit deze nota. voorzover deze punten in het vervolg van deze bijlage niet beschreven zijn. 45 In hoofdstuk 3.1 van de Voortgangsnota wordt kort ingegaan op deze onderzoeken
* Raming van het benodigd aantal geriaters De raming van het aantal geriaters blijft een aandachtspunt in het overleg tussen het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de NVvG. Vanuit het NESTOR-stimulerings-programma worden gelden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
32
ter beschikking gesteld voor buitenlandse opleidingen dan wel vergroting van de deskundigheid in de klinische geriatrie. * Voedingsgewoonten van ouderen De gegevens uit het onderzoek «Aan tafel met Ouderen» over voedingsgewoonten van ouderen zijn verspreid via publicaties in vaktijd– schriften en kunnen worden gebruikt bij het geven van voorlichting en informatie. * Ouderen en medicijnen In Breda is begin 1992 het onderzoek naar het gebruik van voorge– schreven– en zelfmedicatie gestart. Resultaten komen begin 1993 beschikbaar. Ook in het hierboven vermelde ANBO-project «Preventie en Verou– dering» wordt aandacht aan medicatie verleend. WVC stimuleert dat farmacotherapie-overleg plaatsvindt (FTO's) in het kader van betere samenwerking en deskundigheidsbevordering in de eerste lijn. Het advies over gerontofarmacologie van de Gezondheidsraad wordt momenteel afgerond. * Aanvullende zorg en noodzakelijke ondersteuning van verzorgers van dementerende patiënten Het project thuiszorg dernentie in de provincie Groningen is eind 1988 gestart om na te gaan of er manieren zijn de zorg aan thuiswonende dementerende ouderen te verbeteren. In de eerste fase heeft een syste– matische analyse van de situatie van dementerende ouderen en hun omgeving plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in een handleiding voor de zorgverlening. Daarnaast zijn casemanagers aangesteld, verantwoor– delijk voor de uitvoering van deze handleiding. In de in 1992 gestarte tweede fase wordt de handleiding gebruikt, ondergaan de aangestelde casemanagers een bijscholing en is het project uitgebreid naar andere regio's in de provincie Groningen. Het invoeringsproces en de effecten van de interventie worden wetenschap– pelijk geëvalueerd. In de derde fase zal de uitgeteste werkwijze worden geïmplementeerd in de reguliere hulpverlening. Medio 1995 zal de eindrapportage gereed zijn. * Handhaven mono-valente districtsverpleegkundige Deze functie is bij de eerste herstructurering van de kruisorganisaties vervallen, maar er wordt nu weer geëxperimenteerd in het kader van transmurale zorg (bijvoorbeeld Diabetes-verpleging, CARA-verpleging). 24. Stimuleren van wetenschappelijk onderzoek De ministeries van WVC, SZW en V&W werken aan een gezamenlijk onderzoekprogramma op het terrein van geneesmiddelengebruik en veiligheid in de privé-situatie, op de arbeidsplaats en in het verkeer. Specifiek voor ouderenbeleid wordt er een bijdrage geleverd aan het onderzoek naar ongevallen in de privésfeer en het gebruik van medicijnen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het NIPG en komt begin 1993 gereed. Er is gebruik gemaakt van het gegevensbestand van het ERGO-project. Het informatiecentrum voor de gezondheidszorg (SIG) voert een kwali– teitsonderzoek uit naar de vernieuwing van epidemiologische registratie
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
33
in de geriatrie. Het dient. naast verbetering van de structuur en de inhoud van de informatievoorziening in de geriatrie, tevens om tot aanbe– velingen te komen voor verbetering van de bruikbaarheid van registraties voor epidemiologische doeleinden Het SIG heeft in september 1992 een uitgewerkte en gedetailleerde analyse van bestaand materiaal over de ziekenhuiszorgconsumptie van ouderen gepresenteerd. Uit de trendanalyses blijkt dat een toenemend aantal ouderen gebruik maakt van het ziekenhuis: het aantal opnames stijgt met 9%. Daarmee was in 1990 22% van de bevolking verantwoordelijk voor 42% van alle opnames en 57% van alle verpleegdagen. 25. Integraal voorlichtingsplan De Nationale Raad voor de Volksgezondheid (NRV) heeft in haar werkplan 1992 opgenomen een advies uit te brengen over (val)ongevallen bij ouderen. Dit is een inperking ten opzichte van eerdere plannen om tot een advies te komen over voorlichting aan ouderen. Het LCGVO-rapport over onderzoeksprogammering op de gebieden ouderen, arbeid en achterstandsgroepen (februari 1992) bevat aanbeve– lingen voor een gestructureerde opzet van het onderzoek en voor de plaats van het GVO in het preventiebeleid. Deze gegevens zijn gebruikt bij het opstellen van de nota «Preventiebeleid voor de volksgezondheid: keuzen voor de jaren '90.» 26. Stimuleren van de veiligheid in de woonsituatie Voor de voortgang van het onderzoek naar veiligheid in de woonsi– tuatie dat aansluit bij het ERGO– onderzoek (zie ook 24} heeft het NIPG een subsidie van f 40 000 ontvangen. De eerste fase van het onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat het onderwerp ongevallen in huis bij de onderzochten niet sterk leeft. Het onderzoek wordt voortgezet. De in augustus 1992 uitgebrachte beleidsnotitie over ouderen en veiligheid van de stichting Consument en Veiligheid (SCV) wordt gebruikt als bouwsteen voor een binnenkort uit te brengen integraal programma van de stichting over veiligheid bij ouderen. Binnen haar programma Ouderenhuisvesting besteedt de SEV sinds 1992 ook aandacht aan het thema «veiligheid in de woning». Bij de uitvoering daarvan werkt de SEV samen met de SCV. Beide organisaties gaan op grond van de ervaringen met het liftenexperiment uit van een drieledige strategie: het oprichten van een platform waarin alle betrokken partijen zijn verzameld, technische expertise verzamelen (produktontwik– keling) en de ondersteuning van een serie lokale proefprojecten (markt– ontwikkeling). In het onderzoeksrapport «Alarmeringssystemen bij ouderen» (februari 1991) van de Consumentenbond staan conclusies en aanbevelingen over de opzet en uitvoering van een sociaal alarmeringssysteem. Tevens is in juli 1991 een publikatie verschenen in de Consumentengids met daarin de resultaten van de tests van diverse apparaten en systemen. Sedert 1990 heeft het ministerie van WVC de SCV-projecten «Normstelling van alarmeringsapparatuur» en «Handboek Sociale Alarmering» gesubsidieerd. Hierdoor dienen initiatiefnemers op lokaal niveau praktijk-gerichte informatie te krijgen voor het opzetten en/of beheren, alsmede het evalueren en aanpassen van sociale alarmerings– systemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
34
27. Ondersteuning van patiëntenorganisaties Bij de heroverweging van de subsidiëring van de landelijke organisaties bij de begroting van 1992 heb ik de LOBB en de NVBVor\\z\en. De subsidie voor de Alzheimerstichting is in 1991 aangepast: voortaan wordt op basis van een inspanningsverplichting gefinancierd. Vanaf 1992 ontvangt de stichting jaarlijks f 400 000. Het beleid uit de nota «Patiënten/Consumentenbeleid in de zorgsector» moet leiden tot een sterke, krachtige «derde» stem in de gezond– heidszorg. Hierbij wordt wel een actieve rol van de organisaties verwacht. Ouderen vormen een belangrijke groep cliënten/patiënten in de gezondheidszorg. De inventarisatie van zelfzorgactiviteiten ten behoeve van ouderen is uitgevoerd door het onderzoeksbureau B&A. De resultaten, die wijzen op een wisselende interesse voor dit onderwerp, worden verder uitgewerkt. Hierover vindt overleg met het NIZW plaats en de resultaten worden tevens breder in de vakbladen gepubliceerd. Concrete actiepunten zijn uit de inventarisatie niet naar voren gekomen. 28. Uitbreiding leerstoelen gehatrie Bij de universiteiten van Maastricht, Amsterdam (VU), Utrecht, Rotterdam, Leiden, Groningen en Nijmegen heeft uitbreiding plaatsge– vonden. (Zie paragraaf 3.4). 29. Uitbreiding van het aantal GAAZ'en/GAUZEN Met de in de nota Ouderen in Tel opgenomen appendix over Geriatrische Afdelingen in algemene ziekenhuizen (GAAZ) is beoogd om de vormgeving van de klinische geriatrie binnen algemene ziekenhuizen te stimuleren. Uit dit overzicht blijkt de uitbreiding van het aantal GAAZ'en.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
35
Tabel 7. Spreiding GAAZ-GAUZ oktober 1992 GZ– regio
Plaats
Naam instelling
Aanwezig 46
1 2
Groningen Leeuwarden
Martini ZH
GAAZ (24) X Ger Obs Eenheid > GAAZ(12) X
3 7
Emmen Arnhem Doetinchem Nijmegen
Scheper ZH ZH Rijnstate
GAAZ (8) GAAZ (25)
Radboud
GAUZ in oprichting (12) poli
MCL
Plannen
Prognose47 voor /na '95
(6)
8
12 13
Amersfoort Utrecht Blaricum Hilversum Alkmaar Haarlem
14 15
Amsterdam Leiden
StreekZH Gooi-N GAAZ (24) Streek Zh Gooi-Z GAAZ (?) MCA poli Kennemer GAAZ(18) Gasthuis Slotervaart GAAZ (82) AZL poli
16 19
Den Maag Rotterdam
Leyenburg ZH Dijkzigt ZH
21
Vlissingen
23 24
Tilburg Den Bosch
Streek ZH Walcheren Maria ZH
26 27 27
Venlo Sittard Maastricht
9 9 11
Eemland ZH AZU
BMC
Liaison-geriatrie - Ger obs. eenheid (8) –Poli poli poli poll
ZH Venlo/Venray GAAZ(12) Maasland ZH GAAZ (26) AZM - Liaison geriatrie –Poli
> GAAZ(16) X X poli > GAUZ (22) X
GAAZ (24) GAUZ (24)
X X
GAAZ (24) X > GAAZ (24) X poli ger obs eenheid (12)
GAAZ (12 > 24) GAAZ (24) GAAZ (12*24) GAAZ (24)
X
X X X X
Bron: door Ministerie van WVC bewerkt overzicht van NVvG.
30. Bevordering geriatrische deskundigheid 1e lijn 31. Kennisvergroting bij beroepsgroepen
45 Begrïppen: - GAAZ/GAUZ = zelfstandige afdeling + polikliniek + liaison geriatrie onder leiding van èên of meer klinisch gerïaters - Geriatrische observatie eenheid = onderdeel van een algemene verpleegaf– deling - Low care afdeling = ziekenhuisafdeling voor patiënten die wachten op een verpleeghuisplaats - Liaison geriatrie = consultatiefunctie t.b.v. geriatrische patiënten en problematiek op andere verpleegafdelingen 47 De rubriek prognose is een benadering op basis van verwacht tempo en ontwik keling van de functie en in het aantrekken van een klinisch geriater
32. Regionale bundeling geriatrische deskundigheid In een gezamenlijk advies over «Deskundigheids-bevordering Geriatrie in de Eerste Lijn» hebben de voorlopige Raad voor het Ouderenbeleid en de Nationale Raad voor de Volksgezondheid een overzicht gegeven van de maatregelen die nodig zijn voor de versterking van de geriatrie in de eerste lijn. De adviesaanvrage vloeide mede voort uit de aanbevelingen in het advies «Geriatrie in het zorgcircuit» en uit de maatregelen die in de nota Ouderen in Tel voor de versterking van de geriatrie zijn opgesteld. De aanbeveling die gericht was op het formuleren van eindtermen in de geriatrie is inmiddels overgenomen. De aanbeveling de organisatorische deskundigheid te versterken wordt verder met het veld opgenomen. Het onderzoek «evaluatie PG-teams» is gericht op de samenwerkings– verbanden in de eerste lijn binnen de psycho-geriatrie. Aandachtspunten zijn de effecten van de verschillende samenwerkingsvormen en de mogelijkheden om tot een sluitend netwerk voor de psycho-geriatrische zorg te komen. 33. Uitvoering Beleidskader arbeidsmarkt zorgsector De resultaten zijn beschreven in paragraaf 3.6. 34. Herintreding in verzorgende/verplegende beroepen Aan Bureau Acquest is opdracht gegeven om het onderzoek dat in EG-verband wordt gedaan naar herintredende vrouwen in Europa, voor Nederland uit te breiden met een deelstudie naar herintredende oudere vrouwen in de zorgsector.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
36
35. Verzorgings/verplegingsverlof In het standpunt op het advies van de NRV inzake Mantelzorg (12 mei 1992) is aangegeven dat het aan de sociale partners is om afspraken te maken over het verzorgingsverlof. De STAR stelt in haar nota «Vrouw en Arbeid» (maart 1990) dat een dergelijk langerdurend verlof voor thuis– verpleging onderwerp kan zijn van overleg tussen de betrokken werkgever en –nemer, dan wel bij behoeft aan een structurele regeling, van het CAO-overleg. Door de FNV wordt onderzocht in hoeverre werkenden in de collec– tieve sector het ontbreken van een regeling in de CAO als hindernis ervaren bij het verrichten van betaalde arbeid. Het ministerie van SZW onderzoekt in welke mate in bestaande CAO's afspraken c.q. regelingen over een verzorgingsverlof zijn opgenomen en het daadwerkelijk gebruik hiervan. Begin 1993 zijn deze onderzoeken afgerond. Zodra de resultaten bekend zijn wil ik de mogelijkheden bezien van experimenten met verzor– gingsverlof ten behoeve van stervensbegeleiding naar aanleiding van het recente rapport van de Unie KBO. (Zie ook paragraaf 3.6) 36. Betrouwbare wachtlijst intramurale sector De pilot-study naar de haalbaarheid van een uniforme wachtlijstregis– tratie voor alle sectoren van de ouderenzorg is in paragraaf 3.6 beschreven. 37. Verruiming capaciteit verpleeghuisbedden Onderstaande tabel geeft de verruiming van de verpleeghuiscapaciteit weer binnen de bouwprioriteiten Intramurale gezondheidszorg 1991-1994. Tabel 8. Overzicht verruiming capaciteit verpleeghuizen 1991—1994 psychogeriatrische patiënten
154
somatische zieken
1991 1992 1993 1994
623 1 284 1 454
90 70 241 162
Totaal
3515
563
Bron: Ministerie van WVC, 1992.
Een deel van de bovenvermelde capaciteitsuitbreiding zal worden gerealiseerd in de vorm van dependances. Voor de jaren 1991-1994 zijn 41 dependances, waarvan één tijdelijk, opgenomen op de bouwprioritei– tenlijst. De gemiddelde omvang bedraagt 50 bedden. 38. Vereenvoudiging en versnelling van WZV-procedures Ten aanzien van de modernisering in het planning en bouwcircuit voor intramurale voorzieningen wordt thans gedacht aan de volgende procedure. Op het moment dat een onder de WZV vallende voorziening functioneel omschreven wordt, wordt de werkingssfeer van de WZV niet langer van toepassing verklaard voor deze categorie van voorzieningen, met inachtneming van een overgangsfase van 2 jaar waarin de contracteer-verplichting nog geldt. Dat betekent dat met ingang van 1 januari 1996, de geplande datum van de afloop van de contracteerplicht van verpleeghuizen, de WZV niet langer van toepassing is voor deze sector.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
37
39. Vergroting van dagbehandelings/deeltijdcapaciteit De dagbehandelingscapaciteit in verpleeghuizen in de jaren 1991 tot en met 1994 groeit. De groei per jaar is weergegeven in onderstaande tabel Tabel 9. Vergroting dagbehandelings– en deeltijdcapaciteit in verpleeghuizen psychogeriatrische patiënten
somatische zieken
1991 1992 1993 1994
33 187 100 97
21 68 49 27
Totaal
417
165
Bron: Ministerie van WVC, 1 992
40. Flexibilisering planningsruimte/verpleeghuiszorg Sinds het in werking treden van de Regeling vrije marge erkenningen zwakzinnigeninrichtingen en verpleeghuizen op 1 januari 1991 zijn tot op heden in totaal 650 bedden, volgens opgaaf van het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg, bovenop de erkende capaciteiten in gebruik genomen. Een groot deel van die extra capaciteit is gerealiseerd in de vorm van verpleeghuiszorg buiten de muren. (zie 41) 41. Versterking van verpleeghuiszorg buiten de muren Deze vorm van zorg bedraagt in de jaren 1991 tot en met 1994 tezamen in totaal 798 bedden, waarvan er 96 tijdelijk zijn, vooruitlopend op de ingebruikneming van te bouwen verpleeghuisvoorzieningen. Uitgaande van dit aantal zal het aantal van zorg te voorziene geïndi– ceerden maximaal circa 2400 bedragen. 42. Bijdrage van 4 miljoen voor reikwijdteverbreding WBO In juli 1992 is aan de Nationale Woningraad de opdracht verstrekt voor een onderzoek waarin zal worden nagegaan in welke mate en op welke wijze door provincies en veld ingespeeld is op deze mogelijkheid tot het verlenen van zorg aan thuiswonende ouderen met een bejaardenoordin– dicatie. 43. Herziening structuur en financiering Verwezen zij naar paragraaf 3.6. 44. Stimulering van regionale planning De gedachte van geïntegreerde regionale planning van intramurale ouderenzorg door provincies, aanbieders van zorg en verzekeraars zal vorm worden gegeven via het concept van de regio-visie. Dit beleidsin– strument heeft een meer kwalitatieve en inhoudelijke betekenis dan in de vigerende WZV-planning is voorzien. 45. Stimu/eren en subsidiëren van kwaliteitsprojecten Het Programma Zorgvernieuwing Thuiszorg, dat WVC vanaf 1990 gedurende 3 jaar subsidieert beoogt aanbieders te stimuleren tot een afgestemd zorgaanbod te komen. In de projecten wordt geëxperimen– teerd met 3 strategieën: protocolontwikkeling, het inzetten van een coördinator en het ontwikkelen van zorgcircuits. Het eindrapport wordt in 1993 verwacht. 46. 47. Verbetering terminale (thuis)zorg In aanvulling op het gestelde in paragraaf 3.6 kan melding worden gemaakt van een experiment met een achtergrondwachtfunctie door een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
38
verpleeghuis in Midden-Brabant. Achtergrond van dit project is het feit dat de mogelijkheid van een (tijdelijke) opname enerzijds stimulerend werkt op de draagkracht van informele verzorgers en anderzijds aan informele verzorgers een kans biedt om «even op adem te komen» 48. Versterking management intramurale instellingen In september 1991 is van start gegaan het project Kwaliteitsbevor– dering Management en Bestuur verzorgingshuizen. Het betreft hier een initiatief van de Vereniging van Nederlandse Bejaardenoorden en de Vereniging van Directies van Bejaardentehuizen. Er wordt een leer– en ondersteuningsaanbod aan directeuren en bestuursleden van verzor– gingshuizen opgezet door een Stichting die deze activiteiten praktisch aanstuurt. Het project loopt t/m april 1993. 49. Opzet experimenteel meldpunt ouderenmishandeling De Landelijke Organisatie Slachtofferhulp heeft in 1991 voor de duur van twee jaar meldpunten gestart in Geldermalsen en Haarlem. De meldpunten hebben een functie als informatie–, advies– en registratie– centrum. Najaar 1993 zal de eindrapportage van het Nederlands centrum voor Geestelijke Volksgezondheid (NcGV) verschijnen. 50. Landelijk ondersteuningspunt/experimenten met vrijwilligers ter ondersteuning van mantelzorg Sinds 1 januari 1991 functioneert een landelijk steunpunt Vrijwilligers Terminale Zorg als experiment, dat gedurende 3 jaar door WVC wordt bekostigd. Het landelijk steunpunt heeft een voorlichtings–, ondersteu– nings– en aanjaagfunctie voor de ontwikkeling van dit specifieke vrijwilli– gerswerk. 51. Leeftijdsgrenzen objectief rechtvaardigen De in het voorontwerp van de Wet tot instelling van de Raad voor Verkeer en Waterstaat nog opgenomen leeftijdsgrens van 70 jaar voor leden van de Raad, is niet in de definitieve Wet opgenomen. Het schrappen van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor de Raad voor Volwas– seneneducatie kreeg in de Tweede Kamer onvoldoende steun. 52. Onderzoek leeftijdscriteria in wet– en regelgeving Het interdepartementaal onderzoek naar leeftijdscriteria in wet– en regelgeving zal medio 1993 worden afgerond. Voor het overige zij verwezen naar paragraaf 3.2. 53. Volumebeleid arbeidsongeschiktheidsregelingen Eén van de voorstellen van het wetsvoorstel Terugdringing beroep op arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) is de invoering van een stimule– ringsmaatregel, die tot doel heeft de groep oudere en langdung arbeids– ongeschikten te stimuleren om te blijven zoeken naar een baan. 54. Stimuleren van een preventief personeelsbeleid 58. Nota «Leeftijdscriteria in het arbeidsbestel» Beide punten zijn in paragraaf 3.8 behandeld. 55. Bevordering beroepsgerichte educatie ouderen In het convenant «samen werken aan beroepsonderwijs» is naar aanleiding van het rapport van de commissie Rauwenhoff tussen overheid en sociale partners overeengekomen dat elke Nederlander in principe dient te beschikken over een minimum startkwalificatie op het niveau van het primaire leerlingwezen. Er moet naar gestreefd worden dat werkenden en werklozen die niet over dat niveau beschikken alsnog
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
39
deze kwalificatie kunnen behalen. De overheid neemt daarbij in principe de verantwoordelijkheid voor personen jonger dan 27 jaar en het bedrijfsleven voor boven-27 jarigen. 56. Mogelijkheden deeltijdwerkers in de pensioensfeer In het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioen– en Spaarfondsenwet (PSW), is een voorschrift opgenomen tot pensioenopbouw voor deeltijd– werkers naar evenredigheid van de pensioenopbouw ten opzichte van de collega-werknemer met een full-time baan. 57. LTD-onderzoek positie werknemers van 55 jaar e.o. In 1990 is door de Loontechnische Dienst (LTD) een onderzoek verricht naar de mate waarin bedrijven in hun arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden rekening houden met hun oudere werknemers. In totaal werden 1433 bedrijven benaderd. In 760 van deze bedrijven waren in de peilperiode van het onderzoek daadwerkelijk oudere werknemers in loondienst. Uit het onderzoek wordt als belangrijkste conclusie getrokken dat naarmate een bedrijf meer werknemers in loondienst heeft men gemiddeld meer regelingen op het terrein van de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor oudere werknemers kent. Dit zou dan mede een verklaring kunnen zijn voor het feit dat juist in kleine bedrijven werknemers het meest gebruik maken van de VUT-regeling en in grote bedrijven het minst. 59. Stimulering deelname ouderen aan vrijwilligerswerk 60. Stimulering lokale invloedsvergroting ouderen Voor de uitvoering van beide aktiepunten zijn diverse projecten gesub– sidieerd. Voorbeelden daarvan zijn: * «Sociale Vernieuwing» Een project van de Unie KBO over het zelf bijdragen aan oplossingen in achterstandssituaties, participatie van ouderen als «derde partij» in de gezondheidszorg, oplossing van financiële problemen van oudere vrouwen en de aanpak van sociale onveiligheid in de buurt. * «Ouder worden in de thuissituatie» Een project van de PCOB, gericht op de inbreng van ouderen voor een naadloos aanbod van voorzieningen. * «Oudere zorgconsumenten op regionaal niveau» Een project van het Katholiek Maatschappelijk Centrum met als doel tot een model te komen voor een versterking van de positie van ouderen in het zorgvragerscircuit, dat ook elders is toe te passen. Het project is een samenwerking van ouderenorganisaties, vakbeweging, gehandi– capten– en patiënten– en cliënten– en vrouwenorganisaties. 61. Subsidiëring van pensioenorganisaties vanaf 1991 De Centrale van Samenwerkende Pensioenbelangen verenigingen van (semi-)overheidspersoneel (CSPO) en Overleggroep Verenigingen van Gepensioneerden van Ondernemingen (OVGO) zijn gesubsidieerd met ingang van 1 januari 1991. Tot dat moment werkten beide organisaties al samen met de gesubsidieerde drie ouderenbonden. Tijdens de behan– deling van de WVC-begroting 1992 is een amendement aanvaard, waarin ondermeer besloten lag de subsidie voor CSPO en OVGO zo snel als mogelijk is te beëindigen, hetgeen per 1 januari 1993 is geëffectueerd. De gelden dienden aangewend te worden om de bezuinigingen bij de Unie KBO, de PCOB en de ANBO terug te brengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
40
62. Stimuleren van projecten sociale netwerkvorming Zie aktiepunt 78. 63. Ondersteunen sportstimuleringsprojecten ouderen In paragraaf 3.3 is ingegaan op deze projecten. 64. Onderzoek leergedrag en leermotivatie van ouderen In het onderzoekprogramma 1993 van de Stichting voor Onderzoek voor Onderwijs (SVO) is onder de noemer «levenslang leren» onder andere onderzoek opgenomen dat gericht is op: - de specifieke kenmerken van het leren van volwassenen: leerom– standigheden (werk, gezin), leervermogen (spanningsboog, opnamecapa– citeit), leermotivatie; - het «leergericht» maken van de arbeidsomgeving: arbeidsorganisa– torische (leermomenten inbouwen) en technische vormgeving, opleiden van opleiders. In opdracht van SVO en op verzoek van O&W heeft de Stichting Centrum voor Onderwijs-onderzoek (SCO) in 1991 onderzoek verricht naar de «deelname aan scholing door lager opgeleide werknemers boven 35 jaar». 65. Doelmatiger gebruik infrastructuur oudereneducatie De hoofdlijnen notitie Regionale Opleidingen Centra (ROC) voorziet in een integratie van mstellmgen voor secundair beroepsonderwijs en de verscheidene vormen van volwasseneducatie. De integratie geschiedt op vrijwillige basis. De notitie voorziet in een vernieuwingsbeleid dat gericht is op een inhoudelijke afstemming en samenwerking die uitmondt in fusie/integratie van instellingen. Het brede bereik van een ROC bevordert het bieden van maatwerk in opleidingsmogelijkheden. 66. Onderzoek effect van oudereneducatie De uitkomsten van dit onderzoek zijn in paragraaf 3.7 beschreven. 67. Aandacht oudere vrouwen bij educatievoorzieningen In paragraaf 3.3 zijn de projecten beschreven. 68. Stimuleren van projecten ouderen en technologie 69. Stimuleren van onderzoek ouderen en technologie 70. Toegankelijker maatschappelijke informatie Als follow-up van het eerste wereldcongres over «gerontechnologie» (augustus 1991) is in 1992, met financiële steun van WVC, aan de Technische Universiteit Eindhoven een expertisecentrum gerontechno– logie opgericht. De eerste jaren zal het accent liggen op communicatie van resultaten van wetenschappelijk onderzoek; daarna zal onderzoek ten behoeve van een betere aansluiting tussen de behoefte aan technologie van ouderen en het aanbod daaraan de meeste aandacht krijgen. Daarnaast worden nog drie activiteiten ondersteund. Allereerst het project «Thuiszorgtechnologie 2000» van de Provinciale Groninger Kruis– vereniging, dat gericht is op het in praktijk brengen van een aantal nieuwe technieken in de thuiszorg. In de tweede plaats een onderzoek naar de behoefte van ouderen aan technologie om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. De resultaten zullen gepresenteerd worden op een congres van de provincie Zuid-Holland met de andere randstadprovincies in maart 1993. Tot slot is partiële ondersteuning gegeven aan een circa vierjarig onderzoeks– en ontwikkelingsprogramma, gericht op het maken van ontwerpspecificaties van voor ouderen relevante technische hulpmiddelen van de Technische Universiteit Delft
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
41
77. Versterking lokaal beleid voor sociale veiligheid Het kabinet heeft in maart 1992 het Plan van aanpak met betrekking tot onveiligheid in het openbaar vervoer goedgekeurd. Een overleg– platform, waarin de betrokken departementen, de vervoerbedrijven en de vakbonden participeren, zal zich buigen over plannen van de vervoerbe– drijven om de agressie in het openbaar vervoer te bestrijden. Met ingang van 1993 zal daartoe - in ieder geval voor een periode van 3 jaar - een bedrag van f 50 miljoen per jaar (voor een deel van V&W) beschikbaar komen. Er zal worden gestreefd naar zowel een structureel veiligheids– beleid als naar het treffen van concrete maatregelen op korte termijn. In het kader van de sociale vermeuwing speelt de sociale veiligheid van ouderen een belangrijke rol in de doelstelling verbetering van de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving. Bij aktiepunt 9 is al gewezen op de middelen uit de brede doeluitkermg sociale vernieuwmg. 72. Voorlichting vervoersprojecten Op mijn verzoek is - op basis van een inventarisatie en analyse van bestaande vervoersprojecten voor ouderen - in 1991 de folder «Georga– niseerd Ouderenvervoer» uitgebracht. Deze kan worden gebruikt als handleiding voor het opzetten van zulke projecten. 73. Verbetering van de mobiliteitspositie van ouderen Op 13 april 1992 heeft de Ministervan Verkeer en Waterstaat haar reactie op de aanbevelingen van de Stuurgroep Mobiliteit Gehandicapten en Ouderen aan de Tweede Kamer gezonden. Wat betreft het openbaar vervoer zijn de belangrijkste voornemens - de extra investeringskosten van de aanschaf van lage vloerbussen worden door V&W gedragen tot een bedrag van f 35 000 per bus; - V&W is bereid de benodigde middelen voor de aanschaf van lage vloertrams binnen de begroting te reserveren; - aard en omvang van de problemen die gehandicapten hebben met het gebruik van het openbaar vervoer worden onderzocht; - er zullen experimenten plaatsvinden die gericht zijn op de verder– gaande toegankelijkheid van het openbaar vervoer. De Minister van Verkeer en Waterstaat zal de voortgang van de diverse activiteiten halfjaarlijks bespreken met gehandicapten– en ouderenorga– nisaties. Het CSO heeft in 1992 het handboek «Ouderen op (de) weg» uitge– bracht. Hiermee wil het ouderen een handreiking bieden voor akties gericht op het oplossen van problemen in het verkeer en vervoer. Om de landelijke implementatie hiervan te stimuleren wil het CSO in 1993 gebruik van het handboek projectmatig gaan toepassen. Gemeenten zullen voor de uitvoering van de speerpunten van het Meerjarenplan Verkeersveiligheid actief aangesproken worden. Ouderen worden binnen alle speerpunten expliciet als doelgroep meegenomen. Van rijkszijde wordt een integraal project opgezet, waarmee wordt beoogd het aantal doden en gewonden onder oudere verkeersdeel– nemers terug te brengen. 74. (Voorbeeld)projecten etnische ouderen 75. Werkboek voorlichting etnische ouderen en oudere woonwagenbe– woners
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
42
76. Informatie verschaffen over wensen en behoeften van ouderen uit etnische groepen 77. Onderzoek naar specifieke woon– en zorgbehoeften Teneinde de maatschappelijke zelfstandigheid ook van deze groepen ouderen in de toekomst optimaal te waarborgen zijn innovatieve acties nodig. Een aanzet daartoe is gegeven op het congres «Tussen wal en schip». Er zijn een aantal vervolgacties geweest. Bij het NIZW is een tweejarig programma «Oudere migranten en voorzieningen» opgezet. Voorop in het programma staan het in de praktijk ontwikkelen van voorlichtingsmethodieken en aanpassingen in het zorgen/of dienstverle– ningsaanbod, en de bevordering van de deskundigheid van werkers op het terrein van zorg en welzijn (via voorbeeldprojecten). Het NIZW is per I januari 1992 gestart met de uitvoering van het programma. Het eerste deelproject dat in uitvoering is genomen betreft een inventarisatie van bestaande initiatieven binnen intra– en extramurale instellingen en zelforganisaties op het terrein van oudere migranten. De verzamelde initiatieven worden in een publikatie gebundeld die in het najaar zal verschijnen. Verder is de Universiteit van Amsterdam bezig met een onderzoek, in Amsterdam en Nijmegen, naar wensen en verwachtingen ten aanzien van de zorg en het aanbod van voorzieningen van oudere Turken en Marok– kanen in Nederland. De eerste uitkomsten komen binnenkort beschikbaar. Door de Vrije Universiteit van Amsterdam wordt een verkennend onderzoek gedaan naar knelpunten in de leefsituatie van oudere Chinezen. 78. Versterken aandacht voor oudere vrouw48 * Inspraak en zeggenschap oudere vrouwen vergroten Naar aanleidmg van het beleidsprogramma Emancipatie «Met het oog op 1995» overweeg ik wat de meest effectieve wijze is om de verdeling m/v in adviesraden en commissies in evenwicht te krijgen. Het kabinets– standpunt op het advies van de Emancipatieraad «Vrouwen in Politiek en Openbaar bestuur» (september 1991} zal hierbij betrokken worden. Kadervorming van oudere vrouwen heeft de aandacht van bijvoorbeeld de ouderenorganisaties en er is veel cursusmateriaal ontwikkeld. Deson– danks blijkt het rendement niet optimaal. Ik heb dan ook met nadruk aan de FNV-Vrouwenbond gevraagd of zij met het project «50 plus Vrouwen nemen de ruimte» aandacht wil besteden aan eventuele belemmeringen. Dit project zal in 1993 aflopen. Op basis van de conclusies en aanbeve– lingen van de FNV-Vrouwenbond wil ik met betrokken organisaties en het Landelijk Platform Vrouwen 50+ overleg voeren hoe in het algemeen de effectiviteit van kadervorming van en door oudere vrouwen kan worden bevorderd. * Standaard verdeling geslacht, leeftijd en leefvorm Ik tracht aan oudere en gehandicapte vrouwen meer aandacht te geven op het terrein van onderzoek, rapportage en registratie, waardoor de positie van deze vrouwen beter zichtbaar en de specifieke proble– matiek herkenbaar wordt. Een goed voorbeeld daarvan de door het SCP in 1992 uitgebrachte Rapportage Ouderen 48
Onder dit punt worden de aktiepunten uit de Deelnota «De Toekomstige Positie van de Oudere Vrouw» (II, 1990-1991. 21 814. nr. 3) beschreven, voorzover zij niet eerder aan de orde zijn geweest.
* Modernisering regelgeving fysieke belasting arbeid Sociale partners hebben nog geen prioriteit gegeven aan projecten voor verbetering van de arbeidsomstandigheden gericht op vrouwelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
43
oudere werknemers. Vanaf 1993 zullen systematisch in de verschillende soorten instellingen binnen de intramurale gezondheidszorg inspectie-projecten door de districtbureau's van de Arbeidsinspectie worden uitgevoerd. Wanneer daaruit blijkt dat extra aandacht voor deze werkneemsters nodig is, zal dit uit de projectrapportage blijken en zullen vervolgens nadere voorstellen worden ontworpen. * Voorlichtingsfolder TAW De voorlichtingsfolder over de Taakverlichting Oudere Alleenstaande Werkenden (TAW) is verzonden naar de werkgeversorganisaties en incidenteel aan bedrijven en instellingen, waaronder de Landelijke Vereniging voor Thuiszorg. Naar aanleiding van het geringe gebruik van de regeling (in 1990 31 personen) heeft de staatssecretaris van SZW op grond van het evaluatie-rapport besloten verdere voorstellen van de Sociale Verzekeringsraad over aanpassing af te wachten. * Positie van oudere vrouwen in de arbeid meenemen in nota «Positie van vrouwen in de arbeid» In de Voortgangsbrief «Ouderen in Tel» (oktober 1991) is gemeld dat in deze nota is ingegaan op de aanbevelingen van de VRO en de ER met betrekking tot de arbeidsmarktpositie van oudere vrouwen. De Tweede Kamer heeft nadien op hoofdlijnen de nota ondersteund. * Circulaire ouderen-huisvesting * Circulaire emancipatie en volkshuisvesting Beide circulaires zijn besproken in paragraaf 3.3. * Ronde Tafelgesprek vrouwenhulpverlening De resultaten van het tweede Ronde tafelgesprek van 17 december 1992 zullen gebruikt worden voor de verdere ontwikkeling van dit beleid en voor het opstellen van een Werkplan vrouwenhulpverlening en oudere vrouwen. * Vooronderzoek gezondheid en medische consumptie van specifieke risicogroepen uitgesplitst naar geslacht Het Nederlands Instituut Voor Eerstelijnsonderzoek (NIVEL) heeft dit onderzoek in 1990 uitgevoerd. De nadruk lag op de invloed van sociaal economische factoren. Het heeft voor de positie van oudere vrouwen geen relevante informatie opgeleverd. * Aandacht voor de oudere vrouw in het preventiebeleid Met vier thema's is hieraan invulling gegeven: 1. Vergroting van de kennis bij de directe doelgroep Dit wordt toegespitst op kennis over het eigen lichaam, verouderings– processen, psycho-sociale problematiek en kennis van de sociale kaart. De RIAGG Zuid-Kennemerland is voor de psycho-sociale problematiek een project gestart dat zal resulteren in een «zelfhulpboekje» voor oudere vrouwen en voorlichtingsbijeenkomsten voor professionele en vrijwillige hulpverleners. Voor de lichamelijke gezondheid wordt een project uitgevoerd door ANBO en Aletta. In nauwe samenwerking tussen Aletta en VIDO is een publikatie over de overgang tot stand gekomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
44
2. Deskundigheidsbevordering hulp aan oudere vrouwen Dit project zal eind 1993 resulteren in een cursus voor hulpverleners/ sters, werkzaam bij intramurale, semimurale en extramurale instellingen in de GGZ en de maatschappelijke dienstverlening die met cliënten van 55+ werken. Tevens is op genoemd tijdstip een handleiding beschikbaar voor het opzetten en draaien van 55 + -vrouwen-therapiegroepen. 3. Zelfbeeld van en beeldvorming over oudere vrouwen Is aan de orde geweest in het tweede «Ronde-Tafel-Gesprek». 4. Sociale netwerken en vereenzaming De stimulerende rol van de overheid is ingevuld door de volgende projecten te ondersteunen: - effectief en overdraagbaar preventieprogramma nderzoek wordt verricht om te komen tot een dergelijk programma over eenzaamheid en oudere vrouwen - preventie-ontwikkelingsprojecten Deze zijn gericht op verdere professionalisering en kwaliteitsverbe– tering van de GGZ-preventie. In 1994 zal het onderzoek afgesloten worden en zal bekeken worden of implementatie mogelijk is. - programma «Leefvormen en sociale netwerken» Twee deelonderzoeken van NESTOR zijn hier van belang: 1. «Determinants of living alone successfully in later life» (afgerond september 1995), 2. «Adaptation to widowhood and social support» (afgerond in 1996). - project sociale netwerken van het Landelijk Platform Het doel is manieren uit te denken waarop oudere vrouwen kunnen voorkomen dat zij in een negatieve spiraal van vereenzaming en afhanke– lijkheid terechtkomen. Hiertoe heeft het Platform, op basis van een snelle, brede inventarisatie van het begrip sociale netwerken en de betekenis ervan voor de aangesloten organisaties en oudere vrouwen, een notitie over dit vraagstuk gemaakt. Deze is in het najaar 1992 besproken op twee toetsingsmiddagen in verschillende delen van het land. Met behulp van de uitkomsten hiervan wordt gezocht naar modellen van sociale netwerken en het uitwerken ervan in een plan van aanpak, waarin concrete beleidsaanbevelingen en projectvoorstellen die binnen organisaties kunnen worden uitgevoerd, zijn vervat. - project «Beeldvorming en Oudere Vrouwen» Dit is uitgevoerd door de RIAGG's Rivierenland, Breda, Nijmegen, regio Eindhoven en de Kempen en Den Bosch. De produkten ervan zijn vooral bedoeld voor mensen die werken met oudere vrouwen in de geestelijke gezondheidszorg en het welzijnswerk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
45
Bijlage 2
Overzicht Kamerstukken Ouderen in Tel Kamerstukken II, 1990-1991, 21 814, nrs. 1-2 Deelnota «Toekomstige positie van oudere vrouwen» Kamerstukken II, 1990-1991, 21 814, nr. 3 Deelnota «Preventie en veroudering» Kamerstukken II, 1990-1991, 21 814, nr. 4 Voortgangsbrief Ouderen in Tel Kamerstukken II, 1991-1992, 21 814, nr. 12 Welzijnsbeleid in de jaren negentig, «Samenwerken langs nieuwe wegen» Kamerstukken II, 1991-1992, 22456, nr. 1 Welzijnsbeleid in de jaren negentig, «Samen Verder» Kamerstukken II, 1992-1993, 22456, nr. 2 Wet Koppeling met Afwijkingsmogelijkheid Kamerstukken II, 1990-1991, 22 012, nrs. 1, 23 Sociale Nota 1993 Kamerstukken II, 1992-1993, 22 802, nrs. 1-2 Tussenbalans Kamerstukken II, 1990-1991, 21 998 Beleidsprogramma Emancipatie «Met het oog op 1995» Kamerstukken II, 1992-1993, 22 193, nrs. 1-2 Preventiebeleid voor de volksgezondheid: praktische keuzen voor de jaren '90 Kamerstukken II, 1992-1993, 22 894, nr. 1. Voornemens structuur gehandicaptenvoorzieningen Kamerstukken II, 1990-1991, 22 089 nr. 1 Wet Voorzieningen Gehandicapten Kamerstukken II, 1992-1993,22815, nrs. 1-2 Brief over knelpunten op lokaal niveau rondom de afstemming tussen huisvestings–, zorg–, en sociale functies Kamerstukken II, 1990-1991, 20691, nr. 29 Brief aan de Tweede Kamer over liften en aanpasbaar bouwen Kamerstukken II, 1992-1993, 20 066 en 21 814, nr. 69 Brief Modernisering zorgsector: weloverwogen verder Kamerstukken II, 1991-1992, 22 393, nr. 20 Nota Modernisering zorgsector: weloverwogen verder49 Kamerstukken II, 1991-1992, 22 393, nr. 22
49
Inclusief regeringsstandpunt op de adviezen van de commissies Dunning en Borst-Eilers
Onbetaalbaar werk Kamerstukken II, 1991-1992,22466, nr. 2
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
46
Wetsvoorstel Terugdringing beroep op arbeidsongeschiktheidsregelingen Kamerstukken II, 1992-1993, 22 824, nrs. 1-2 Positionering ziekenhuiszorg Kamerstukken II, 1992-1993, 22 847, nr. 1 Patiënten/Consumentenbeleid in de zorgsector Kamerstukken II, 1991-1992, 22 702, nrs. 1-2 Werken aan zorgvernieuwing Kamerstukken II, 1989-1990, 21 545, nr. 1 Aanvullende pensioenen Kamerstukken II, 1992-1993, 22 167, nrs. 1, 2 Regionale Opleidings Centra Kamerstukken II, 1991-1992, 22 300 VIII, nr. 58 Positie vrouwen in de arbeid Kamerstukken II, 1990-1991, 21 800, nr. 53 Wetsvoorstel Raad voor het Ouderenbeleid Kamerstukken II, 1991-1992, 22451, nrs. 3 Ontwerpwet Sociale Vernieuwing Kamerstukken II, 1992-1993, 21 455, nrs. 4 Chronisch –ziekenbeleid Kamerstukken II, 1990-1991, 22025, nrs. 1 Wijziging Pensioen– en Spaarfondsenwet Kamerstukken II, 1992-1993, 19638, nrs. 1 , 2 , 3 Herziening van de Woningwet/Ouderenbeleid 1990-1994 Kamerstukken II, 1992-1993, 20066/21 814, nrs. 69
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
47
Bijlage 3
Afkortingenlijst AAW ACOM ANBO AOW AWBZ BAZ BIG CAO CBA CBS CITO COSBO COTG CNV CPB CSPO CSO ER ERGO FNV GAAZ GAUZ GGD GGZ GVO ISO IPSV LASA LCGVO LP/CP LOBB LOS LTD MG NCCZ NCIV NcGV NESTOR NIG NIPG NIVEL NIZW NIBUD NRV NVBV NVvG NWR OECD/ OESO OVGO O&W
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet Adviescommissie Onderzoek Minderheden Algemene Nederlandse Bond van Ouderen Algemene Ouderdomswet Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Beleidskader Arbeidsmarkt Zorgsector Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg Collectieve Arbeidsovereenkomst Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling Centraal Orgaan van Samenwerkende Bonden van Ouderen Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg Christelijk Nationaal Vakverbond Centraal Planbureau Centrale van Samenwerkende Pensioenbelangen verenigingen van (semi-)overheidspersoneel Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties Emancipatieraad Erasmus Universiteit Rotterdam Gezondheidsonderzoek Federatie Nederlandse Vakbeweging Geriatrische Afdeling in Algemeen Ziekenhuis Geriatrische Afdeling in Universitair Ziekenhuis Gemeentelijke Geneeskundige Dienst Geestelijke Gezondheidszorg Gezondheidsvoorlichting en Opvoeding Interdepartementale Stuurgroep Ouderenbeleid Interbestuurlijke Projectgroep Sociale Vernieuwing Longitudinal Aging Study Amsterdam Landelijk Centrum voor Gezondheidsvoorlichting en Opvoeding Vereniging Landelijk Patiënten/Consumenten Platform Landelijke Organisatie Bewonerscommissies Bejaardenhuizen Landelijke Opvang Slachtofferhulp Loontechnische Dienst Mededelingen aan Gemeenten Nationale Commissie Chronisch Zieken Nederlands Christelijk Instituut voor de Volkshuisvesting Nederlands centrum voor Geestelijke Volksgezondheid Nederlands Stimuleringsprogramma Ouderenonderzoek Nederlands Instituut voor Gerontologie Nederlands Instituut voor Preventieve Gezondheidszorg/TNO Nederlands instituut voor onderzoek van de eerstelijnsgezondheidszorg Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn Nederlands Instituut voor Budgetonderzoek Nationale Raad voor de Volksgezondheid Nederlandse Vereniging Belangenbehartiging van Verpleeghuisbewoners Nederlandse Vereniging voor Geriatrie Nationale Woningraad Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling Overlegroep Verenigingen van Gepensioneerden van Ondernemingen Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
48
PCOB RGSHG RIAGG RIVM ROC RUG RUU SCP SCO SCV SEV STAR SVO SVr SZW TAW TBA TW UCV UnieKBO VNG VOG VRO VROM VTV VUT V&W WAO WGBO WBO WBO WGB WKA WVC WVG
Protestants Christelijke Ouderenbond Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten Regionaal Instituut voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne Regionale Opleidingscentra Rijksuniversiteit Groningen Rijksuniversiteit Utrecht Sociaal en Cultureel Planbureau Stichting Centrum voor Onderwijs-onderzoek Stichting Consument en Veiligheid Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting Stichting van de Arbeid Stichting voor Onderzoek voor Onderwijs Sociale Verzekeringsraad Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Taakverlichting Oudere Alleenstaande Werkenden Wetsvoorstel Terugdringing Beroep op Arbeidsongeschiktheidsregelingen Toeslagenwet Uitgebreide Commissie Vergadering Unie van Katholieke Bonden van Ouderen Vereniging van Nederlandse gemeenten Vereniging van Ondernemingen in de Gepremieerde en Gesubsidieerde sector Voorlopige Raad voor het Ouderenbeleid Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Volksgezondheids-toekomstverkenningen Regeling inzake Vervroegde Uittreding Ministerie van Verkeer en Waterstaat Wet op de Arbeidsongeschiktheids verzekering Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst Wet op de Bejaardenoorden Woningbehoefte Onderzoek Wet Gelijke Behandeling Wet Koppeling met Afwijkingsmogelijkheid Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur Wet Voorzieningen Gehandicapten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21 814, nr. 16
49