Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1986-1987
15317
Jeugdwelzijnsbeleid
Nr. 165
BRIEF V A N DE MINISTER V A N W E L Z I J N , VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 9 september 1987 In de notitie «Stand van Zaken Jeugdhulpverlening» van 13 februari 1987 (kamerstukken II 1986-1987, 15317, nr. 151) is een overzicht opgenomen van de alsdan bekende financiële problematiek ten aanzien van de jeugdhulpverlening. Bedoelde problematiek is aan de orde geweest in de 56ste en 57ste Uitgebreide Commissievergadering van de Bijzondere commissie voor het jeugdwelzijnsbeleid op resp. 25 en 26 maart 1987. Bijgaande notitie betreft de nadere voornemens over de taakstelling voor de periode 1988-1990 van fl. 20 miljoen verband houdend met de komende verlaging van de meerderjarigheidsgrens en van fl. 15 miljoen zijnde het tekort bij de subsidiëring van de op grond van de Beginselenwet voor de kinderbescherming goedgekeurde inrichtingen. In het kader van de ontwerpbegroting voor 1988 van het Ministerie van Justitie zullen - mede in verband met de verlaging van de meerderjarigheidsgrens per 1-1-1988 - nog een aantal afstemmingsmaatregelen met beperkte financiële consequenties worden aangekondigd. In de notitie wordt eerst een korte beschouwing gewijd aan de huidige situatie waarin de jeugdhulpverlening zich bevindt en de ombuigingsoperatie die door het vorige kabinet in de periode 1984-1986 werd doorgevoerd. Vervolgens is, om het afwegingskader ter oplossing van bovengoemde financiële problematiek aan te geven, het huidige door beide Interdepartementale Werkgroepen Ambulante en Preventieve Voorzieningen en Residentiële Voorzieningen geïnspireerde beleid gericht op verbetering en vernieuwing van de hulp, geschetst. De concreet voorgenomen maatregelen komen daarna aan de orde. Met het particulier initiatief en de provincies is het afgelopen half jaar in het Gestructureerd Overleg Jeughulpverlening uitvoerig over de financiële problematiek gesproken. Beide partners in het overleg bleken grote moeite met de oplossingsrichtingen te hebben. Het particulier initiatief stelde zich daarbij op het standpunt alleen in het kader van een nader te ontwikkelen meerjarenperspectief voor de jeugdhulpverlening aan een verdere invulling van eventueel te nemen financiële maatregelen te willen meewerken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
1
De provincies waren principieel van mening - zo kwam in het allerlaatste stadium van het gevoerde overleg naar voren - dat zij in het kader van hun adviestaak voor de jeugdhulpverlening een open formulering van de officiële adviesaanvragen dienen te ontvangen. Aan een nadere concretisering op voorhand wensten zij hun medewerking niet te verbinden. Wel gaven de provincies te kennen dat zij zich tot op zekere hoogte in de hoofdlijnen van de in het overleg ingebrachte voorstellen zouden kunnen vinden wanneer de bezuiniging politiek onvermijdelijk zou zijn. Het éérst ontwikkelen van een meerjarenperspectief alvorens de maatregelen nader in te vullen, als ook een open formulering van de adviesaanvragen zouden met zich brengen dat de vooraankondigingen die uit het oogpunt van zorgvuldigheid aan de betrokken instellingen dienen te worden verzonden, niet tijdig zouden kunnen plaatsvinden, met alle risico's van dien. Omdat het financieel-economisch beleid van het kabinet mij geen overschrijding van de begroting toestaat, heb ik in het veelvuldig gevoerde overleg het particulier initiatief en de provincies steeds nadrukkelijk voorgehouden dat de noodzaak bestaat tijdig tot besluitvorming te komen. Mede gelet op het feit dat beide partners in de afgelopen maanden alle gelegenheid hebben gehad om zich over de te nemen maatregelen uit te spreken en deze mede in te vullen, heb ik dan ook gemeend thans, op dit uiterste moment, niet langer te kunnen wachten met de bekendmaking van de voorgenomen maatregelen. De adviesaanvragen, die de betrokken provincies binnen de gestelde randvoorwaarden en criteria zoals uiteengezet in §4.2 van de notitie beperkte mogelijkheden tot wijziging bieden, en de bedoelde vooraankondigingen zijn heden aan de betrokken provincies resp. instellingen verzonden. Om een vruchtbaar debat in het kader van de komende begrotingsbehandeling over de voorgenomen maatregelen te bevorderen, heb ik voor de advisering een termijn moeten stellen tot uiterlijk 15 oktober a.s. Deze korte termijn acht ik alleszins aanvaardbaar gezien het veelvuldige overleg dat reeds is gevoerd. Mede namens de Staatssecretaris van Justitie, de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L C. Brinkman
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
2
BEZUINIGINGEN JEUGDHULPVERLENING 1988-1990 1. Inleiding Bij de invulling en uitwerking van de bezuinigingen voor de jeugdhulpverlening, waartoe het vorige kabinet in 1982 besloot, is al het mogelijke gedaan om het gehele proces op verantwoorde wijze te laten verlopen. In het verlengde van de uitgangspunten en hoofdlijnen van het door de Interdepartementale werkgroep Ambulante en Preventieve Voorzieningen en de Interdepartementale Werkgroep Residentiële Voorzieningen geïnspireerde beleid werd gekozen voor reductie van residentiële capaciteit in gebieden met een relatieve overcapaciteit bij gelijktijdige versterking van ambulante hulpverleningsvormen, begeleid kamer bewonen, dagbehandeling en pleegzorg. Om de benodigde middelen voor vervanging en vernieuwing te vinden werd de bezuinigingstaakstelling, op te brengen door de residentiële sector, met f 3 9 min. verhoogd tot ca. f 148 min. Voor een volledig overzicht van de opzet en de stand van zaken van de reducties en het aanvullend beleid wordt verwezen naar de brief van 27 oktober 1986 (Kamerstukken II 1986-1987, 15317, nr. 147), het Financieel Overzicht Jeugdhulpverlening van 2 februari 1987 (Kamerstukken II 1986-1987, 19 867, nr. 1) en de notities aanvullend beleid van resp. 4 november 1985 (Kamerstukken II 1985-1986, 15 317, nr. 126) en 14 november 1985 (Kamerstukken II 1985-1986, 15317, nr. 128). Mede als gevolg van deze bezuinigingsoperatie en andere ontwikkelingen heeft over de periode 1983-1986 de residentiële sector ca. 1000 plaatsen ingeleverd. Daartegenover is met name in de sfeer van de pleegzorg, dagbehandeling en begeleide kamerbewoning het totaal aantal plaatsen met ca. 2150 toegenomen. In de huidige kabinetsperiode doet zich voor de jeugdhulpverlening opnieuw de noodzaak tot bezuiniging voor, zij het niet in die mate als in de voorbije periode. Daarbij is de situatie waarin de jeugdhulpverlening zich thans bevindt, aanzienlijk anders dan die bij de aanvang van de vorige bezuinigingsoperatie. In de eerste plaats hebben de ontwikkelingen in het wetgevingstraject en het door de ministers van Justitie en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur gesloten protocol van overdracht van inrichtingen van Justitie naar WVC d.d. 10 november 1986 (Kamerstukken II 1986-1987 19 700, nr. 174) belangrijke veranderingen gebracht in het afwegingskader voor de jeugdhulpverlening. Zoals is uiteengezet in het regeringsstandpunt van 18 maart 1987 (Kamerstukken II 1986-1987 19 399, nr. 9) over het initiatief-wetsvoorstel van de kamerleden Worrell en Haas-Berger is het kabinet van mening dat de Medische Kleuterdagverblijven en de Medische Kindertehuizen wel, maar de jeugdsecties van de RIAGG's, het kruiswerk, de basisgezondheidsdiensten als ook de debieleninternaten en de kinderen jeugdpsychiatrische klinieken niet onder de reikwijdte van de toekomstige wet gebracht dienen te worden. Uitwerking hieraan is gegeven in het voorontwerp van een Wet op de Jeugdhulpverlening dat u is toegezonden bij brief DJB/BAS-U 2448 d.d. 21 juli 1987. In het protocol van overdracht zijn voorts een aantal voorzieningen aangewezen als landelijke voorzieningen. Door deze ontwikkelingen komt de problematiek van het ongelijke spreidingspatroon van residentiële voorzieningen in een ander daglicht te staan. Uit onderstaande tabel A blijkt in de nieuwe situatie in de provincies Limburg en Utrecht sprake te zijn van een substantiële relatieve overcapaciteit. Dit geldt zowel voor de landelijke voorzieningen als ook voor de regionale voorzieningen. Wat Gelderland betreft is alleen bij de landelijke voorzieningen sprake van een relatieve overcapaciteit. Aan regionale residentiële plaatsen bestaat in deze provincie een tekort. Limburg en Utrecht laten een relatief groot overschot aan regionale residentiële capaciteit zien. Voorts blijken de provincies Groningen en Drenthe een relatief klein overschot te hebben. De andere 8 provincies komen daarentegen aan regionale residentiële capaciteit meer of minder tekort.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
3
Tabel A. Relatieve over/onder capaciteit per provincie Landelijke + regionale voorzieningen 1. Groningen 2. Friesland 3. Drenthe 4. Overijssel 5. Gelderland 6. Utrecht 7. Noord-Holland 8. Zuid-Holland 9. Zeeland 10. Noord-Brabant 11. Limburg 12. Flevoland
-40 + 12 +53 +8 +538 + 245 -336 -371 -87 -351 +414 -87
Regionale voorzieningen + 16 -2 +5 -44 -17 + 168 -81 -32 -58 -194 +300 -61
Tweede Kamer, vemaderjaar 1936-1987, 15 317, nr. 165
4
Tabel B. Relatieve over/onder capaciteit regionale residentiële voorzieningen per regio Capaciteit gewenst Groningen Friesland Drenthe Overijssel 1 Overijssel 2 Overijssel 3
Feitelijk
255 279 199
239 281 194 114 80 216
112 26 228
248 338
96 322
418 1 2 3 4 5 6
227 169 94 77 520 99
1 2 3 4 5/6 7 3 9
99 498 73 89 345 181 79 136
Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland
Zeeland Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant
586
102 181 178 111 127 190 62
1105
Totaal
1 2 3 4 5
16 275 166 119 97 84 0
79 157 127 126 113
-81 -43 143 -38 -3 17 -1 -49 -58
1468 87
-32 -58 -86 94 -12 8 -30 -106 -62
-194
757
951 Limburg Limburg Limburg Limburg Limburg
168
-148 184 -45 -59 -89 76
56 641 35 86 362 180 30 78
1500 145 1 2 3 4 5 6 7
-17 -61 152 16
79 353 49 18 431 175
1186 Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland
-44 -57 14 168 -77 —117 -45 97
683 32
700 93
Flevoland Utrecht 1 Utrecht 2
-2 -54 12
22 72 268 4 72 15 230
79 58 100 81 189 60 133
1 2 3 4 5 6 7
16 ~2 5
366
410 Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland
Over-/ondercapaciteit
12 253 -86 127 -6
91 410 41 253 107
602
902
300
6719
6719
0
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
5
Tabel C. Feitelijke capaciteit Dagcentra voor Schoolgaande Jeugd, Medische Kleuterdagverblijven, overige semi residentiële voorzieningen en projecten Begeleid Kamerbewonen Boddaert/MKD Groningen Friesland Drenthe Overijssel 1 Overijssel 2 Overijssel 3
Overi ge semiresidentieel
40 24 24 8 0 170
0 0 0 0 0 8
178 Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland Gelderland
1 2 3 4 5 6 7
8 24 24 0 150 0 104
85 120
366
1 2 3 4 5 6
0 0
64 104 44 12 180 24
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Zeeland Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant
18 80 56 26 100 12 172 12 0
0
42 92 122 0 0 104 12
134
Totaal
1 2 3 4 5
0 0 0 0 0 0 0
57 7 18 7 0 0 4 16 9 54
0 0 0 0 0 0
4 125 57 99 84
54 0 0 0 0 25 0 0 16 16
8 0
372 Limburg Limburg Limburg Limburg Limburg
32 14 8 8 0 24 0
0 0 0 0 8 0 0 0 0 476 110
1 2 3 4 5 6 7
0 12 16 16
0 0 0 12 122 0 428
Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland Zuid-Holland
6 0 0 0 0 0 0 0
68 0
205 Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland Noord-Holland
8 18 6 6 0 0
8 0 0 0 0 0 60 310 8
Flevoland Utrecht 1 Utrecht 2
Begeleid wonen
0 0 0 0 0
369
0
0
2544
218
254
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
6
Uit Tabel B blijkt voor de regionale residentiële voorzieningen gespreid over de jeugdhulpverleningsregio's, waartoe de provincies in het kader van de stimuleringsregeling samenwerkingsverbanden jeugdhulpverlening onlangs hebben besloten, een zeer divers beeld te bestaan. In provincies met een relatieve ondercapaciteit doen zich regio's met overcapaciteit voor en omgekeerd. De gegevens waarop de gemaakte berekeningen zijn gebaseerd, zijn ontleend aan een inventarisatie van het residentiële en semi-residentiële voorzieningenbestand per juli 1987, alsmede aan een enquête die in april van dit jaar bij een groot aantal residentiële voorzieningen is gehouden, t.w. de op grond van de Beginselenwet voor de kinderbescherming goedgekeurde particuliere inrichtingen, de residentiële voorzieningen gefinancierd op basis van de tijdelijke subsidieregeling maatschappelijke dienstverlening, de internaten behorend tot de Dienst Bijzonder Jeugdwerk, de Medische Kindertehuizen en de Gezinshuizen. Over het in tabel A en B gepresenteerde spreidingspatroon van over- en ondercapaciteit kon met de provincies overeenstemming worden bereikt. De cijfers zijn berekend door de feitelijke capaciteit aan voorzieningen in het desbetreffende gebied te relateren aan: a) het aantal jeugdigen (0-19 jaar) dat woonachtig is in dat gebied (cijfers CBS); b) het aantal uit dat gebied afkomstige jeugdigen die ultimo 1986 verspreid over het land van de geënquêteerde voorziening gebruik maakten. Voor een overzicht van de gehanteerde regio-indeling wordt verwezen naar bijlage 1. Mede gelet op de motie Laning-Boersema, Dijkstal, de Pree (Kamerstukken II 1986-1987 15 317, nr. 156), waarin wordt gevraagd om een beleidsmatige onderbouwing van de voorgenomen bezuinigingen op grond van de verlaging van de meerderjarigheid en de eventuele behoefte in dit verband aan aanvullend beleid, is in de enquête ook gevraagd naar de leeftijd van de jeugdigen die in de voorzieningen zijn opgenomen. Gegevens hierover staan in § 4.1.2. vermeld. Conform toezeggingen in de Tweede Kamer tijdens de UCV's van 25 en 26 maart 1987 zijn in de enquête ook vragen over de wachtlijstsituatie bij de afzonderlijke instellingen opgenomen. Zoals in de Kamer uitvoerig ter sprake kwam, vormt de toegenomen spanning tussen vraag en aanbod, waarvan thans voor de jeugdhulpverlening sprake is, de feitelijke aanleiding voor deze enquête. Deze toegenomen spanning is de tweede belangrijke factor waardoor de huidige situatie op het terrein van de jeugdhulpverlening nu anders is dan vier, vijf jaar geleden. Thans doet zich een groeiend beroep op de residentiële hulpverlening voor. Jeugdigen met ernstige gedragsproblemen kunnen steeds moeilijker worden geplaatst. Aan de langdurige tendens van daling van het aantal gevallen van justitiële hulp is een einde gekomen. Het WIJN constateert in zijn rapport «Kansen voor de jeugdhulpverlening» (juli 1986) dat de wachtlijstproblematiek in ernst en omvang toeneemt. Veel betekenend in dit verband is ook de opmerking in dit rapport dat in 1980 op de 10.000 jongeren er 47 in de (semi) residentiële sfeer waren opgenomen tegen 59 in 1985. Deze ontwikkelingen houden mede verband met maatschappelijke verschijnselen, zoals het toenemend aantal éénoudergezinnen, de stijging van het aantal gezinnen met een minimuminkomen, de toename van het aantal buitenlandse jongeren, het stijgend aantal kinderen van verslaafde ouders, alsook de in omvang toegenomen schoolverlatersproblematiek, criminaliteit en langdurige werkloosheid onder jongeren (en hun ouders). Deze verschijnselen brengen met zich mee dat jongeren van nu in vergelijking met die van vroeger op allerlei terreinen meer risico's lopen. Door plaatsen te creëren voor jongeren die eigenlijk niet in een internaat zouden moeten worden opgenomen en daarmee plaatsen vrij te maken voor de zwaardere gevallen, heeft het aanvullend beleid ten dele op deze ontwikkeling kunnen inspelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
7
In de enquête is met name gevraagd naar het aantal jongeren dat op een wachtlijst staat en hun gemiddelde wachttijd. Het blijkt, dat ongeveer de helft van de regionale voorzieningen en 17 van de 20 landelijke voorzieningen een wachtlijst hanteren. Op deze wachtlijsten stonden op de peildatum ongeveer 1300 jongeren. Echter, vaak zullen jongeren op meer dan één wachtlijst staan. Daar in de enquête niet is gevraagd naar de namen van degenen die op een wachtlijst staan, is het niet mogelijk deze gegevens hiervoor te corrigeren. De gegevens laten voorts zien dat jongeren die op een wachtlijst worden geplaatst, gemiddeld ruim een maand moeten wachten alvorens ze in de voorziening kunnen worden opgenomen. Ambulante voorzieningen zijn niet in de enquête begrepen. Daarvoor zijn verschillende redenen: 1. Zoals reeds is uiteengezet, vormde de toegenomen spanning tussen vraag en aanbod voor wat betreft residentiële voorzieningen in relatie tot de voorgenomen oplossing van de financiële problematiek de feitelijke aanleiding tot de enquête. 2. Alsnog deze gegevens opnemen zou te veel tijd vragen. 3. Ambulante voorzieningen zijn relatief redelijk over de verschillende regio's gespreid. 4. In vergelijking met het residentiële budget gaat het bij de ambulante voorzieningen om een relatief klein bedrag. 5. Voor de voorgenomen versterking van het ambulante veld (deskundigheidsbevordering, kwaliteitsverbetering, nieuwe methodieken wegwerken van witte vlekken en overlappingen) is zoals uiteengezet onder punt 3.2. van deze notitie een apart traject uitgezet. Ook de pleegzorg, die relatief goed over de provincies is gespreid, is buiten de enquête en de analyse gehouden. Voor de maatregelen die in het kader van de pleegzorg aan de orde zijn, geldt eveneens een apart traject. Ofschoon niet opgenomen in de enquête, zijn in tabel C wel cijfers vermeld over de feitelijke capaciteit van de Dagcentra voor Schoolgaande Jeugd, de Medische Kleuterdagverblijven alsmede van de projecten Begeleid Kamerbewoner). Hiermee is een additioneel gegeven beschikbaar om in de afweging te betrekken. Bij de huidige toegenomen druk op de voorzieningen bestaat er alle aanleiding te blijven streven naar een optimale inzet van middelen. Het beleid voor de komende periode is er dan ook op gericht de financiële problematiek op te lossen met behoud van voldoende mogelijkheden voor inhoudelijke vernieuwing en verbetering. 2. De financiële problematiek In de notitie «Stand van Zaken Jeugdhulpverlening» van 13 februari 1987 (Kamerstukken II 1986-1987 15317 nr. 151) is het volgende overzicht gepresenteerd van in de periode 1987-1990 te treffen financiële maatregelen, neerkomend op het realiseren van een kostenverlaging van in totaal fl. 64 min.
Tweede Kamer, vfimgderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
8
Tabel 1. Financiële problematiek opgenomen in notitie Stand van Zaken JeugdhulpVLr!enin.jv;.i 13 fobruari 19C7 (lamerstukl-.en I I , 1986- 19C7, 15 317, n i . "51) Onderdeel
Taakstelling (in min. gld 1987
1938
1989
1990
10,0
20,0
20,0
1,5
3,
3,5
5,0
5,0
6,0
6,0
5,0 (vrijw. pup.) 6,0 (just. pup.)
1.0
2,1
3,1
8,0
8,0
8,0
15,0 2,9
15,0 3,5
15,0 3,5
49,4
63,1
64,1
Ten gevolge van het regeerakkoord: a. Gevolgen verlaging meerderjarigheidsgrens voor internaten b. Verlaging werklast (gezins-)voogdij-instellingen c. Onder Ziekenfondswet brengen van pupillen in de jeugdhulpverlening
Ten gevolge van personele afslanking rijksdienst: d. BJ-internaten Overige maatregelen: e. Vrijwillige pleegzorg f. Sanering tekort bij de op grond van de Beginselenwet voor de kinderbescherming goedgekeurde inrichtingen g. Harmonisatie ouderbijdragen
8,0
Totaal
8,0
Voor een toelichting op deze tabel w o r d t verwezen naar de genoemde notitie.
Het gevoerde overleg met de Tweede Kamer tijdens de Uitgebreide Commissie Vergaderingen van 25 en 26 maart 1987 heeft er toe geleid dat de onder d. genoemde taakstelling in het kader van de personele afslanking van de rijksdienst op de B.J."internaten op andere wijze wordt opgelost. De onder b, c, e, en g genoemde aanslagen m.b.t. de ziektekostenverzekering, de vrijwillige pleegzorg en de ouderbijdragen komen apart aan de orde. De financiële problematiek waarom het gaat in het kader van deze notitie heeft derhalve betrekking op: 1987
1988
1989
1990
(In min. gld.) 1. Gevolgen van verlaging meerder. larigheidsgrens voor internaten
10,0
20,0
20,0
2. Sanering tekort bij de op grond van de Beginselenwet voor de kinderbescherming goedgekeurde inrichtingen
15,0
15,0
15,0
Totaal
25,0
35,0
35,0
* Excl. het mogelijke tekort van maximaal 8,0 min. dat resteert uit de operatie 1987, tegen welke maatregelen een groot aantal voormalige justitie-internaten AROBberoep heeft aangespannen. Mocht de Staat der Nederlanden deze beroepszaken (voor een deel) verliezen dan zal voor een cjelijk bedrag capaciteitsreductie onvermijdelijk zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
9
Deze taakstelling geldt voor alle voorzieningen die onder de reikwijdte zullen worden gebracht van de Wet op de jeugdhulpverlening. De te nemen maatregelen zijn daarmee in principe ook van toepassing op de Medische Kindertehuizen en de Medische Kleuterdagverblijven. Hiervan zal in feite pas sprake kunnen zijn indien de knelpunten, die zich op dit punt zullen voordoen, zijn opgelost. Maatregelen m.b.t. deze voorzieningen kunnen dan ook pas worden geëffectueerd nadat de voorgenomen overheveling van bedoelde voorzieningen naar begrotingsfinanciering per 1 januari 1989 zal zijn geregeld. 3. Het kader voor de te nemen beslissingen Tegen de achtergrond van het groeiende beroep op hulp dient de onder 1 en 2 van § 2 aangegeven taakstelling met behoud van kwaliteit en voldoende mogelijkheden voor verbetering en vernieuwing gerealiseerd te worden. Het door beide interdepartementale werkgroepen Ambulante en Preventieve Voorzieningen en Residentiële Voorzieningen geïnspireerde beleid, dat op deze verbetering en vernieuwing is gericht, wordt in dit deel van deze notitie uiteengezet. Het doel hiervan is het afwegingskader voor de invulling van de taakstelling aan te geven. 3.1,
Structuurversterking
Een belangrijk onderdeel van het beleid betreft de struktuurversterking in het werkveld gericht op samenhang, onderlinge afstemming, doorzichtigheid en een betere weging en beheersing van uithuisplaatsingen. De bedoeling hiervan is het bestaande hulpverleningsaanbod uit een oogpunt van tijd, plaats, aard en kwaliteit van de hulp zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte. De stimuleringsregeling samenwerkingsverbanden en de erkenningsregeling voor de plaatsende en begeleidende instanties zijn in dit verband belangrijke beleidsinstrumenten. Over de laatste ontwikkelingen met betrekking tot beide regelingen bent u ingelicht bij brief WK/PPB-49363 II dd. 20 augustus 1987. Ook kan in dit verband worden gewezen op de garanties voor de plaatsing van justitiepupillen in residentiële voorzieningen, de daarbij horende voorrangsregeling en het centraal meldingspunt, waarover in het protocol van overdracht door de betrokken Ministers van Justitie en WVC afspraken zijn gemaakt. 3.2. Versterking ambulante zorg Optimale afstemming van het hulpaanbod op de hulpvraag en het voorkómen daarbij van oneigenlijke druk op achterliggende (veelal dure) residentiële zorg staat of valt met een sluitend netwerk van goed functionerende ambulante voorzieningen. Juist op dit terrein doen zich grote problemen voor: grote versnippering, veel overlappingen, witte vlekken, te weinig kwaliteit en differentiatie in hulpverleningsmethodieken en deskundigheden. Maatregelen ter versterking van de ambulante zorg vormen het tweede belangrijke onderdeel waarop het jeugdhulpverleningsbeleid is gericht. Witte plekken en overlappingen zullen door een meer gerichte inzet van bestaande subsidies voor de begeleiding van de pleegzorg worden weggenomen. Zowel deskundigheidsbevordering, kwaliteitsverbetering, verbetering van de informatie- en adviesfunctie alsook de ontwikkeling van nieuwe methodieken en hulpverleningsvormen, zoals hometraining worden gestimuleerd. In een aantal regio's zijn experimentele projecten intensieve thuisbegeleiding of hometraining van start gegaan. De resultaten van een evaluatie van deze projecten komen, zoals is toegezegd, in september 1988 beschikbaar. Voor de verdere verspreiding van deze vorm van hulp over het land, alsmede de opleiding en training van deze nieuwe categorie werkers is inmiddels een steunpunt opgericht.
Tweede Kamer, veraaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
10
3.3. Verbetering en vernieuwing semi-residentiële
en residentiële zorg
Ook het semi-residentiële en residentiële veld neemt nadrukkelijk aan het beoogde verbeterings- en vernieuwingsproces deel. Door een combinatie van bestaande subsidiemogelijkheden voor nieuwbouw en verbouwing en het investeringsplan «jongeren-bouwen-voor-jongeren» zijn in beperkte mate middelen beschikbaar voor ombouw en herspreiding. Differentiatie van het residentiële hulpaanbod (crisisopvang, leefgroepwerk, kamertraining, gezinshuis, cursushuis, etc.) en kleinschaliger werkvormen worden gestimuleerd. Wat de beoogde kwaliteitsverbetering en deskundigheidsbevordering voor de residentiële zorg betreft, gaat het om de begeleiding en behandeling zelf (procesmatige, gestructureerde werkwijzen, nieuwe methodieken) en om betere toerusting en ondersteuning van de voorzieningen met het oog op verzwaring van taken, zoals die door de eerder gesignaleerde toename van het beroep op de residentiële voorzieningen en de beoogde verschuiving van residentieel naar ambulant in de hand worden gewerkt. De uitkomsten van het onderzoek, in het kader van de uitvoering van motie-Mik (Kamerstukken II 1986-1987, 15 317, nr. 122) dienen in dit verband onder ogen te worden gezien. Het is de bedoeling u in oktober a.s. het rapport voorzien van een gezamenlijk standpunt van de staatssecretaris van Justitie en mij aan te bieden. Deskundigheidsbevordering is voorts noodzakelijk bij conflicthantering, crisisopvang, schoolverlatersproblematiek, hulp aan culturele minderheden, drugs- en alcohol-verslaving en incestproblematiek, Een samenhangend stelsel van kwaliteitseisen zal worden geformuleerd op basis van een geharmoniseerde benadering voor het gehele veld. Naleving van deze kwaliteitseisen zal worden geoptimaliseerd door vormgeving van een landelijke inspectie. Hierbij wordt in het kader van de voorgenomen deregulering en vereenvoudiging van procedures en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van het particulier initiatief gekozen voor toezicht en toetsing achteraf in plaats van vooraf. 3.4. Budgettering en harmonisatie van normen Invoering van budgettering en systematische normering van kosten, uitgaande van geharmoniseerde kwaliteitseisen, zal er voorts in belangrijke mate toe kunnen bijdragen dat de beschikbare financiële middelen zo goed mogelijk worden ingezet. Budgettering verhoogt de efficiency van de interne bedrijfsvoering, omdat de instelling hierbij meer belang en beleidsvrijheid krijgt. Door systematische normering van kosten kunnen irrationele verschillen in kosten tussen voorzieningen worden opgespoord en daarmee op verantwoorde wijze middelen voor alternatieve aanwending worden gevonden. Budgettering en kostennormering zijn daarom belangrijke prioriteiten van het gevoerde beleid, per 1 januari 1988 zullen alle residentiële voorzieningen een budget toegewezen krijgen op basis van de historische kostprijs. Afgezien van de te treffen bezuinigingsmaatregelen brengt dit systeem als zodanig geen vermindering van middelen voor de instelling met zich mee. 3.5.
Conclusie
Samenvattend kan worden gesteld dat de in gang gezette beleidsactiviteiten beogen de voor de jeugdhulpverlening beschikbare middelen, menskracht en kennis optimaal te benutten, dat wil zeggen dat hiermee in het belang van de jeugdigen zo goed mogelijk hulp wordt verleend. Een belangrijke voorwaarde bij de oplossing van de financiële problematiek is dan ook dat deze met behoud van voldoende mogelijkheden voor verbetering en vernieuwing wordt gerealiseerd. Logischerwijs komen dan vooral ombouw, differentiatie en budgetharmonisatie als aanvaardbare
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
11
vormen van bezuiniging naar voren. Onder omstandigheden kan voorts een algemene budgetkorting van bescheiden omvang, op te vangen binnen de begroting van de instelling, acceptabel worden geacht. Reductie van capaciteit is aanvaardbaar voorzover de voorgenomen verlaging van de meerderjarigheidsgrens per 1 januari 1988 tot verkleining van de doelgroep leidt. Hierbij geldt als uitdrukkelijk uitgangspunt dat zowel voor voormalige justitiepupillen als voor vrijwillig geplaatste jongeren voortzetting van vóór het 18e jaar aangevangen hulpverlening, indien geïndiceerd, mogelijk moet zijn. De uiterste grens van deze voortgezette hulpverlening, te realiseren op vrijwillige basis, wordt gelegd op het moment dat de jeugdige de 21 jarige leeftijd bereikt dan wel bij hoge uitzondering de 23-jarige leeftijd. Toezicht op de noodzaak van voortzetting van de hulp zal gehouden worden door de in te stellen Inspectie Jeugdhulpverlening. 4. De te nemen maatregelen In deze paragraaf wordt eerst in algemene zin ingegaan op de mogelijkheden tot bezuiniging die, tegen de achtergrond van het in paragraaf 3 aangegeven beleidskader, voor de oplossing van de financiële problematiek, zoals vermeld in paragraaf 2, in aanmerking komen. Vervolgens treft u deconcretisering aan zoals deze mede tot stand is gekomen op basis van nader ontwikkelde criteria en de ervaringen die in het overleg dat is gevoerd met particulier overleg en de provincie zijn opgedaan. 4.1.
Algemeen
Het betreft de volgende mogelijkheden: 1. Harmonisatie van normen. 2. Capaciteitsreductie. 3. Differentiatie/ombouw. 4. Budgetkorting. 4.1.1. Harmonisatie van normen Het huidige patroon van voorzieningen voor residentiële jeugdhulpverlening behorend tot de hoogvlakte (zie eindrapport Interdepartementale Werkgroep Residentiële Voorzieningen) bestaat uit een groot aantal te onderscheiden categorieën van instellingen, nl. 1. de Particuliere inrichtingen, waaronder a. de behandelingshuizen (a-categorie) b. de vakinternaten (b-categorie) c. de gewone tehuizen (c-categorie) d. de gecombineerde tehuizen (a/b-of a/c-categorie) 2. de internaten, vallend onder de Tijdelijke Subsidieregeling Maatschappelijke Dienstverlening, waaronder a. gewone internaten b. jeugd-crisisopvangcentra c. jeugd-FIOM-tehuizen d. kamertrainingscentra 3. de internaten van Bijzonder Jeugdwerk 4. de Medische Kindertehuizen. Dit patroon is gegroeid, binnen de kaders van Justitie, Volksgezondheid en Welzijn. Het gevolg is dat de verhouding tussen kostprijs en prestatie over de genoemde categorieën van voorzieningen sterk uiteenloopt. Op grond van de volgende argumenten is het van belang hierin orde te scheppen, zonder overigens afbreuk te doen aan de noodzakelijke variatie in het hulpaanbod:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
12
1. Waar instellingen bij een sterk uiteenlopend budget voor personeel en/of materieel dezelfde prestaties moeten leveren, is sprake van scheefgroei. Harmonisatie van normen voor personeel en materieel is derhalve van belang, uit het oogpunt van zowel efficiency als rechtvaardigheid. 2. Voorkomen moet worden dat tussen de «hoogvlakte» en de «pyramide» (zie eindrapport Interdepartementale Werkgroep Residentiële Voorzieningen) weer een nieuw niveau ontstaat doordat de relatief zware gevallen in slechts enkele hoogvlakte-voorzieningen kunnen worden opgevangen. Het is beter de zware gevallen te spreiden over alle residentiële hoogvakte-voorzieningen. 3. Harmonisatie van normen past bij een functionele aanpak. Hierbij is de toedeling van budgetten afhankelijk van de uit te oefenen hulpvarianten i.p.v. de voorziening of de (toevallige) categorie waartoe deze behoort. Een hulpvariant wordt daarbij gepreciseerd door de bekostiging van een specifieke functie (zoals verblijf, opvoeding, vorming, begeleiding/behandeling, etc.) of een combinatie van functies. 4.1.2. Capaciteitsreductie De Tweede Kamer heeft, door de motie 15 31 7, nr. 1 56 van de leden Laning-Boersema, Dijkstal en De Pree aan te nemen, aangegeven dat de bezuinigingstaakstelling op grond van de verlaging van de meerderjarigheidsgrens op verantwoorde wijze dient te worden ingevuld. Zoals in § 3 al is gesteld, is reductie van capaciteit alleen verantwoord, indien en voorzover invoering van de meerderjarigheidsgrens van 18 jaar tot verkleining van de doelgroep leidt. Aangenomen mag worden dat een aantal jongeren van 18 tot 21 jaar wil afzien van verdere hulp, wanneer zij door de verlaging van de meerderjarigheidsgrens meerderjarig zullen zijn. Dat geldt in de eerste plaats voor justitiepupillen tussen 18 en 21 jaar voor wie het gedwongen karakter van de hulp komt te vervallen, omdat op hen geen maatregel van kinderbescherming meer van toepassing kan zijn. Daarnaast is denkbaar dat een zeker aantal vrijwillig geplaatste jongeren in dezelfde leeftijdsgroep de mogelijkheid, die zij door de verlaging van de meerderjarigheidsgrens zullen krijgen, om geheel zelfstandig beslissingen te nemen, zullen aangrijpen niet langer van de geboden hulp gebruik te maken. Het totale aantal jongeren dat geen voortzetting van de hulp zal willen, is slechts bij benadering aan te geven. Uit de aan de enquête ontleende gegevens blijkt dat het aantal jongeren van 18 jaar of ouder dat per 31 december 1 986 in de geënquêteerde residentiële voorzieningen was opgenomen 1480 bedraagt. 806 van hen was bij plaatsing in de desbetreffende geënquêteerde voorziening al 18 jaar of ouder. Het is niet mogelijk dit laatste cijfer te splitsen in jongeren die voor het eerst in een residentiële voorziening zijn geplaatst en jongeren die al een of meer plaatsingen in andere voorzieningen achter de rug hebben. (In de enquête is hiernaar niet gevraagd). Aangenomen kan worden dat ongeveer de helft van deze 1480 jongeren gedwongen is geplaatst. De stellige indruk bestaat dat in ieder geval meer dan de helft van het aantal justitiepupillen de gelegenheid te baat zal nemen de hulpverlening te beëindigen. 250 plaatsen is dan een voorzichtige schatting van de mogelijke reductie van het aantal plaatsen. Hiermee correspondeeert een bedrag van ca. fl 15 min. Bij de invulling van deze reductie zou men kunnen denken aan een gespreide aanpak. Dat wil zeggen het weghalen van enkele plaatsen bij alle residentiële voorzieningen. Dit leidt evenwel tot inefficiënt gebruik van middelen. Voorzieningen zijn immers toegerust voor een vast aantal groepen en in sommige gevallen kleinschalig van opzet. De taakstelling zou op die wijze zeer moeilijk worden gehaald. Onderzocht is of pupillen van 1 8 jaar en ouder zich in specifieke internaten bevinden, die voor sluiting in aanmerking zouden kunnen komen. Het blijkt dat deze pupillen zijn gepreid over alle internaten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
13
Bovendien geldt dat de voorzieningen die (relatief) veel boven 18-jarigen opnemen specifieke hulp-methodieken toepassen die ook voor jongeren onder de 18 jaar van belang zijn en voor de jeugdhulpverlening behouden dienen te blijven. Het verdient daarom de voorkeur de reductie te realiseren door algehele sluiting van voorzieningen dan wel afstoting van een substantieel deel van de totale capaciteit van voorzieningen. Relatieve overcapaciteit waarbij wordt uitgegaan van het spreidingspatroon, zoals gepresenteerd in tabel B, dient hierbij een belangrijk criterium te zijn. 4.1.3. Ombouw en differentiatie Onder differentiatie wordt verstaan het omzetten van een hulpvorm in andere hulpvarianten, evenwel blijvend binnen dezelfde werksoort (de residentiële, semi-residentiële of ambulante werksoort). Zo zou een residentiële voorziening de hulpvariant leefgroepwerk kunnen omzetten in crisisopvang, kamertraining, gezinshuis, cursushuis, etc. Met ombouw wordt bedoeld dat een voorziening de aanwezige hulpvorm van een bepaalde werksoort (bijv. de residentiële) omzet in een hulpvairant van een andere werksoort (bijv. de semi-residentiële). Zo zou een residentiële voorziening de hulpvariant leefgroepwerk kunnen ombouwen tot dagbehandeling voor schoolgaande jeugd of tot daghulp voor niet-schoolgaande jeugd. Ook zijn ambulante vormen als begeleide kamerbewoning en hometraining mogelijk. Bepaalde gevallen van differentiatie van het hulpaanbod en specifieke vormen van ombouw gaan met een besparing gepaard, die in het kader van onderhavige bezuinigingstaakstelling kan worden opgevoerd. In het verleden is om verschillende redenen behoedzaam omgegaan met het toestaan van differentiatie en met name ombouw. Er doen zich evenwel ontwikkelingen voor die een deel van de toen geldende bezwaren ondervangen. Het betreft ontwikkelingen als de invoering van de erkenningsregeling voor plaatsende en begeleidende instanties, een meer functionele benadering in plaats van een voorzieningenaanpak, samenwerking per regio ten behoeve van een adequaat hulpaanbod aan jeugdigen in die regio, etc. Een en ander neemt overigens de noodzaak niet weg differentiatie en ombouw beleidsmatig nauwgezet te sturen. 4.1.4. Budgetkorting Algehele budgetkorting, op te vangen door de instellingen binnen de eigen begroting, kan alleen aanvaardbaar worden geacht wanneer deze korting van beperkte omvang is. Immers, budgetkorting treft de voorzieningen die reeds krap bemeten zijn en/of kleinschalig werken relatief zwaar. Ontwikkelingen zoals kleinschaligheid, differentiatie en harmonisatie van normen dreigen door budgetkorting doorkruist te worden. Bij toepassing van een dergelijke maatregel dienen de rijksinrichtingen uitgezonderd te blijven, omdat deze instellingen een aanslag is opgelegd in het kader van de reorganisatie rijksdienst. Ook de pleegzorg dient van een budgetkorting vrijgesteld te worden, omdat hiervoor een apart pakket van financiële maatregelen geldt. Voorts dienen de medische Kleuterdagverblijven en de Medische Kindertehuizen vooralsnog uitgezonderd te blijven in afwachting van de voorgenomen overheveling van deze voorzieningen naar begrotingsfinanciering per 1-1-1989 4.2. Concretisering taakstelling jeughulpverlening
1988-1990
Zoals in de aanbiedingsbrief bij deze notitie is uiteengezet, bleken de provincies en het particulier initiatief in het gevoerde overleg niet bereid hun medewerking aan de concretisering van de taakstelling te geven. Wel gaven de provincies te kennen, onverlet de grote moeite die zij met de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
14
taakstelling hebben, dat zij zich in de hoofdlijnen van de voorgestelde aanpak zouden kunnen vinden wanneer de taakstelling politiek onvermijdelijk zou zijn. Ermee rekening houdend dat de provincies in het gevoerde overleg hun voorkeur uitspraken voor een beperkte budgetharmonisatie in combinatie met een algemene budgetkorting op te leggen aan het gehele veld incl. de ambulante en semi-residentiële voorzieningen, is de nadere concretisering van de taakstelling thans als volgt bepaald. 4.2.1. Harmonisatie van normen Besloten is tot zodanige harmonisatie van normen dat een te bezuinigen bedrag van circa fl. 4,5 miljoen wordt gehaald. Hiermee is een keuze gemaakt voor een lichte variant van budgetharmonisatie die te zamen met een zware variant in het met provincies en particulier initiatief gevoerde overleg aan de orde is geweest. Een en ander is uiteengezet in bijlage 2 bij deze notitie. 4.2.2. Capaciteitsreductie Via capaciteitsreductie van 243 plaatsen, gebaseerd op de te verwachten inperking van de behoefte als gevolg van de verlaging van de meerderjarigheidsgrens, wordt beoogd een bezuiniging van fl. 14,6 miljoen te realiseren. Hieronder wordt vermeld hoe deze reductie over de instellingen is verdeeld en welke criteria hierbij zijn aangelegd. Tabel I. Capaciteitsreductie Te reduceren plaatsen Landelijke
capaciteit De Kuil (42 pi.)
Reyionale capaciteit Utrecht 1 : Meerwijck (67 pi.) Hohorst (32 pi.) Limburg 2: Groencscheldtinst . (88 pi.
Limburg 4 :
Totaal
Marienwaard Nieuwenhof Wiekei Hoonk Bethanië ! !orn Clara Fey
(66 (66 (13 (143
pi. pi. pi. pi.
(15 pi.
il'
II'
usie
Opbrengst
42 p i .
2 787 700
29 pi. 16 p i .
1 7 6 3 300 955 500
66 pi.
4 188 000
22 p i . 13 p i .
1 172 000 474 300
55 pi.
3 277 800
243 pi.
14 618 600
Bij de aanwijzing van voorzieningen voor de capaciteitsreductie hebben de volgende criteria een rol gespeeld. 1) Capaciteitsreductie wat betreft enerzijds de landelijke voorzieningen en anderzijds de regionale voorzieningen volgens een verhouding van ca. 1 : 4 in overeenstemming met de verhouding in capaciteiten. 2) Capaciteitsreductie alleen in provincies met forse overcapaciteit (Utrecht/Limburg) en daarbinnen in regio's met forse overcapaciteit (Utrecht 1, Limburg 2, Limburg 4). Zie tabel B van deze notitie. 3) Een capaciteitsreductie over de regio's, zoals bedoeld onder punt 2, verdeeld conform de mate van overcapaciteit (zie tabel II). 4) Capaciteitsreductie door het sluiten van een gehele voorziening dan wel een inperking van het aantal plaatsen van een grote voorziening of van te fuseren kleinere voorzieningen, zodat na de reductie een voldoende grote voorziening overblijft om efficiënt te kunnen werken. 5) Voor zover er binnen een regio meer voorzieningen voldeden aan de • criteria 1, 2, 3 en 4 gelden bijkomende criteria, zoals relatief hoge kostprijs, slechte huisvesting, mogelijkheid tot opheffing van een organisatorisch en huisvestelijk zelfstandig onderdeel van een grotere organisatie, consequenties voor aan internaten gekoppelde scholen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
15
Uit tabel II blijkt dat de in tabel I gegeven verdeling van de reducties over de instellingen voldoet aan bovengenoemd criterium onder 3. Tabel I I . Verdeling van reducties over de regio's, voor wat betreft de regionale voorzieningen Regio
Overcapaciteit
Utrecht 1 Limburg 2 Limburg 4
128 pi, 253 p i . 127 pi.
25 50 25
45 pi 101 pi 55 pi
23 50 27
Totaal
508 pi.
100
201 pi.
100
%
Reductie
Na doorvoering van bedoelde capaciteitsreductie blijft een aantal provincies een substantiële ondercapaciteit behouden. Het is niet de bedoeling in het kader van onderhavige bezuiniging tegelijk een residentiële herspreiding te realiseren. Ook na de maatregelen capaciteitsreductie en ombouw (zie 4.2.3) resteert er in Utrecht en Limburg een overcapaciteit. Daarmee kan te zijner tijd herspreiding naar de provincies met ondercapaciteit gerealiseerd worden. In totaal betreffen de plannen een capaciteitsreductie van 243 plaatsen met een opbrengst van f 14.618.600,-. 4.2.3. Ombouw/differentiatie Het betreft hier het opheffen van residentiële plaatsen ten behoeve van de ontwikkeling van dagbehandeling, kamertraining, begeleide kamerbe woning en home-training waarbij een bedrag van fl. 7,7 miljoen kan worden bespaard. Hieronder wordt vermeld welke ombouw wordt beoogd en op grond van welke criteria instellingen daartoe zijn voorgesteld. De concrete plannen met betrekking tot ombouw zijn weergegeven in tabel
Tabel l i l . Ombouw/differentiatie Regio
Instelling + huid ge capacite t
Ombouw naai dagbeh./ dagh ulp
Gelderland 3
Gelderland 7 Noord-Holland 2
Noord-Holland 6 Zuid-Holland 2
Nooid-Brabant 2 Utrecht 1 Limburg 2 Limburg 4
Noordhoorn 't Wezeveld De Enk Pi/Berk en Beuk Margaretha OCK Coen Cuserhuis Zandbergen Oranjehof Hoenderloo Don Bosco fvloria Lievenshove Maria Rabboni Hohorst Bethanië/Clara F ey Montfortst.
(44 (49 (36 (108 (24 (125 (44 (94 (38 (160 (31 (20 (66 (72 (32 (161 (20
pi. pi. ) pi. pi. )•« pi. ) pi. pi ) pi pi ) pi pi. pi ) pi ) pi. ) pi ) pi. ) pi.
kamertraining
home-training
8/130 000* 49/1 640 000 8/280 000 50/1 660 000 24/ 140 000 20/940 000 8/
90 000
8/
80 000
8/440 000
23/20/ 16/ 16/ 16/ 12/
118 337 335 320 235
11/435 000 8/260 000
000 000 000 000 000 20/250 000
219/4 955 000 Totaal
begeleide kamerbew.
51/380 000
19/695 000
36/1 660 000
325/7 690 000
" Eerste getal is aantal om te bouwen plaatsen, tweede getal is opbrengst in guldens. * * Exclusief 20 semi-residentiële plaatsen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
16
Bij het in aanmerking brengen voor ombouw van instellingen zijn de volgende criteria gehanteerd: 1) Ombouw alleen in regio's met forse overcapaciteit (70 of meer plaatsen). Dit kunnen ook regio's zijn in provincies met ondercapaciteit, zie tabel A en B. 2) Een verdeling van het aantal om te bouwen plaatsen over de regio's zoals bedoeld onder punt 1, zoveel mogelijk volgens de verdeling van de overcapaciteit (na aftrek van de capaciteiten die door reductie al worden ingeleverd). Er dient evenwel tegelijk rekening te worden gehouden met het bestaande patroon van voorzieningen in de regio's. 3) Ombouw van een gehele residentiële voorziening dan wel een deel van een voorziening onder voorwaarde dat de resterende capaciteit voldoende van omvang is om efficiënt te kunnen werken. 4) Indien er na toepassing van de criteria 1, 2 en 3 binnen een regio meer dan een instelling aangewezen zou kunnen worden, hebben bij de keuze bijkomende criteria een rol gespeeld, zoals slechte huisvesting, reeds aanwezige plannen bij instellingen tot ombouw, feitelijke functie die vervuld wordt (bij voorbeeld volgens de beschikking residentiële hulp in de vorm van leefgroepwerk maar feitelijk kamertraining), gemiddelde kostprijs per plaats (relatie duur of goedkoop voor residentiële hulp), de consequenties voor aan internaten gekoppelde scholen. 5) Bij vaststelling van de aard van de ombouw (dagbehandeling, kamertraining, begeleide kamerbewoning, hometraining) is rekening gehouden met de behoeften aan die nieuwe hulpvormen in desbetreffende regio of andere regio's, feitelijke plannen/initiatieven daartoe in de regio en bij de instellingen, doelgroep waar een instelling ervaring mee heeft, feitelijke functie die een instelling vervult, locatie, huisvestingssituatie, aanwezige deskundigheid, etc. De ombouw is zodanig over de regio's, zoals bedoeld bij criterium 1, verdeeld dat in redelijke mate voldaan wordt aan criterium 2 . Zie tabel IV. Tabel IV. Verdeling van ombouw over regio's Regio Gelderland 3 Gelderland 7 Utrecht 1 Noord-Holland 2 Noord-Holland 6 Zuid-Holland 2 Noord-Brabant 2 Limburg 2 Limburg 4 Totaal
Overcapaciteit 168 pi. 97 pi 83 pi * 184 pi 76 pi 143 pi 94 pi 1 52 pi * 72 pi * 1069 pi.
% 16 9 8 17 7 13 9 14 7 100
Om te bouwen 65 pi. 50 pi.
%
pi. pi. pi. pi.
20 15 5 16 5 19 10 4 6
325 pi.
100
16 pi. 52 pi. 16pl. 62 32 12 20
* Na aftrek van te reduceren plaatsen in het kader van capaciteitsreductie.
In totaal worden er via onderhavige ombouwoperatie 325 residentiële plaatsen opgeheven. Met de gelden die aldus worden vrijgemaakt worden er weer 325 plaatsen ontwikkeld in de vorm van andere hulpvarianten (dagbehandeling 219 plaatsen, kamertraining 51 plaatsen, begeleide kamerbewoning 19 plaatsen, hometraining 36 plaatsen). Tegelijk wordt via deze ombouw een bezuiniging gerealiseerd van f 7.690.000,-. De te bezuinigen bedragen, zoals vermeld in tabel III, zijn als volgt berekend. Van het percentage van de verplichting, welke voor de desbetreffende instelling geldt, dat overeenkomt met het percentage plaatsen dat moet worden omgebouwd, wordt het bedrag afgetrokken dat nodig is voor de nieuwe hulpvariant. Daarbij is voor dagbehandeling uitgegaan van een bedrag van f 4 0 0 0 0 , - per plaats per jaar, voor kamertraining f 47 500,-, voor begeleide kamerbewoning f 1 5.000.- en voor hometraining f 1 5.000.-. De 219 plaatsen dagbehandeling zijn bedoeld voor met name dagbehandeling voor oudere jeugd (Boddaert) en eventueel ook voor daghulp
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
17
voor n/ef-schoolgaande jeugd. In dit laatste geval zal de kostprijs per plaats hoger zijn (f 47.500,-) in verband met de noodzaak tot dagvullende activiteiten. De dagbehandelingsplaatsen welke uit de 219 residentiële plaatsen worden gerealiseerd zullen slechts f 36.000,- per plaats mogen kosten. Dit vraagt 219 x f 36.000,-, dus f 7.884.000.-. Er is 219 x f 40.000.- beschikbaar, dus f 8.760.000,-. Er resteert derhalve f 876.000,-. Dit geld zal worden aangewend voor extra Boddaert-plaatsen (58 plaatsen, f 15.000,- per plaats), te koppelen aan bestaande centra in het land die met een geringe uitbreiding van het budget meer plaatsen kunnen realiseren. Naast de 325 plaatsen levert de ombouw nog eens 58 plaatsen op, in totaal derhalve 383 plaatsen. Tevens is in het kader van de budgetfinanciering van de Boddaert-centra bepaald dat deze, zo mogelijk al per 1 januari 1988, op een gemiddelde kostprijs van ca. f 36.000,- per plaats per jaar worden gebracht. Bij ieder ombouw-project zal overigens nog nader worden bepaald waar de nieuw te ontwikkelen hulpvariant gerealiseerd zal worden en door wie deze geëxploiteerd mag worden. De plaatsen die voor ombouw worden aangewezen, worden opgeheven. In eerste instantie zal de rechtspersoon waartoe de residentiële plaatsen behoorden gevraagd worden zelf de ombouw te realiseren, veelal in nauwe samenwerking met voorzieningen van de zelfde werksoort in de regio. In het geval van wijziging in locatie kan er sprake zijn van een verschuiving naar een andere regio en slechts in een enkel geval naar een andere provincie. Budgetkorting Om de taakstelling van fl. 35 miljoen volledig te kunnen realiseren, dient een algemene budgetkorting tenslotte onderdeel te vormen van het totale pakket. Besloten is deze korting te leggen op het totale budget van de jeugdhulpverlening, dat betrekking heeft op alle voorzieningen met inbegrip van ambulante en semi-residentiële voorzieningen (exclusief rijksinrichtingen, pleegzorg. Medische Kindertehuizen en Medische Kleuterdagverblijven). Rekening houdend met de overige te realiseren bezuinigingen resulteert een via budgetkorting te bezuinigen bedrag van fl. 8,2 miljoen hetgeen een kortingspercentage van ca. 1,2 oplevert. Samenvattend ontstaat het volgende beeld: 1. 2. 3. 4.
Capaciteitsreductie Ombouw Harmonisatie van normen Budgetkorting
Totaal
f f f f
14 7 4 8
618 690 500 191
600 000 000 400
f
35 000 000
5. Tenslotte Doorvoering van de aangegeven maatregelen zal van het werkveld grote offers vragen. Dat geldt des te meer daar de bezuinigingsoperatie van het vorige kabinet al diep ingrijpende gevolgen voor de jeugdhulpverlening heeft gehad. De bereidheid bestaat het proces naar vermogen te vergemakkelijken. Het voor 1988 te realiseren bedrag is daarom op fl. 25 min. gesteld in plaats van fl. 35 min teneinde over een zekere mogelijkheid tot fasering te kunnen beschikken. Voorts zal nader worden bezien of op enigerlei wijze aan de in §3 van deze notitie aangeduide middelen voor versterking van de ambulante zorg, ombouw en verbouw als ook aan eventueel in het kader van genoemde motie van de hr. Mik uit te trekken gelden voor kwaliteitsverbetering van de residentiële zorg een in verband met de bezuinigingen gerichte inzet kan worden gegeven. Tot slot dient te worden gedacht aan de opstelling en uitvoering van een sociaal plan alsmede aan adequate implementatie van de uitkomsten van het functiewaarderingsonderzoek dat overeenkomstig gedane toezeggingen in de Kamer tijdens de UCV's van 25 en 26 maart thans in gang wordt gezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
18
BIJLAGE I
«Voorlopige regio-indeling Jeugdhulpverlening» 't Zand Adorp Aduard Appingedam Baflo Bedum Beerta Bellingwedde Bierum Delfzijl Eenrum Ezinge Finsterwolde Grijpskerk Groningen Grootegast Haren Hefshuizen Hoogezand Sappemeer Kantens Kloosterburen Leek Leens Loppersum Marum Meeden Middelstum Midwolda Muntendam Nieuwe Pekela Nieuweschans Nieuwolda Oldehove Oldekerk Oosterbroek Oude Pekela Scheemda Slochteren Stadskanaal Stedum Ten Boer Termunten Ulrum Usquert Veendam Vlagtwedde Warffum Winschoten Winsum Zuidhorn Achtkarspelen Ameland Boarnsterhim Bolsward Dantumadeel Dongeradeel Ferwerderadeel Franekeradeel Gaasterlan Sleat Harlingen Heerenveen Het Bildt Kollumerland Leeuwarden Leeuwarderadeel Lemsteradeel Littenseradiel Menaldumadeel Nijefurd Ooststellingwerf Opsterland Schiermonnikoog Skasterlan Smallingerland
GR.01 GR.01 GR.01 GR.01
GR.01 GR.01
GR.01 GR.01 GR.01
GR.01 GR.01 GR.01
GR.01 GR.01 GR.01 GR.01 GR.01 GR.01
GR.01 GR.01 GR.01 GR.01
GR.01 GR.01 GR.01 GR.01
GR.01 GR.01 GR.01 GR.01 GR.01
GR.01 GR.01
GR.01 GR.01 GR.01
GR.01 GR.01 GR.01
GR.01 GR.01 GR01 GR01 GR.01 GR.01 GR.01 GR.01
GR.01 GR.01 GR.01 FR01 FR.01 FR.01 FR01 FR.01 FR.01 FR.01 FR01 FR.01 FR01 FR.01 FR.01 FR.01 FR01
FR.01 FR.01 FR.01 FR.01 FR01 FR.01 FR01 FR01 FR01 FR.01
Sneek Terschelling Tietjerksteradeel Vlieland Weststellingwerf Wonseradeel Wymbritseradeel
FR.01 FR.01 FR.01 FR.01 FR.01 FR.01 FR.01
Anloo Assen Beilen Borger Coevorden Dalen De Wijk Diever Dwingeloo Eelde Emmen Gasselte Gieten Havelte Hoogeveen Meppel Nijeveen IMorg Odoorn Oosterhesselen Peize Roden Rolde Ruinen Ruinerwold Schoonebeek Sleen Smilde Vledder Vries Westerbork Zuidlaren Zuidwolde Zweeloo
DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01 DR.01
Avereest Brederwiede Dalfsen Genemuiden Gramsbergen Hardenberg Hasselt Hattum Heino IJsselham IJsselmuiden Kampen Nieuwleusen Ommen Staphorst Steenwijk Wijhe Zwartsluis Zwolle
OV.01 OV.01 OV.01 OV.01 OV.01 OV.01 OV01 OV.01 OV.01 OV.01 OV.01 OV.01 OV.01 OV01 OV.01 OV.01 OV.01 OV.01 OV01
Batmen Deventer Diepenveen Gorssel Holten Lochem Olst Raalte Vorden Warnsveld Zutphen
OV02 OV.02 OV.02 OV.02 OV02 OV.02 OV02 OV.02 OV.02 OV02 OV02
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
19
Almelo Ambt Delden Borne Den Ham Denekamp Diepenheim Enschede Goor Haaksbergen Hellendoorn Hengelo Losser Markelo Oldenzaal Ootmarsum Rijssen Stad Delden Tubbergen Vriezenveen Weerselo Wierden
0V03 OV 03 OV 03 OV.03 OV.03 OV.03 OV.03 OV.03 OV.03 OV.03 OV.03 OV 03 OV.03 OV.03 OV 03 OV.03 OV 03 OV.03 OV.03 OV 03 OV.03
Barneveld Hoe Renswoude Rhenen Scherpenzeel Veenendaal Wageningen
GL.01 GL.01 GL.01 GL.01 GL.01 GL.01 GL.01
Elburg Ermelo Harderwijk Nunspeet Oldebroek Putten
GL.02 GL.02 GL.02 GL.02 GL.02 GL.02
Apeldoorn Brummen Epe Heerde Voorst
GL.03 GL.03 GL03 GL.03 GL.03
Aalten Bergh Borculo Dinxperlo Doetinchem Eibergen Gendringen Groenlo Hengelo Hummelo Keppel Lichtenvoorde Neede Ruurlo Steenderen Wehl Winterswijk Wisch Zelhem
GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04 GL.04
Angerlo Arnhem Bemmel Didam Dodewaard Doesburg Duiven
GL.05 GL.05 GL.05 GL.05 GL.05 GL.05 GL.05
Eist Gendt Heteren Huissen Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Valburg Westervoort Zevenaar
GL.05 GL.05 GL05 GL.05 GL.05 GL.05 GL.05 GL05 GL05 GL.05 GL.05
Brakel Buren Culemborg Echteld Geldermalsen Heerewaarden Herwijnen Kerkwijk Kesteren Lienden Maurik Neerijnen Rossum Tiel Vuren Zaltbommel
GL.06 GL.06 GL06 GL06 GL 06 GL.06 GL.06 GL06 GL.06 GL.06 GL.06 GL.06 GL06 GL.06 GL.06 GL.06
Beuningen Druten Gennep Groesbeek Heumen Middelbaar Millingen a/d Rijn Mook Nijmegen Ubbergen Wamel Wijchen
GL.07 GL.07 GL.07 GL.07 GL.07 GL.07 GL.07 GL.07 GL.07 GL.07 GL.07 GL.07
Amersfoort Baarn
UT.01 UT.01
Bunschoten Eenmes Hoevelaken Leusden Nijkerk Soest Woudenberg
UT.01 UT.01 UT.01 UT.01 UT.01 UT.01 UT.01
Abcoude Amerongen Benschop Breukelen Bunnik Cothen De Bilt Doorn Driebergen-Rijsenburg Harmeien Houten IJsselstein Kamerik
UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
20
Kockengen Langbroek Leersum Linschoten Loenen Loosdrecht
UT 02 UT02 UT 02 UT 02 UT 02 UT 02
Lopik Maarn Maarssen Maartensdijk Mijdrecht Montfoort Nieuwegein Nigtevecht Oudewater Polsbroek Snelrewaard Utrecht Vinkeveen Vleuten-De Meern Waverveen Wijk bij Duurstede Willeskop Wilnis Woerden Zegveld Zeist
UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT 02 UT 02 UT 02 UT 02 UT.02 UT 02 UT 02 UT 02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02 UT.02
Akersloot Alkmaar Andijk Anna Paulowna Barsingerhorn Bergen Callantsoog Den Helder Drechterland Egmond Enkhuizen Graft-De Rijp Harenkarspel Heerhugowaard Heiloo Hoorn Langedijk Limmen Medemblik Niedorp Noorder Koggenland Obdam Opmeer Schagen Schermer Schoorl Sint Maarten Sint Pancras Stede Broec Venhuizen Warmenhuizen Wervershoof Wester Koggenland Wieringen Wieringermeer Wognum Zijpe
NH.01 NH01 NH01 NH.01 NH.01 NH.01 NH01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH.01 NH01 NH01
Bennebroek Beverwijk Bloemendaal Castricum Haarlem Haarlemmerliede Heemskerk
NH.02 NH.02 NH.02 NH.02 NH02 NH02 NH.02
Texel
Heemstede Spaarnwoude Uitgeest Velsen Zandvoort
NH.02 NH.02 NH.02 NH.02 NH02
Beemster Broek in Waterland Edam llpendam Jisp Katwoude Landsmeer Marken Monnickendam Oostzaan Purmerend Volendam Wijdewormer Wormer Zaanstad Zeevang
NH.03 NH.03 NH.03 NH.03 NH.03 NH.03 NH.03 NH.03 NH.03 NH.03 NH03 NH.03 NH.03 NH.03 NH.03 NH.03
Aalsmeer Amstelveen Diemen Haarlemmermeer Ouder-Amstel Uithoorn
NH.04 NH.04 NH.04 NH.04 NH.04 NH.04
Amsterdam
NH.05
's-Gravenland Blaricum Bussum Hiversum Huizen Laren Muiden Naarden Nederhorst ten Berg en Weesp
NH.06 NH 06 NH.06 NH.06 NH.06 NH.06 NH.06 NH.06 NH.06 NH06
's-Gravendeel Bernisse Binnenmaas Brielle Cromstrijen Dirksland Goedereede Hellevoetsluis Korendijk Middelharnis Oosttlakkee Oud-Beijerland Rozenburg Spijkenisse Strijen Westvoorne
ZH01 ZH.01 ZH.01 ZH01 ZH.01 ZH.01 ZH.01 ZH.01 ZH.01 ZH.01 ZH01 ZH.01 ZH.01 ZH.01 ZH.01 ZH01
Albrandswaard Barendrecht Capelle a/d IJssel Ridderkerk Rotterdam
ZH.02 ZH02 ZH02 ZH.02 ZH.02
Maassluis Schiedam Vlaardingen
ZH03 ZH03 ZH.03
's-Gravenzande Bergschenhoek Berkel en Rodenrijs Bleiswijk De Lier
ZH04 ZH04 ZH.04 ZH04 ZH04
Tweede Kamer, vergaderjaar 1936-1987, 15 317, nr. 165
21
Delft Maasland Monster Naaldwijk Pijnacker Schipluiden Wateringen
ZH.04 ZH04 ZH04 ZH04 ZH04 ZH.04 ZH.04
's-Gravenhage
ZH.05
Leidschendam Nootdorp Rijswijk Voorburg Wassenaar Zoetermeer
ZH06 ZH.06 ZH.06 ZH.06 ZH.06 ZH.06
Alkemade Alphen a/d Rijn Benthuizen Hazerswoude Hillegom Katwijk Koudekerk a/d Rijn Leiden Leiderdorp Leimuiden Lisse Nieuwkoop Nieuwveen Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnsaterwoude Rijnsburg Sassenheim Ter Aar Valkenburg Voorhout Voorschoten Warmond Woubrugge Zevenhoven Zoeterwoude
ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH07 ZH07 ZH07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07 ZH.07
Bergambacht Bodegraven Boskoop Driebruggen Gouda Krimpen a/d Ussel Moerkapelle Moordrecht Nederlek Nieuwerkerk a/d Ussel Ouderkerk Reeuwijk Schoonhoven Vlist Waddinxveen Zevenhuizen
ZH.08 ZH.08 ZH.08 ZH.08 ZH.08 ZH.08 ZH.08 ZH08 ZH.08 ZH.08 ZH.08 ZH.08 ZH.08 ZH.08 ZH.08 ZH.08
Alblasserdam Dordrecht Giessenlanden Gorinchem Graafstroom Hardinxveld-Giessendam Heerjansdam Hendrik Ido Ambacht Leerdam Liesveld Nieuw-Lekkerland Papendrecht Sliedrecht
ZH.09 ZH.09 ZH.09 ZH.09 ZH.09 ZH.09 ZH.09 ZH.09 ZH.09 ZH.09 ZH.09 ZH.09 ZH.09
Vianen Zederik Zwijndrecht
ZH.09 ZH.09 ZH.09
Aardenburg Arnemuiden Axel Borsele Brouwershaven Bruinisse Domburg Duiveland Goes Hontenisse Hulst Kapelle Kortgene Mariekerke Middelburg Midden Schouwen Oostburg Reimerswaal Sas van Gent Sint Philipsland Sluis Terneuzen Tholen Valkenisse Veere Vlissingen Westerschouwen Westkapelle Wissenkerke Zierikzee
ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL01 ZL.01 ZL.01 ZL.01 ZL01 ZL01 ZL.01
Bergen op Zoom Dinteloord Fijnaart Halsteren Heijningen Hoeven Huijbergen Nieuw Vossemeer Nispen Ossendrecht Oud en Nieuw Gastel Oudenbosch Prinsenland Putte Roosendaal Rucphen Standdaarbuiten Steenbergen Willemstad Woensdrecht Wouw
NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB 01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01 NB.01
Aalburg Baarle Nassau Breda Chaam Drimmelen Dussen Etten-Leur Geertruidenberg Hooge Zwaluwe Klundert Lage Zwaluwe Made Nieuw-Ginniken Oosterhout Prinsenbeek Raamsdonk Rijsbergen Terheijden
NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB.02 NB 02 NB.02
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
22
Teteringen Werkendam Woudrichem Zevenbergen Zundert
NB.02 NB02 NB.02 NB02 NB02
's Gravenmoer Alphen en Riel Berkel-Enschot Diessen Dongen Drunen Gilze en Rijen Goirle Hilvarenbeek Hooge Mierde Lage Mierde Loon op Zand Middelbeers Moergestel Oisterwijk Oostbeers Sprang-Capelle Tilburg Udenhout Waalwijk Waspik Westbeers
NB.03 NB.03 NB.03 NB03 NB.03 NB.03 NB.03 NB03 NB03 NB.03 NB.03 NB.03 NB.03 NB.03 NB.03 NB.03 NB.03 NB.03 NB.03 NB.03 NB.03 NB.03
's-Hertogenbosch Ammerzoden Berlicum Boxtel Den Dungen Esch Haaren Hedel Heeswijk-Dinther Helvoirt Heusden Liempde Maasdriel Rosmalen Schijndel Sint-Michielsgestel Vlijmen Vught
NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04 NB.04
Beers Berghem Boekei Boxmeer Cuijk Erp Geffen Grave Haps Haren Heesch Ledeacker Lith
NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05
Macharen Megen Mill Nistelrode Nuland Oeffelt Oploo O ss Ravenstein Schaijk Sint Agatha Sint Oedenrode St. Anthonis
NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05
St Hubert Uden Veghel Vierlingsbeek Wanroij Zeeland
NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05 NB.05
Bergeyk Best Bladel Budel Casteren Eersel Eindhoven Geldrop Hapert Heeze Hoogeloon Leende Luyksgestel Maarheeze Netersel Nuenen Oirschot Reusel Riethoven Son en Breugel Valkenswaard Veldhoven Vessum Waalre Westerhoven
NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06 NB.06
Aarle-Rixtel Asten Bakel Beek en Donk Deurne Gemert Helmond Lieshout Mierlo Milheeze Someren
NB.07 NB.07 NB.07 NB.07 NB.07 NB.07 NB.07 NB.07 NB.07 NB.07 NB.07
Beek Born Geleen Schinnen Sittard Stein Susteren
Ll.01 Ll.01 Ll.01 Ll.01 Ll.01 Ll.01 Ll.01
Eijsden Gulpen Maastricht Margraten Meerssen Vaals Valkenburg a/d Geul Wittem
LI.02 Ll.02 LI 02 Ll.02 Ll.02 Ll.02 Ll.02 Ll.02
Brunssum Heerlen Kerkrade Landgraaf Nuth Onderbanken Simpelveld Voerendaal
LI 03 Ll.03 Ll.03 Ll.03 Ll.03 Ll.03 Ll.03 Ll.03
Baexem Beegden Echt Grathem Haelen
Ll.04 Ll.04 Ll.04 Ll.04 Ll.04
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
23
Heel Herkenbosch Herten Heythuysen Horn Hunsel Linne Maasbracht Melick Montfort Nederweert Neer Ohe en Laak Panheel Posterholt Roermond Roggel Sint Odilienberg Stevensweert Stramproy Swalmen Thorn Vlodrop Weert Wessem
LI.04 LI.04 LI.04 Ll.04 LI.04 Ll.04 LI 04 LI 04 Ll.04 Ll.04 Ll.04 LI04 LI04 Ll.04 LI 04 Ll.04 Ll.04 Ll.04 Ll.04 Ll.04 LI04 LI 04 LI 04 Ll.04 Ll.04
Arcen Beesel Belfeld Bergen Broekhuizen Grubbenvorst Helden Horst Kessel Maasbree Meerlo Wanssem Meijel Sevenum Tegelen Velden Venlo Venray
Ll.05 LI 05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05 Ll.05
Almere Dronten Lelystad Noordoostpolder Urk Zeewolde
FL.01 FL.01 FL.01 FL.01 FL.01 FL.01
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
24
BIJLAGE 2
Toelichting harmonisatie van normen A) Harmonisatie van normen volgens de fiche variant, waartoe besloten is Harmonisatie van normen volgens de lichte variant houdt het volgende in: * De A-huizen, inclusief de 6 landelijke behandelingshuizen worden op de A-min-norm gebracht (A -norm). * De 5 landelijke vakinternaten, de 5 landelijke BJ-internaten en 1 landelijk TSMD-internaat worden op de B-norm gebracht. * De C-huizen, de regionale TSMD-internaten (excl. jeugdcrisisopvangcentra en jeugd-FIOM-tehuizen) en de regionale BJ-internaten worden op de C-plus-norm gebracht (C + -norm). * De gecombineerde huizen (A/B of A/C) worden voor de gehele capaciteit op de A-min-norm gebracht (A -norm). * De voorzieningen, die op grond van hun specifieke levensbeschouwelijke identiteit een landelijke functie vervullen worden afhankelijk van hun huidige vorm op de A norm of de Ci norm gebracht. B) Harmonisatie van normen volgens de zware variant, waartoe niet besloten is. De zware variant van harmonisatie van normen, welke in eerder overleg aan de orde is geweest maar waar uiteindelijk niet voor is gekozen, hield in grote lijnen hetzelfde in als de lichte variant behalve dat voor de A-huizen, die niet tot landelijke voorziening zijn verklaard, een norm was voorzien welke tussen de A -norm en de B-norm inlag (de zogenaamde A/B-norm).
Overzicht normen A-norm Directie Hoofdleider Stal Groepsleider Administratie Huishouding
0,44 0,27 0,82 5,72 0.44 1,25
op op op op op op
A 12 12 12 12 12 12
-norm
0,44 0,26 0,78 5,45 0,44 1,25
op op op op op op
12 12 12 12 12 12
A/B-norm
B-norm
0,44 0,25 0,75 5,00 0,44 1,25
0,44 0,22 0,33 4,90 0,44 1,25
op op op op op op
12 12 12 12 12 12
op op op op op op
12 12 12 12 12 12
C -norm
C-norm
0,44 0,20 0,33 5,00 0,44 1,25
0,44 0,17 0,20 4,50 0,44 1,25
op op op op op op
12 12 12 12 12 12
op op op op op op
12 12 12 12 12 12
Overzicht kosten per plaats per jaar in guldens A-norm
A" • norm
A/Bnorm
B-norm
C '-norm
C-norm
Directie Hoofdleider Staf Groepsleider Administratie Huishouding
2 1 8 32 1 5
2 1 7 30 1 5
2 1 7 28 1 5
2 1 3 27 1 5
2 1 3 28 1 5
2 1 1 25 1 5
Subtotaal
52 272
50 301
47 333
42 431
42 836
38 482
650 4 351 3 573 4 865
650 4 351 3 573 4 865
650 4 351 3 573 4 365
650 4 351 3 573 4 865
650 4 351 3 573 4 865
650 4 351 3 573 4 365
65 711
63 740
60 773
55 871
56 276
51 921
Overige per kst. Huisv. en inr.kst. Org. kst. Verz. kst. Totaal
380 872 158 186 869 307
880 789 804 653 869 307
880 716 475 087 869 307
880 497 263 616 869 307
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 15 317, nr. 165
880 372 322 087 869 307
880 142 993 291 869 307
25