Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1995–1996
24 322
Plan van scholen 1996–1998
Nr. 5
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 1 november 1995 De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 26 september 1995 overleg gevoerd met staatssecretaris Netelenbos van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over het ontwerp-plan van scholen 1996–1998 (kamerstuk 24 322). Van het overleg brengt de commissie bijgaand verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Boers-Wijnberg (CDA), Huys (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks, Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66), Bremmer (CDA). Plv. leden: Schutte (GPV), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Beinema (CDA), Reitsma (CDA), Lilipaly (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van ’t Riet (D66), Deetman (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Van der Ploeg (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA), Lansink (CDA).
De heer Van de Camp (CDA) was nogal geı¨rriteerd over de gang van zaken rond de toezending van het advies van de Onderwijsraad op het ontwerp-plan van scholen. Dit advies is op 5 september aan het ministerie verzonden, maar de Kamer heeft het pas enkele dagen geleden gekregen. Hij drong erop aan dat de Kamer daar voortaan sneller van op de hoogte wordt gesteld. Verder merkte hij op dat de Onderwijsraad in dit stuk ook vraagt om bij komende beleidsvoornemens op zeven punten tot advisering te mogen komen, hetgeen hij overigens een nogal serviele houding van de Onderwijsraad vond. Is de staatssecretaris van zins aan dit verzoek gehoor te geven? Hij had begrepen dat de notitie planprocedure voortgezet onderwijs in feite een tussenstand is, in afwachting van het advies van de commissie aanpassing scholenbestand. In hoofdlijnen kon hij zich vinden in de notitie, waarbij in het bijzonder de verkorting en vereenvoudiging van de planprocedure hem aanspraken. Vervolgens ging hij in op diverse punten uit de notitie planprocedure. In de eerste plaats merkte hij op dat uit de diverse stukken min of meer blijkt dat de staatssecretaris meer vrijheid in het locatiebeleid (nevenvestigingen met en zonder spreidingsnoodzaak) voorstaat. Wanneer wordt die grotere vrijheid nu daadwerkelijk doorgevoerd? Hij had begrepen dat de Raad van State de 240-norm voor nevenvestigingen zonder spreidingsnoodzaak niet heeft geaccepteerd in de zaak-Nijverdal. Wat zijn de gevolgen van die uitspraak van de Raad van State voor het verdere beleid op dit punt? In dit verband herinnerde hij aan de uitvoerige discussie van vorig jaar over de door Nijmegen gewenste nevenvestiging in Beek ten behoeve van leerlingen uit Millingen. Hoe wordt nu in het kader van «meer vrijheid in het locatiebeleid» gehandeld ten aanzien van die nevenvestiging in Beek?
5K3216 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat ’s-Gravenhage 1995
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
1
1
In de tweede plaats ging hij in op de vraag hoe het verdere beleid ten aanzien van brede scholengemeenschappen zal zijn. In de notitie planprocedure wordt aandacht gegeven aan fusies tussen MAVO en VBO en tussen HAVO en atheneum. Betekent dit dan dat de brede scholengemeenschappen wegens succes niet geprolongeerd worden? Zijn ze misschien te kostbaar, of is de belangstelling voor de vorming van brede scholengemeenschappen onderschat? Bij de jongste algemene politieke beschouwingen is in de Kamer een hernieuwde aandacht voor kleinschaligheid in het onderwijs naar voren gekomen. De heer Van de Camp stond dat zeker voor, maar zou het niet terecht vinden wanneer als gevolg daarvan vooral fusies tussen MAVO en VBO of tussen HAVO en atheneum gestimuleerd zouden worden. Voor het completeringsbeleid worden voortdurend nieuwe beleidslijnen uitgezet, maar als puntje bij paaltje komt wordt hier toch met grote terughoudendheid mee omgegaan door de staatssecretaris, zeker waar het gaat om nieuwe VBO-afdelingen. Dat blijkt ook uit het voorliggende ontwerp-plan. Hij vroeg concreet waarom de aanvragen voor administratie PC Winschoten, handel Fioretti College te Lisse en VBO Wijk bij Duurstede zijn afgewezen door de staatssecretaris. Dezelfde vraag stelde hij voor de aanvraag van een VBO-afdeling van de RK brede scholengemeenschap Gouda die recent is ontstaan met een nevenvestiging in Bodegraven. Verder was hem opgevallen dat bij een aantal VBO-afdelingen geen jaartal is aangegeven. Gezien de brieven die de Kamer heeft ontvangen over huisvestingsmogelijkheden, ging hij ervan uit dat in een aantal gevallen alsnog een jaartal kan worden genoemd, zoals bij het openbaar en algemeen bijzonder onderwijs Almere en de VBO-afdeling in Culemborg. Een minder strenge norm voor completering met een lyceum-afdeling had zijn instemming. Anderzijds had hij uit de stukken opgemaakt dat het completeringsbeleid in feite wordt bevroren. Geldt die bevriezing dan alleen voor VBO-afdelingen, of ook voor lyceum-afdelingen? Naar aanleiding van de anticipatie in de notitie planprocedure op het rapport «Recht doen aan verscheidenheid» van de commissie-Van Veen herinnerde hij eraan dat nog op 29 mei jl. door zowel Kamer als bewindsvrouwe is gesteld dat er voor de provincies geen initie¨rende rol was weggelegd, hetgeen trouwens nog heeft geleid tot een boze brief van het IPO. De notitie planprocedure gaat op dit punt echter weer een heel andere kant op. Wat is dan tot op dit moment het resultaat van de besprekingen in de werkgroep met de besturenorganisaties? De heer Van de Camp had op 29 mei gepleit voor een eenzelfde aanpak als die bij de basisvorming. Hoe staat het hier nu mee? Verder vroeg hij wat het verschil eigenlijk is tussen het huidige terughoudende beleid ten aanzien van het stichten van VBO-afdelingen en de bevriezing hiervan. Hij had de indruk dat daar in feite geen enkel verschil tussen is. Moet nu inderdaad voor maar liefst drie scholenplannen (dus tot het jaar 2001) gekozen worden voor die bevriezing? Daarmee worden de mogelijkheden tot uitvoering van het rapport-Van Veen immers zeer sterk beperkt. Bovendien is bij de behandeling van de Wet verbetering planprocedure afgesproken om de herhalingsaanvragen versneld af te handelen en dit zal dan nu in de praktijk betekenen dat een herhalingsaanvraag versneld wordt afgewezen, waarna vervolgens de bevriezing intreedt. Dat leek hem toch te veel van het goede. Ook bij het IVBO wordt in de notitie planprocedure geanticipeerd op het rapport-Van Veen. Er wordt immers gezegd dat de IVBO-afdelingen zullen worden samengevoegd met delen van het VSO in de hulpstructuur. Op 29 mei jl. is echter ook hierover een andere afspraak gemaakt, namelijk dat overleg wordt gepleegd met een aantal betrokkenen en daarover op 1 januari a.s. aan de Kamer wordt gerapporteerd. Opvallend vond de heer Van de Camp dat de begrippen «richting» en «denominatie» niet meer worden genoemd. Hij hoopte maar dat deze
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
2
begrepen zijn in het begrip «evenwichtige spreiding». Weliswaar bestaat er niet zoiets als «christelijk timmeren», maar levensbeschouwing en techniek hebben wel veel met elkaar te maken. Ingaande op de kwestie van openbaar MAVO/HAVO te Tilburg merkte hij eerst op dat daar waar openbaar onderwijs nodig is, dat er ook dient te komen. Voor hem was het echter de vraag of er in Tilburg inderdaad zoveel behoefte bestaat aan openbaar MAVO/HAVO. De Koning Willem II-scholengemeenschap is toch niet zo´ groot dat gesteld zou moeten worden dat daar geen ruimte meer is? Vreemd vond hij het verder dat wordt voorgesteld om alleen een HAVO toe te kennen, nu in het toetsingskader ook staat dat geen categorale scholen meer worden toegekend. De bedoeling zal dus waarschijnlijk zijn om volgend jaar een atheneum toe te kennen en hij zou dan graag zien dat dit ook eerlijk wordt vermeld. Al met al leek het hem het beste dat wordt afgesproken om dit onderwerp nog eens te onderzoeken, zoals dat indertijd ook bij Franeker is afgesproken, hetgeen daar zeer effectief is gebleken. In hoeverre is er in Tilburg overleg gepleegd met de zes andere athenea? Sprekende over Franeker wees hij nog op het hierover uitgebrachte ITS-rapport. Als de prognosetechniek van dat rapport wordt toegepast op Tilburg, hetgeen hij uit een oogpunt van sportiviteit eigenlijk graag zou zien, komt er daar geen openbare HAVO. Hij begreep overigens wel dat er voor Tilburg ook andere argumenten kunnen gelden. In de sector MBO is veel commotie ontstaan over de aanvragen techniek, vakafdeling mode en kleding. De Onderwijsraad heeft zich afgevraagd waarom in het noorden niet is gekeken naar Drachten/ Groningen en in het zuiden niet is gekeken naar Breda/Eindhoven in relatie tot Tilburg. De heer Van de Camp vroeg daar een reactie op. Verder vroeg hij met nadruk aandacht voor de aanvraag mode en kleding van het Albeda College te Rotterdam, een school die zeer innovatief is waar het gaat om het onderwijs aan allochtone leerlingen. Voor Harderwijk is al vele keren de opleiding economie kernafdeling administratie aangevraagd. Nu er inmiddels een bruto prognose van 1000 leerlingen is en het de laatste keer is dat deze aanvraag onder de huidige planprocedure kan worden gedaan, vroeg hij waarom deze aanvraag deze keer opnieuw niet is gehonoreerd. Hij had begrepen dat de relatie met de omliggende scholen voldoende is «afgedekt». Tenslotte vroeg hij hoe het staat met de kwestie-Oude Tonge, die al vele jaren speelt. De heer Huys (PvdA) zag de verkorting van de procedure als een positief punt van de notitie planprocedure. Datzelfde vond hij van het voorstel inzake de voorgenomen herschikking van voorzieningen als uitvloeisel van het rapport «Recht doen aan verscheidenheid». Ook was hij het ermee eens dat scholen meer autonoom moeten kunnen opereren waar het gaat om nevenvestigingen. De kwestie van de nevenvestiging in Beek ten behoeve van leerlingen uit Millingen is in dat verband belangrijk, want voor die leerlingen is de afstand tot de Nijmeegse voorzieningen inderdaad wel erg groot. Overigens had hij begrepen dat het de bedoeling is om tot een meer fundamentele bezinning op de planprocedure te komen. Hij onderschreef dat voornemen. Hij vond dat er op dit punt aanmerkelijk verder kan worden gegaan, waarbij hij in het bijzonder dacht aan de rol van de provincies zoals voorgesteld in de brief van het IPO van mei jl. Een aantal jaren geleden was de advisering vanwege de provincies nogal vrijblijvend, maar inmiddels is dat veranderd en hebben de meeste provincies nu een uitstekende taakopvatting. De provincie kan, zo meende hij, in de toekomst een centrale rol vervullen bij een meer integrale benadering van alle planningsaspecten: stichting, herschikking, fusie en opheffing. De provincie heeft ook een onafhankelijker positie dan de deelplanorganisaties en is veel beter in staat om de sociaal-economische
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
3
en sociaal-culturele situatie in een regio te overzien. Wellicht kan zelfs nog gedacht worden aan een incentive voor de provincies. Hij besefte wel dat de rol van de provincies bij de scholenplanning niet zo groot kan worden als het geval is bij o.a. jeugdhulpverlening en bejaardenoorden, maar een grotere regie-functie voor de provincie bij de scholenplanning wilde hij graag bepleiten. Dat zou bovendien het voordeel hebben dat het de Kamer verlost van de eigenlijk onmogelijke taak om scheidsrechter te spelen. Over het toetsingskader kon hij kort zijn. In het algemeen stemde hij in met hetgeen daarin is opgemerkt over aanvragen voor IVBO- en VBO-afdelingen, al vond hij de termijn van drie jaar waarin die afdelingen niet kunnen worden aangevraagd, nogal lang. De staatssecretaris signaleerde een misverstand. In afwachting van de bespreking van het rapport-Van Veen is nu alleen voor e´e´n jaar besloten dat geen aanvragen voor VBO-afdelingen kunnen worden gedaan. Zodra er duidelijkheid is over de uitvoering van dit rapport, komt er weer een nieuw toetsingskader. De heer Huys (PvdA) was verheugd met deze toelichting, waardoor het voor hem nog eenvoudiger werd om in te stemmen met het toetsingskader. Wel vroeg hij nog waarom dan toch nog enige VBO-afdelingen worden toegekend. Was het dan niet logischer geweest om a`lle aanvragen gedurende een jaar aan te houden? Eens was hij het met de verlaging van de toekenningsnorm voor een lyceum van 2000 naar 1600. Hij vroeg of die verlaging dan ook direct kan ingaan, opdat ze al gaat gelden voor het nu voorliggende plan van scholen 1996–1998. Bij mode en kleding vroeg hij zich af of wel voldoende is gelet op een goede spreiding over het land, nu aan Almelo, Hengelo en Deventer een dergelijke opleiding wordt toegekend, terwijl zuid-Nederland het moet doen met alleen een opleiding in Tilburg. Is het dan niet logischer om ook Eindhoven zo’n opleiding toe te kennen? Verder had hij begrepen dat Deventer niet zoveel behoefte aan deze opleiding zou hebben en met het oog hierop deed hij de suggestie om deze opleiding dan aan Zwolle toe te kennen. In de stukken wordt geen enkel inzicht geboden in toekenningen of afwijzingen bij agrarische opleidingscentra (AOC’s). Wat is de reden hiervan? Hem hadden berichten bereikt over toekenningen die niet zouden zijn gegaan volgens de gebruikelijke procedure, en over afwijzingen waar we`l de procedure is gevolgd, maar die desondanks niet in de afwegingen betrokken zouden zijn. Ook hij vroeg waarom de VBO-afdeling Wijk bij Duurstede is afgewezen, mede gelet op de pleidooien vanuit de Kamer in het verleden voor een goede oplossing voor deze regio. Van belang vond hij vooral dat de continuı¨teit in Wijk bij Duurstede niet in gevaar komt. Tenslotte sloot hij zich aan bij de opmerkingen van de heer Van de Camp over openbaar MAVO/HAVO in Tilburg, al zag hij niet goed waarom hier nog onderzoek naar zou moeten worden gedaan. De heer Cornielje (VVD) zag de notitie planprocedure nog slechts als een voorlopig stuk. Zo stelde hij vast, me`t de Onderwijsraad, dat in deze notitie een visie op de lange termijn ontbreekt. Anderzijds moet worden bedacht dat de Onderwijsraad nog geen advies heeft uitgebracht over het rapport van de commissie aanpassing scholenbestand en dat advies is van belang voor het opstellen van een visie op de lange termijn. Verder zal de Onderwijsraad in het kader van «Raad op maat» worden omgevormd tot Onderwijsraad-nieuwe stijl en dit zal de rol van deze raad zeker beı¨nvloeden. In dat verband wilde hij een discussie over een grotere rol van de provincies zeker niet op voorhand afwijzen. Daarnaast ligt de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
4
notitie onder het beslag van de ontwikkelingen ten aanzien van VBO/MAVO en HAVO/VWO. Zeer plezierig vond hij het, nu hij in zijn maidenspeech in juni 1994 had gepleit voor een bekorting van de planprocedure van drie naar twee jaar, dat de staatssecretaris die gedachte inmiddels heeft overgenomen. Ook de andere elementen uit het voornemen tot wijziging van de planprocedure hadden zijn instemming, met uitzondering van de aanpassing van de procedure ex artikel 75 (herschikking bestaande voorzieningen). Op dat punt kon hij nog niet op voorhand instemming betuigen, maar wachtte hij de concrete uitwerking af. Verder merkte hij met enige nadruk op dat de VVD-fractie pas bij de notities VBO/MAVO en HAVO/VWO een oordeel zal geven over paragraaf 5 van de notitie planprocedure. In het toetsingskader 1997–1999 had ook hij het landbouwonderwijs gemist. Daardoor ontstaat onduidelijkheid en rechtsonzekerheid bij betrokkenen, terwijl de Kamer dan moeilijk meer haar controlerende taak op dit punt kan uitoefenen. Door de afwijkende procedure die hier is gevolgd en die hij op zichzelf ongewenst achtte, is er het risico dat een aantal opleidingen het slachtoffer wordt, zoals het AOC de Groene Welle in Zwolle. Die school heeft conform de procedure een aanvraag ingediend, maar die aanvraag wordt verder niet genoemd in de stukken. Hoe wordt daarmee nu omgegaan? Volgend jaar is overigens de Wet educatie en beroepsonderwijs van kracht en kunnen weer aanvragen worden ingediend, maar de scholen die nu aanvragen hebben gedaan, willen toch graag wat meer zekerheid. Verder vroeg hij in dit verband hoe het staat met de mogelijkheid van koppeling van een MAVO aan een AOC. Bij toekenning op basis van stichtingsnormen (punt 6.3.1 van het toetsingskader) komt steeds de vraag op wat nu eigenlijk een «evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen» is en hoe dat kan worden gemeten. Hij zou graag zien dat dit nader wordt toegelicht in het komende wetsvoorstel. Bij punt 6.3.2 (completeringsbeleid) stemde hij gaarne in met het openen van de mogelijkheid van completering met een lyceum, en hij stemde in met de mogelijkheid van completering van VBO/MAVO/HAVO met een atheneum. Wel had hij enige moeite met completering van VBO/MAVO met HAVO/VWO, want in feite is er dan geen sprake meer van completering. Is er al enig zicht op het mogelijke aantal aanvragen voor zo’n «completering»? Hij zou er eigenlijk voor willen pleiten om op dit punt voorlopig pas op de plaats te maken, evenals dat door de staatssecretaris wordt voorgesteld ten aanzien van de IVBO- en VBO-afdelingen. Met dat voorstel kon hij instemmen, mits die bevriezing tijdelijk is en volgend jaar, al naar gelang de discussie over het rapport-Van Veen, eventueel weer tot ontdooiing kan worden overgegaan. Ingaande op het ontwerp-plan van scholen 1996–1998 merkte hij eerst op dat Deventer nu te kennen heeft gegeven liever hout en meubilering te krijgen dan mode en kleding. Hij kon zich dat wel voorstellen, temeer nu in Zwolle de grootste mode- en kledingafdeling van Nederland aanwezig is en die nu ten gunste van Deventer zou moeten worden afgebouwd, hetgeen tot kapitaalvernietiging zou leiden. Hij zou er dan ook voorstander van zijn om de toekenning voor Deventer te verschuiven naar Zwolle. Verder had ook hij twijfels of met de opleiding mode en kleding in Tilburg voldoende de behoefte van zuid-Nederland kan worden bediend, vooral gezien de verbindingen met Tilburg. In de tweede plaats had hij inmiddels een brief van de gemeente Tilburg gezien, waarin wordt gezegd dat er geen problemen meer zijn met de huisvesting voor de uitbreiding van de openbare MAVO met een HAVO-afdeling. Hij meende dan ook dat voor deze uitbreiding een jaartal (namelijk 1996) kan worden ingevuld. Verder sloot hij zich aan bij de suggestie van de heer Van de Camp om, nu hier een HAVO-afdeling wordt toegekend, ook maar meteen tot uitbreiding met een VWO-afdeling te komen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
5
Ten aanzien van VBO administratie in Tilburg had de heer Cornielje begrepen dat nu voldaan wordt aan de stichtingsnorm en dat een beroep kansrijk zou zijn. Bovendien heeft de provincie hier positief over geadviseerd. Waarom is deze aanvraag dan niet gehonoreerd? In Almere schijnt tussen de diverse scholengemeenschappen te zijn afgesproken om allemaal hetzelfde onderwijsaanbod te verzorgen. Ee´n school heeft echter geen IVBO-afdeling. Die is nu niet aangevraagd, maar mocht die aanvraag alsnog worden gedaan, kan deze dan nog worden gehonoreerd? Het streven om in Wijk bij Duurstede te komen tot een open christelijke scholengemeenschap, ondersteunde hij van harte. Een probleem is wel dat de fusiegesprekken met Maarsbergen inmiddels zijn gestaakt, hetgeen kan inhouden dat de onderwijsvoorziening in Wijk bij Duurstede zou moeten gaan verdwijnen. Ook is er nog de complicatie dat op dit moment gesprekken met Zeist plaatsvinden. Desondanks leek het hem dienstig dat een VBO-afdeling wordt toegekend aan de combinatie Revius Lyceum/ Antonius-MAVO. Mevrouw Van Vliet (D66) had begrepen dat de notitie planprocedure aanvankelijk een evaluatie zou bevatten, maar het is in feite alleen een beschrijving geworden en helaas geen evaluatie. Zij stemde er graag mee in dat de procedure wordt verkort, maar verder vond zij de notitie nogal mager. Vooral een toekomstvisie had zij gemist, nu in de komende jaren een verschuiving van fusie naar herschikking zal optreden en er ook gedachten leven over een grotere rol van de provincie. Daarover wilde zij graag eens van gedachten wisselen. Wat zou overigens de rol van de Kamer worden, als de provincies een grotere rol gaan spelen? Met de verschuiving van fusie naar herschikking kan, zo vond zij, op zichzelf voortvarend van start worden gegaan, maar niet uit het oog mag worden verloren dat de discussie over «Recht doen aan verscheidenheid» nog moet worden gevoerd. Liggen de toetsingscriteria voor de komende plannen van scholen (tot het jaar 2001) zoals die zijn genoemd in het toetsingskader, nu al helemaal vast, of kunnen die jaarlijks worden bijgesteld? Zij had in het algemeen weinig moeite met de keuze voor bevriezing van VBO-afdelingen en stopzetting van een aantal IVBO-afdelingen, maar zij zag wel graag dat voor de al lang slepende kwestie van de VBO-afdeling bij de combinatie Revius Lyceum/Antonius-MAVO een oplossing wordt geboden. Zij kon zich voorstellen dat de staatssecretaris niet voelt voor een voorwaardelijke VBO-toezegging, maar daarmee blijft het probleem bestaan en de betreffende scholen hebben zeer serieus gezocht naar een fusiepartner. Verder sloot zij zich aan bij de al gemaakte opmerkingen over het Fioretti College en wees zij nog op de al lang geleden gedane toezegging dat alle scholen in Almere gelijkwaardig zouden worden behandeld. Nu ook het Oostvaarders College graag een IVBO-afdeling wil, vroeg zij zich af waarom die afdeling niet is toegekend. Daarnaast vroeg zij in dit verband aandacht voor het Anna van Rijn College dat een afdeling mechanische techniek heeft aangevraagd. Die aanvraag past zeer goed in het completeringsbeleid en er is al enige tijd een lokaal elektrotechniek aanwezig dat nu nog niet wordt gebruikt. Zij zou er daarom geen moeite mee hebben als deze afdeling alsnog zou worden toegekend. Zij was verheugd met de verlaging van de norm tot 1600 voor completering met een lyceum, maar vond het wel jammer dat voor het nu voorliggende plan van scholen die norm nog niet is gehanteerd. Zij nam aan dat dit niet is gedaan omdat een aantal scholen, ervan uitgaande dat het toch geen zin had, heeft nagelaten om een aanvraag in te dienen. Zij kon dat ook billijken, maar zag dan wel graag dat de acht scholen die deze keer al we`l op basis van de verlaagde norm een aanvraag hebben gedaan, wat meer zekerheid wordt geboden voor volgend jaar. Dan kunnen die
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
6
scholen tenminste aan ouders melden dat volgend jaar een lyceum tot de mogelijkheden behoort. Voor de aanvraag openbaar MAVO/HAVO in Tilburg sloot zij zich aan bij de woorden van de heer Cornielje. Met toevoeging van een VWO-afdeling wilde zij nu terughoudend zijn, maar zij had er geen bezwaar tegen als daar op termijn toe besloten zou worden. Volgens de stukken zou voor de AOC’s precies dezelfde procedure gelden als voor de ROC’s, maar in de dagelijkse praktijk wordt daar toch niet de hand aan gehouden. Nu is in de Wet educatie en beroepsonderwijs de bepaling opgenomen dat, als de kwalificatiestructuur al zeer ver is doorgevoerd, er dan geen stop op het toevoegen van afdelingen en opleidingen bij AOC’s bestaat, maar dan blijft het merkwaardig dat het ministerie van LNV zeer selectief een aantal scholen heeft bericht dat zij eventueel in aanmerking komen voor toevoeging van een afdeling of een opleiding, waardoor andere scholen in feite worden buitengesloten. Bovendien betekent deze gang van zaken dat scholen wier aanvraag niet wordt gehonoreerd, nu geen mogelijkheid hebben om daarop te reageren; de commissie doelmatigheid arbeidsmarkt die de aanvragen in principe zou moeten toetsen, bestaat op dit moment immers nog niet. Zo komt er nu bijvoorbeeld een opleiding bloemschikken in midden-Nederland. De AOC’s Groene Delta, ’t Vank en het Florens College in Aalsmeer menen dat die nieuwe opleiding niet noodzakelijk is, maar hebben geen enkele mogelijkheid om daartegen te ageren of in beroep te gaan. Daarnaast heeft bijvoorbeeld het AOC de Groene Welle zijn aanvraag keurig via de normale procedure ingediend, maar ziet het die aanvraag vanwege de stop op MBO-opleidingen niet gehonoreerd. Al met al vond mevrouw Van Vliet dat hier toch een scheve situatie is ontstaan, al had zij de indruk dat het ministerie van LNV in juridische zin niet onjuist heeft gehandeld. Zij zou graag zien dat nu eerst wordt gewacht op aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer en dat vervolgens alle AOC’s op gelijke wijze worden behandeld. Zuid-Nederland komt er inderdaad wat bekaaid af bij de toewijzing van afdelingen mode en kleding, zeker in vergelijking met Overijssel: Almelo, Hengelo e`n Deventer. Zij begreep wel dat hier ook denominaties een rol spelen, maar een goede spreiding over Nederland lijkt hiermee toch niet te worden bereikt. Verder had zij van het veld begrepen dat achteraf ook ROC-vorming als criterium is gebruikt. Zij had op zichzelf niets tegen dat criterium, maar als dat inderdaad pas achteraf erbij is gekomen, vond zij dat niet juist. Bovendien moeten in principe op den duur alle scholen tot ROC-vorming komen. Tenslotte merkte zij op dat binnenkort een rapport zal verschijnen over de mogelijkheden om enkelvoudig gehandicapte leerlingen met enig extra budget in het reguliere onderwijs te houden. Kan in dat verband ook worden gekeken naar de mogelijkheden om tweevoudig gehandicapten met wat extra budget in het onderwijs voor enkelvoudig gehandicapten te laten meedraaien? Zij wees hierbij ook op de aanvraag van het stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld (Burgerschool) voor een voorziening, waardoor tweevoudig gehandicapten zouden kunnen worden opgevangen. De heer Van der Vlies (SGP) stelde vast dat langzamerhand het schaalprobleem in het onderwijs weer naar voren komt, na alle fusies, herschikkingen, samenwerkingsoperaties en concentraties van de afgelopen circa vijftien jaar. Hij vond dat ook begrijpelijk. Zo is er bij nevenvestigingen en dislocaties het gevaar dat het pedagogischdidactisch klimaat ongunstig wordt beı¨nvloed en daarnaast spelen sociale randvoorwaarden (waaronder rechtspositionele aspecten) en de huisvestingsproblematiek een rol. De vraag hoe nu verder zal worden gegaan met het beleid tot vorming van brede scholengemeenschappen, is daarom zeker passend.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
7
In dit verband is completering van scholen een belangrijk punt. Completering is enerzijds een kwestie van bekostiging, volume en capaciteit, waarbij steeds wordt geprobeerd om te voorkomen dat de ene school groeit ten koste van de andere. Anderzijds gaat het bij completering ook om zaken als de ontwikkeling van het leerlingenpotentieel en de ontwikkeling van onderwijsinhoudelijke vernieuwing. Op zichzelf vond de heer Van der Vlies dat het indertijd ingezette completeringsbeleid consequent doorgevoerd zou moeten worden, zij het uiteraard binnen bepaalde grenzen, maar in het nu voorliggende plan van scholen wordt er juist hier en daar een rem op gezet. Aan de op dit punt genoemde voorbeelden wilde hij er nog e´e´n toevoegen, namelijk de aanvraag voor IVBO-afdelingen verzorging en bouwtechniek aan de Jacobus Fruijtier Scholengemeenschap te Apeldoorn. De norm wordt hier niet volledig gehaald als het wordt getoetst aan de huidige leerlingenaantallen, maar gezien de traditie van de onderwijsrichting waar het hier om gaat en het betreffende voedingsgebied, zal in de toekomst de leerlingennorm waarschijnlijk wel royaal worden gehaald. Hij drong erop aan dat de staatssecretaris deze aanvraag nog eens heroverweegt. Op zichzelf was hij het eens met de bevriezing gedurende een jaar van aanvragen voor IVBO- en VBO-afdelingen, hangende de discussie over het rapport-Van Veen, al vroeg hij wel aandacht voor de mogelijke schaduwzijden van zo’n bevriezing. Zo is er het gevaar dat leerlingen die thuishoren in het IVBO, maar daar nog geen plaats in hebben kunnen vinden, nog langer van het voor hen aangewezen onderwijs verstoken blijven. De aanvraag mode en kleding in Rotterdam lijkt uit een oogpunt van spreiding wel gehonoreerd te kunnen worden. Bovendien is deze aanvraag zeer sterk onderbouwd door de procescoo¨rdinatie. Wat zijn dan de doorslaggevende redenen geweest om deze aanvraag toch niet te honoreren? Voor de aanvraag economie te Harderwijk geldt dat de prognose toereikend is. Verder is er geen strijd met de arbeidsmarktindicatoren en zijn eventuele negatieve effecten voor andere scholen bespreekbaar, zo had de heer Van der Vlies begrepen. Kan deze opleiding dan wellicht toch alsnog op het plan van scholen worden geplaatst, eventueel zonder jaartal erbij, in afwachting van de uitkomsten van het overleg over mogelijke negatieve effecten voor andere scholen? In de kwestie-Oude Tonge heeft de Kamer de afgelopen jaren een bepaalde verantwoordelijkheid genomen en de bewindslieden gebracht tot de erkenning dat er hier een vestiging moet zijn, zij het in het kader van een fusie. De fusiebesprekingen zijn nu helaas afgeketst, op nogal ondoorzichtige gronden. Welke actie zal de staatssecretaris hier nemen? Hij zou graag zien dat zij alsnog een poging doet om het fusie-overleg weer vlot te trekken. De heer Stellingwerf (RPF) vond de notitie planprocedure ook nogal beschrijvend van aard, maar hij kon zich dat voorstellen nu een aantal aspecten komend jaar meer diepgaand zullen worden besproken. Verkorting van de procedure sprak hem aan. Dat het ministerie van LNV zorgvuldig waakt over de eigen verantwoordelijkheid voor het landbouwonderwijs, achtte hij begrijpelijk, maar hij vond wel dat in het plan van scholen moet worden aangegeven welke aanvragen in de sector landbouwonderwijs al dan niet zijn gehonoreerd. Het valt inderdaad te verwachten dat in de komende jaren het aantal aanvragen in het kader van het completeringsbeleid zal toenemen. Dan wordt de afweging van argumenten des te belangrijker en dient, zo vond hij, het advies van de provincie zwaar te wegen. In dat verband vroeg ook hij aandacht voor de aanvraag IVBO-afdelingen van de Jacobus Fruijtier Scholengemeenschap. Aanvankelijk werd alleen over de aanvraag IVBO verzorging positief geadviseerd door de provincie, maar inmiddels ligt er ook een positief advies over de aanvraag IVBO bouwtechniek, terwijl de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
8
derde aanvraag (IVBO mechanische techniek) inmiddels is ingetrokken. Op onderwijskundige gronden in het kader van het completeringsbeleid en omdat er sprake is van een zeer groot voedingsgebied, meende hij dat er redenen zijn om in dit geval van de norm af te wijken, zeker nu in de toekomst zeer waarschijnlijk we`l aan die norm zal worden voldaan. Bovendien ondersteunt de inspecteur van het onderwijs het positieve advies van de provincie. Ook voor de aanvraag economie van het Randmeer College te Harderwijk lag er aanvankelijk een negatief advies van de provincie Gelderland, maar begin september hebben provinciale staten unaniem besloten om toch positief te adviseren. De onderbouwing voor de aanvraag wordt gegeven door middel van een extern onderzoek en zeker de regionale uitstraling zou toch tot een ander oordeel van de staatssecretaris moeten leiden. Als de aanvraag niet wordt gehonoreerd, zorgt dat in ieder geval voor een zeer negatieve uitstraling. Tenslotte was hem in paragraaf 6.3 (samenwerkingsscholen) van de notitie planprocedure de passage opgevallen «wordt nagegaan op welke scholen die binnen redelijke afstand liggen (incl. samenwerkingsscholen) reeds onderwijs van de desbetreffende richting of openbaar onderwijs wordt gegeven». Betekent dit nu dat een aanvraag van bijvoorbeeld PC onderwijs kan worden afgewezen als er in de buurt een samenwerkingsschool met een PC-stroom aanwezig is? Dat zou betekenen dat ouders die om principie¨le redenen kiezen voor PC onderwijs, worden verwezen naar een samenwerkingsschool waar ze juist principieel tegenstander van zijn. Antwoord van de staatssecretaris De staatssecretaris wees er in reactie op de opmerkingen over het beleid ter zake van brede scholengemeenschappen op, dat het stimuleringsbeleid op basis van artikel 75a WVO inmiddels is bee¨indigd. Er is nu alleen nog sprake van een soort «bezem-procedure» voor die scholen die op tijd een aanvraag voor fusie per 1 augustus 1995 hebben ingediend, maar de fusie niet op tijd rond kunnen krijgen. Zij krijgen nu nog e´e´n jaar respijt, namelijk tot 1 augustus 1996, om in die periode alsnog te komen tot een fusie onder het regime van artikel 75a. Voor het overige wordt, als het gaat om scholengemeenschapsvorming, teruggevallen op artikel 75 WVO en in juni jl. zijn nadere afspraken met de Kamer gemaakt over het nevenvestigingenbeleid. In die discussie in juni had zij opgemerkt dat nevenvestigingen niet overal kunnen worden toegestaan, omdat deze vaak grote gevolgen hebben voor het voorzieningenniveau en de onderlinge concurrentieverhoudingen, en als ijkpunt had zij toen het begrip «grote steden» genoemd. Daarbij gaat het dan, naar het spraakgebruik in de sector binnenlands bestuur, om de bekende vier plus vijftien, dus in totaal negentien gemeenten, en aan die definitie van dit begrip «grote steden» wilde zij nu vasthouden. Zij was op zichzelf best bereid binnenkort nog eens te discussie¨ren over de vraag of dat begrip verruimd zou moeten worden, mede in verband met de inhoudelijke vernieuwingen en de autonomievergroting, maar bedacht moet wel worden dat verruiming van begrippen steeds gevolgen heeft voor hetgeen al bestaat. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor completering. Zo was zij natuurlijk verheugd met de steun voor de verlaging van de completeringsnorm voor lycea tot 1600 leerlingen, maar als vervolgens daadwerkelijk op basis van die lagere norm tot toekenning wordt overgegaan, zullen veel scholen zeker gaan klagen over bedreiging van hun instroommogelijkheden. Op zichzelf is dat ook wel begrijpelijk, want de spoeling voor lycea-leerlingen is nu eenmaal dun. Overigens vindt over completering altijd overleg plaats in het kader van het plan van scholen waar de deelplanorganisaties bij betrokken zijn, terwijl er ook altijd een advies van de provincie komt die uiteraard grondig
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
9
zal afwegen wat toekenning betekent voor het scholenbestand in de regio. Dat neemt echter niet weg dat toekenning op basis van de 1600-norm alleen achterwege kan worden gelaten als daar zeer dringende argumenten voor zijn en zij stond ook zeker achter die verlaagde norm, omdat een school dan in staat is om een breed onderwijsaanbod te doen. In dit verband zegde zij toe na te laten gaan welke aanvragen voor completering met een lyceum op grond van de oude 2000-norm zijn afgewezen, terwijl deze aanvragen we`l voldoen aan de nieuwe 1600-norm. Het is de bedoeling die aanvragen dan automatisch in de procedure voor het volgende plan van scholen te betrekken. Dat geeft overigens nog geen volstrekte zekerheid dat die aanvragen volgend jaar ook worden gehonoreerd. In de loop van volgend jaar wordt nog nader met de Kamer gesproken over een aantal zaken die zijn vermeld in de notitie planprocedure voortgezet onderwijs. Zij vond het verheugend dat de teneur van de notitie door de Kamer wordt onderschreven en zij was dan ook voornemens om snel met een wetsvoorstel tot verkorting van de planprocedure te komen. In dat verband kan zeker ook een open discussie worden gevoerd over de toekomstige rol van de provincies, maar zij vond wel dat hetgeen zij hierover had gezegd bij de discussie in mei jl. geheel strookt met hetgeen in de notitie planprocedure is opgenomen (blz. 16). Daarin is aangegeven dat de provincie zal worden gevraagd om informatie te verschaffen aan de scholen en hun besturen over de regionale situatie en daarbij gaat het o.a. om het spreidingsbeeld, de levensvatbaarheid van de afdelingen zoals die zich aandienen en de economische potenties, waarbij ook de branche-organisaties een belangrijke rol gaan spelen. Ook zal de provincie volgens de notitie voorlichting gaan geven aan scholen over herschikkingsmogelijkheden. Over de vraag wat die voorlichting precies zal inhouden, is op dit moment een notitie in voorbereiding die ook aan de Kamer zal worden voorgelegd. Verder zal de provincie de minister adviseren over goedkeuring van aanvragen over splitsing, omzetting en verplaatsing, hetgeen overigens het moeilijkste deel van de taak van de provincie is. Inmiddels is overleg gaande over het VBO/MAVO-traject met een aantal partners in het veld, waaronder de besturenorganisaties, waarover de Kamer ook schriftelijk is ingelicht. Dat overleg is nog niet afgerond. Zodra het tot conclusies en standpunten heeft geleid, zal de Kamer daarover worden geı¨nformeerd. Aanvullend herinnerde de bewindsvrouwe eraan, indertijd al eens de vraag te hebben opgeworpen of er wellicht een actor uit de procedure gehaald zou kunnen worden. Het gaat immers nog maar om betrekkelijk weinig toekenningen en er zijn toch wel bijzonder veel actoren die betrokken zijn bij de opstelling van het plan van scholen. Het is echter niet zo eenvoudig om te bepalen, welke actor er dan uitgelicht zou kunnen worden. De provincie is immers toch van groot belang als het gaat om de weging van zaken als evenwichtige spreiding (ook over de richtingen) en concurrentieverhoudingen, en de provincies doen dat de laatste tijd ook steeds preciezer. Anderzijds is het ook niet mogelijk om, conform de wens van het IPO, alles maar over te laten aan de provincies. Het Rijk draagt immers de financie¨le gevolgen van een en ander, dus het Rijk zal altijd moeten blijven toetsen. Het Rijk kan zich daarbij uiteraard beperken en dat gebeurt tegenwoordig ook, maar dat neemt niet weg dat het mogelijk is dat het Rijk tot een andere afweging moet komen dan de provincie. Overigens merkte de staatssecretaris in dit verband op, dat het niet mogelijk is om alsnog rekening te houden met de positieve uitspraak die provinciale staten van Gelderland enkele weken geleden hebben gedaan over de aanvraag economie in Harderwijk. Het veelvuldige overleg over het plan van scholen was op dat moment al lang afgerond en dit overleg wordt natuurlijk niet voor niets gevoerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
10
De discussie over de Onderwijsraad-nieuwe stijl loopt langs de lijnen van het rapport «Raad op Maat» en is mede een zaak van het ministerie van Binnenlandse Zaken. In de notitie planprocedure is de betrokkenheid van de Onderwijsraad niet gewijzigd, aangezien de huidige raad naar alle tevredenheid opereert in het kader van de opstelling van het plan van scholen, maar het is mogelijk dat de uitkomst van de discussie over de raad-nieuwe stijl leidt tot een verandering van rollen, hetgeen dan eveneens gevolgen kan hebben voor de betrokkenheid van de raad in de planprocedure. Verder merkte de bewindsvrouwe nog op dat, hoewel aanvankelijk in die richting werd gedacht, inmiddels weer is afgestapt van het idee van een tweejaarlijkse procedure. Daarbij is overwogen dat de cyclus dan toch vrij lang wordt, waardoor er weer een procedure voor bijzondere gevallen in het leven moet worden geroepen, hetgeen opnieuw leidt tot bureaucratie. Al met al wordt dan ook vastgehouden aan een jaarlijkse procedure, maar we`l met verkorting van de termijnen. Een meer fundamentele bezinning op de planning van voorzieningen, dus gericht op de langere termijn, kan pas plaatsvinden als advies is uitgebracht door de commissie aanpassing scholenbestand. Daarnaast is met de Onderwijsraad afgesproken dat ook deze naar dit complexe vraagstuk zal kijken en daar over een aantal maanden over zal rapporteren. De bevriezing heeft geen betrekking op completering met lycea, maar heeft alleen te maken met het VBO/MAVO-traject en is afhankelijk van de uitkomsten van de discussie over het rapport-Van Veen. Voor die bevriezing is gekozen omdat het, nu herschikking moet plaatsvinden, afdelingen levensvatbaar moeten worden gemaakt en er grote problemen zijn binnen de structuur van de afdelingen, niet zo voor de hand ligt om in de tussentijd nog nieuwe afdelingen te starten. Ook over het IVBO moet nog een discussie worden gevoerd. Hierover wordt een notitie voorbereid die naar verwachting eind december gereed zal zijn en waarin nog eens wordt gee¨xpliciteerd hoe het zorgtraject in VBO/MAVO dient te worden gezien en wat het concreet betekent voor de leerlingen en de scholen. Bedacht moet hierbij worden dat veel leerlingen die IVBO zouden moeten volgen, in de praktijk in het reguliere VBO zitten omdat er in hun regio geen IVBO-aanbod is en het is dan ook nodig om de spreiding over Nederland nader onder de loep te nemen. Ook voor het IVBO geldt dus dat er het gevaar is dat de herschikkingsproblematiek alleen maar verder wordt vergroot als in de komende tijd nog nieuwe IVBO-afdelingen worden toegekend, terwijl herschikken toch al bijzonder lastig is. Kortom: zowel voor VBO als voor IVBO geldt dat nu even pas op de plaats moet worden gemaakt, totdat er aan de hand van de bespreking van het rapport-Van Veen duidelijkheid is ontstaan. Daarna wordt weer de normale procedure gevolgd. In dat verband zei de bewindsvrouwe, begrip te hebben voor de opmerking dat door deze bevriezing leerlingen die in het IVBO thuishoren, nog langer van die voor hen aangewezen vorm van onderwijs verstoken blijven. Wel is uit studies gebleken dat het aantal leerlingen dat eigenlijk thuishoort in het IVBO maar daar nu niet in zit, veel hoger is dan het aantal leerlingen dat daadwerkelijk IVBO-onderwijs volgt. Er is dus een sterke onevenwichtigheid in vraag en aanbod en er wordt dan ook nu gekeken naar mogelijkheden om toch zoveel mogelijk leerlingen het juiste onderwijsaanbod te doen zonder ernstige begrotingsoverschrijdingen te veroorzaken. Daarbij wordt met name ook gekeken naar mogelijkheden om een IVBO-achtige manier van werken veel breder dan tot nu toe in het reguliere VBO in te voeren. Aanvullend wees zij nog op de reeds gemaakte afspraak dat de vier grote steden in ieder geval met pilotprojecten kunnen beginnen om te bevorderen dat zoveel mogelijk leerlingen onderwijs blijven volgen. De coo¨rdinerend bewindsman (staatssecretaris Kohnstamm) zal hier
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
11
voorstellen voor doen. In de aangekondigde notitie over het IVBO zal worden ingegaan op mogelijkheden van pilotprojecten in andere grotere gemeenten. Vervolgens ging zij in op de opmerkingen over het landbouwonderwijs. Daarbij wees zij er eerst op dat, als de Wet educatie en beroepsonderwijs eenmaal is ingegaan, het middelbaar beroepsonderwijs niet meer onder het plan van scholen valt. Verder wees zij erop dat nieuwe opleidingen (met uitzondering van de assistenten-opleidingen) pas per 1 augustus 1997 voor bekostiging in aanmerking kunnen komen, waarbij in de Wet educatie en beroepsonderwijs de mogelijkheid van afwijking via een ministerie¨le regeling is opengehouden. Het ministerie van LNV heeft er nu ook op grond van deze mogelijkheid voor gekozen om in de uitvoering van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waar het de vernieuwing van het opleidingenaanbod betreft, een andere lijn te volgen dan het ministerie van OCW, door het standpunt in te nemen dat participatie van het ministerie van LNV in de commissie herijking kwalificatiestructuur niet nodig is, omdat het aanbod van landbouwonderwijs overzichtelijk is, mede omdat het proces van ROC-vorming in het landbouwonderwijs niet meer hoeft te worden doorlopen, zodat nu al nieuwe landbouwopleidingen kunnen worden toegekend. Inderdaad is in de stukken niet vermeld welke landbouwopleidingen zijn aangevraagd of toegekend, omdat het ministerie van OCW op dit punt niet over gegevens beschikt. De bewindsvrouwe zegde toe de gegevens op te vragen bij het ministerie van LNV en deze vervolgens aan de Kamer te doen toekomen, maar zij verwachtte niet dat het mogelijk zal zijn om de Kamer hierover nog voor 1 oktober a.s. te informeren. In reactie op de vraag over punt 6.3.2 van het toetsingskader merkte zij op dat het bij completering vrijwel altijd gaat om aanvulling met e´e´n schoolsoort en dan bovendien meestal om aanvulling met een lyceum of een VBO-afdeling, dus een aanvulling aan de «uitersten van het spectrum». Een completering in e´e´n keer met bijvoorbeeld HAVO e`n VBO tegelijk is in de praktijk vrijwel nooit mogelijk, gezien het grote aantal leerlingen dat dan vereist is. Dit geldt ook voor een uitbreiding met HAVO e`n atheneum in Tilburg. Als de openbare school in Tilburg in e´e´n keer met zowel HAVO als atheneum wordt uitgebreid, wordt de spoeling te dun en wordt in feite roofbouw op de rest van de school gepleegd. Aan Tilburg wordt dus nu alleen een HAVO toegekend, op basis van de prognoses die door de deelplanorganisaties zijn beoordeeld. Op zichzelf is het mogelijk dat het leerlingaanbod zich op den duur zodanig ontwikkelt dat er ook behoefte ontstaat aan een atheneum, maar dat blijkt dan te zijner tijd wel en zal dan op zijn merites worden beoordeeld. Overigens had zij er geen bezwaar tegen als in 1996 met de HAVO-afdeling in Tilburg wordt gestart, als duidelijk is dat de huisvesting in orde is en derhalve niet naderhand weer een claim bij het ministerie op tafel wordt gelegd. Als aan de stichtingsnorm wordt voldaan, was zij trouwens gehouden om de wet uit te voeren. Zij beschouwde een school ook als incompleet als een onderwijssoort ontbreekt in het VBO/MAVO- of het HAVO/VWO-traject, nu in het huidige vernieuwingsproces VBO en MAVO gezamenlijk een aantal leerwegen aanbieden en ook HAVO en VWO veel met elkaar te maken hebben waar het gaat om de invulling van de profielen. Als dan een onderwijssoort ontbreekt, geeft dat schoolorganisatorisch en onderwijsinhoudelijk problemen. In dit verband merkte zij nog op, inmiddels in overleg te zijn over de mogelijkheid van koppeling van een MAVO aan een AOC. Op zichzelf stond zij daar in het kader van het beleid ter zake van leerwegen positief tegenover. Hiermee komt er een theoretisch gerichte opleiding binnen het landbouwonderwijs. Vervolgens ging zij in op de vragen over de aanvragen mode en kleding. In het voorliggende plan van scholen zijn vijf aanvragen voor die opleiding gehonoreerd: voor Leeuwarden, Hengelo, Almelo, Deventer en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
12
Tilburg. Het bedrijfsleven en het landelijk orgaan VOC Betex hebben advies uitgebracht over de gewenste landelijke spreiding en het aantal afdelingen mode en kleding en volgens dit advies zouden er minimaal negen en maximaal dertien van deze afdelingen moeten zijn in Nederland, waardoor er ruimte zou zijn voor zes tot tien nieuwe afdelingen. Vervolgens is een en ander getoetst aan de hand van de criteria van evenwichtige spreiding, behoefte op de arbeidsmarkt en de aanwezigheid van overeenkomstige opleidingen in het leerlingwezen, en daarbij bleek dat slechts drie van de achttien aanvragen voor toekenning in aanmerking zouden komen, terwijl slechts twee van die drie gehonoreerd zouden kunnen worden met het oog op het spreidingsadvies. Al met al was dat wel bijzonder mager en er heeft dan ook een tweede toetsing plaatsgevonden, waarbij tevens is gelet op het ROC-perspectief, en daarbij kwam uit de bus dat nog drie andere aanvragen zouden kunnen worden toegekend. Verder is uit geografische overwegingen en met het oog op spreiding over richtingen gekozen voor toekenning aan Almelo, Hengelo en Deventer en dus niet voor toekenning aan Arnhem, Doetinchem en Nijmegen. Daarbij komt nog dat het in Deventer om een samenwerkingsschool gaat, waar PC en RK als richting in vertegenwoordigd zijn, en bovendien is in Deventer corresponderend BBO aanwezig. Wat de Rotterdamse aanvraag voor een afdeling mode en kleding betreft, is overwogen dat er in Den Haag al zo’n afdeling is en dat ook moet worden gelet op macro-doelmatigheid en op voldoende aanbod. Met het oog hierop is geconcludeerd dat de opleiding in Den Haag de westelijke regio voldoende kan bedienen, terwijl de afstand Rotterdam–Den Haag voor MBO-leerlingen ook geen beletsel kan vormen. Verder is in verband met een afweging per RBA-cluster niet gekozen voor Zwolle, maar voor Leeuwarden. Daarnaast is voor Leeuwarden gekozen boven Drachten omdat in Leeuwarden reeds een volledige ROC aanwezig is. Bij een en ander is vooral gelet op het advies van het VOC Betex dat heeft geadviseerd om de Rotterdamse aanvraag niet en de aanvragen uit Almelo en Hengelo wel te honoreren. De staatssecretaris vond het ook terecht dat vooral van dit advies is uitgegaan, omdat dit vanuit de branche zelf is opgesteld. In de toekomst zal de beoordeling, op basis van de nieuwe Wet educatie en beroepsonderwijs, anders verlopen en zal in het bijzonder de macro-doelmatigheidstoets van belang zijn, maar op dit moment gaat het vooral om het advies van het VOC Betex en vond zij dat er wel zeer sterke argumenten moeten zijn om daarvan af te wijken. De wens van Deventer om een afdeling hout en meubilering te krijgen, in plaats van de toegekende afdeling mode en kleding, was voor haar een nieuw punt. Zij had ook de indruk dat die wens niet aan de criteria voldoet. Bovendien kan deze wens ook in de kader van de WEB worden meegenomen, waarbij het vooral gaat om toetsing aan de macrodoelmatigheid. Desondanks verklaarde zij zich bereid dit punt uit te zoeken en de Kamer daarover vo´o´r 1 oktober a.s. nader te informeren. Verder merkte zij in dit verband op dat in een laat stadium een positief advies is ingekomen van de BVE-procescoo¨rdinatie over de aanvraag mode en kleding uit Eindhoven. Mede gezien de vanuit de Kamer naar voren gebrachte stelling dat alleen toekenning aan Tilburg wel erg karig is voor heel zuid-Nederland, was zij bereid de aanvraag mode en kleding voor Eindhoven alsnog te honoreren. De staatssecretaris ging hierna in op een aantal concrete punten die vanuit de Kamer naar voren zijn gebracht: – Aanvraag VBO administratie van de PC/RK-scholengemeenschap Winschoten: Het gaat hier om een nieuwe aanvraag in het kader van het completeringsbeleid. Per 1 augustus 1995 is door fusie een brede scholengemeenschap Ubbo Emmius tot stand gekomen, met in totaal 1900 leerlingen. In de omgeving is geen ander PC- of RK-onderwijs waar een VBO-opleiding administratie is. Gezien echter de prognose van 76,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
13
terwijl de stichtingsnorm 120 is, is geconcludeerd dat het draagvlak onvoldoende is. De afwijking van de stichtingsnorm is ook te groot om hier een uitzondering te maken. – Aanvraag handel Fioretti College Lisse: Hierover is een negatief oordeel gegeven, omdat het draagvlak onvoldoende is. Bij de prognoseberekening is uitgegaan van een veel te ruim voedingsgebied, want binnen een redelijke afstand zijn soortgelijke voorzieningen van dezelfde richting aanwezig. – Antonius MAVO te Wijk bij Duurstede: Deze school is per 1 augustus 1995 gefuseerd met het Revius Lyceum te Doorn. Nu het Revius Lyceum beschikt over HAVO en lyceum, komen de aanvragen HAVO en atheneum van Wijk bij Duurstede te vervallen. Verder is de nieuwe gefuseerde school op zoek gegaan naar een fusiepartner om de scholengemeenschap te completeren met bestaand VBO en onlangs is een intentieverklaring getekend, waarin is vastgelegd dat de mogelijkheid van een fusie met de PC scholengemeenschap te Zeist zal worden onderzocht. De verwachting is dat dit tot een fusie zal leiden en daarmee zal dan de gewenste verbreding worden gerealiseerd. De bewindsvrouwe was bij uitzondering bereid om dit ook financieel te faciliteren, maar onder de voorwaarde dat het geld weer terug wordt betaald als de fusie onverhoopt toch niet zou doorgaan. Zij zegde toe de Kamer op de hoogte te houden van verdere ontwikkelingen op dit punt. – Aanvraag VBO-afdeling administratie te Gouda: Deze aanvraag is niet geplaatst op het ontwerp-plan van scholen. Voor de bewuste school geldt dat er een nevenvestiging met spreidingsnoodzaak is in Bodegraven en dat een fusieverzoek is ingediend om per 1 augustus 1995 een brede scholengemeenschap te mogen vormen met het St. Antonius College en de St. Petrus/Canisius MAVO. Dit fusieverzoek is inmiddels gehonoreerd. De prognose voor de aanvraag VBO-afdeling administratie bedraagt 78 resp. 80 leerlingen voor de schooljaren 2001/2002 resp. 2005/2006 en voldoet dus niet aan de stichtingsnorm. Het leerlingpotentieel na fusie bedraagt 1570, waarmee de norm van 2000 die nog geldt voor het voorliggende plan, niet wordt gehaald, terwijl ook de verlaagde norm die in de toekomst zal gelden, niet wordt gehaald. Bovendien zijn er in Gouda aan het Delta College en de scholengemeenschap Gouwelanden ook voorzieningen voor VBO-administratie. – MBO te Oude Tonge: Gisteren is schriftelijk aan de stichting Samenwerkingsschool voor MBO Zuid-Hollandse en Zeeuwse Eilanden bericht, dat de stichting tot 1 oktober a.s. de tijd krijgt om de fusie tussen de MBO-school te Oude Tonge en het Albeda College te Rotterdam rond te krijgen. Ouders en docenten zijn van mening dat deze fusie moet doorgaan, maar in het bestuur treden steeds weer complicaties op en daarom is nu een duidelijke deadline gesteld. De MBO-school Oude Tonge voldoet al lang niet meer aan de criteria en er is steeds weer respijt gegeven, onder bepaalde voorwaarden. Nu het Albeda College zich bereid heeft verklaard om te fuseren, dient het stichtingsbestuur daar ook op in te gaan. Alleen dan kan er een voorziening in Oude Tonge in stand blijven en kan aanspraak worden gemaakt op de afdeling elektrotechniek en werktuigbouwkunde. Doet het bestuur dat niet, dan kan niet langer respijt worden gegeven, met alle consequenties van dien die het bestuur dan aan zichzelf te danken heeft. – Aanvragen PC-onderwijsinstelling Harderwijk voor MBO-afdelingen handel en economie: Bij deze aanvragen is een onderzoeksrapport naar de arbeidsmarktrelevantie ingezonden, dat een positieve indruk geeft. Binnen een redelijke reistijd van Harderwijk (circa 30 minuten per trein) is er echter een gelijksoortig aanbod van dezelfde richting in zowel Zwolle als Amersfoort. Dit betekent dat conform artikel 69, vijfde lid, van de BVO niet aan de stichtingsnorm wordt voldaan. Derhalve zijn deze aanvragen niet opgenomen in het plan van scholen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
14
– Anna van Rijn College te Nieuwegein: De aanvraag voor een VBO-afdeling mechanische techniek is afgewezen omdat er binnen een redelijke afstand een gelijksoortige voorziening is, namelijk in IJsselstein, en er onvoldoende potentieel is om te voldoen aan de stichtingsnorm. – Aanvragen IVBO-afdelingen bouwtechniek, mechanische techniek en verzorging aan de reformatische Jacobus Fruijtier Scholengemeenschap: Op grond van de geldende normen zou alleen de aanvraag voor een IVBO-afdeling bouwtechniek in aanmerking kunnen komen. De andere aanvragen voldoen niet aan de criteria. Omdat het hier gaat om e´e´n gemeenschappelijke aanvraag, was alleen afwijzing mogelijk, maar als de school dat wenst, kan de aanvraag IVBO bouwtechniek alsnog worden gehonoreerd. De bewindsvrouwe zegde toe hierover met de school in overleg te treden. – Almere: Zij had uiteraard geen bezwaar tegen onderlinge afspraken van scholengemeenschappen, maar dat ontslaat scholen niet van de verplichting om een ontbrekende IVBO-afdeling volgens de gebruikelijke procedures aan te vragen. Welnu, in dit geval is er geen aanvraag ingediend en een niet-ingediende aanvraag kan natuurlijk niet worden gehonoreerd. Verder had zij begrepen dat hier door het ministerie geen concrete toezeggingen zijn gedaan. In ieder geval staan die niet zwart op wit. – Uitspraak Raad van State inzake Nijverdal/Rijssen: Op 13 april jl. heeft de afdeling Bestuursrechtspraak uitgesproken dat artikel 75a WVO geen grondslag biedt voor een onderscheid tussen nevenvestigingen met en zonder spreidingsnoodzaak, dat de aanvullende personele vergoeding voor nevenvestigingen met spreidingsnoodzaak te regelen is in het kader van de bekostiging en dat artikel 75a WVO geen grondslag biedt voor onderscheid tussen dislocaties met en zonder instroom. Aan het bevoegd gezag worden nu twee nevenvestigingen toegestaan, zonder nadere aanduiding over de voorwaarden. Ook de dislokatie wordt toegestaan, met dien verstande dat nader wordt bezien of de dislokatie met eerstejaars-instroom leidt tot een verstoring van een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen. Wat de mogelijkheden van de aanvullende personele vergoeding betreft, wordt verwezen naar de publikatie «Formalisering samenvoegingspublikaties FBS-sector» van 12 april 1993. De school heeft geen nevenvestiging met spreidingsnoodzaak en geen aanvullende financiering. Inmiddels is artikel 75a WVO vervallen en in de fusiebrochure voor 1996 kan dan ook geen onderscheid meer worden gemaakt tussen nevenvestigingen met en zonder spreidingsnoodzaak. De discussie over voorzieningen voor enkelvoudig of meervoudig gehandicapte leerlingen zal binnenkort kunnen worden gevoerd in het kader van het rapport-Rispens. De commissie zal in oktober/november haar advies uitbrengen en in de loop van januari kan daar dan een kabinetsstandpunt bij worden gevoegd, waarna er met de Kamer over gesproken kan worden. De bewindsvrouwe kon zich de verzuchting dat het allemaal bijzonder ingewikkeld geregeld is, wel voorstellen, maar anderzijds moet worden bedacht dat het wel om een complex vraagstuk gaat. In Nederland bestaat een sterk gedifferentieerd systeem van speciaal onderwijs en op zichzelf is het mogelijk om dat te veranderen, maar de consequenties daarvan moeten dan wel van te voren volledig worden afgewogen. Ten slotte zegde de staatssecretaris toe, schriftelijk in te gaan op de diverse punten die de Onderwijsraad naar voren heeft gebracht. De voorzitter van de commissie, M. M. H. Kamp De griffier van de commissie, Roovers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 322, nr. 5
15