Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en van de ontvangsten van hoofdstuk XIII (Ministerie van Economische Zaken) voor het jaar1990
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 12 april 1990 / Inleiding Het Regeerakkoord van het kabinet-Lubbers II bevatte een passage, waarin één bancair kanaal voor alle kredietverlening aan ondernemingen in het Midden– en Kleinbedrijf werd bepleit. Bij de totstandkoming van de Regeling borgstelling MKB-kredieten 1988 is hiermee rekening gehouden en zijn voor (kleine) starters bijzondere voorzieningen getroffen. Tijdens de Uitgebreide Commissie Vergadering van de vaste Commissie voor het Midden– en Kleinbedrijf van 19 mei 1988 bij de behandeling van de Nota RUIM BAAN VOOR ONDERNEMEN heeft staatssecretaris A. J. Evenhuis naar aanleiding van opmerkingen in de commissie toegezegd onderzoek te zullen doen naar de behandeling van aanvragen van kleine zakelijke kredieten door de banken. In het bijzonder zou daarbij aandacht worden besteed aan de mate waarin eerste verle– ningen van zakelijke kredieten worden toe– of afgewezen, aan de rol welke de borgstellingsregeling daarbij speelt alsmede aan de vraag of en in hoeverre bepaalde doelgroepen, te weten: starters, vrouwen, uitke– ringsgerechtigden en etnische (aspirant-)ondernemers in hun kredietbe– hoefte kunnen voorzien. Afhankelijk van de uitkomsten van dat onderzoek zou de Regeling borgstelling MKB-kredieten 1988 kunnen worden aangepast. De kredietfaciliteit voor uitkeringsgerechtigde starters in het Bijstandsbesluit zelfstandigen zou per 1 juli 1989 worden beëindigd. In zijn advies van 8 november 1988 inzake de relatie kredietverlening aan starters en bijstand heeft de Sociaal Economische Raad aan staatssecre– taris L. de Graaf (SZW) geadviseerd om te onderzoeken in hoeverre deze doelgroep van het Bijstandsbesluit zelfstandigen (het Bz) in aanmerking komt voor de nieuwe borgstellingsregeling alvorens het Bijstandsbesluit te wijzigen. Dit heeft ertoe geleid, dat het definitieve besluit tot beëin– diging van de kredietfaciliteit voor uitkeringsgerechtigde starters is opgeschort totdat de uitkomsten van de onderhavige onderzoeken bekend zouden zijn.
012827F ISSN0921 7371 SDU uitgeverij s Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 88
Te uwer kennisneming en ter voorbereiding van het overleg met de Vaste Commissie Midden– en Kleinbedrijf van 25 april 1990doe ik u hierbij - mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mevrouw E. ter Veld - toekomen de rapporten van de bovenbedoelde onderzoeken, te weten: a HET ONDERZOEK BEHANDELING KLEINE ZAKELIJKE KREDIETEN1; b «BIJSTANDSKREDIET: EEN DUWTJE IN DE RUG.» ONDERZOEK NAAR HET SUCCES VAN STARTERS MET EEN Bz-KREDIET 1 ; c HET GEBRUIK VAN STARTERSKREDIETEN OP GROND VAN HET BIJSTANDSBESLUITZELFSTANDIGEN IN 1989.' Het onder a genoemde onderzoek is uitgevoerd door het Economisch Instituut voor het Midden– en Kleinbedrijf te Zoetermeer. Bekeken is in welke mate eerste aanvragen voor kleine zakelijke kredieten tot 150000 gulden worden toe– of afgewezen en welke rol de borgstellingsregeling hierbij gespeeld heeft; daarbij is specifiek aandacht besteed aan bepaalde doelgroepen te weten: starters, vrouwen, uitkeringsgerech– tigden en etnische (aspirant-)ondernemers. Het onder b genoemde onderzoek is tot stand gekomen op initiatief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en eveneens uitgevoerd door het Economisch Instituut voor het Midden en Kleinbe– drijf te Zoetermeer. Doel van dit onderzoek was na te gaan hoe succesvol uitkeringsgerechtigde starters zijn geweest die in 1985 met behulp van een Bijstandsbesluit starterskrediet een eigen bedrijf of beroep zijn begonnen. Het onder c genoemde onderzoek is uitgevoerd door de Rijksconsu– lenten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De gegevens zijn verwerkt en de rapportage is verzorgd door de afdeling Minderheidsgroepen, Zelfstandigen en Ministeriële uitvoeringstaken van de hoofddirectie Bijstand en Voorzieningen van voornoemd ministerie. De verdere indeling van deze brief is als volgt. In paragraaf II worden de bovengenoemde onderzoeken kort samen– gevat. In paragraaf III worden de uitkomsten van de bovengenoemde onderzoeken met elkaar in verband gebracht. In paragraaf IV worden de beleidsconclusies geformuleerd. // Samenvattingen van de onderzoeken a Onderzoek behandeling kleine zakelijke kredieten Uit het bovengenoemde rapport, uit het u op 16 februari 1990 aange– boden ambtelijk rapport van het «Onderzoek Regeling borgstelling MKB-kredieten 1988», (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 70) alsmede uit enkele gegevens van alle door de banken bij het Ministerie van Economische Zaken gemelde borgstellingskredieten komt ten aanzien van de verlening van kredieten aan bijzondere groepen het volgende beeld naar voren: Toewijzing kredieten - Er blijkt geen relatie te bestaan tussen de hoogte van het gevraagde eerste zakelijke krediet en de kans op toe– of afwijzing van de aanvraag. Van de gevraagde kredieten kleiner dan 25 000 gulden, die tussen 25 000 en 80 000 gulden en die tussen 80 000 en 150 000 gulden werd steeds ongeveer 60 procent van de aanvragen goedgekeurd. Inpassing borgstellingen - Bij 13% van de toegewezen eerste verleningen van zakelijke kleine Ter inzage gelegd op de bibliotheek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 88
kredieten (kleiner dan 150 000 gulden) is een borgstelling van de Staat ingepast. - Bij de toewijzing van kleine zakelijke kredieten neemt het aantal ingepaste borgstellingen van de Staat toe naarmate het toegewezen kredietbedrag groter is. Zo werd bij kredieten van f 80 000,00 of meer bij ruim één derde (36%) van de toewijzigingen een borgstelling ingepast. Bij kredieten tussen de f 25 000 en f 80 000 is dat veel minder (10%) terwijl inpassing van een borgstelling bij kredieten onder de f 25 000,00 bijna niet meer voorkomt (3%). Starters - Van de ondernemingen, die voor de eerste keer bij een bank een zakelijk krediet van 150 000 gulden of minder aanvragen bestaat 35% al drie jaar of langer; 22% bestaat langer dan één jaar en korter dan drie jaar, 43% is starter (één jaar of korter). - Voor een starter is de kans op toewijzing van een aanvraag om een eerste zakelijk klein krediet bij een bank 55%, voor een ondernemer in de doorstartfase (tussen 1 en 3 jaar) 48% en voor een langer dan drie jaar bestaande onderneming 67%. - Van alle in 1989 met betrekking tot starters gemelde borgstellings– kredieten (1048) was bijna 90% «klein» (minder dan 150000 gulden). Van alle in 1989 met betrekking tot niet-starters gemelde borgstellings– kredieten (3651) was 60% «klein» (minder dan 150000 gulden). Van het totaal aantal meldingen (4699) had dus 65% betrekking op kredieten tot 150000 gulden. Bijna 25 procent van alle in 1989 bij EZ gemelde borgstellingskre– dieten werd verleend aan starters. Dit betekent bijna een verdubbeling van het percentage starters ten opzichte van het aantal starters, dat met succes een beroep deed op de voorgaande (krediet-)regelingen (13,1%) (zie onder meer Evaluatie KMKB, december 1987). Het gemiddelde van de in 1989 aan starters verstrekte borgstellingskredieten bedroeg ± 95 600 gulden. Vrouwelijke ondernemers - Het aantal vrouwelijke ondernemers, dat bij een bank een eerste aanvraag heeft ingediend voor een klein zakelijk krediet bedraagt 15%. Het percentage vrouwelijke ondernemers in Nederland bedraagt ongeveer 17%. Vrouwelijke ondernemers hebben 52% kans op toewijzing van hun aanvraag, mannelijk ondernemers hebben 59% kans daarop. Etnische en overige niet-Westeuropese
ondernemers
- Het aantal aanvragers van een eerste klein zakelijk krediet, dat tot de groep etnische minderheden en overige niet-Westeuropeanen wordt gerekend, bedraagt 9% van alle aanvragers. Van deze aanvragers behoort 3% tot de zogenoemde etnische minderheden; de rest komt voornamelijk uit niet-Europese landen, met name Indonesië, Egypte en China zijn hierbij sterk vertegenwoordigd. Het totaal aantal etnische ondernemers in Nederland kan op ongeveer 10000 (circa 21/2 van de totale populatie ondernemers) worden geschat; etnische ondernemers zijn dus verhou– dingsgewijs redelijk vertegenwoordigd bij de kredietaanvragers. Onder– nemers, die voor het eerst een klein zakelijk krediet bij een bank aanvragen en die behoren tot de groep etnische minderheden en niet-Westeuropeanen hebben 37% kans op toewijzing van hun aanvraag.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 88
b Het onderzoek «bijstandskrediet, een duwtje in de rug'» Uit het rapport komt het volgende naar voren. 1) Van de ondernemers, die in 1985 krachtens het Bijstandsbesluit zelfstandigen een krediet hebben gehad, heeft medio 1989 nog 53% een bedrijf. De slaagkans wordt in het rapport vergeleken met een CBS-onderzoek naar ondernemingen die eind 1985 zijn opgericht. Hierbij blijkt dat voornoemd percentage - rekening houdend met de verschil– lende uitgangspunten - de gemiddelde slaagkans benadert. 2) De gemiddelde start-investering bedroeg 53 000 gulden. De startinvesteringen zijn gemiddeld als volgt verdeeld: Eigen vermogen 7%, Bz-krediet 57%, bankkrediet 11%, leningen van derden (onder andere familie) 11%, overige financieringswijzen 14%. Van de Bz-starters had 40% bij de start geen eigen vermogen of een negatief eigen vermogen. Bijna éénderde deel van deze starters kon geen ander vreemd vermogen aantrekken dan Bz-krediet. 3) Er bestaat verband tussen de omvang van de start-investering en de overlevingskans. Voor iedere bedrijfsklasse (SBI-code) blijkt, dat de opgeheven bedrijven gemiddeld minder vermogen hadden bij de start dan de nog bestaande bedrijven. Van de bedrijven, die met minder dan 10 000 gulden van start zijn gegaan, is 90% opgeheven. 4) De meeste thans nog bestaande bedrijven ontwikkelen zich in positieve richting. Na een periode van ongeveer anderhalf jaar met aanloopproblemen wordt de geplande omzet en winst gehaald. Het eigen vermogen is toegenomen. Een en ander heeft ertoe geleid, dat een groter percentage ondernemingen thans voor bankkrediet in aanmerking komt. 5) In de nog bestaande bedrijven zijn gemiddeld bijna drie personen werkzaam. Daarmee is het aantal in deze bedrijven werkzame personen in de periode 1985-1989 gegroeid met 36%. c Het gebruik van starterskredieten op grond van het bijstandsbesluit zelfstandigen in 1989.
Ter inzage geiegd op de bibiiotheek.
1) Van de 1 130 in het onderzoek betrokken Bz-aanvragen zijn er 493 of 44% toegewezen. Bij 40% van de toewijzingen is een krediet verstrekt (bij 7% alléén een krediet, bij 33% een uitkering voor levensonderhoud plüs een krediet). Bij 297 of 60% van de toewijzingen is alleen een uitkering voor levensonderhoud verstrekt. Het EIM-onderzoek naar starters in 1985 geeft aan dat toen 42% van de kredietaanvragen door de gemeenten is toegewezen. In een intern onderzoek over 1987 blijkt een percentage van 43. Deze stabiele percentages wijzen erop dat de kredietverlening door banken aan uitkeringsgerechtigde starters, die een aanvraag bij de gemeente hebben ingediend, relatief gelijk is gebleven. 2) Op basis van de door de Instituten voor het Midden– en Kleinbedrijf in 1989 tot september uitgebrachte rapporten kan worden becijferd dat ongeveer 60% van de aanvragen zijn geregistreerd. Uitgaande van deze berekening worden op jaarbasis 3 000 startersaanvragen van uitkerings– gerechtigden behandeld. Hieruit blijkt ten opzichte van voorgaande jaren enige daling. In 1 300 a 1 400 gevallen wordt de aanvraag gehonoreerd, waarbij ruim 500 kredietverstrekkingen plaatsvinden. 3) Ingeval een krediet is toegewezen betreft dit in 41% van de gevallen het maximum bedrag ter grootte van 25 000 gulden. Dit aandeel ligt ongeveer even hoog als in eerdere onderzoeken. 4) Kredietaanvragen in het kader van de Bz-faciliteit zijn door de gemeenten eerst in behandeling genomen nadat is nagegaan of een bank bereid is het benodigde krediet te verstrekken. Bij 18% van alle aanvragen bleek de bank daartoe bereid. Bij 32% van de door de banken afgewezen aanvragen bleek de gemeente bereid een krediet te verstrekken (bij 27% van deze aanvragen bedrijfskrediet plüs een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 88
uitkering voor levensonderhoud; bij 5% van deze aanvragen alleen een bedrijfskrediet). De overige 56% van de kredietaanvragen zijn ook door de gemeente afgewezen. /// Verge/ijking van onderzoeksuitkomsten In de onderzoeken is - mede op verzoek van de Vaste Commissie voor het Midden– en Kleinbedrijf - aandacht besteed aan (uitkeringsgerech– tigde) starters, aan (aspirant) vrouwelijke ondernemers, aan ondernemers afkomstig uit etnische minderheden en overige niet-Westeuropese ondernemers. Ten aanzien hiervan is in de diverse onderzoeken het volgende gebleken. 1 Van alle starters was ongeveer 10% vóór de start uitkeringsge– rechtigd. Uit de onderzoeken kan worden afgeleid, dat een uitkeringsge– rechtigde starter, die bij een bank een klein zakelijk krediet aanvraagt ongeveer 20% kans heeft op toewijzing. Genoemd percentage is afgeleid uit het onder a. genoemde onderzoek, dat onder meer betrekking heeft op reeds (korter dan een jaar) bestaande ondernemingen en het onder c. genoemde onderzoek, dat betrekking heeft op uitkeringsgerechtigden, die de start van hun onderneming nog voorbereiden. Van de aanvragen om een klein zakelijk krediet die door de eerstgenoemde groep bestaande uit 15 uitkeringsgerechtigden bij de banken werden ingediend, zijn er vier toegewezen (27%). Van de aanvragen om bankkrediet van de tweede groep bestaande uit 603 uitkeringsgerech– tigden, die door de gemeenten naar de banken werden doorverwezen, werd in 111 gevallen (18,4%) bankkrediet toegekend. Het bovenge– noemde gemiddelde toewijzingspercentage van 20 kan worden beschouwd als een gemiddelde van de beide voornoemde toewijzings– percentages. Als de betrokkene zich na afwijzing door de bank bij de gemeente meldt voor de Bz-startersfaciliteiten heeft deze ongeveer 32% kans op toewijzing hetzij van bedrijfskrediet plus een periodieke uitkering (27%) hetzij van alleen een bedrijfskrediet (5%). Dat wil zeggen, dat de uitkeringsgerechtigde starter bijna 45% [20% + (32% van 80%)] kans heeft een onderneming te starten met behulp van bankkrediet, Bz-krediet alleen of samen met een Bz-uitkering. In totaal starten er naar schatting op jaarbasis bijna 300 uitkeringsgerechtigden met behulp van bankkrediet en even 500 uitkeringsgerechtigden met behulp van Bz-krediet. 2 Het percentage uitkeringsgerechtigde vrouwen, dat Bz-faciliteiten aanvraagt (17%), is iets lager dan het percentage startende vrouwen dat bij de bank een eerste aanvraag om een klein zakelijk krediet indient (19%). Hierbij moet er rekening mee gehouden worden, dat een vrouwe– lijke (aspirant-)ondernemer alleen in aanmerking kan komen voor Bz-faciliteiten indien zij niet een beroep kan doen op het inkomen van haar partner/echtgenoot. De percentages toewijzingen op aanvragen van vrouwen bij de gemeente en bij de bank lopen niet sterk uiteen. Bij beide instanties hebben vrouwen ruim 50% kans op toewijzing van hun aanvraag om startfinanciering bestaande hetzij uit bankkrediet hetzij uit Bz-krediet alleen of samen met een Bz-periodieke uitkering. 3 Het percentage uitkeringsgerechtigden, dat tot de etnische minder– heden en overige niet-West-Europeanen wordt gerekend, dat met behulp van de startersfaciliteiten van het Bz een onderneming wil starten (12%) is nagenoeg even groot als het percentage van alle etnische en niet-Westeuropese ondernemers, die bij de bank voor het eerst een klein zakelijk krediet aanvragen (9%). Het percentage toewijzingen ligt bij de banken (37%) hoger dan bij de gemeenten (27%). Deze percentages liggen lager, dan die van de andere groeperingen. Ook in eerdere onder– zoeken is vastgesteld, dat de toewijzingspercentages van aanvragen afkomstig van etnische minderheden en overige niet-West-Europeanen zowel bij de gemeenten als bij de banken lager zijn dan het gemiddelde. Er bestaat aanleiding de verklaring voor dit lagere gemiddelde te zoeken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr 88
in onder meer een minder goede voorbereiding van de start. (Zie: H. J. M. van den Tillaart en T. J. M. Reubsaet «Etnische ondernemers in Nederland», juli 1988). In de bijlage van deze brief is een groot deel van de hierboven genoemde cijfermatige gegevens op overzichtelijke wijze gegroepeerd. IV Beleidsconclusies Voortzetting
Bz-kredietfaciliteit
Uit het onderzoek behandeling eerste kleine zakelijke kredieten blijkt dat het toewijzingspercentage bij de kleine kredieten niet lager is dan bij de grotere kredieten. In alle gevallen geldt een toewijzingspercentage van ongeveer 60%. Voorts blijkt uit het bovenstaande, dat de banken de Regeling borgstelling MKB-kredieten 1988 minder toepassen, naarmate het eerste zakelijke krediet kleiner is. Hieruit kan worden afgeleid, dat de Regeling borgstelling MKB-kredieten een soort natuurlijke ondergrens heeft. Wordt deze onderschreden, dan wegen de kosten van de extra handelingen, die de (plaatselijke) bank moet verrichten om een borgstelling van de Staat in te passen in de meeste gevallen niet op tegen de verwachte huidige en toekomstige baten voor de (plaatselijke) bank. Klaarblijkelijk is de bank bij een tekort aan zekerheden eerder bereid op basis van aanvullende borgstellingen van derden of zonder toereikende zekerheden krediet te verlenen dan een aanvullende borgstelling van de Staat in te passen. De overhead-kosten, welke de bank als commerciële organisatie moet terugverdienen, spelen hierbij ongetwijfeld een belangrijke rol. Bij de kredietverlening door de gemeente in het kader van het Bijstandsbesluit zelfstandigen komen genoemde overhead-kosten voor rekening van de gemeenschap. Recht– vaardiging hiervoor kan worden gevonden in het feit, dat deze kosten gemaakt worden om een uitkeringsgerechtigde een kans te geven op een zelfstandig bestaan. In maatschappelijke termen gesproken gaan deze kosten voor de «baet» (vermindering van het aantal uitkeringsgerechtigden en van het aantal uitkeringen) uit. Op grond van het bovenstaande alsmede op grond van het feit, dat een uitkeringsgerechtigde starter in totaal 45% kans op krediet heeft bij een bank en/of de gemeente komen staatssecretaris Ter Veld en ik tot de volgende conclusies. 1. De banken behandelen al dan niet met gebruikmaking van de regeling borgstelling MKB-kredieten 1988 kleine kredieten op een gelijk– waardige wijze als grotere kredieten. Om deze reden is er geen aanleiding om deze Regeling aan te passen teneinde de behandeling van kleine kredieten in positieve zin te beïnvloeden. 2. Aanpassing van de Regeling borgstelling MKB-kredieten 1988 kan niet leiden tot een adequate opvang van de uitkeringsgerechtigde starter met zijn doorgaans geringe kredietbehoefte. 3. De kredietfaciliteiten voor starters in het Bijstandsbesluit zelfstan– digen biedt uitkeringsgerechtigde starters waarvan de kredietaanvraag bij de bank is afgewezen een extra kans op startkrediet. In het bijzonder gaat het hierbij om uitkeringsgerechtigde starters met een negatief of gering vermogen en/of lage toekomstverwachtingen. Om deze reden is beëindiging van deze faciliteit niet wenselijk. Uit diverse onderzoeken is gebleken, dat een goede begeleiding door deskundige instanties zoals bij voorbeeld het Instituut Midden– en Klein– bedrijf vóór en na de start van de zelfstandige bedrijfs– of beroepsuit– oefening de slaagkans daarvan aanmerkelijk vergroot. Om die reden zouden wij deze begeleiding zoveel mogelijk willen bevorderen. Voorts stellen wij ons voor om na een periode van ongeveer vier jaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 88
6
opnieuw de werking van de startersfaciliteit in het kader van het Bz alsmede die van de Regeling borgstelling MKB-kredieten 1988 te evalueren teneinde het beleid ten aanzien van de uitkeringsgerechtigden op de werking daarvan te kunnen afstemmen. De Minister van Economische Zaken, J. E. Andriessen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 88
BIJLAGE
Omschrijving
Aanvragen bijstandsbesluit zelfstandigen febr '89 t/m sept. '89
Eerste kleine zakelijke kredieten
aanvragen
aanvraag
<25
25 80 80 150
toewijzingen
407
143
189
77
238 (58%)
1 74
54
80
40
98 (56%) 4 (27%)
109
154
67
194(59%)
27
27
8
32(51%)
ondernemers (algemeen) starters uitkeringsgerechtigde 1 1 30 a starters
toewijzingen
493 (44%)
mannen
936
394 (42%)
vrouwen
1 94
99(51%)
minderheden
135
36 (27%)
BK" PU"
34
297
BK+ PU"
162
bijzonderheden
N.B. het ophogingsper– centage 1 74 is buiten beschouwing gebleven
15
330#
62 # Met gebruikmaking daarvan wordt het aantal aanvragers 27 1130x 1.74 = 1966
10(37%)
BK* = bijstandskrediet PU" = periodieke uitkering BK + PU" = bijstandskrediet + periodieke uitkering # De groep ondernemers omvat behalve de deelverzamelingen mannen en vrouwen ook de deelverzamelingen echtparen (1£) en maatschappen (3) a alvorens een aanvraag bij de gemeente in te dienen hebben 603 uitkeringsgerechtigden zich tot de banken gewend om krediet te verkrijgen In 111 gevallen met succes (18,4%).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 300 XIII, nr. 88