Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
21 545
Werken aan zorgvernieuwing
Nr. 9
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Ontvangen 18 oktober 1990
1 Fungeren de genoemde ijkpunten feitelijk als voorwaarden over de haalbaarheid waarvan helderheid moet bestaan? De genoemde ijkpunten mogen niet worden gezien als randvoor– waarden voor verdere voortgang. Zoals op blz. 38 en 63 van de nota WAZ staat vermeld, gaat het wel om belangrijke facetten van het voorge– stane systeem waaraan de voortgang van het moderniseringsproces kan worden getoetst. Daarbij is dus niet de haalbaarheid van deze ijkpunten aan de orde, alswel de voortgang. Kan worden aangeduid welke accenten in het beleid bij het aantreden van het nieuwe kabinet zijn verlegd en ten opzichte van welk beleid (blz. 3)? De nieuwe accenten in het nieuwe beleid betreffen: - een sterkere nadruk op preventie; - een evenwichtige afweging van geneeskundige behandeling tegenover langdurige zorg voor chronisch hulpbehoevenden (cure versus care); - verbetering van de positie van patiënten en consumenten; - verdere versterking van de maatschappelijke positie van ouderen en gehandicapten, en vergroting van hun participatie in de samenleving; - heroriëntatie op medisch-ethische vraagstukken, onder meer door het zichtbaar maken van de keuzeproblematiek in de zorg; - bestuurlijke hervorming en deregulering; wijziging in de structuur en financiering van de zorg; - waarborgen van de kwaliteit van zorg; - aandacht voor arbeidsomstandigheden en arbeidsmarktpositie van werknemers in de zorgsector. Ook zijn financiële accenten verlegd, hetgeen tot uitdrukking komt in de toedeling van extra middelen voor onder meer preventie, capaciteits– uitbreiding voor de voorzieningen voor ouderen en gehandicapten,
015231F ISSN0921 7371 SOU uitgeverij 's Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
eerstelijn, thuiszorg en maatregelen gericht op verbetering van de arbeidsmarkt.
3 Wat zijn de beleidsvoornemens inzake sociale vernieuwing in de zorgsector, die buiten het verzekeringsstelsel vallen? \n het kader van de sociale vernieuwing is een reeks projecten in voorbereiding binnen de zorgsector die buiten het verzekeringsstelsel vallen. Samengevat in rubrieken, gaat het om: - verslavingszorg: in 1991 f 1.5 mln aan in totaal acht projecten gericht op minderheden, vrouwen en zeer problematische drugge– bruikers; - projecten t.b.v. minderheden f 2 mln; - projecten t.b.v. aids-preventie specifiek gericht op zeer kwetsbare groepen, zoals allochtone jongeren, prostituées en randgroepjongeren: f4,5 mln; - project «Gezonde Steden» ten bedrage van f 0,6 mln. Dit project is grotendeels gericht op gezondheidsbevordering en collectieve preventie ten behoeve van achterstandsgroepen. Voor de wijze van uitvoering van deze projecten zij verwezen naar het gestelde in de Memorie van Toelichting bij de Rijksbegroting 1991, hoofdstuk XVI (WVC), pag. 5.
4 en 5 Waarom worden in het beleidskader de kwantitatieve streefdoelen van het gezondheidsbeleid wel als een belangrijk instrument gezien, terwijl er elders in de nota geen enkele uitwerking aan wordt gegeven? Waarom worden de streefgetallen op grond van scenariostudies niet expliciet genomen, waarbij vervolgens wel de instrumenten worden genoemd om deze doelen te bereiken? In de nota WAZ worden slechts de hoofdlijnen van beleid weerge– geven en het actieprogramma voor de komende jaren. In een dergelijke nota hebben kwantitatieve streefdoelen derhalve geen functie. Wel zijn deze hoofdlijnen van beleid mede gebaseerd op de resultaten van de discussies over het ontwerp-Kerndocument Gezondheidsbeleid (het ontwerp-KDG) en op kwantitatief onderzoek zoals scenariostudies. Kan een overzicht worden gegeven van het extra geld dat dit kabinet reeds voor de datum van 10 mei 1990 voor preventie heeft uitgetrokken? (blz. 5) Het huidige kabinet heeft vóór 10 mei 1990 geen extra gelden uit kunnen trekken voor preventie. Immers, de gelden die in het Financieel Overzicht Zorg (FOZ) 1990 zijn toegekend aan preventie, zijn door het vorige kabinet gealloceerd. Voor het jaar 1991 heeft het huidige kabinet extra gelden toegekend aan preventieve activiteiten. Het FOZ 1991 noemt een bedrag van ruim f 24,17 mln voor directe preventieve-activi– teiten. Daarnaast zijn gelden toegekend aan beleidsterreinen waar preventieve aspecten te onderkennen zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
7
Leiden veranderingen in de vraag - ontgroening en vergrijzing -, behalve tot meer uitgaven voor de ouderenzorg ook niet tot minder uitgaven voor de jeugdgezondheidszorg etc. ? Waaruit blijkt dit in de financiële vertaling van Hoofdstuk 9, respectie– velijk het Financieel Overzicht Zorg (FOZ)? (blz. 6) In de berekeningen waarbij de zorgvraag wordt afgeleid uit de demografische ontwikkeling wordt de gehele bevolking betrokken. De resulterende volumegroei van 1% geeft dus het saldo-effect weer van meer zorg door vergrijzing en in sommige gevallen minder zorg door ontgroening. In het overzicht «Gezondheid, ziekte en sterfte in Nederland» (FOZ 1991, bijlage 2) staat overigens opgenomen dat behalve de categorie 65 jaar en ouder, ook de categorie 0 tot 4 jaar een groei kent die ver boven de gemiddelde groei van de bevolking ligt. Binnen de groep jeugdigen is dit de groep met de hoogste kosten. De financiële gevolgen van de ontgroening zijn dus minder groot dan soms verondersteld!
8 Kan, vooruitlopend op de in 1991 uit te brengen nota kwaliteitsbeleid, per niveau (rijk, provincie, gemeente) worden geschetst welke de belang– rijkste verantwoordelijkheden en beleidsinstrumenten zijn die de onder– scheidene overheden in de vernieuwde gezondheidszorg zullen hebben? Met de vernieuwingen in het zorgstelsel is niet alleen de relatie tussen overheid en het veld van de zorgverlening in het geding, maar ook de rol van de provinciale en gemeentelijke overheden. In het kader van de bestuurlijke vernieuwingen wordt bezien op welke bestuurlijke niveaus overheidsverantwoordelijkheden met betrekking tot de kwaliteit van het zorgstelsel en van de zorgverlening het meest optimaal gestalte kunnen worden gegeven. Om welke verantwoordelijkheden (en beleidsinstru– menten) het hierbij precies zal gaan, vormt nog onderwerp van nadere studie. In de voor 1991 toegezegde nota kwaliteitsbeleid zal op dit punt nadrukkelijk worden ingegaan.
9 Op welke beleidsterreinen zullen, ten opzichte van het beleid van het vorige kabinet, minder aandacht en inspanningen worden gericht? Bij het aantreden van het kabinet is besloten accenten in het beleid te verleggen. In de nota WAZ is een aantal beleidsterreinen aangegeven, waarop de komende periode met voorrang aandacht en inspanningen worden gericht. In beginsel zal door het huidige kabinet aan geen enkel beleidsterrein van zorg minder aandacht worden besteed. Wel zal, als gevolg van herschikking of ter compensatie van overschrijdingen, de beschikbare financiële ruimte voor sommige sectoren worden ingeperkt. In dit verband kan met name gewezen worden op de ruimte voor genees– middelen en fysiotherapie waar het kabinetsbeleid gericht is op een compensatie van overschrijdingen. Ook zij genoemd de nieuw– voor-oud-operatie, waardoor bestaand beleid kritisch wordt doorgelicht om ruimte te scheppen voor nieuw beleid. Deze operatie leidt echter niet tot een wezenlijke aantasting van de verdeling van beschikbare ruimte over de diverse FOZ-sectoren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
10
Hoe komt het dat tal van beleidsvoornemens met betrekking tot het facetbeleid uit het Ontwerp-Kerndocument Gezondheidsbeleid niet meer in de hoofdstukken preventie en zorg van deze notitie zijn opgenomen, terwijl het facetbeleid als een accentverlegging ten opzichte van het vorige Kabinet wordt genoemd? Facetbeleid is de uitwerking van preventie waarbij nauw wordt samen– gewerkt met andere ministeries en organisaties. Veel van de uitwer– kingen van het beleid zoals in de nota WAZ worden aangegeven, brengen een dergelijke maatschappelijke samenwerking met zich mee. In de actiepunten van de nota WAZ zijn de beleidsvoornemens over het algemeen niet zo gedetailleerd uitgewerkt als in het ontwerp-KDG. Maatregelen van het facetbeleid vervullen een belangrijke functie in de uitvoering van die beleidsvoornemens: de WAO– en de werkdruk-proble– matiek zijn hiervan een goed voorbeeld.
11 Aan welke aspecten zal in het Ontwikkelingsplan preventie in ieder geval aandacht worden besteed? In de Wet collectieve preventie volksgezondheid, die kort geleden in de Tweede Kamer is behandeld, wordt vooral aandacht besteed aan de collectieve preventie en de verantwoordelijkheid van de gemeenten. !n het Ontwikkelingsplan Preventie zal ook aandacht worden besteed aan de preventieve maatregelen binnen de curatieve gezondheidszorg, het facet– beleid en de raakvlakken van beide met de maatregelen in de sfeer van collectieve preventie. Vooral de organisatorische en financiële randvoor– waarden voor het goed functioneren van deze aspecten van preventie zullen voorop staan.
12 Wat is de reden van het voornemen om een Nationale Commissie Chronische Ziekten (NCCZ) te installeren? Waarom wordt nu terzake gesproken van «adviesfunctie en eventueel uitvoerende taken», terwijl eerder werd gesproken over «uitvoerende taken en bevoegdheden». Ligt het in de bedoeling om over de instelling eerst met de Kamer van gedachten te wisselen? Aan welke uitvoerende NCCZ-taken wordt nu gedacht? De reden om een Nationale Commissie Chronische Ziektenbestrijding te installeren is gelegen in het feit dat op dit moment beleidsmatig onvol– doende aandacht wordt besteed aan die aandoeningen die weliswaar niet altijd direct tot sterfte leiden, maar wel een zeer aanzienlijke inbreuk maken op de door patiënten ervaren kwaliteit van het leven. Mede gezien het grote aantal mensen met chronische ziekten is er volop aanleiding de beleidsontwikkeling thans voortvarend ter hand te nemen. Om dit te kunnen realiseren bestaat er behoefte aan een onafhankelijke commissie die door uit te brengen adviezen een belang– rijke initiërende functie zal vervullen. De activiteiten van deze commissie, die als een soort van «task force» voor een beperkte periode zal gaan fungeren, zullen naast algemene interventies, op het terrein van o.a. pijnbestrijding en zorgvernieuwing, gericht zijn op het per ziektecategorie tijdig signaleren van tekortkomingen en knelpunten in het (preventieve) zorgsysteem. Voorts zal aandacht worden gevraagd voor de maatschap– pelijke positie van chronisch zieken, waarbij ook valt te denken aan maatregelen gericht op (her)intreding op de arbeidsmarkt door chronisch zieken, waaronder jongeren. Bij het vormgeven van het beleid op het gebied van de chronische ziekten die tot nu toe nog onvoldoende in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
aandacht zijn gekomen, zal in eerste instantie worden afgegaan op knelpunten die door betrokkenen in het veld worden aangedragen. Daarnaast zal de commissie uitvoerende taken krijgen. Op deze wijze kan de aanwezige deskundigheid mede gelet op het onafhankelijke karakter van de commissie optimaal worden benut. Bij de uitvoerende taken wordt gedacht aan het zelfstandig opzetten van voorlichtings– en deskun– digheidsbevorderingsprojecten en het begeleiden van onderzoek– en zorgvernieuwingsprojecten Op basis van een uit te voeren haalbaarheids– onderzoek wordt de komende maanden beslist over de precieze aard en opzet van de eerste genoemde commissie en haar taken. Heel uitdruk– kelijk ligt het accent minder op advisering en meer op uitvoering. De notitie Chronisch Zieken, die volgens plan rond de jaarwisseling aan de Kamer wordt gezonden, kan aanleiding zijn om met de Kamer van gedachten te wisselen over het beleid voor de komende jaren.
13 Hoe kan worden voorkomen dat bij de prioriteitstelling ten aanzien van epidemiologisch onderzoek aan kort(-er) durend onderzoek de voorkeur wordt gegeven boven langdurend onderzoek? Dit met het oog op de wetenschap dat goed epidemiologisch onderzoek veelal jaren in beslag neemt, inclusief het beslag op de financiële middelen (blz. 9). Afhankelijk van de aard van de problemen in de volksgezondheid die zich voor een epidemiologisch onderzoek lenen, is kort dan wel langer durend onderzoek geboden. Soms is het doelmatig of zelfs noodzakelijk voor een programma of een epidemiologische registratie te kiezen. Hoewel het zeker zo is dat langdurende (en kostbare) investeringen in de epidemiologie in de regel een langere besluitvorming (onder meer als gevolg van het betrekken van andere financieringsbronnen) vereisen, laten de feiten zien dat WVC deze aanpak niet schuwt. Voorbeelden zijn het opzetten van de verschillende peilstations en de registraties op het gebied van infectieziekten, kanker, aangeboren afwijkingen en reuma. Wel wordt getracht om in plaats van landelijke tellingen zoveel mogelijk te werken met steekproefonderzoek of één of meer indicatieve regionale registraties. Bij de beoordeling van subsidie-aanvragen wordt bezien of de voorge– stelde methodologie aansluit bij de vraagstelling. Bovendien is voor een aantal onderwerpen een programmacommissie ingesteld die ook op dit punt moet waken. Dit is onder andere het geval voor Sociaal-Econo– mische Gezondheidsverschillen (Commissie Ginjaar) en de Determinan– tencommissie. Tenslotte zij gewezen op het longitudinaal onderzoek naar het functioneren van ouderen. Dit wordt uitgevoerd door de Vrije Univer– siteit te Amsterdam.
14 Waarom zijn de nota's epidemiologie, informatica en wettelijke infor– matievoorziening niet meer opportuun (Kamerstuk 21 545, nr. 4), terwijl geconstateerd wordt dat epidemiologische studies, scenario-onderzoek en onderzoek naar kosten-effectiviteit de basis vormen voor concrete beleidsvoornemens? (blz. 9) In de brief aan de Tweede Kamer van 17 juli 1990 staat, dat aparte nota's over een aantal onderwerpen naast de in de nota WAZ toege– zegde nota's niet opportuun voorkomen. Dit is geenszins in tegenspraak met hetgeen in de nota WAZ staat over nut en noodzaak van epidemio– logie en informatievoorziening. Zowel inhoud en kwaliteit van de zorg als die van het bestuur zijn rnet de inbreng uit deze werkvelden ten zeerste gediend. De uitgebreide discussies en waardevolle reacties vanuit het veld op de discussienota's «Epidemiologie en Informatica» en «Wettelijke
(
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
Informatievoorziening in de Gezondheidszorg» vormden aanleiding om de presentatie van het beleid op deze terreinen in bovengenoemde discussienota's nog eens kritisch te bezien. Daarnaast heeft een herbezinning op de relatie tussen de epidemio– logie en de informatievoorziening geleid tot een hechtere organisato– rische binding van de epidemiologie met het gezondheidszorgbeleid en van het informatiebeleid met de overige beleidsinstrumenten. Voorts past tegen de achtergrond van een herbezinning op de rol van de overheid een herijking van verantwoordelijkheden op deze terreinen en een opnieuw overdenken van de externe beleidskonsekwenties. Wij gaan er van uit, dat veel elementen uit de genoemde discus– sienota's bij deze heroverweging opnieuw hun waarde zullen bewijzen. Het ligt echter niet in de rede, deze beleidselementen thans in een afzon– derlijke nota aan te bieden. In de nota's die in de nota WAZ aan de Kamer zijn toegezegd zal echter, waar dat nodig is, zeker aan de epide– miologie en het informatiebeleid in relatie met de onderwerpen van deze nota's aandacht worden besteed.
15 Kan inzicht worden verschaft in de concrete procedure en tijdsplanning met betrekking tot de oprichting van een School of Public Health. Als vervolg op het aanbieden van het rapport van de Nederlandse Vereniging voor Algemene Gezondheidszorg, getiteld «een School of Public Health in Nederland» (SPH), aan de Minister van Onderwijs en Wetenschappen en de Staatssecretaris van WVC is aan Prof. B. Sangster, Hoofddirecteur RIVM, en aan Dr. H. Rengelink, directeur GGD Amsterdam, verzocht in informerende zin alle betrokken universiteiten en nationale instellingen te horen over de mogelijkheden voor een School of Public Health in Nederland. Bij deze hoorzittingen is vooral gevraagd naar de gewenste bestuurlijke vormgeving, uitvoerende taken van een SPH, lokatie en huisvesting en voorwaarden voor participatie. Het verslag van de informatieronde wordt dezer dagen verwacht. Op grond van dit verslag kunnen naar nu valt te overzien, operationele besluiten worden genomen. De verwachting is reëel, dat nog in 1991 een SPH van start kan gaan.
16 Hoe is het op blz. 10 geformuleerde tabaksbeleid in overeenstemming te brengen met het beleid dat Nederland voert onder auspiciën van het Ministerie van Economische Zaken en de standpuntbepaling van Nederland met betrekking tot de Europese tabaksrichtlijn? Het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid bestaat vooral uit méér voorlichting (Meerjaren voorlichtingsprogramma Stichting Volksge– zondheid en Roken), wetgeving (algemene maatregelen van bestuur krachtens de Tabakswet) en zelfregulering van de reclame (recentelijk aangescherpte reclamecode voor sigaretten en shag). Het Europese tabaksbeleid ligt in het verlengde daarvan: intensievere voorlichting in het kader van «Europa tegen kanker» en richtlijnen voor de etikettering, samenstelling en reclame inzake tabaksprodukten. Zo bezien zijn er grote overeenkomsten tussen het Nederlandse en het Europese tabaksontmoedigingsbeleid. Het voorstel van de Europese Commissie voor een tabaksreclame– richtlijn inzake harmonisatie van de reclamebeperkingen met het oog op de interne markt 1992 is nog in discussie. Nederland heeft een aantal inhoudelijke wijzigingsvoorstellen gedaan tijdens het overleg binnen de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
Europese Gemeenschap over dit onderwerp. Deze voorstellen betreffen de indirecte reclame en de zelfregulering. Mede op grond daarvan heeft het voorzitterschap van de Europese Raad onlangs een gewijzigd voorstel voor een tabaksreclamerichtlijn gedaan. Daarover zijn de Lidstaten zich momenteel aan het beraden.
17 Wordt ten aanzien van het voedingsbeleid overwogen om regelingen ten aanzien van kruidenpreparaten voor te bereiden? Het ligt niet in de bedoeling ten aanzien van kruidenpreparaten die levensmiddelen zijn, nadere regels te stellen. Aanprijzing van dergelijke produkten moet aan dezelfde eisen voldoen die aan levensmiddelen in het algemeen zijn gesteld. Dat wil zeggen dat medische claims alsmede onjuiste of onvolledige aanduidingen welke misleidend zijn of een onjuiste indruk kunnen wekken over de herkomst, kenmerken, samen– stelling of gebruik, niet mogen worden gebezigd. Voor kruidenpreparaten die geneesmiddelen zijn, is een regeling in voorbereiding die zal worden gebaseerd op de Wet op de geneesmiddelenvoorziening.
18 Wat wordt bedoeld met uitbreiding van landelijke ondersteuning GGD-en met het oog op het tot stand brengen van een sluitend netwerk van bestaande instellingen. Op grond van de Wet collectieve preventie volksgezondheid dienen de gemeenten een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) in te stellen en in stand te houden. Vooruitlopend op deze wettelijke regeling is met behulp van een stimuleringsregeling de afgelopen jaren een netwerk van gezondheidsdiensten tot stand gekomen. Teneinde de (veelal jonge) GGD'en in staat te stellen hun werkzaamheden in het kader van het lokale en regionale gezondheidsbeleid vorm te geven, zal de landelijke ondersteuning van deze diensten worden uitgebreid. Deze ondersteuning heeft zowel betrekking op de financiering van innovatieve projecten en bovenregionale functies, als op de instandhouding van het bureau van de Vereniging van Directeuren Basisgezondheidsdiensten. Dit laatste met name om een adequate infrastructuur voor onderling overleg te waarborgen. Verder wordt door het totstandbrengen van een School of Public Health getracht het niveau van het onderwijs, het onderzoek en de ondersteuning op het gebied van de basisgezondheidszorg in het algemeen te verbeteren.
19 In hoeverre worden er evenals de afgelopen jaren extra financiële middelen ter bestrijding van de AIDS-problematiek uitgetrokken? Voor 1991 zijn op de begroting geen extra gelden ten behoeve van de aidsbestrijding uitgetrokken. Wel zullen nieuwe projecten worden geëntameerd, gefinancierd uit de voor volgend jaar nog niet vastgelegde middelen.
20 Kan er iets meer worden meegedeeld over de maatregelen voor het versterken van de landelijke ondersteuning van de bestrijding van infec– tieziekten? Landelijke ondersteuning van de bestrijding van infectieziekten krijgt op verschillende manieren gestalte. In de eerste plaats wordt getracht de werkzaamheden van GGD'en te verbeteren door de bevordering van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
uniforme werkwijze op basis van protocollen. Verwacht wordt dat medio volgend jaar alle GGD'en volgens een landelijk overeengekomen werkwijze de preventie van infectieziekten zullen uitvoeren. In de tweede plaats wordt getracht de surveillance van infectieziekten te verbeteren door het bestaande aangiftesysteem uit te breiden met een geautomatiseerd netwerk van peilstations waarbinnen huisartsen, labora– toria en andere relevante instellingen participeren. Momenteel wordt hiertoe een beperkt aantal proefprojecten voorbereid. Tenslotte wordt dezerzijds de infectiepreventie in ziekenhuizen bevorderd door subsidiëring van de Stichting Werkgroep Infectie Preventie, die richtlijnen vervaardigt en een documentatiefunctie vervult.
21 Op welke manier zal aandacht worden besteed aan de toename van problemen van overgevoeligheid voor voedselcomponenten en voor stoffen uit de omgeving? Het is niet bekend hoeveel mensen daadwerkelijk last hebben van een voedselovergevoeligheid. Op dit moment wordt er een onderzoek uitge– voerd door CIVO/TNO naar de omvang van voedselovergevoeligheid bij de Nederlandse bevolking (subsidie WVC en Preaventiefonds). Het is dan ook niet te zeggen of de problemen met voedselovergevoeligheid zijn toegenomen. Wat wel is toegenomen is de behoefte aan informatie over voedsel– overgevoeligheid. Zowel consumenten als hulpverleners en de levens– middelenindustrie willen meer weten over voedselovergevoeligheid. Deze vragen komen nu bij verschillende organisaties terecht, die voor de beantwoording daarvan onvoldoende zijn toegerust. In een recent uitge– voerd literatuuronderzoek naar voedselovergevoeligheid (rapport Voedselovergevoeligheid, een inventariserend en beleidsonderbouwend onderzoek) wordt eveneens aangegeven dat de voorlichting verbetering behoeft. Het voornemen bestaat om in de tweede helft van 1991 een «Informatiecentrum voor Voedselallergie en Voedselintolerantie» te openen, waarvoor ik een subsidie beschikbaar zal stellen. De voorberei– dingen voor dit centrum zijn in volle gang.
22 Kan in een planningsschema voor elk van de meer dan 70 richtlijnen worden aangegeven wanneer overname in de Nederlandse wet en regel– geving zal plaatsvinden c.q. heeft plaatsgevonden? Het is niet goed te doen per richtlijn een planningsschema aan te geven. Sommige richtlijnen zijn reeds uitgevoerd, sommige zijn nog binnen de EG in behandeling, andere richtlijnen zijn nog niet eens als voorstel aan de EG-Raad voorgelegd. Het Ministerie van WVC stelt alles in het werk om de thans optredende achterstand bij de uitvoering van richtlijnen binnen de door de EG overeengekomen termijnen weg te werken. Daarbij blijkt eens te meer dat vrijwel iedere richtlijn een afzonderlijk geval vormt, met een eigen problematiek en (soms) met eigen compli– Qtioc in in Ho f o o r van w a n de Ho uitvoering. iiitwnarinn caties de csfeer
23 Hoe kan, door middel van interdepartementale samenwerking (Onderwijs en Wetenschappen, Sociale Zaken en Werkgelegenheid) een adequaat preventief beleid met betrekking tot reuma worden opgezet? Interdepartementale samenwerking is voor het beleid ten aanzien van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
reuma erg belangrijk. Zo is de samenwerking met het ministerie van SZW van belang bij de verstrekking van hulpmiddelen in de thuissituatie en op de arbeidsplek. In breder verband is de samenwerking met dit ministerie van belang voor bestrijding van aandoeningen aan het bewegingsap– paraat. Preventie in de arbeidssituatie kan niet alleen de prevalentie van deze aandoeningen terugdringen, maar kan daarnaast ook leiden tot een vermindering van de instroom in de WAO. De afstemming met het ministerie van O&W is van belang voor de stimulering van het reuma-onderzoek en voor aandacht voor chronische aandoeningen in het onderwijs. Samenwerking met het ministerie van VROM is tenslotte belangrijk bij het bouwen van aangepaste woningen en gebouwen voor chronische patiënten.
24 Zal het wetsvoorstel Alcoholwet nog in de tweede helft van dit jaar bij de Tweede kamer worden ingediend? Over het streven om het wetsvoorstel Alcoholwet eind 1990 bij de Tweede Kamer in te dienen, kan inmiddels worden opgemerkt dat dit, gelet op de voortgang van het noodzakelijke interdepartementale overleg, niet haalbaar is. Vooralsnog wordt dan ook gestreefd naar indiening bij de Tweede Kamer in de loop van 1991.
25 Richt de aandacht van de commissie chronische ziektes zich na instal– latie uitsluitend op de blz. 9 genoemde ziektes of richt deze zich op alle chronische ziektes? In principe zal het werkterrein van de Nationale Commissie Chronische Ziektenbestrijding alle chronische aandoeningen betreffen. Een aantal activiteiten zal immers van algemene, ziekte-overstijgende, aard zijn. Vanzelfsprekend dienen echter prioriteiten te worden gesteld in de programmering van werkzaamheden die specifieke aandoeningen betreffen. In de taakopdracht van de commissie spelen onder meer prevalentie– cijfers een rol. Daarnaast moet de commissie ook aandacht schenken aan die aandoeningen, die weliswaar niet zo vaak voor komen, maar wel een erg grote ziektelast met zich mee brengen, zoals bijvoorbeeld cystic fibrosis.
26 Kan meer duidelijkheid worden verschaft over het voornemen tot oprichting van een nationaal voedingscentrum? In Nederland zijn vele organisaties actief op het terrein van de voeding, zowel in de voorlichting als de beleidsadvisering. Het is de bedoeling een aantal van deze organisaties te gaan huisvesten in het «Voedings– centrum». Een dergelijk centrum zal de infrastructuur op het terrein van de voeding versterken. Het bevordert de samenwerking tussen de verschillende organisaties, het vormt een duidelijk aanspreekpunt voor het publiek en biedt ruimte voor meer activiteiten. Van dit centrum wordt een impuls voor het preventieve Voedingsbeleid verwacht. Met mogelijke participanten voor dit voedingscentrum zijn gesprekken gevoerd, het idee is zeer positief ontvangen. Het ministerie van LNV werkt mee aan de uitvoering. Verwacht wordt dat het centrum eind 1991 in gebruik zal worden genomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
27 Waarom wordt de preventie van sportblessures niet meer genoemd? De nota WAZ is een hoofdlijnennota waarin niet alle deelterreinen van beleid kunnen worden genoemd. Maatregelen gericht op terugdringen van sportletsels blijven evenwel een belangrijk onderdeel uitmaken van het beleid op het terrein van de preventieve sportgezondheidszorg en daarmee van de collectieve preventie. Continuering van het beleid en van de reeds ingezette activi– teiten op dit terrein (waaronder de voorlichtingscampagne Blessures blijf ze de Baas en het experiment Sportmedische functie vanuit GGD'en) worden dan ook van groot belang geacht. Dit te meer vanwege het feit dat sportblessures in niet onbelangrijke mate bijdragen aan het arbeids– verzuim en de instroom in de WAO.
28 Waarom ontbreekt als programmapunt gezondheidsbescherming in de werkomgeving? Gezondheidsbescherming in de werkomgeving kan worden gezien als één der onderwerpen van het facetbeleid. In eerste instantie behoort dit onderwerp tot het beleidsterrein van de minister van SZW. Dat laat echter onverlet, dat ook vanuit WVC aandacht wordt geschonken aan dit onderwerp. Het is immers van groot belang dat wordt voorkómen dat mensen arbeidsongeschikt raken door risico-factoren in de werkom– geving die voorkomen of verminderd kunnen worden.
29 en31 Hoe luidt de politieke waardering van het Kabinet van de constatering «Met de verdergaande individualisering is het hulpaanbod vanuit de directe omgeving verminderd» (blz. 14) Waarom wordt in deze nota in het kader van de thuiszorg niet gesproken over de mantelzorg en het vrijwilligerswerk (blz. 15 en 16)? In de notitie Thuiszorg zal uitgebreid worden ingegaan op de positie van de mantelzorg en het (georganiseerde) vrijwilligerswerk. Ten aanzien van de aandacht voor mantelzorg en het vrijwilligerswerk, zij gewezen op de formulering uit de nota WAZ «dat financiële steun wordt gegeven aan vrijwilligersorganisaties voor stervensbegeleiding in de thuissituatie» en voor de inbouw van de praktische thuishulp in de bestaande organisaties voor kruiswerk en gezinsverzorging.
30 Op welke wijze kunnen op centraal niveau ontwikkelingen worden gecoördineerd en gestuurd worden waar het gevarieerde voorzieningen voor ouderen betreft, die onder verschillende financiële regimes vallen van zowel de drie overheden als van andere instanties? Zolang voorzieningen voor ouderen onder verschillende financiële regimes vallen is centrale sturing en coördinatie van ontwikkelingen slechts in beperkte mate mogelijk. Daarbij moet worden opgemerkt dat ook in de toekomst geen sterke centrale sturing en coördinatie wordt voorzien: juist op het lokale en regionale niveau wordt, binnen de centraal vastgelegde randvoorwaarden, de belangrijkste bijdrage verwacht aan het coördineren van ontwikkelingen. Op dit moment speelt de rijksoverheid vooral een voorwaardenscheppende en stimulerende rol. Daarbij kan worden gewezen op demonstratieprojecten op het gebied van substitutie in de zorg voor ouderen. Vrijwillige afspraken tussen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
10
voorzieningen zelf vormen het fundament van een dergelijk proces.
32 Welke plannen bestaan er ten aanzien van vroegtijdige diagnosticering en adequate behandeling van chronische aandoeningen in de hulpver– lening thuiszorg (vgl. de reuma-nota)? Ten behoeve van de verbetering van vroege diagnostiek en adequate behandeling van chronische aandoeningen in de hulpverlening en bij de thuiszorg, wordt op dit moment onder meer gedacht aan bij– en nascholing van de huidige huisartsen. Een en ander is reeds in gang gezet. Voorts bestaan er voornemens om, op basis van een te evalueren expenment, in een aantal poliklinieken reuma-consulenten aan te stellen, die een intermediaire functie tussen eerste– en tweede lijn kunnen vervullen en patiënten niet alleen voorlichten, maar ook psycho-sociaal kunnen bijstaan.
33 In hoeveel CAO's is in navolging van afspraken bij de Unie van Water– schappen, de mogelijkheid van het opnemen van verplegings– c.g. verzorgingsverlof voor zieke partner of kind gerealiseerd? De Directie Collectieve Arbeidsvoorwaarden van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), die alle CAO's registreert op grond van de Wet op de Loonvorming, zal dit najaar een onderzoek publiceren over het voorkomen van emancipatoire regelingen in CAO's. Voor een antwoord op de hier gestelde vraag zij naar dat onderzoek verwezen.
34 Welke concrete activiteiten kunnen worden gerekend tot de op blz. 16 vermelde bijzondere aandacht voor pijnbestrijding, zowel intra– als extra– muraal? Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij de begroting van WVC zal binnenkort een korte beleidsnotitie over de pijnbestrijding worden uitgebracht. Voor de beantwoording van de gestelde vraag zij daarom verwezen naar deze notitie. Wel kan worden vermeld dat voor de intensivering van de pijnbestrïjding in 1991 een extra bedrag van f 1,5 mln is gereserveerd.
35 Wat is de reactie van de bewindslieden op het idee van Prof. Greep om een speciale bijslagregeling in te voeren om de thuiszorg voor bejaarden door hun kinderen of familieleden te stimuleren, dan wel deze doelstelling te bereiken door verandering van fiscale wetgeving? Zorginhoudelijk verdienen alle ideeën om thuiszorg te stimuleren een warm onthaal. Het plan van Prof. Greep lijkt echter moeilijk uitvoerbaar omdat problemen zullen ontstaan bij de afbakening van feitelijke thuiszorg dan wel familiebezoek. Als gevolg hiervan zullen de perceptie– kosten van deze regeling hoog zijn. Ook is niet geheel duidelijk, wat het voorstel aan financiële gevolgen heeft. Ook verhoudt het plan zich niet met de vereenvoudiging van het belastingstelsel. Daarnaast speelt het kwaliteitsvraagstuk. Wel kan worden gewezen op een experimenteel project in Rotterdam waarbij voor ouderen die voor een bejaardenoord zijn geïndiceerd, maar die nog thuis wonen, een zorgbudget wordt toegekend. Dit experiment loopt in 1990 af. Volgend jaar zijn de resul– taten van de evaluatie beschikbaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
11
36
Zal in de notitie thuiszorg of in de verdere aanpak van de stelselher– ziening aangegeven worden hoe de regering de relatie ziet tussen de voorziening algemeen maatschappelijk werk, behorend bij de taak van de lokale overheid, en de functie psycho-sociale zorg behorend tot het verzekeringsstelsel? Zowel in de toegezegde notitie Thuiszorg, als bij de verdere besluit– vorming omtrent de stelselwijziging, zal de functie psycho-sociale zorg aan de orde komen. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de vraag, of het noodzakelijk en zinvol is een afzonderlijke, op zichzelf staande verstrekking psycho-sociale zorg te onderscheiden, zoals in Verandering verzekerd voorgesteld, of dat het de voorkeur verdient de psycho-sociale zorg als verstrekkingsonderdeel van één of meer functionele zorgclusters te omschrijven. In dat kader zal ook aandacht worden besteed aan de potentiële aanbieders van deze zorgfunctie.
37 Welke visie hebben de bewindslieden op de analyse en de aanbeve– lingen van het rapport «Terminale zorg in Midden-Brabant»? Delen zij de NZI-conclusies ten aanzien van de hospital-care? Mede op basis van het genoemde rapport heeft de sectie verpleeg– huizen van de Nationale Ziekenhuisraad (NZR) inmiddels een standpunt bepaald over de gewenste ontwikkeling van de terminale zorg. In hoofd– zaken wordt dit standpunt dezerzijds onderschreven: géén nieuwe voorziening creëren, maar met name bestaande eerstelijns-voorzieningen en verpleeghuizen zo goed mogelijk equiperen om deze essentiële functie verantwoord te kunnen vervullen. Wat betreft verpleeghuizen verdienen met name privacy-aspecten daarbij aandacht. Binnenkort zal de NZR een projectvoorstel uitbrengen, dat mede is gebaseerd op de ervaringen in Brabant. Het beleid terzake is uitvoeriger uiteengezet in de nota Ouderen in tel (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 814, 1 en 2), waarnaar kortheidshalve zij verwezen.
38 Hoe staat het met de ontwikkeling van een functioneel omschreven verstrekkingenstelsel voor de geestelijke gezondheidszorg? Door de Ziekenfondsraad is op 27 september 1990 een advies over een functioneel verstrekkingenpakket voor de geestelijke gezond– heidszorg uitgebracht. Dit advies bevat een proeve voor een functionele pakketomschrijving, alsmede het voorstel om in een tweetal gebieden de haalbaarheid en de bruikbaarheid van de voorgestelde pakketom– schrijving te toetsen. Het advies bevat een aantal elementen dat nog nadere overweging vereist. Het ligt in onze bedoeling op korte termijn tot een voorlopige standpuntbepaling ten aanzien van dit advies te komen.
39 Waarom wordt geen aandacht geschonken aan geestelijke verzorging in instellingen van bejaarden– en gezondheidszorg als integraal onderdeel van het zorgpakket? Geestelijke verzorging in instellingen van bejaarden– en gezond– heidszorg vormt een integraal onderdeel van het zorgpakket en staat als zodanig niet ter discussie. Voorzover deze in de toekomstige zorgverze– kering wordt gefinancierd uit de procentuele premie, behoren deze kosten tot de collectieve lasten. Ook in de huidige situatie komen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
12
voorzieningen, die uit begrotingsmiddelen worden gefinancierd, ten laste van de collectieve middelen.
40 Hoe kan en zal de beeldvorming rond gehandicapten, die geen positie op de arbeidsmarkt kunnen krijgen, worden verbeterd? De participatie van gehandicapten in het normale arbeidsproces kan mede worden bevorderd door het vergroten van inzicht bij werkgevers over de mogelijkheden van gehandicapten tot het verrichten van arbeid. Waar het de lichamelijk gehandicapten betreft, ligt de beleidsverant– woordelijkheid in eerste instantie bij de ministeries van Binnenlandse Zaken (de wet WAGW) en SZW (de WAO en de WSW). Voor wat betreft de bevordering van doorstroming van gehandicapten naar het normale arbeidsproces zij ook verwezen naar de nota Optimale benutting van arbeidsplaatsen in de sociale werkvoorziening, die het ministerie van SZW onlangs aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. Met betrekking tot de beeldvorming over de beroepsmogelijkheden van licht geestelijk gehandicapten is, mede op initiatief van het ministerie van WVC, een conferentie georganiseerd in Noordwijkerhout die op 2 oktober 1990 heeft plaats gevonden. Ook vertegenwoordigers van de werkgeversorga– nisaties waren hierbij aanwezig. Nader zal worden bezien hoe de infor– matie en de beeldvorming over de participatie van licht geestelijk gehan– dicapten, mede op basis van gunstige ervaringen, verder kan worden bevorderd.
41 Kunnen al resultaten worden gemeld van de zeven experimenten, die in 1989 zijn gestart in samenwerking met sociaal-pedagogische diensten en instellingen voor gespecialiseerd jeugd– en volwassenenwerk. Onlangs zijn met de vakgroep Stads– en arbeidsstudies van de Rijks– universiteit van Utrecht afspraken gemaakt over een wetenschappelijke evaluatie van de onderhavige projecten. De eindevaluatie wordt medio 1992 voorzien, al mogen voor die tijd deelrapportages worden verwacht. Op dit moment zijn dus nog geen systematische onderzoeksgegevens beschikbaar.
42 Is het juist, dat bij deze experimenten de verhouding in de populatie 75%-25% is (blz. 21)? In het Kabinetsstandpunt «Zorg en dienstverlening ten behoeve van geestelijk gehandicapten» wordt de doelstelling geformuleerd dat drievierde van de schoolverlaters van VSO/MLK doorstroomt naar het normale arbeidsproces en dat een vierde van de schoolverlaters van zowel de VSO/MLK als van de VSO/ZMLK doorstroomt naar de sociale werkvoorziening. De 7 experimenten in samenwerking met sociaal-pedagogische diensten strekken mede tot realisatie van deze streefcijfers.
43 Waarom wordt de term «geestelijk gehandicapten» gebruikt, ondanks dat onlangs is besloten voortaan te spreken van «mensen met een verstandelijke handicap»? In de UCV van 21 mei 1990 is toegezegd dat de werkgroep Classifi– catie en Codering van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid over deze terminologie zal worden geraadpleegd. Deze werkgroep is
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
13
inmiddels bezig met het opstellen van een rapport en voert daartoe onder meer overleg met de Federatie van Ouderverenigingen. Het laat zich aanzien dat het rapport van de commissie eind dit jaar zal worden vastgesteld. Mede op grond daarvan zal de vraag aan de orde komen welke terminologie de voorkeur verdient. Er is derhalve nog geen sprake van een toezegging of een afspraak met de Tweede Kamer, de voorheen gangbare benaming «geestelijk gehandicapten» te vervangen door «verstandelijk gehandicapten».
44 Hoe verhoudt zich het door het kabinet voorgestane functionele regio– nalisatie van het verstrekkingendeel voor geestelijk gehandicapten tot de mogelijkheid van het landelijk werkzaam zijn van verzekeraars? (blz. 21) Het nieuwe verzekeringsstelsel zal voorzien in de mogelijkheid voor zorgverzekeraars om zowel landelijk als regionaal te werken. Deze zorgverzekeraars zullen er voor zorg moeten dragen dat hun verzekerden de noodzakelijke zorg kunnen krijgen. Er wordt van uitgegaan, dat de zorgverzekeraars met plaatselijk werkende en plaatselijk georganiseerde zorgaanbieders overeenkomsten zullen afsluiten. Dit geldt uiteraard voor alle typen zorg waarop de verzekerde op grond van de toekomstige Wet op de zorgverzekering aanspraak kan maken. De al dan niet landelijke organisatie van zorgverzekeraars staat dan ook niet een op vrijwillige basis regionaal naar functie georganiseerd zorgaanbod in de weg.
45 Wat zijn de uitkomsten van de evaluatie van het experiment met de logeervoorzieningen ? Op 23 augustus 1990 heeft de Ziekenfondsraad advies uitgebracht inzake de ontwikkeling van de logeerfunctie. Dit advies is gebaseerd op de door de Begeleidingscommissie Onderzoek en Experiment nieuwe verstrekkingensystematiek voor Geestelijk Gehandicapten (BOEGG) uitgevoerde tussentijdse evaluatie van de projecten logeerhuizen en logeerplaatsen. De Ziekenfondsraad onderschrijft de conclusie van de BOEGG dat deze tussentijdse evaluatie duidelijk heeft gemaakt dat de functie logeren voorziet in een behoefte van thuiswonende geestelijk gehandicapten en hun ouders. Als gehandicapten gebruik maken van een logeerplaats, wordt het thuismilieu ontlast; het effect hiervan kan zijn dat de vraag naar een permanente opname in een voorziening wordt uitge– steld en wellicht zelfs wordt voorkomen. De Raad acht de functie logeren daarom van zo groot belang dat hij van mening is dat deze functie voor het hele land beschikbaar moet komen. In verband hiermee is in het FOZ 1991 een beleidsintensivering terzake aangekondigd.
46 Is het overleg al gestart over de vraag of een landelijk uniform indica– tiesysteem voor de verschillende voorzieningen wenselijk en mogelijk is? Het streven is te komen tot ontwikkeling en afstemming van regis– tratie– en informatiesystemen ter verbetering van het inzicht in wacht– lijsten en feitelijk gebruik van de verschillende voorzieningen voor licha– melijk gehandicapten. In het kader van het Gestructureerd Overleg Gehandicaptenbeleid zijn terzake inmiddels afspraken gemaakt. De beschikbaarheid van volledige en betrouwbare gegevens over de (potentile) gebruikersgroepen voor voorzieningen voor lichamelijk gehan– dicapten dient mede ter ondersteuning van nader beraad over de afstemming van de taken en functies. Te gelegener tijd kan dit wellicht
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
14
uitmonden in landelijke afspraken over uniforme indicatiecriteria voor de verschillende voorzieningen.
47 Zijn de experimenten met betrekking tot het bieden van hulpvormen die strekken tot een zo zelfstandig mogelijk bestaan in eigen huis, al geëvalueerd? Worden de resultaten van die evaluatie aan de Katner toegezonden? De acht experimenten die in het kader van woontraining en woonbege– leiding worden gesubsidieerd, zijn recentelijk gestart of zullen nog starten in de loop van 1990. Evaluatie zal plaatsvinden na een looptijd van twee jaar in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). De uitkomsten van deze evaluatie worden te zijner tijd aan de Tweede Kamer ter beschikking gesteld.
48 Waarom wordt in deze nota niet ingegaan op de prioriteit zoals gesteld in het Kerndocument Gezondheidsbeleid ten aanzien van de ontwikkeling van de thuiszorgtechnologie? Aan thuiszorg-technologie wordt reeds op diverse plaatsen aandacht besteed, onder meer in de Scenariocommissie Toekomstige Medische Technologie van de Stuurgroep Toekomstscenario's Gezondheidszorg. Ook zij voor wat betreft de technologie voor ouderen, verwezen naar de reeds eerder genoemde nota Ouderen in tel. Overigens zij opgemerkt, dat de financiering van hulpmiddelen in de thuissituatie in belangrijke mate onder de verantwoordelijkheid valt van het ministerie van SZW op grond van de AAW. Wel is inmiddels ook op de begroting van het minis– terie van WVC een bedrag van f 7 mln opgenomen ten behoeve van de ontwikkeling van technologie in de thuiszorg. Dit bedrag is bestemd voor verbetering van technologie van verpleging en verzorging thuis, medische technologie, onderzoek, informatietechnologie, ondersteuning van functioneren in de thuiszorgsituatie (bijvoorbeeld ergotherapie) en technologie voor diagnostiek en behandeling. Tenslotte zij vermeld, dat in de notitie Thuiszorg uitgebreid zal worden ingegaan op dit onderwerp.
49 Welke maatregelen worden voorgestaan om het tekort aan geriaters op te heffen? In het kader van de nota Ouderen in tel is 1 mln voor de versterking van de leerstoelen geriatrie gereserveerd. Voorts zij vermeld dat in het kader van het erkenningenbeleid op korte termijn voorrang zal worden gegeven aan aanvragen van ziekenhuizen, gericht op een uitbreiding van het aantal functie-eenheden geriatrie.
50 In hoeverre wordt overwogen de planningswetgeving voor de Acade– mische Ziekenhuizen en de overige topziekenhuizen te harmoniseren conform de nieuwe regeling academische ziekenhuizen in het kader van de WZV. Recent is de wetswijziging Wet op het Wetenschappelijk onderwijs (WWO) en de WZV door de Eerste Kamer aanvaard. Daarmee wordt primair beoogd de academische ziekenhuizen volledig in het volksge– zondheidsbeleid te integreren. Het genoemd wetsvoorstel voorkomende periodiek beleidsoverzicht zal zich in eerste instantie richten op de academische ziekenhuizen en op de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
15
afstemming met het overige beleid. Gelet op de samenhang in de planning en bouw van top (klinische) voorzieningen zullen ook andere topziekenhuizen in de beschouwing worden betrokken. Bij de uitvoering van de WZV zal rekening worden gehouden met de huidige werkwijze bij de academische ziekenhuizen, gezien de (relatieve) schaalgrootte en complexciteit van aktiviteiten.
51 Welke behandelmethoden geven grote regionale (consumptie)verschillen te zien en voor welke van deze behandelme– thoden zal dit jaar een protocol zijn ontwikkeld ? Het rapport van de onderzoekscommissie Regionale verschillen in gebruik van ziekenhuisvoorzieningen (Commissie Hoefnagels), dat eind 1989 werd uitgebracht, geeft verschillen tussen 5 gezondheidsregio's aan in gebruik van de twintig meest voorkomende verrichtingen. Grote verschillen blijken onder andere voor te komen bij EEC, spirografie, aller– gietest Cara, echografie van het hart, echografie buik en het traumatolo– gisch consult. Het valt op dat het veelal diagnostische verrichtingen betreft. Het Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing ontwikkelt, in samenspraak met de beroepsgroep, al ruim 10 jaar proto– collen ook voor diagnostische verrichtingen. Dit orgaan zal voor het verder ontwikkelen van protocollen rekening houden met de resultaten van bovengenoemde onderzoekscommissie. Het blijft van belang te stimuleren dat deze protocollen binnen de medische praktijk ook daadwerkelijk worden toegepast.
52 In hoeverre oefent de overheid invloed uit op de programmering van de geneeskundige opleidingen? Het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen biedt de medische faculteiten relatieve autonomie met betrekking tot de opleiding tot basisarts. De overheid oefent in beginsel geen rechtstreekse invloed uit op de programmering van deze initiële opleiding. Globale kaders voor de opzet en inhoud van het onderwijscurriculum zijn in het Academisch Statuut aangegeven. Het beleid van de Europese Gemeenschap richt zich op vrije migratie van medische beroepsbeoefe– naren binnen de EG en op de onderlinge erkenning van het artsdiploma en stelt daarom voorwaarden, waaraan de opleiding tot basisarts alsmede de medisch specialistische opleidingen moeten voldoen. De overheidsverantwoordelijkheid voor de medische vervolgoplei– dingen, gezien het post-initiële karakter ligt in eerste instantie bij WVC. De programmering wordt bepaald door de opleidingscolleges van de KNMG. Over het opleidingscurriculum voert de KNMG overleg met het ministerie van WVC. Wanneer ontwikkelingen op het terrein van de zorg het noodzakelijk dan wel wenselijk maken, dat de inhoud van één of meerdere medische beroepsopleidingen wordt aangepast, kan vanuit WVC worden bevorderd dat het betrokken opleidingscollege hieraan aandacht besteedt.
53 Waarom wordt in het actieprogramma geen melding gemaakt van het wetsvoorstel aangaande het mentorschap (blz. 27) De eerste verantwoordelijkheid voor het wetsvoorstel aangaande het mentorschap berust bij de Minister van Justitie. Deze heeft onlangs bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
16
brief van 27 juü 1990 (Kamerstukken II, 1989-1990, 20931, 15) de Kamer over zijn voornemen terzake geïnformeerd.
54 Ontbreekt bij het actieprogramma voor het gehandicaptenbeleid de uitvoering van de motie over zorginnovatie ten behoeve van geestelijk gehandicapten? (Kamerstukken II, 20931, nr. 12). De bedoelde motie komt inderdaad in dit actieprogramma nog niet voor. De reden daarvan is dat de nota WAZ bij brief van 10 mei 1990 aan de Kamer is aangeboden, terwijl de motie 20 931, 12 in de UCV van 21 mei 1990 is ingediend.
55 Hoe kan met de drie genoemde wetsvoorstellen gewaakt worden over de positie van de patiënten die minder goed voor zichzelf kunnen opkomen. Waarom wordt hier het wetsvoorstel inzake het mentorschap t.b.v. meerderjarigen niet genoemd? (blz. 29) Van de drie genoemde is met name de wet BOPZ gericht op de patiënt die minder goed voor zichzelf kan zorgen. Het gaat daarbij om gedwongen opname van patiënten die op moment van opname hun situatie onvoldoende kunnen beoordelen. De twee andere wetsvoor– stellen hebben een bredere werking. De daaruit voortvloeiende versterking van de positie van de patiënt komt echter ook de hierboven genoemde groep patiënten ten goede. Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag zij verwezen naar het antwoord op vraag 53.
56 Kan meer informatie worden verstrekt over het twaalftal projecten ten behoeve van een betere klachtbehandeling, zowel inhoudelijk als finan– cieel (blz. 29). De Commissie Gevers heeft in februari 1989 advies uitgebracht over de eisen, waaraan projecten, gericht op klachtopvang, advisering en bemiddeling, zouden moeten voldoen (Kamerstukken 11,1988-1989, 17 661, 32). Op grond van de voorstellen is inmiddels subsidie toegekend aan de volgende klachtopvangprojecten: Overijssel Eindhoven Zuid-Holland Amstelveen Haarlem Gelderland 3 TIP's TOTAAL
f175000 f 1 50 000 f 1 20 000' f 72 000 f 80 000 f175000 f 1 50 000 f 922 000
" Overleg is gaande over een mogelijke verhoging van het budget
Voor het merendeel gaan deze projecten uit van patiëntenplatforms, hetgeen echter geen subsidievoorwaarde is. Voorts is subsidie toegekend ten behoeve van een drietal Tandheelkundige Informatie– punten (TIP's), waaraan ook de Nederlandse Maatschappij tot Bevor– dering der Tandheelkunde een financiële bijdrage levert. De subsidies zijn toegekend tot 1 januari 1992. Het jaar daarop is een evaluatie van de projecten voorzien. Deze wordt te gelegener tijd aan de Kamer gezonden. Een verdere uitbreiding van het aantal projecten wordt niet beoogd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
17
57 en 58 Wanneer is er een (nader) regeringsstandpunt te verwachten omtrent het principe van een no-faultverzekehng (blz. 29) Op het advies van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid over de samenhang en (wettelijke) vormgeving van het stelsel van klachtbehan– deling? (blz. 30) Op afzienbare termijn zal de nadere standpuntbepaling met betrekking tot de door de Nationale Raad voor de Volksgezondheid uitgebrachte adviezen te weten «klachtopvang in de gezondheidszorg» resp. «verken– nende studie patiënten-letselverzekering» aan de Kamer worden voorgelegd.
59 Kan meer informatie worden verstrekt over het informatiesysteem voor patiënten en de gids patiënteninformatie? Op het terrein van de informatieverstrekking aan consumenten en intermediairs in de gezondheidszorg is in een breed samenwerkings– verband (het Landelijk Patiënten Consumenten Platform, Stichting Werkgroep 2000, het Landelijk Centrum G.V.O., de Nationale Zieken– huisraad, de Vereniging van Directeuren Basisgezondheidsdiensten en het Ministerie van W.V.C.) een belangrijke stap gezet door het uitbrengen van de Gids Patiënteninformatie (mei 1990). Deze gids zal elk jaar worden geactualiseerd. De gids biedt een overzicht van de aard en de activiteiten van patiëntenorganisaties. Op het terrein van patiënteninformatie doen zich enkele knelpunten voor. De informatie is nu op uiteenlopende wijze toegankelijk, maar nog nauwelijks voor de burger. Veel instellingen verzamelen informatie over deelonderwerpen, maar ieder op eigen manier. Er vindt geen afstemming plaats over inhoud en toegankelijkheid. Tegen deze achtergrond zal de komende tijd worden gewerkt aan: 1. Het analyseren en vaststellen van de elementen van patiënteninfor– matie, die in een systeem moeten worden opgenomen;. 2. Het ontwikkelen van standaarden voor het beschrijven en toegan– kelijk maken van de informatie; 3. Het ontwikkelen van een systeem van centrale afspraken (bijvoor– beeld in modules) over het ontsluiten en beschikbaar stellen van de infor– matie; 4. Het ontwikkelen van nieuwe mogelijkheden (standaardisering) van distributie en raadpleging van de informatie; 5. Het opbouwen van een infrastructuur voor informatievergaring, opslag en actualiseren van de informatie; 6. Het evalueren van de verschillende gebruikersmogelijkheden en de toegankelijkheid van de informatie voor de burger. Deze activiteiten zijn ingebed in het bredere publieksgerichte informa– tiebeleid van WVC. Zij moeten leiden tot het centraal beschikbaar stellen van informatie, in eerste instantie voor intermediairs, maar tevens leesbaar en toegankelijk voor patiënten en consumenten, bijvoorbeeld via bibliotheken en documentatiecentra.
60 Kan cijfermatig informatie worden verschaft over de toename van het aantal niet-verzekerden in ons land? (blz. 30) Het aantal niet-verzekerden in ons land is niet bekend. Het kan slechts indirect worden afgeleid door van de Nederlandse bevolking af te trekken
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
18
het aantal personen dat verzekerd is bij ziekenfondsen, particuliere ziektekostenverzekeraars of KPZ-instellingen. Op grond van de door de Ziekenfondsraad, het KLOZ en de KPZ beschikbaar gestelde gegevens kan dit als volgt worden weergegeven.
1987 1988 1989
totale bevolking op 1 januari
ziekenfondsverze– kering
14615 100 14714900 14805 200
8 958 101 8 965 974 9 108747
particuliere verzekering 4701 697
4 743 205 4 6 7 1 867
KPZ-verzekering
verzkeringssituatie niet bekend
855 157 859 181 857 745
1 00 1 45 146540 166841
Of dat er in Nederland inderdaad sprake is van een toename van het aantal niet-verzekerde personen, is overigens niet met zekerheid te zeggen. Allereerst is onbekend het aantal in Nederland woonachtige personen dat op een andere dan de hierboven aangegeven wijze tegen ziektekosten is verzekerd. Te denken valt daarbij aan beroepsmilitairen. Aangezien echter een (onbekend) aantal daarvan een aanvullende parti– culiere verzekering heeft gesloten is onbekend in welke nota militairen al opgenomen zijn in de kolom: «particulier verzekerden». Daarnaast valt te denken aan personen die werkzaam zijn bij volkenrechtelijke organisaties en die op grond van een door zo een organisatie getroffen regeling recht hebben op vergoeding van een deel van de kosten van medische zorg. Ten tweede zullen er ook personen zijn, die met een in het buitenland gevestigde verzekeraar een ziektekostenverzekering hebben gesloten dan wel met een verzekeraar die niet lid is van het KLOZ. Tenslotte gaat het om cijfers uit verschillende gegevens-administraties, zodat geen zekerheid bestaat over de volledige aansluiting van de cijfers.
61 Er is enig zicht op extra financiële middelen, die in de periode 1991-1994 nodig zijn voor de in deze nota gedane voorstellen? (blz. 30/31) Volledigheidshalve zij voor het antwoord op deze vraag verwezen naar het antwoord op vraag 81.
62 Kan worden aangeduid op welke wijze de zorg voor ouderen zal worden gëintegreerd in de basisverzekering? Horen bejaardenoorden wel thuis in een ziektekostenverzekering aangezien het woonvormen zijn? De zorg voor ouderen zal als onderdeel van de in functionele termen omschreven verzekeringsaanspraken op het terrein van de verpleging en de verzorging worden opgenomen in de zorgverzekering. Hierbij gaat het om de verpleeghuiszorg, de bejaardenzorg en de hulpverlening thuis. Het betreft zorgsoorten die, gelet op hun onderlinge vergelijkbaarheid (doelgroepen, nadruk op verzorging en verpleging) en substitutiemoge– lijkheden binnen de aanspraken op algemene zorg in een (functionele) zorgkolom kunnen worden samengebracht in een glijdende schaal van lichte en niet intensieve naar zware en intensieve vormen van verzorging en verpleging. De van bejaardenoorden uitgaande verzorging vormt een belangrijk onderdeel van dit functioneel omschreven cluster; dit temeer, omdat, anders dan in deze vraag wordt verondersteld, bejaardenoorden nu al niet meer kunnen worden beschouwd als pure woonvormen, doch als voorzieningen voor de opvang van verzorgingsbehoevende ouderen. Het karakter van het bejaardenoord is in de loop der tijd dan ook sterk veranderd. Daarnaast zij er op gewezen dat ook in de klassieke
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
19
«care»-voorzieningen van de AWBZ een wooncomponent en een zorgcomponent te onderscheiden zijn, die niet voor alle patiënten in dezelfde verhouding behoeven te staan.
63 Kan gelet op de kernpunten uit de reactie van de Ziekenfondsraad op de WVC-adviesaanvrage van Wjuli 1990, thans meer dan een globale visie worden gegeven omtrent de richting waarin het vernieuwingsproces in de zorgsector dient te gaan. Welk commentaar op die kernpunten kan de Kamer thans worden verstrekt? De adviesaanvrage aan de Ziekenfondsraad van 10 juli 1990 betrof een technische adviesaanvrage naar aanleiding van het op 8 juni 1990 bij de Kamer ingediende voorstel van een wet stelselwijziging ziektekos– tenverzekering tweede fase (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 592, nr. 1-3). Doel van de adviesaanvrage was het verkrijgen van technisch advies over een aantal per 1-1-1991 voorgenomen maatregelen in het kader van de ZFW en AWBZ. Het advies van de Ziekenfondsraad, dat op 27 september 1990 is uitgebracht, heeft dan ook geen nieuwe inzichten gebracht voor wat betreft de richting van het vernieuwingsproces. In de memorie van antwoord op voornoemd wetsvoorstel zal - waar relevant op het advies nader worden ingegaan. Daarnaast wordt verwezen naar de brief aan de Ziekenfondsraad van 2 oktober jl. Een afschrift daarvan is de Tweede Kamer toegezonden.
64 Kan een kernachtige toelichting worden gegeven op de zinsnede «is het wezenlijk dat de nieuwe zorgverzekering op afstand komt van de overheid», waarbij speciaal gelet wordt op de toegankelijkheid van de zorgsector, de kwaliteit van de zorg en de taken van provincies en gemeenten? Zoals in de notitie inzake de stelselwijziging zorgsector is verwoord, is één van de grote problemen waarmee het huidige stelsel kampt een toenemende regeldichtheid waardoor de overheid in feite alles bepaalt en er maar weinig verantwoordelijkheid voor partijen in het veld overblijft. Om uit deze problematiek te komen, zal een aangepast verze– keringsstelsel meer vrijheid aan het veld moeten geven en daarmee «op afstand» van de overheid moeten staan. Dat laat onverlet dat de overheid uiteraard bepaalde verantwoordelijkheden behoudt, bijvoorbeeld met betrekking tot de kwaliteit. Die verantwoordelijkheid behoeft en moet daarmee niet via gedetailleerde regelgeving tot stand te worden gebracht. Op dit punt wordt verwezen naar de onlangs aan de Kamer toegezonden brief inzake het kwaliteitsbeleid. 65, 88 en 89 Welke kernpunten zitten vast aan de zinsnede «aan de hand van een zo objectief mogelijk bepaald budget doorgesluisd naar de verzekeraars»? (blz. 36)
Wanneer is de reactie van de Raad van State over de verhouding basis-aanvullend pakket te verwachten en kan omtrent het kabinets– standpunt terzake al nadere informatie worden verstrekt? (blz. 55) Hoever is het onderzoek van een aantal verdeelparameters (qua kenmerken van verzekerden) gevorderd? Welke reacties van de toekom– stige zorgverzekeraars liggen terzake vast? Eén van de kernpunten van de stelselvernieuwing is dat verzekeringsin–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
20
stellingen en aanbieders de verantwoordelijkheid krijgen de zorg zo doelmatig mogelijk in te richten. Het is daartoe - vanuit het oogpunt van kostenbeheersing - van belang zorgverzekeraars te budgetteren. Immers, het alternatief dat zorgverzekeraars hun kosten zouden kunnen decla– reren bij de Centrale Kas, geeft de verzekeraars onvoldoende financiële prikkels voor doelmatigheid en leidt daarmee onvermijdelijk tot de noodzaak voor de (centrale) overheid om een uitgebreide regierol te behouden in de verdeling van de middelen. De vorm die voor deze budgettering wordt gekozen kan zijn een uitkering op basis van histo– rische kosten ófwel een uitkering die genormeerd is op basis van een aantal objectieve verdeelcriteria. De verdeelcriteria zijn variabelen die kostenverschillen tussen verzekerden verklaren, zoals leeftijd en geslacht. Uiteraard zijn ook tussenvormen van budgettering mogelijk, bijvoorbeeld een stelsel met gedeeltelijke historische kosten en een gedeeltelijk objectief bepaald budget. Budgettering op basis van historische kosten is een veel voorkomende vorm van budgettering. Dit geldt in de gezondheidszorg maar ook op vele plaatsen binnen de (Rijks)overheid. Deze vorm van budgettering heeft echter als nadeel dat een «toevallig» historisch budget bepalend wordt voor de toekomst. In zo'n aanpak worden in feite degenen «gestraft» die altijd efficiënt hebben gewerkt. Degenen die altijd veel hebben gedeclareerd, omdat ze geen aandacht hebben geschonken aan kostenbeheersing en efficiency, worden dan «beloond». Uit het oogpunt van kostenbeheersing is budgettering op grond van objectieve verdeelcriteria te prefereren. Immers, in een dergelijk verdeel– stelsel bestaat een maximale prikkel voor doelmatigheid. De zorgverze– keraar weet welk budget hij krijgt en dat wat hij bespaart kan gebruiken voor reductie van de premie of verbetering van de aanspraken van verze– kerden (kwalitatief of kwantitatief). Naar de haalbaarheid van een stelsel van budgettering, in de vorm van normuitkeringen, heeft het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuit– gaven (100) in de zomer van 1989 een vooronderzoek afgerond. Het IOO meent dat het mogelijk moet zijn, met voldoende invoeringstijd, goede informatievoorziening en monitoring tot de ontwikkeling van een normuitkeringstelsel te komen, zij het dat kanttekeningen worden geplaatst bij de opvatting dat leeftijd, geslacht en regio de enige verdeel– criteria in dit stelsel zouden moeten zijn. De uitkering geldt voor een zorgverzekeraar als inkomsten die in de plaats komen van een premie. Bij de bepaling van de premie in de huidige particuliere markt worden eveneens variabelen gebruikt die kostenverschillen verklaren. In de huidige verzekeringsmarkt is het echter niet mogelijk de geconstateerde kostenverschillen geheel door te berekenen in premieverschillen. Een normuitkering waarin deze differen– tiatie wel kan worden aangebracht, benadert dus altijd beter de feitelijke kostenpatronen per verzekerde en kan daardoor als basis dienen voor een budgetstelsel. Door een aantal auteurs, werkzaam binnen het particuliere verzeke– ringsbedrijf, is in een artikel de haalbaarheid van zo'n benadering onder– streept (Van Duuren, Posthuma en anderen, Marktwerking, normuitkering en risicoselectie, ESB, 13 december 1989). Deze constatering laat onverlet, en het I00-vooronderzoek bevestigt dat ook, dat er een verscheidenheid in kostenverschillen tussen zorgver– zekeraars is, die niet alleen op grond van leeftijd, geslacht en regio te verklaren is. Bovendien blijkt een verschil in kostenniveau tussen zieken–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
21
fondsen en particuliere verzekeraars, ook als de vergelijking wordt beperkt tot verzekerden met een vergelijkbare dekking. Op grond van het voorgaande geeft het 100 in overweging de invoering van het normuitkeringstelsel geleidelijk te doen plaatsvinden. Daarbij zou, uitgaande van historische kosten als uitgangspunt voor het budget, in een aantal jaren een verschuiving moeten plaatsvinden, zodat in toenemende mate het budget wordt bepaald door een aantal welomschreven verdeelmaatstaven. Het 100 heeft recent een vervolgonderzoek afgerond, waarin een groter aantal gegevens kan wroden betrokken dan in het vooronderzoek mogelijk was. Daarbij is, net als in het vooronderzoek, in eerste instantie de aandacht uit gegaan naar de variabelen leeftijd, geslacht en regio. Daarnaast heeft het 100 onderzoek gedaan naar andere mogelijke kenmerken van verzekerden, die kostenverschillen zouden kunnen verklaren. Als conclusie komt uit dit onderzoek naar voren dat als aanvullende maatstaven zouden kunnen dienen arbeidsongeschiktheid en het al of niet nemen van een eigen risico. Bovendien zou een afdemping van risicoverschillen tussen verzekeraars kunnen worden bereikt door rekening te houden met meerjarige schades en met de omstandigheid dat overlijden van een verzekerde in het algemeen gepaard gaat met hoge kosten. In dit vervolgonderzoek heeft het 100 gebruik gemaakt van vele statis– tische bronnen, vooral buiten de gegevens van zorgverzekeraars. Hoe het stelsel er definitief, met inbegrip van de relatieve zwaarte van de verschillende maatstaven, uit zou moeten zien is als gevolg van de onmogelijkheid van een adequate analyse op de verschillende verzeker– denbestanden in dit stadium dus nog niet te zeggen. Wel is een belang– rijke stap vooruit gezet in de beantwoording van de vraag welke verdeel– kenmerken in een verdeelsleutel relevant zijn. Wij hebben kennis genomen van het vervolgonderzoek en wij onderschrijven de conclusies. Daarbij is het goed een duidelijk beeld te hebben van de stappen die op korte termijn dienen te worden gezet om op langere termijn het door het 100 gesuggereerde budgetmodel te implementeren. In de nota WAZ is gekozen voor een aanzienlijke periode om te komen tot budgettering op basis van objectieve verdeelkëhmerken. De reden om een lange periode te nemen, is in de eerste plaats dat majeure verande– ringsprocessen een bepaalde geleidelijkheid dienen te hebben willen ze praktisch haalbaar zijn. Zo is bijvoorbeeld eertijds bij de Wet op de bejaardenoorden een overgangsperiode van 16 jaar genomen om te komen tot de volledige toepassing van objectieve verdeelmaatstaven. In de tweede plaats is geleidelijkheid nodig, omdat het tempo van budgettering parallel moet lopen aan de mate waarin beheersingsinstru– menten aan de zorgverzekeraars worden gegeven, waarmee zij financiële verantwoordelijkheid in daden kunnen omzetten (bijvoorbeeld overeen– komsten met aanbieders). Hiervoor wordt thans aan een periode van vijf jaar gedacht. Daarna zal het nog enige tijd duren, voordat verzekeraars in staat zullen zijn de huidige kostenverschillen zodanig te beperken dat 100% verdeling volgens objectieve criteria realistisch is. Veel kostenver– schillen zijn immers ontstaan in het verleden, bijvoorbeeld door recente nieuwbouw van ziekenhuizen in een bepaalde regio. Deze kostenverschillen zullen overigens verminderen door een vrijer verkeer van verzekerden tussen zorgverzekeraars. De acceptatieplicht bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
22
zorgverzekeraars garandeert immers ook, in tegenstelling tot de huidige situatie op de particuliere markt, dat relatief dure verzekerden kunnen overstappen naar een verzekeraar met een relatief goedkoop verzeker– denbestand. Dit switchen van verzekerden tussen zorgverzekeraars, dat overigens pas met de laatste stap in volle omvang mogelijk wordt, leidt tot de vraag hoe het budget voor verzekeraars, zolang historische gegevens daarin een rol spelen, wordt aangepast voor mutaties in de aantallen verzekerden. Uit het oogpunt van administratieve eenvoud is het te prefereren om voor de bepaling van het budget voor zorgverzekeraars voor nieuw aangesloten verzekerden niet de historische kosten bij hun voormalige verzekeraar te nemen, maar de gemiddelde historische kosten van de nieuwe zorgverzekeraar. Deze gemiddelde historische kosten zouden dan ook bepaald kunnen worden naar leeftijd, geslacht en aanvullende kenmerken. Zo krijgt de zorgverzekeraar voor een oudere nieuw verzekerde automatisch een meer dan gemiddeld bedrag dan voor een jongere intreder. Op deze wijze wordt de overgang van een budget op basis van historische kosten naar één op basis van objectieve kenmerken versoepeld. De geleidelijke overgang van historische kosten naar objectief bepaalde «norm»kosten betekent dat zorgverzekeraars dienen te beschikken over informatie inzake de kenmerken die in het budget een rol spelen. Deze kenmerken zijn de kenmerken die het 100 noemt in de conclusies van zijn vervolgonderzoek: leeftijd, geslacht, regio, arbeidson– geschiktheid, eigen risico, meerjarige schade en overlijden. In de praktijk blijkt dat de beschikbaarheid van gegevens op dit punt minimaal is. Vereist is dus dat verzekeringsinstellingen op korte termijn hiermee starten. Teneinde dit te realiseren, is overleg gestart met de Ziekenfondsraad, de VNZ en het KLOZ. Indien dit nodig blijkt, zullen op korte termijn wettelijke maatregelen op dit punt worden genomen. Medio maart publiceerde de Ziekenfondsraad een interim-rapportage over het experiment normuitkeringen AWBZ. Deze rapportage heeft betrekking op het eerste half jaar van 1989. De concept-conclusies hebben betrekking op de administratieve procedures en op de verschillen in uitkeringen en feitelijk gemaakte kosten. Voor wat betreft de administratieve procedures, is gebleken dat niet alle verzekeringsinstellingen zonder problemen konden aansluiten bij uniforme rapportageprocedures. Het nut van het experiment is dus dat concreter is geworden waar de administratieve problemen liggen en hoe die kunnen worden opgelost. De problemen lagen overigens meer in de tijdsdruk op gegevensverstrekking in samenhang met automatiserings– problemen. Voor wat betreft de verschillen in uitkeringen en feitelijke kosten is sprake van een grote spreiding. Dit heeft te maken met de omstandigheid dat relatief weinig mensen veel kosten maken. Bij het experiment gaat het immers om de verstrekking «hulpmiddelen». Deze uitkomst werd op voorhand verwacht. Het experiment was ook primair erop gericht inzicht te krijgen in de informatiestromen en de administra– tieve procedures. Op het moment van beantwoording kon nog geen indicatie worden gegeven omtrent het tijdstip waarop door de Raad van State advies zal worden uitgebracht inzake de verhouding tussen het basis– en het aanvullend pakket. Na ontvangst van vorenbedoeld advies zal het kabinet zich over zijn standpunt terzake beraden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
23
66 In welk tempo zullen de financiële reserves van de verzekeraars worden opgebouwd tot 1995, rekening houdend met de meest recente advisering van de Verzekeringskamer? (blz. 37) De benodigde omvang van de reserves van zorgverzekeraars is afhan– kelijk van de mate waarin zij een zelfstandig financieel risico lopen. De omvang van dit financiële risico wordt bepaald door de budgetsyste– matiek die op enig moment bestaat. Zolang het budget wordt bepaald op basis van historische kosten, is het risico gering. Bij een budget, vastge– steld op grond van een beperkt aantal criteria, zal het risico groter zijn, maar afnemen met de toename van het aantal criteria. Vooral criteria die ervoor zorgen dat excessieve kosten worden verevend, beperken het financiële risico van verzekeringsinstellingen. De Verzekeringskamer heeft geadviseerd over de omvang van noodza– kelijke reserves bij een budgetstelsel met alleen de verdeelkenmerken leeftijd, geslacht en regio. Nu is gebleken dat meer criteria nodig zijn om risicoverschillen tussen zorgverzekeraars niet te groot te laten zijn, is dit advies tot op zekere hoogte achterhaald. Zodra meer zicht is op de uitwerking van het verdeelstelsel kenmerken op de mate waarin optre– dende kosten kunnen worden gedekt, zal kunnen worden bezien hoe hoog de reserves in die situatie dienen te zijn. Tegen deze achtergrond is ook geen exact tijdpad te geven van de noodzakelijke reservevorming bij ziekenfondsen. Voor 1991 wordt er bij de vaststelling van de procentuele ziekenfondspremie vanuit gegaan dat f 350 mln aan reserves kunnen worden gevormd bij de Algemene Kas, welk bedrag op enig moment aan bedoelde verzekeringsinstellingen zal worden overgedragen.
67 Op welke wijze zal zowel van de kant van de overheid als van de zijde van de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders bij de nieuwe aanpak in de volksgezondheid collectivisering daadwerkelijk kunnen worden voorkomen? (blz. 37) De randvoorwaarden welke in het nieuwe stelsel gesteld worden door de overheid, waarbinnen zowel zorgverzekeraars als aanbieders van zorg moeten opereren, dienen zo geformuleerd te worden dat er een optimale ruimte voor vrijheid en verantwoordelijkheid voor partijen op plaatselijk of regionaal niveau ontstaat. Tevens zullen deze randvoorwaarden zo moeten worden geformuleerd dat de marktprikkels die in het nieuwe stelsel worden ingebouwd, en die in de onderhavige nota zijn neergelegd, partijen zoveel mogelijk stimuleren tot benutting van die ruimte. Het is denkbaar dat partijen door gemeenschappelijke afspraken de aldus geboden ruimte ten eigen bate (willen) inperken. Alsdan dient adequate mededingingsregelgeving beschikbaar te zijn om, indien derge– lijke beperkingen tegen het algemeen belang zouden ingaan, die beper– kingen ongedaan te maken. Het kabinet beraadt zich nog over de vraag of de huidige mededin– gingsregelgeving, neergelegd in de Wet economische mededinging, in dit opzicht toereikend is. Daarbij speelt het advies dat de Commissie Economische Mededinging desgevraagd op 16 juni 1989 terzake heeft uitgebracht, mede een rol. In de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel stelselwijziging ziektekostenverzekering 2e fase, welke nog voor 29 oktober 1990 aan de 2e kamer zal worden aangeboden zal hierop nog nader worden ingegaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
24
68 Is onder meer de juridische staf op het ministerie van WVC al zo adequaat opgezet, dat de Kamer steeds tijdig zal kunnen beschikken over de met het vernieuwingsproces samenhangende wetgeving (kwaliteitsei– senwetten en dereguleringswetten)? (blz. 37) Naar onze opvatting bestaat er geen aanleiding om te betwijfelen of de juridische staf van het Ministerie van WVC in staat moet worden geacht de met het vernieuwingsproces samenhangende wetgeving, zoals de Kwaliteitswet en de deregulering in het kader van de Wet ziekenhuis– voorzieningen, parallel aan de wijziging van het stelsel van ziektekosten– verzekeringen, op een zodanige wijze te ontwikkelen dat daarover steeds tijdig door het parlement zal kunnen worden beschikt. Volledigheidshalve is bij deze antwoorden een nota gevoegd met een overzicht van de stand van zaken van de wetgeving. Hieruit blijkt de voortgang, die de juristen van WVC hebben gemaakt bij de voorbereiding van het wetgevingsprogramma terzake.
69 Welke nadere informatie kan thans worden verstrekt op de drie vermelde ijkpunten? Met betrekking tot de ijkpunten in het moderniseringsproces van AWBZ en ZFW kan de volgende informatie worden verstrekt. a. Voor wat betreft het in te voeren stelsel van budgettering van zorgverzekeraars zij verwezen naar de beantwoording van vraag 65. b. Met betrekking tot de juridische aspecten van de verhouding tussen basis– en aanvullend pakket is op 13 juli 1990 aan de Raad van State advies gevraagd. De Raad heeft op het moment van beantwoording terzake nog niet geadviseerd. c. Ten aanzien van het ijkpunt betreffende een voldoende operationeel te achten functionele omschrijving van zorgclusters zij opgemerkt dat de Ziekenfondsraad mij op 27 september 1990 heeft geadviseerd over de functionele omschrijving van de verzekeringsaanspraken op het terrein van de verpleging en verzorging en op het terrein van de psychiatrische voorzieningen. De Raad zal naar verwachting voor het eind van het jaar nog adviseren over de zorgaanspraken op het terrein van de verstandelijk gehandicapten. Op basis van de adviezen van de Raad zal een nadere standpuntbepaling plaatsvinden. Daarbij staat mij, zoals ook aangegeven in de adviesaanvraag aan de Ziekenfondsraad van 10 juli 1990 inzake maatregelen in de sfeer van de ZFW en AWBZ per 1 -1 -1991, voor ogen per 1 januari 1992 een aanvang te maken met de functiegerichte omschrijving van de verstrekkingen ingevolge de AWBZ. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, zal hierover op onderdelen reeds op korte termijn tot een voorlopige standpuntbepaling gekomen worden.
70 Welke nadere toelichting kan thans mede gelet op de inhoud van de begroting 1991, worden verstrekt over de paragraaf «opbouw zorgverze– kering»? is bijvoorbeeld al bepaald in welke volgorde de overige verstrek– kingen/voorzieningen in de periode 1993-1995 zullen volgen? Zoals in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet stelselwij– ziging ziektekostenverzekering tweede fase (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 592, 3) is aangegeven, ligt het in het voornemen met ingang van 1 januari 1992 het verstrekkingenpakket van de AWBZ uit te breiden met huisartsenhulp, verstrekkingen op het terrein van de revali– datie, en enkele andere verstrekkingen zoals audiologische hulp en erfelijkheidsonderzoek. Met betrekking tot de periode 1993-1995 is de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
25
volgorde, waarin ook andere verstrekkingen onder de AWBZ zullen worden gebracht, nog niet precies bepaald.
71 Welke resultaten kunnen worden verstrekt over het nader overleg met de verzekeraars over de precieze vormgeving van de versterking van de premie-solidariteit? (blz. 39) Met betrekking tot de nadere vormgeving van de maatregelen gericht op het versterken van de solidariteit in de particuliere markt, kan thans nog geen definitieve mededeling worden gedaan. Over de vorm waarin een verlaging van premielasten voor bejaarden zal worden gegoten is, ten tijde van de beantwoording van deze vraag, nog overleg met de particuliere verzekeraars gaande. De mogelijkheid voor bejaarden alsnog te opteren voor een WTZ-standaardverzekering, zal enerzijds worden gerealiseerd via een wijziging van de WTZ, waarvoor u op korte termijn een voorstel zal bereiken. Daarnaast wordt via een AMvB, welke thans voor advies bij de Raad van State ligt, bewerkstelligd dat verzekerden - inclusief bejaarden - welke een premie verschuldigt zijn boven het niveau van de maximale premie voor de standaardpakket– polis, de keuze krijgen voor de standaardpakketpolis. Over de vormgeving van een budgettering van de WTZ-omslagregeling zijn nog gesprekken met particuliere verzekeraars gaande.
72 Kunnen de paragrafen 8.2 t/m 8.4 zodanig worden geactualiseerd dat de Kamer beschikt over duidelijke gegevens terzake tot en met 1992? Een aantal weken na de publicatie van de WAZ-nota is de notitie De arbeidsmarkt in de jaren '90: een Zorg! uitgebracht. Eind juni is de Kamer geïnformeerd over de afloop van de besprekingen met betrokken partijen over een oplossmg van de CAO-conflicten en de meerjarige afspraken van de werkdruk, specifieke arbeidsvoorwaarden en de arbeidsmarkt. De afspraken zijn vervat in het zogeheten beleidskader arbeidsmarkt zorgsector. Genoemde stukken (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 560, 1 t/m 9) zijn besproken in een mondeling overleg op 13 en 19 september jl. De afspraken in het beleidskader hebben geleid tot CAO's, die veelal doorlopen in 1992. Voor wat betreft de arbeidsvoorziening in de intra– murale gezondheidszorg zijn de afspraken opgenomen in het beste– dingsplan 1991, dat inmiddels is vastgesteld door het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening. De werkdrukmaatregelen zijn opgenomen in het Financieel Overzicht Zorg 1991. Met partijen wordt verder overleg gevoerd over de uitwerking en invulling van maatregelen 1991/1992. Daarover is uitvoerig mededeling gedaan tijdens mondeling overleg 13/19 september ter zake het beleids– kader.
73 Waarom bestaan er verschillen in beloningsmethoden tussen werkers in de zwakzinnigenzorg en kunnen deze verschillen worden geëlimineerd? In de sector zwakzinnigenzorg kan onderscheid worden gemaakt tussen de intramurale en de semimurale zorg. Voor de intramurale zorg geldt de cao-ziekenhuiswezen, op grond waarvan de beloningsverhou– dingen consistent zijn geordend. Voor de semimurale zorg geldt de cao voor dagverblijven en gezinsvervangende tehuizen. Hier geldt een andere beloningssystematiek, die overigens ook tot consistente beloningsver– houdingen binnen die sector leidt. De oorzaak van het bestaan van twee beloningssystemen is te vinden in het feit dat het Nederlandse arbeids–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
26
bestel vrijheid van cao-onderhandelingen kent. Het is aan sociale partners in de diverse sectoren een en ander - indien gewenst - op elkaar af te stemmen. Volledigheidshalve wijs ik er nog op dat binnen de intramurale zwakzinnigenzorg bij een enkele instelling het ambtelijke arbeidsvoorwaardenregime van toepassing is. Overigens gaat de tekst van hoofdstuk 8 van de nota WAZ niet in op verschillen in beloningsver– houdingen.
74 en 79 Hoe luiden de tabellen 1 en 2, gelet op de resultaten van de in juni/juli 1990 gehouden beraadslagingen? Kan hierop een toelichting worden verstrekt, gericht op de in deze kabinetsperiode te verwachten ontwikke– lingen? (blz. 44) Kan in een tabel worden aangeduid welke financiële middelen er in miljoenen guldens uit de 1%-groei (dus exclusief de 680 miljoen in het regeerakkoord) beschikbaar zijn in 1991, 1992, 1993 en 1994voor: a. planning en bouw (opgesplitst in vastliggende en niet vastliggende bedragen); b. autonome groei (opgesplitst per sector); c. beleidsin tensiveringen ? Hoe dienen deze bedragen te worden gecorrigeerd voor extra geld dat is uitgetrokken in het kader van het C.A. 0. –conflict zorgsector, respectie– velijk de oplossing van de financiële problematiek voor 1991? In het FOZ 1991 (tabel 1.9} zijn de onderhavige cijfers weer terug te vinden, met inachtneming van het volgende: - def 405 mln (1%groei volksgezondheid) is herberekend opf 413 mln (per jaar); - de additionele particuliere uitgaven (behorend bij de f 680 mln extra collectieve uitgaven) zijn geschat op f 160 mln voor de periode 1990-1994; - additioneel zijn als uitvloeisel van het beleidskader arbeidsmarkt middelen toegevoegd voor werkdruk (f74 mln in de periode 1991-1992) en in verband met de herschikkingen voortvloeiend uit het oud voor nieuw beleid (f 25 mln in 1991); - de ombuiging voor 1991 van in totaal f 120 mln in verband met overschrijdingen in de jaren 1988 en 1989, slaat voor f 40 mln neer in de ruimte voor planning en bouw 1991. In onderstaande tabel is een opsplitsing van de totale intensiverings– ruimte over de periode 1990-1994 gegeven. Beschikbare intensiveringsruimte en aanwending (mln guldens) 1. totale intensiveringsruimte 2. aanwending - planning en bouw - dekking overschrijding - autonoom - beleidskader - overige intensiveringen
1990
1991
1992
1993
1994
totaal
120
672
613
593
593
2591
19 _ _ 101
195 40 105 154 178
235 105 120 153
235 120 _ 238
235 120 _ 238
919 40 450 274 908
Bron: FOZ 1991, tabel 1.10 blz. 22
Van het bedrag voor planning en bouw in 1991 (f 195 mln) is f 107 mln vastgelegd en f 88 mln nog niet vastgelegd. De autonome groei van f 105 mln is als volgt op te splitsen:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
27
tandheelkundig specialisten huisartsen verloskundigen kraamzorg paramedici farmacie bedrijfsgezondheidszorg ambulancevervoer Totaal
f2 f7 f1 f2 f 10 f 78 f3 f2 f105
75 Waarom is in tegenstelling tot het ontwerp-Kerndocument Gezond– heidsbeleid afgezien van een kwalitatieve groeidoelstelling voor de thuiszorg, respectievelijk een inbedding daarvan in het financieel scenario voor 1991-1994? (blz. 44) Inderdaad staat in het Ontwerp-KDG een streefcijfers van 4% groei voor thuiszorg. Dit cijfer is niet in de nota WAZ opgenomen, wat tevens de reden is dat er geen inbedding heeft plaatsgevonden in het financiële scenario 1991-1994. Het streefcijfer van 4 % was niet onderbouwd en diende slechts als indicatie van het belang, dat de overheid hecht aan de thuiszorg. Daartegenover gelden op het gebied van de thuiszorg de volgende intensiveringen: - In het FOZ 1990 is voor het kruiswerk voor 1990 f 17 mln beschikbaar gesteld voor volumegroei; - In het FOZ 1990 is voor de gezinsverzorging voor 1990 f 17 mln beschikbaar gesteld voor volumegroei. Verder is aan de gezinsverzorging in het FOZ 1990 voor 1990 nog f 3 mln toegekend in het kader van experimenten op het terrein van cliëntgebonden budgetten die betrekking hebben op de functie kruiswerk en gezinsverzorging; - Naast de f 18 mln die reeds beschikbaar was voor intensieve thuiszorg in drie experimenteergebieden is voor 1990 f 22 mln beschikbaar gesteld voor landelijke invoering. De voortzetting van de landelijke invoering na 1990 is mede afhankelijk van de te realiseren financiële substitutie; - In het FOZ 1991 is voor het kruiswerk f 7,5 mln beschikbaar gesteld voor werkdruk (volume), voor wat betreft de gezinsverzorging gaat het om een bedrag van f 10 mln. Voor gezinsverzorging is voor experimenten op het terrein van cliëntgebonden budgetten in 1991 nogmaals f 3 mln toegekend; - l n h e t F O Z 1 9 9 1 is voor 1991 f 4 mln beschikbaar voor praktische thuishulp voor gehandicapten (coördinatiefunctie) welk bedrag om technische redenen is opgenomen in de raming kruiswerk; - Daarnaast is ten behoeve van de ontwikkeling van technologie op het terrein van de verzorging, verpleging en (para)medische behandeling in de thuiszorg met ingang van 1991 f 7 mln beschikbaar en voor het in het kader van stervensbegeleiding realiseren van een landelijke ontwikke– lingsfunctie in 1991 f 1,5 mln; - Tenslotte is er met ingang van 1991 voor een periode van twee jaar f 2 mln beschikbaar voor projecten in het kader van de integratie kruiswerk en gezinsverzorging. Het voorlopige regeringsstandpunt onderschrijft de voornaamste conclusie van het Heroverwegingsrapport dat de organisatorische integratie van de twee voorzieningen leidt tot substantiële besparingen die kunnen worden aangewend voor de realisering van meer directe zorgverlening. Concluderend kan worden gesteld, dat de beleidslijn thuiszorg te stimuleren zeker niet wordt losgelaten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
28
76
Zijn de financiële middelen voor de Stimuleringsregeling Patiënten– platform d.d. 12 juli 1990 gelijk aan het bedrag dat het vorige kabinet reeds in de rijksbegroting 1990 had opgenomen, of is hier sprake van extra gelden? De financiële middelen zijn inderdaad dezelfde als die uit de rijks– egroting 1990. 77 Kan worden uiteengezet waar in hoofdstuk 9 blijkt dat er bij de besteding van de 1%-groei is gekozen voor een expliciete koppeling tussen de inhoudelijke accenten en de financiële mogelijkheden?
Niet alleen de 1% volumegroei, maar ook de extra groei uit het regeer– akkoord is per jaar tentatief verdeeld over planning en bouw, de autonome ontwikkeling en de reguliere intensiveringen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de in het regeerakkoord opgenomen aandacht voor wachtlijsten (vooral middelen voor planning en bouw), alsmede aan de druk op voorzieningen vanwege groei van de bevolking en de vergrijzing. Bij de besteding van de jaarlijks toe te wijzen reguliere inten– siveringen is de WAZ-nota leidraad. 78 Met welke organisaties is dit voorjaar overlegd over de verdeling van de 1%-groei? Wat is de uitkomst van dit overleg? (blz. 44)
Bij de opstelling van het FOZ is rekening gehouden met adviezen van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid en de Ziekenfondsraad. In deze adviesorganen zijn een groot aantal organisaties uit het veld van de zorg betrokken. Voorts zijn in het voorjaar met een groot aantal organisaties, waaronder verzekeringsinstellingen, organisaties van zorgaanbieders en lagere overheden gesprekken gevoerd over gewenste prioriteiten en posterioriteiten in de zorg. De uitkomst van dit overleg vindt mede zijn neerslag in het onlangs verschenen FOZ 1991. 80 Aan welke concrete voorstellen wordt gedacht als het gaat om een herschikking binnen bestaande begrotings– en premiemiddelen ten bedrage van enkele tientallen miljoenen guldens perjaar? (blz. 45)
Vooralsnog heeft geen herschikking van premiemiddelen plaatsge– vonden. De herschikking van begrotingsmiddelen is opgenomen in de begroting 1991 van WVC, zoals blijkt uit paragraaf 1c van het algemene deel van de memorie van toelichting, alsmede de artikelsgewijze toelichting. Kortheidshalve zij hiernaar verwezen. Voorts zij vermeld, dat het in het voornemen ligt om bij de voorbereiding FOZ 1992 een eerste proeven op te nemen van begrotingsmiddelen ter heroverweging. 81 Blijft de verhouding tussen «planning en bouw», «autonome groei» en «resterende beleidsinvestering» ongewijzigd 40%-20%-40% bij de besteding van de beschikbare middelen? (blz. 45)
(mede antwoord op vraag 61) De toedeling van beschikbare intensiveringsruimte naar de in de vraag genoemde bestedingscategorieën is indicatief van aard. Met de vaststelling van de bouwprioriteiten 1991-1994 is inmiddels de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
29
beschikbare ruimte voor planning en bouw, althans voor de jaren 1991 en 1992, vastgelegd. Ook voor autonome groei in de periode 1991-1994 is inmiddels ruimte gereserveerd. De resterende intensiveringsruimte kan nog nader met maatregelen worden belegd Uit het onderstaande overzicht kan worden afgeleid hoe naar het huidige inzicht (FOZ 1991) de totale intensiveringsruimte zal worden gebruikt. Aanwending beschikbare intensiveringsruimte (miljoenen guldens)
1 . beschikbaar 2. aanwending - planning en bouw - dekking overschrijding - autonome groei - beleidskader - overige intensiveringen
1991
1992
1993
1994
672
613
593
593
195 (25%) 40 ( 6%) 105 (16%) 1 54 (23%) 178 (26%)
235 (38%)
235 (40%)
235(40%)
105 (17%) 1 20 (20%) 153 (25%)
1 20 (20%)
1 20 (20%)
238 (40%)
238 (40%)
82 Welk totaal bedrag bevat de begroting aan activiteiten van beperkte duur. Een toelichting op het totale bedrag dat binnen de ontwerp-begroting is vrij gemaakt voor nieuw beleid in 1991, is opgenomen in de ontwerp– begroting van WVC voor 1991. In het algemene deel van de memorie van toelichting, paragraaf 1c «Financiële prioriteiten stelling» wordt aangegeven dat uit herschikkingen f45,2 miljoen voor nieuw beleid 1991 beschikbaar komt. De hiervoor genoemde herschikkingen leiden in sommige gevallen tot bezuinigingen, maar zijn grotendeels mogelijk doordat op sommige begrotingsartikelen (posten) in 1991 middelen beschikbaar komen vanwege het feit dat activiteiten van beperkte duur tot een afronding komen (zijn gekomen). Hoe de omvang van dit totale bedrag voor 1992 en verdere jaren zal zijn, kan in dit stadium nog niet worden bepaald, omdat het tijdstip, waarop bepaalde activiteiten van beperkte duur worden beëindigd, nog niet met zekerheid kan worden vastgesteld. De omvang van de bedragen die in 1992 en verdere jaren zullen vrijvallen doordat activiteiten van beperkte duur expireren, zullen nader kunnen worden bepaald tijdens de voorbereidingen van de begrotingen voor 1992 en verdere jaren.
83 In hoeverre kunnen de hier genoemde nota's en actiepunten de rol vervullen die het Kerndocument Gezondheidsbeleid heeft vervuld en in hoeverre wordt naar het inzicht van de bewindslieden de Kamer via deze aanpak voldoende in de gelegenheid gesteld om prioriteiten te stellen en naast volksgezondheidsbeleid ook gezondheidsbeleid hierbij te betrekken. De in de Nota WAZ aangekondigde nota's en actiepunten zijn deels direct voortgevloeid uit het ontwerp-KDG bijvoorbeeld het Ontwikke– lingsplan Preventie en de Nationale Commissie Chronische Ziektebe– strijding. Het actieprogramma Zorgvernieuwing uit de nota WAZ geeft de priori– teiten in het beleid van deze bewindslieden aan. Over de vorm, waarin de Kamer op de hoogte zal worden gehouden over de voortgang in het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
30
gezondheidsbeleid, vindt dezer dagen mondeling overleg plaats.
84 Waarom wordt de mogelijkheid van verzorgingsverlof aan werknemers die de zorg voor een hulpbehoevend familielid op zich hebben genomen niet meer als een maatregel genoemd (uitvoering Motie Kamp, Tweede Kamer vergaderjaar 1983/1984, 18 180, nr. 17) In de Stichting van de Arbeid wordt tussen de sociale partners gesproken over de mogelijkheid van (langerdurend) verlof in verband met de verpleging van een familielid, partner of huisgenoot. Dit overleg vindt plaats naar aanleiding van de brief van 7 januari 1987, die de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namens het kabinet over dit onderwerp aan de Stichting heeft gezonden. Daarbij is aangegeven dat de mogelijkheid voor een dergelijk verlof onderwerp dient te vormen van overleg tussen de betrokken werkgever en werknemer en dat daar, waar meer structurele regelingen getroffen moeten worden, deze in het kader van CAO-overleg besproken dienen te worden. Aangezien in het actieprogramma Zorgvernieuwing de activiteiten zijn vermeld, waarbij de overheid het initiatief heeft en de besprekingen over het verzorgingsverlof tussen sociale partners plaatsvinden, is dit onderwerp niet in het actieprogramma opgenomen.
85 Kan ter zake van medisch-ethische kwesties per onderwerp, waarvoor in het regeerakkoord een wettelijke regeling in het vooruitzicht is gesteld, worden aangeduid wanneer elk afzonderlijke wetsvoorstel zal worden ingediend? Ten aanzien van de in de punten onder punten 7.1 en 7.10 van het regeerakkoord genoemde wetgeving met betrekking tot de gentherapie en de wet-therapeutische genetische manipulatie kan worden opgemerkt dat in de brief die dezer weken naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad inzake erfelijkheidsonderzoek en gentherapie aan de Tweede Kamer wordt gestuurd, wordt aangegeven hoe bij bestaande wetgevingsprojecten kan worden aangesloten. Het gaat daarbij in het bijzonder om het wetsvoorstel inzake medische experimenten en om de toegezegde wetgeving inzake embryo's. Het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel medische experimenten is eind september van dit jaar uitgebracht. Naar verwachting zal het wetsvoorstel, waarin tevens een tijdelijke globale maatregel voor het embryo-onderzoek, rond de jaarwisseling naar de Tweede Kamer kunnen worden gezonden. Een voorstel voor een defini– tieve regeling inzake embryo's zal in het najaar van 1991 kunnen worden afgerond. Ook ten aanzien van de onder punt 7.2 genoemde wetgeving worden in de zojuist genoemde brief inzake erfelijkheidsonderzoek mededelingen gedaan. Het erfelijkheidsonderzoek in het kader van aanstellingskeuringen is reeds onderwerp van discussie met de Tweede Kamer geweest tijdens de uitgebreide commissievergadering over aids op 18 juni j.l. Vóor wat betreft het in punt 7.4 genoemde ongewenste bevolkingson– derzoek naar ziektes en afwijkingen waarvoor geen behandeling bestaat, kan worden verwezen naar het in de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel op het bevolkingsonderzoek. Deze voorgenomen wet maakt het mogelijk dergelijk bevolkingsonderzoek tegen te gaan. Het wetsvoorstel inzake orgaandonatie is 18 mei ter advisering aan de Nationale Raad voor de Volksgezondheid voorgelegd. Toezending aan de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
31
Raad van State zal in het voorjaar van 1991 kunnen plaatsvinden. Een wetsvoorstel inzake een verbod op beroeps-en bedrijfsmatige bemiddeling bij draagmoederschap, dat is opgesteld onder de verant– woordelijkheid van de Minister van Justitie, is in het voorjaar van 1990 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.
86 Hoe zijn de kosten van de zorg in de genoemde vergelijking van het huidige Nederlandse stelsel met de andere OESO-landen berekend en hoe luiden deze cijfers voor de andere OESO-landen? (blz.53) Internationale vergelijking van uitgaven voor zorg als percentage van het Bruto Nationaal Produkt
1. Verenigde Staten 2. Zweden 3. Frankrijk 4. Nederland3) 5. Oostenrijk 6. Bondsrepubliek Duitsland 7. Zwitserland 8. Luxemburg 9. Noorwegen 10. Finland 1 1. lerland 12. België 13. Italiê 14. Japan 15. Groot Brittannië 16. Spanje 17. Denemarken
1975
1983
1987
8,4 8,0 6,7 7,7 5,7 7,8 7,1 5,3 6,7 6,3 7,7 5,8 5,8 5,6 5,5 5,1 6,5
10,7
11,2
9,6 8,1 8,6 7,9 8,0 7,8 6,9 6,8 6,6 8,0 7,2 6,7 6,9 6,2 6,3 6,6
9,0 8,6 8,5 8,4 8,2 7,7 7,5 7,5 7,4 7,4 7,2 6,9 6,8 6,1 6,0 6,0
3
De hier gepresenteerde uitgaven aan zorg hebben uitsluitend betrekkmg op de Nederlandse gezondheidszorg. Bron: OESO
Internationale vergelijking van gegevens over kosten van zorg wordt in ernstige mate bemoeilijkt door definitieverschillen. Zo is het onduidelijk of in alle landen dezelfde voorzieningen tot de zorgsector worden gerekend. De betekenis van de hierboven aangegeven rangorde moet dan ook worden gerelativeerd. Wel kan uit de tabel worden afgeleid dat de ontwikkeling van de uitgaven in sommige landen een stijgend en in andere landen een dalend verloop vertoont. Nederland blijkt te behoren bij de acht landen die het aandeel van de zorg in het BNP in de periode 1983-1987 hebben terug– gedrongen.
87 Welke consequenties heeft de uitspraak van de Raad van State met betrekking tot de zgn. Boeremaklinieken voor de voornemens tot minder aanbodregulering? Hoe zal een verder vercommerciaHsering en groei van een particulier circuit kunnen worden voorkomen? De uitspraak van de Raad van State met betrekking tot de zogenaamde Boeremaklinieken houdt in dat dergelijke klinieken niet als ziekenhuis– voorzieningen ingevolge de Wet Ziekenhuisvoorzieningen kunnen worden aangemerkt. Hierdoor vallen de klinieken ook niet onder de huidige maatregelen, gericht op aanbodregulering. Wel kan worden opgemerkt, dat indien er sprake is van niet-erkende instellingen dergelijke klinieken niet in aanmerking komen voor vergoedingen op grond van de sociale ziektekostenverzekeringen. Ziekenfondsen zijn niet verplicht met derge– lijke instellingen overeenkomsten aan te gaan. Tenslotte zij nog opgemerkt dat de voorgenomen vermindering van de beheersing aan de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
32
aanbodzijde gepaard zal gaan met een versterking van de beheersele– menten aan de vraagzijde. Op grond van het bovenstaande lijkt de conclusie gerechtvaardigd, dat de uitspraak van de Raad van State noch voor het bestaande verzekeringsstelsel noch voor de beoogde zorgverze– kering van direct belang zal zijn. 90 Kan de binding van een acceptatieplicht aan een termijn van twee jaar juridisch zodanig worden geregeld, dat geen strijdigheid met de Europese regelgeving zal ontstaan? (blz. 56)
De in het geding zijnde beperking van de acceptatieplicht betreft een bepaling die vergelijkbaar zal zijn met die welke thans is opgenomen in artikel 2, eerste lid, onder b, juncto artikel 3 van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen, op grond waarvan ziektekostenverzeke– raars een geconditioneerde acceptatieverplichting is opgelegd. In het kader van de toepassing van vorenbedoelde wetgeving, die betrekking heeft op de particuliere ziektekostenverzekering, is tot op heden geen strijd met Europese regelgeving geconstateerd. Dat zal te minder het geval kunnen zijn met een vergelijkbare bepaling die wordt opgenomen in de Wet op de zorgverzekering, omdat die wet zal behoren tot het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid waarop de onderhavige Europese regelgeving niet ten volle van toepassing is. Overigens staat op dit moment nog geenszins vast op welke wijze de bedoelde beperking van de acceptatieplicht in de regelgeving zal worden geëffectueerd, omdat terzake nog het advies zal worden ingewonnen van de Ziekenfondsraad.
91 Kan worden toegelicht wat het kabinet voor ogen staat met betrekking tot taak, samenstelling en rechtsvorm van de Raad voor de zorgverze– kering en het toezicht van de overheid op deze raad? (blz. 57) Mede naar aanleiding van het gestelde daaromtrent in het rapport van de Commissie Structuur en Financiering Gezondheidszorg (Commissie Dekker) is in de nota Verandering verzekerd (Kamerstukken 11,1987-1988, 19 945, 28 paragraaf 5.3) een passage opgenomen over de adviesstructuur in het toekomstige stelsel van ziektekostenverzeke– ringen. Hierin is ook aandacht besteed aan de taak en de samenstelling van de toekomstige Raad voor de zorgverzekering zoals die het vorige kabinet voor ogen stonden. Die opvattingen worden door het huidige kabinet gedeeld Overigens is de gedachtenvorming omtrent deze aangelegenheid, waaromtrent bij gelegenheid van het voorstel van Wet op de zorgverze– kering nog de gebruikelijke adviesprocedures zullen worden doorlopen, nog niet afgerond. Een definitief standpunt terzake kan op dit ogenblik dan ook nog niet worden gegeven. Tenslotte zij nog verwezen naar hetgeen hieromtrent is gesteld op p. 57 onder 3.3. van de nota WAZ.
92 Kunnen de twee slotzinnen van de paragraaf «vermindering rol overheid» thans nader worden toegelicht? (blz. 57) Het nieuwe verzekeringsstelsel krijgt de vorm van een verzekering van rechtswege, welke twee kanten kent: een sociale ten behoeve van de solidariteit en een bedrijfsmatige ten behoeve van de kostenbeheersing. In het nieuwe stelsel krijgt de zorgverzekeraar duidelijk meer beleids– vrijheid dan thans voor een uitvoeringsorgaan van een sociale verze– kering gebruikelijk is. In dat licht bezien zal enerzijds het toezicht door de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
33
Raad voor de zorgverzekering vanuit de sociale verzekeringsinvalshoek globaler moeten zijn dan thans. Anderzijds moet worden bezien in welke mate de Verzekeringskamer, welke thans bedrijfseconomisch toezicht uitoefent op de particuliere verzekeraars, een analoge rol kan krijgen in het nieuwe stelsel.
93 Is de in de derde alinea genoemde nota die «nog dit jaar» zal verschijnen dezelfde als de nota kwaliteitsbeleid die in het voorjaar 1991 zal worden uitgebracht (zie o.a. blz. 59) en zo neen hoe verhouden beide nota's zich dan tot elkaar. De brief, die u dezer dagen wordt aangeboden, bevat de hoofdlijnen van het kwaliteitsbeleid. In de nota die u in het voorjaar van 1991 zal worden aangeboden, zullen deze hoofdlijnen worden uitgewerkt en zal aan het kwaliteitsbeleid in zijn diverse aspecten inhoud worden gegeven.
94 en 102 Welke voorzieningen zullen rechtstreeks uit de Centrale Kas worden bekostigd?Zullen dat in principe alle onverzekerbare risico's zijn? Voor welke zorgvormen (limitatief) wordt met betrekking tot de normuitkeringen een eventuele afwijkende bekostiging overwogen? Voor welke zorgvormen (limitatief) wordt met betrekking tot de normuitkeringen een eventuele afwijkende bekostiging overwogen? De financiering van de in de zorgverzekering opgenomen verzekerings– aanspraken zal plaatsvinden door middel van budgettering/normering van de uitkeringen aan de zorgverzekeraars. Over een rechtstreekse financiering uit de Centrale Kas van bepaalde voorzieningen valt thans nog geen uitspraak te doen. Op dit moment staat immers nog niet vast, dat, voor de in deze vraag als onverzekerbaar aangeduide risico's, waarbij kennelijk wordt gedoeld op de huidige in de AWBZ opgenomen «care»-voorzieningen, een inpassing in het kader van het budgetterings– stelsel niet mogelijk zou zijn. (zie voorts ook het antwoord op vraag 65)
95 en 96 Hoe wordt voorkomen dat kwantumkortingen alsnog onherroepelijk zullen leiden tot risicoselectie als gevolg van premiedifferentiatie (bijv. werkenden versus niet-werkenden ofjongeren versus ouderen)? Wat is het doel van het introduceren van de mogelijkheid tot kwantum– kortingen? (blz. 58) Kan worden aangeduid hoe groot de genoemde bandbreedte voor kwantumkortingen zal zijn, en wanneer sprake is van «onaanvaardbare» premieverhogingen die het gevolg kunnen zijn van de opwaartse druk van deze kwantum-kortingen bij collectieve verzekeringscontracten. Welke maatregelen kan of moet de overheid dan nemen? (blz. 59) De mogelijkheid van kwantumkortingen is geïntroduceerd tegen de achtergrond van de thans in de particuliere verzekeringsmarkt veelvuldig voorkomende collectieve contracten. Beoogd wordt het mogelijk te maken dat de administratieve besparingen die zodanige contracten voor de zorgverzekeraars opleveren, worden doorgegeven aan de betrokken verzekerden via een korting op de nominale premie. Hierbij is van belang dat er in het kader van de kwantumkorting uitsluitend een relatie wordt gelegd tussen de omvang van het collectief en de korting. Met andere woorden: hoe groter het aantal personen dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
34
zich tegelijkertijd als groep verzekert, des te groter de korting op de nominale premie kan zijn. In dit verband is een vergelijking gerecht– vaardigd met de thans reeds in de Ziekenfondswet voorziene mogelijkheid om de administratieve besparingen die optreden door vooruitbetaling van de nominale ziekenfondspremie, aan de desbetref– fende verzekerden door te geven in de vorm van een verlaging van de door die verzekerden te betalen nominale premie. Een relatie tussen het medisch risico van het collectief en de toege– kende korting op de nominale premie zal beslist niet kunnen worden toegestaan, omdat er in dat geval sprake is van een risicoselectie die strijdig is met het beginsel van gelijkheid van behandelmg, dat elementair is in het geheel van het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid. Voor de hoogte van de kwantumkorting mag het derhalve geen verschil uitmaken of het collectief bestaat uit honderd kantoorbe– ambten of honderd patiënten in een verpleeghuis. Wettelijk zal worden vastgelegd dat de zorgverzekeraars op het onder– havige vlak alle noodzakelijkheden voor iedereen kenbaar in hun regle– menten vastleggen. Een juiste toepassing van een en ander zal zijn onderworpen aan het toezicht van de Raad voor de zorgverzekering.
97 Kan worden aangeduid, hoe de opbouw van de reservepositie bij de huidige ziekenfondsen zal verlopen tot en met 1991? (blz. 59) Zie antwoord op vraag 66.
98 Hoe kan een verzekerde zorg op maat «eisen» als hij - maximaal eens per twee jaar - de keuze heeft om al of niet een andere verzekeraar te kiezen, op dat moment meestal nog geen zorg behoeft, en zijn aanspraken daarenboven functioneel zijn omschreven? (blz. 59) De invloed van de verzekerde krijgt weliswaar in eerste instantie gestalte door zijn directe hulpvraag, doch daarnaast is het cumulatieve effect van de gezamenlijke hulpvragen van alle verzekerden van belang. De wijze waarop zorgverzekeraars zullen inspelen op individuele hulpvragen zal dan ook voor een belangrijk deel bepaald worden door de mate waarin de verzekerden gezamenlijk hun wensen en voorkeuren kenbaar maken. Door de vrije keus voor een verzekeraar kan de verze– kerde zich aansluiten bij die maatschappij die naar zijn mening het beste inspeelt op de individuele hulpvraag. Die vrije keus is tevens een van de drijfveren die de zorgverzekeraar ertoe brengt met die «hulp op maat»vraag rekening te houden. De functionele pakketomschrijving maakt het daarbij juist mogelijk dat op de individuele omstandigheden kan worden ingespeeld.
99 In welke mate zullen de consument respectievelijk de verzekerdenorga– nisaties gaan participeren in het toezichthoudend orgaan? (blz. 59) Zoals in de artikelsgewijze toelichting op het voorstel van Wet stelsel– wijziging ziektekostenverzekering tweede fase (Kamerstukken II, 1989-90, 21 592) tot uitdrukking is gebracht, is het kabinet van mening dat in de toekomstige Raad voor de Zorgverzekering een representatie van de verzekerden dient te worden gerealiseerd. Vooruitlopend hierop, is in overeenstemming met het door de Ziekenfondsraad terzake uitge– brachte advies op 24 augustus 1989, in het voorstel van Wet stelselwij– ziging ziektekostenverzekering tweede fase reeds voorzien in een wijziging van de samenstelling van de Raad teneinde plaats in te ruimen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
35
voor een vertegenwoordiging van de verzekerden. De Ziekenfondsraad zal daartoe met twee leden worden uitgebreid ten behoeve van een tweetal personen uit de kring van consumenten/patiënten organisaties die geacht kunnen worden de belangen van de verzekerden te behar– tigen. Anticiperend op deze wetswijziging heeft de Raad, op ons verzoek, reeds een tweetal vertegenwoordigers uit genoemde kring als waarnemer toegelaten. 100 Op grond van welke criteria en door wie zal worden beslist of een consumentenorganisatie in aanmerking komt voor «gerichte subsidies»?
Met ingang van juli van dit jaar kunnen regionale patiënten– en consu– mentenplatforms (R.P.C.P.'s) die voldoen aan de voorwaarden uit de Tijdelijke Stimuleringsregeling voor Regionale Patiënten en Consumenten Platforms, gebruik maken van de subsidiemogelijkheden voor onder– steuning van patiënten/consumentenorganisaties. Deze regeling die in nauw overleg met verschillende organisaties in het veld tot stand is gekomen, blijft tot 01-01-1992 van kracht. Een door de Staatssecretaris geïnitieerde werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van patiëntenorganisaties, de Ziekenfondsraad, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg en W.V.C. is momenteel bezig een advies voorte bereiden over struc– turele financiering van R.P.C.P.'s. Dit advies, waarin tevens zal worden ingegaan op de voorwaarden van financiering, zal begin van het volgend jaar gereed zijn. Naast subsidiemogelijkheden voor R.P.C.P.'s kunnen landelijke werkzame patiënten/consumentenorganisaties op basis van de richtlijnen die staan vermeld in de Nota Patiëntenbeleid een beroep doen op dit ministerie voor de bekostiging van concrete in de tijd afgebakende projecten. 101 Wat stelt het kabinet zich voor bij «kostenbewust gedrag van de verze– kerde» en waarop baseert het - tegen de achtergrond van de steeds grotere omvang van verzekeringsorganisatie - de aanname dat de verze– kerde bij wijze van prikkel daartoe een relatie zal leggen met een (toekomstige) nominale premie die niet naar verzekerde mag worden gedifferentieerd? (blz. 60)
In de huidige ziekenfondsverzekering en in de AWBZ komen de premiegevolgen van het al dan niet «kostenbewuste» gedrag van de mdividuele verzekerde tot uitdrukking in de hoogte van de op macro– niveau vastgestelde premies. Veranderingen in deze premies geven echter aan de individuele verzekerde geen inzicht in het verband tussen eigen gedrag en de premiehoogte. Dit wordt nog versterkt door het overwegend inkomensafhankelijk karakter van de premies. Uit onder– zoeken is gebleken dat de medische consumptie van particulier verze– kerden voor vrijwel alle verstrekkingen gemiddeld genomen beduidend lager is dan die van ziekenfondsverzekerden. Hoewel er geen rechtlijnige relatie mag worden gelegd tussen de financiële prikkel die de particulier verzekerde ondervindt en het verschil in medische consumptie, is de aanname gewettigd dat dit verband wel degelijk een zekere rol speelt. Deze aanname wordt ondersteund door onderzoekingen in de Verenigde Staten van de Rand Corporation. Het kabinet meent daarom in het kader van de voorgestelde zorgverzekering te kunnen aannemen dat een daarin voorziene financiële prikkel voor de verzekerde invloed zal hebben op zijn consumptiegedrag.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
36
102 Voor welke zorgvormen (Hmitatief) wordt met betrekking tot de normuitkeringen een eventuele afwijkende bekostiging overwogen? Zie antwoord op vraag 94.
103 Wat wordt bedoeld met «overconsumptie» van zorg? Op grond van welke criteria kan een verzekeraar besluiten dat daarvan sprake is, en binnen welke grenzen mag de verzekeraar eigen bijdragen vaststellen om die overconsumptie tegen te gaan? (blz. 61) In dit verband wordt met overconsumptie bedoeld de situatie waarbij een te uitgebreide vorm van zorgverlening wordt geboden, terwijl met een minder uitgebreide vorm van zorg kan worden volstaan. Het gaat hierbij om situaties waarbij er geen sprake is van zorg op maat, doch van een te uitgebreide vorm van zorg. Door het vaststellen van eigen bijdragen voor bepaalde vormen van hulp in het bijzonder in situaties waar minder uitgebreide zorg voldoende uitkomst biedt, kan de zorgverzekeraar met financiële prikkels de verze– kerden aanmoedigen overconsumptie te voorkomen. Bij het vergelijken van de gewenste hulp met de geïndiceerde vorm van hulp kan de zorgverzekeraar vaststellen of er sprake is van overcon– sumptie zoals hier wordt bedoeld. Voor wat betreft de grenzen waarbinnen de zorgverzekeraar eigen bijdragen kan vaststellen om overconsumptie tegen te gaan, is de verze– keraar gebonden aan de ruimte die de (functionele) omschrijving van de aanspraken op zorgverlening biedt, alsmede aan de bepalingen die terzake in de toekomstige Wet op de zorgverzekering zullen worden opgenomen. 104 Kan nadere informatie worden verstrekt over de afschaffing van het systeem van landelijk uniforme tarieven?
Inwerkingtreding van het wetsvoorstel beperking contracteerplicht in de ziekenfondsverzekering en invoering van de mogelijkheid een lager tarief in rekening te brengen dan het overeenkomstig de WTG vastge– stelde tarief (Kamerstukken, 1989-1990, 21 357) biedt mogelijkheden om andere dan landelijk geldende tarieven voor vrije beroepsbeoefe– naren overeen te komen, voor zover deze niet hoger zijn dan het voor de desbetreffende prestatie door het COTG vastgestelde maximumtarief. Hiermee wordt voor de vrije beroepsbeoefenaren een eerste stap gezet op weg naar een vrijere prijsvorming, zoals wordt beoogd in het kader van de herziening van het stelsel van structuur en financiering van de zorg. Over de gevolgen van de stelselwijziging voor de budgettering van instellingen is advies gevraagd aan het COTG in het kader van het voorstel van wet stelselwijziging ziektekostenverzekering tweede fase. 105 Kan de medebepalende rol van de plaatselijke overheden nader worden geconcretiseerd (blz. 61)?
De beoogde overeenkomstenvrijheid tussen de aanbieders en verzeke– raars op lokaal niveau stoelt op het principe van functionele decentrali– satie. Bij de praktische uitwerking van dit overeenkomstenstelsel ligt voor de hand, dat de contractpartijen regelmatig in overleg treden met de betrokken lagere overheden. Immers er is in vele gevallen sprake van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
37
noodzakelijke afstemming tussen de zorgvoorzieningen en het beleid onder de verantwoordelijkheid van de lagere overheid. Duidelijke voorbeelden zijn de samenwerking tussen de GGD's of de basisgezond– heidsdiensten, voorzieningen voor drugsbestrijding en andere voorzie– ningen, die onder het verzekeringstelsel vallen. Ook dragen lagere overheden planologische verantwoordelijkheden. 106 en 107 Kan concreet worden aangeduid hoe en op welke onderdelen de consument (als marktpartij) daadwerkelijk de macht krijgt om invloed uit te oefenen?
Kunnen de slotzinnen van de paragraaf «Invloed verzekerden/consu– menten» zo exact mogelijk worden toegelicht? Voor het versterken van de positie van de consument als «derde partij» naast zorgaanbieders– en verzekeraars zijn verschillende maatregelen in voorbereiding: Deze richten zich op: - Het versterken van de rechtspositie door het vastleggen van consu– mentenrechten en in het bijzonder het zorgen van een goede regeling van klachtopvang en –behandeling. - Het stimuleren en formaliseren van participatie van patiënten/consumenten binnen instellingen in landelijke overleg– en adviesorganen, bij verzekeraars in verband met het overeenkomsten– stelsel en andere aspecten van het herziene verzekeringsstelsel, alsmede in het te ontwikkelen kwaliteitsbeleid. - het steunen van patiënten/consumentenorganisaties teneinde de deskundigheid van het kader en de organisatiestructuur van de patiën– tenbeweging te versterken. - Het verbeteren van consumentenvoorlichting opdat consumenten volledige, actuele en betrouwbare informatie en voorlichting kunnen krijgen over ondermeer de medische aspecten van de zorgverlening, rechtspositie, organisaties, verzekeringsaspecten, etc. 108 Hoe verhoudt zich de uitspraak «Ook het veld moet weten waar het aan toe is en niet worden geconfronteerd met steeds wisselende invoe– ringsstrategieën» met het grote aantal nog onuitgewerkte voornemens enerzijds, en anderzijds met de ruimte voor parlement en regering om stapsgewijs te besluiten in welke richting de stelselherziening moet gaan? (blz. 62)
De in de vraag bedoelde zinsnede dient gezien te worden in de context waarin deze is geplaatst. Naast de keuze voor het gewenste einddoel is het tevens van belang dat «het veld» duidelijk zicht heeft op de weg waarlangs het kabinet realisatie van het einddoel denkt te realiseren, de zogenaamde «invoeringstrategie». Over deze invoeringstrategie wordt in het veld verschillend gedacht. Het kabinet acht het daarom van belang duidelijk kenbaar te maken voor welke invoeringstrategie is gekozen. In de nota WAZ en in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet stelselwijziging ziektekostenverzekering tweede fase is deze keuze onder– bouwd. Zoals reeds is aangegeven, wordt het - niettegenstaande een keuze voor een stapsgewijze benadering - van groot belang geacht dat deze strategie consistent wordt gevolgd. Hoewel dit de keuzevrijheid bij de stapsgewijze beslissingen enigszins lijkt te beperken, moet daarbij worden bedacht dat het realiseren van doelstellingen op langere termijn door een zig-zag beleid duidelijk bemoeilijkt wordt. Het feit dat tijdens het invoeringstraject op een aantal punten, welke thans nog onuitgewerkt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
38
zijn, beslissingen moeten worden genomen, doet niet af aan het voordeel van een globaal vaststaande hoofdrichting. 109 Hoe zal de exacte invulling van de AWBZ-rechten van de verzekerde kunnen piaatsvinden? (blz. 63)
Uitgangspunt voor de exacte invulling van de AWBZ-rechten is een getrapt model. In de wet zullen de aanspraken functioneel worden omschreven. De exacte invulling op details wordt geregeld in het verze– keringsreglement van de zorgverzekeraars. Daarnaast is voor de wijze waarop het een en ander feitelijk vorm krijgt, de overeenkomst tussen aanbieder en verzekeraar relevant. 110 Hoe is te verklaren dat geen van de genoemde ijkpunten van het moderniseringsproces betrekking heeft op de inhoud en/of de kwaliteit van de zorg, en hoe zou het kabinet de ijkpunten op dat punt willen uitbreiden? (blz. 63)
De genoemde ijkpunten hebben, in tegenstelling tot de kwaliteit van de zorgverlening, uitsluitend betrekking op het moderniseringsproces van de Ziekenfondswet en de AWBZ. Zij gelden daarbij als toets bij de omvorming van de huidige verzekering naar een verzekering die op een meer marktconforme wijze zal worden uitgevoerd. De handhaving van kwaliteit van de zorg geldt altijd, ongeacht de aard van de verzekermg, als randvoorwaarde. Op de wijze, waarop de kwaliteitsverbetering ter hand wordt genomen, zal in de toegezegde nota nader worden ingegaan. 111 Wat zullen de gevolgen zijn van het feit, dat de nominale ZFW-premie geen deel zal uitmaken van de collectieve lasten? Gelden gelijke gevolgen voor de eventuele nominale AWBZ-premie? (blz. 64)
De nominale premie ZFW stijgt in 1991 naar raming met f 34 tot gemiddeld f 220 per volwassene. In totaal gaat het bij deze stijging om f 270 mln. Als percentage van het Netto Nationaal Inkomen (NNI) is dit 0,06%. Ten opzichte van de situatie dat de nominale premies in hun geheel tot de collectieve lastendruk worden gerekend, daalt deze dus met 0,06%. 112 Kan gemotiveerd en met bedragen perjaar worden aangeduid hoe en uit welke bron de reserves zullen worden opgebouwd waarover de ziekenfondsen in het nieuwe verzekeringsstelsel zullen moeten beschikken? (blz. 64)
Voor wat betreft het tijdpad van reservevorming en jaarlijkse opbouw zij verwezen naar het antwoord op vraag 66. Reserves kunnen op een aantal manieren worden opgebouwd. In de eerste plaats door beperking van de uitgaven. In de mate waarin de budgettering van de ziekenfondsen zal leiden tot efficiëntere inzet van middelen, kan reservevorming optreden bij individuele ziekenfondsen. In de tweede plaats kunnen reserves door ziekenfondsen worden opgebouwd via externe middelen, namelijk de nominale en de procen– tuele premies en Rijksbijdragen. In 1991 wordt voor een bedrag van f 350 mln reserves gevormd door overheveling van dit bedrag van de Rijksbijdrage AWBZ naar de Rijksbij–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
39
drage ZFW. Voor de jaren na 1991 is nog geen besluit genomen over de wijze waarop verdere reserves zullen worden opgebouwd. 113 Zijn thans nadere inlichtingen te verstrekken omtrent de in paragraaf 4.4. genoemde per 1991 in te voeren maatregelen? Is terzake al volledige overeenstemming met de verzekeraars bereikt? Zijn er nog knelpunten blijven bestaan? (blz. 64).
Zie antwoord op vraag 71. 114 Hoe luiden de beoogde «generieke WTZ-richtlijnen»?
In de nota had moeten staan WTG-richtlijnen. Deze richtlijnen zijn nog niet beschikbaar. Er is advies gevraagd aan het COTG over de mogelijk– heden tot overheveling van exploitatiegelden voor projecten op bouwkundig en installatie-technisch terrein van WZV naar WTG en de bijbehorende richtlijnen. Het COTG ziet - blijkens zijn advies van 21 september 1990 - beperkte mogelijkheden en heeft derhalve nog geen concrete richtlijnen in behandeling. 115 Hoe luiden de voorstellen die de partijen moeten ontwikkelen over de onderlinge verhoudingen van de elementen die een rol spelen bij de overheveling van voorzieningen naar de gewijzigde A WBZ?
Tot op heden zijn door partijen nog geen concrete voorstellen gedaan over de tariefstructuur zoals die kan gelden na overgang van de huisart– senhulp naar de AWBZ. Voorop staat dat de keuze voor een tariefstructuur kan bijdragen tot een meer doelmatige gezondheidszorg. Gezien de discussies die over een wijziging van de tariefstructuur de afgelopen jaren in allerlei gremia zijn gevoerd, ligt de keuze voor een gemengde structuur, bestaande uit een abonnementsdeel en een verrichtingendeel, voor de hand. Een abonnementsbetaling door of voor alle ingezetenen die ingeschreven zijn bij een huisarts, is gewenst zowel vanuit zorginhoude– lijke overwegingen lage drempel - als uit rechtvaardigheidsoverwe– gingen. Immers, de huisarts is ook beschikbaar voor die ingeschrevenen die in enig jaar hun huisarts niet behoeven te bezoeken. Anderzijds dient het systeem van tarifering de huisarts te prikkelen zelf zo veel mogelijk als verantwoord is de patiënten te helpen. Dit mede gezien het algemene beleid gericht op substitutie. Daartoe dient een substantieel verrichtingendeel. In een bestuurlijk overleg met de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) en financiers in het voorjaar, is partijen verzocht, zo mogelijk gezamenlijk, hun visie te geven over de verhouding abonnement en verrichtingen, toen nog uitgaande van overheveling per 1 januari 1991. Mede als gevolg van de ontwikkelingen ten aanzien van de stelselwij– ziging en het uitstellen van de overheveling van huisartsenhulp naar de AWBZ hebben partijen, die uiteindelijk primair verantwoordelijk zijn voor de invulling van een te kiezen tariefstructuur, nog niet formeel op dezer– zijds verzoek gereageerd. Wel is bekend dat partijen onderling daarom– trent nog in overleg zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
40
116 Kan op de paragraaf «wet op de Zorgverzekering» thans een zo uitvoerig mogelijke toelichting worden verstrekt? (blz. 66) Voor een zo uitvoerig mogelijke toelichting op de toekomstige Wet op de zorgverzekering zij kortheidshalve verwezen naar het daaromtrent gestelde in het algemeen deel van de memorie van toelichting op het voorstel van Wet stelselwijziging ziektekostenverzekering tweede fase (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 592, 3). 117 Welke eventuele effecten zullen nog door de Kamer kunnen worden bijgesteld? (blz. 67)
De financiële effecten van de te nemen stappen zullen jaarlijks worden afgewogen en aan de Tweede Kamer worden gepresenteerd in de nota Inkomensbeleid, het FOZ en de toelichtingen bij de relevante wetsvoor– stellen Alsdan kan een dialoog hierover met de Kamer plaatsvinden. 118 Zijn de achtergrondgegevens van de gemaakte statische financiële analyse voor de Kamer beschikbaar? (blz. 67)
Voor een technische toelichting op de gemaakte financiële analyse kan worden verwezen naar het bijgevoegde artikel «De financiële effecten van het plan Simons» van drs. E.A. Bolhuis en drs. W.M.P. van Tol. Dit artikel verscheen in een themanummer van Economisch Statistische Berichten over gezondheidszorg op 11 juli 1990. 119 Hoe is bij de berekening van het kostenvoordeel van het nieuwe stelsel ten opzichte van het huidige rekening gehouden met de groei van het administratieve apparaat in verband met onder andere restituties en verschillen in nominale premies? (zie FNV-reactie)
In de berekeningen is noch met kostenbesparingen noch met hogere kosten van het administratieve apparaat rekening gehouden. Het is een statische analyse: ze zijn berekend als zou het stelsel bij het huidige kostenniveau zijn ingevoerd. 120 Kan een reactie worden gegeven op de recente becijferingen van de FNV met betrekking tot het huidige systeem van zorgverzekering in relatie tot de nu voorgestane stelselwijziging zorgsector? Kan daarbij commentaar worden geleverd op een recent onderzoek tussen zorgstelsels in Canada en de Verenigde Staten van Amerika (Medisch Contact nr. 8, 23 februari 1990)7
Er van uitgaande dat commentaar wordt gevraagd met betrekking tot de becijferingen van de FNV over de administratiekosten kan het volgende worden opgemerkt. De meer marktgerichte die welke het kabinet voorstaat in de zorgverzekering in te bouwen, zullen inderdaad ten opzichte van de huidige situatie de directe administratiekosten verhogen. Daar staat tegenover dat de financiële prikkels en de flexibi– liteit, die op die wijze eveneens worden ingebouwd zullen leiden tot een meer kostenbewust handelen van de verzekerde en tevens de verze– keraar en zorgaanbieders zullen aansporen tot een zo doelmatig mogelijke organisatie van de gezondheidszorg. Daarbij kan worden gewezen op het grote verschil in medische consumptie per verzekerde
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
41
tussen de ziekenfondsverzekering en de particuliere ziektekostenverzeke– ringen, dat sedert jaren in Nederland wordt geconstateerd. Er is duidelijk ruimte voor een meer doelmatige zorgverlening. Met betrekking tot de verwijzing naar het recente onderzoek naar de zorgstelsels in de Verenigde Staten en Canada zij allereerst opgemerkt dat de zorgstelsels in deze landen duidelijk afwijken van het door het kabinet voorgestane systeem. Hierdoor is de vergelijkbaarheid uiterst beperkt. De voorgestane zorgverzekering betreft een verplichte verze– kering van rechtswege, welke onderdeel zal uitmaken van het Neder– landse sociale zekerheidsstelsel. Daarbij worden inderdaad «marktele– menten» ingebouwd ten behoeve van de doelmatigheid, doch deze moeten wel binnen de context van het totale concept worden gezien. 121 Kunnen de gegevens in de paragraaf «Inkomenseffecten» nader worden toegelicht? (blz. 67/68)
Zie vraag 118.
122 Kan worden aangeduid hoe groot de spreiding rond het gemiddelde percentage van 15% nominale premie zal (mogen) zijn? Welke zijn de verwachtingen met betrekking tot het verschil tussen de minimum premies (plus eigen bijdrage) en de maximum te betalen premies (plus eigen bijdrage)? (blz. 67) In het voorgestane systeem zullen de nominale premies worden vastgesteld door de individuele zorgverzekeraars. Gelet hierop, wordt thans geen regelgeving voorgestaan welke deze vrijheid reeds op voorhand inperkt. Verwacht wordt dat de vrije keus van de verzekerde er voor zal zorgdragen dat deze premies niet al te ver uit elkaar zullen liggen. Welke marge daarbij ontstaat, valt niet aan te geven. Zij is afhan– kelijk van de prijsverschillen die de verzekerden acceptabel achten in relatie tot de door de onderscheiden zorgverzekeraars aangeboden pakketten. Daarbij zij er op gewezen dat in de 15% waarover hier gesproken wordt, begrepen is de premie voor de aanvullende verze– kering, dan wel de kosten verbonden aan de keuze om de aanvullende voorzieningen voor eigen risico te nemen. Er is dus ook sprake van produktdifferentiatie waarvoor prijsverschillen gerechtvaardigd zijn. 123 Kunnen de koopkrachteffecten worden aangeduid voor de nu parti– culier verzekerden en de nu ziekenfondsverzekerden bij de uniformering van de werkgeversbijdragen in het geval dat deze bijdragen ongewijzigd blijven? (blz. 68)
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
42
Koopkrachteffecten ongewijzigde werkgeversbijdragen, 85/15
Alleenstaanden en tweeverdieners minimum modaal 2x modaal Kostwinners zonder kinderen minimum modaal 2x modaal Kostwinners met twee kinderen minimum modaal 2x modaal
werknemers– zelfstandigen sector
ambtenaar interim
ambtenaar KPZ
bejaarden ZFW
part
-4,3 -6,6 -4,5
-2,2
1,1 0,5 -
15,8
-4,5
-0,7 -4,5 -4,3
0,8 0,6
7,4 0,7
2,0
-1,5 -1,7
24,0 15,1
-2,3
-2,2
0,5 0,3 -
0,2
11,2
-0,1
3,7 0,2
0.1 0,1
0,2
-2,2 -2,2 6,0 1,0 0,2
2,2 1,0
0,5
3,6
-1,0
2,6
-2,1 -2,2 0,1
Voor alle onderscheiden categorieën zijn in de tabel de verschülende inkomenseffecten gegeven. In vergelijking met de basisvariant gaan ZFW-verzekerde werknemers erop vooruit, evenals KPZ-verzekerden. Daartegenover geldt een verslechtering voor particulier verzekerde werknemers bedrijven. Bij particulier verzekerde ambtenaren gaan alleen– staanden erop achteruit, de andere huishoudenstypen erop vooruit. 124 Wordt met het begrip «inkomen op minimumniveau» bedoeld het minimumloonniveau of het sociaal minimum? (blz. 68)
In tabel 1 blz. 68 wordt een ziekenfondsverzekerde met het minimumloon gepresenteerd. 125 Wat zijn de koopkrachteffecten voor de inactieven op sociaal minimumniveau? (blz. 68)
De koopkrachteffecten voor inactieven op sociaal minimumniveau staan gepresenteerd in Bijlage I blz. 71 bij de categorie bejaarden die bij een ziekenfonds zijn aangesloten. 126 Is tabel 1 momenteel voor 1991 al aangepast? Zo ja, op welke punten? (blz. 69)
In tabel 1 blz. 69 worden de structurele effecten gepresenteerd: de eindsituatie ten opzichte van een startsituatie 1990. De tabel is daarmee niet afhankelijk van de tussenliggende jaren. 127 Kunnen de tussentijdse koopkrachteffecten voor ziekenfonds– en parti– culier verzekerden die zullen optreden als gevolg van de gefaseerde aanpassing van de premiestructuur via de A WBZ, nader worden aangeduid?
In het algemeen kan worden gesteld dat voor de tussentijdse koopkrachteffecten wordt gestreefd naar een evenwichtig tijdpad naar de eindsituatie. Het zal mede afhankelijk zijn van de grootte van het jaarlijks over te hevelen pakket verstrekkingen. Tussentijdse koopkracht– effecten zijn derhalve thans niet aan te geven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
43
128 Wat kan thans nader worden gezegd over de wijzigingen in de collec– tieve lastendruk voor de jaren 1991 t/m 1994?(blz. 69/70)
Voor 1991 kan worden verwezen naar vraag 111 terwijl voor latere jaren het effect afhankelijk zal zijn van de exacte invulling van de jaarlijkse stappen. 129 Kunnen de gegevens in paragraaf 5.3 thans nader worden geactuali– seerd? (blz. 70)
Zie het antwoord op vraag 66. 130 Hoe luidt bijlage I voor de jaren 1991 t/m 1994 op basis van de thans genomen kabinetsbesluiten? Welke toelichting kan de Kamer hierbij worden verstrekt? (blz. 71)
Zie het antwoord op vraag 127.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
44
Notitie inzake stand van wetgeving stelselwijziging In het onderstaande wordt ingegaan op de stand van zaken met betrekking tot de wetgeving en de regelgeving inzake de stelselher– ziening zorgsector. Deze notitie omvat een viertal onderwerpen: de verzekeringswetgeving; de tariefwetgeving; de planning– en bouwregel– geving en de kwaliteitsregelgeving. 1. De verzekeringswetgeving /. 1. Noodwetprocedure Het zogenaamde noodwetje is een dezer dagen aan het parlement aangeboden. Het advies van de Raad van State was blanco. Dit noodwetje is het gevolg van de horizonbepaling in de Wet Wijziging Ziekenfondswet 1e fase die per 1 januari 1989 in werking is getreden. Ook vorig jaar is met de nodige spoed een noodwetje per 1 april 1990 ingegaan. Het is zaak dat dit noodwetje wederom zo spoedig mogelijk wordt behandeld om te zorgen dat er per 1 januari 1991 geen brokken vallen. Het een en ander is nog steeds het gevolg van het bekende amendement Tuinstra/Nijhuis. Wij gaan er daarbij vanuit dat het waarschijnlijk niet zal lukken om het wetsvoorstel 2e fase tot wet verheven te zien per 1 januari 1991. 1.2. Wetsvoorstel 2e fase Het Wetsvoorstel 2e fase (Wijziging Ziekenfondswet/Modernisering AWBZ) is op 8 juni aan de Tweede Kamer aangeboden. Het voorlopig verslag is net binnen. Afgesproken is dat de Memorie van Antwoord ongeveer een week voor de UCV op 29 oktober aan de Kamer zal worden toegezonden. Dit ten behoeve van de behandeling van de nota Werken aan Zorgvernieuwing. Onderdeel van de nota is immers ook de notitie inzake de stelselwijziging zorgsector. Inmiddels is er in het kader van deze wetgevingsprocedure een adviesaanvrage aan de Ziekenfondsraad gericht met betrekking tot de maatregelen op korte termijn. De Zieken– fondsraad heeft op 27 september daarover een advies vastgesteld. Het gaat daarbij om de volgende elementen. AWBZ - geen budgettering in 1991, maar wel ernst maken met de voorbe– reiding van een volledige budgettering in 1992; - nominale premie niet per 1-1-1991, doch wel invoering per 1-7-1991; - functionele omschrijving per cluster zullen conform eerdere uitspraken met ingang van 1-1-1992 worden ingevoerd, stapsgewijs conform de WAZ-nota. Ziekenfondswet - Invoering van budgettering per 1-1-1991 met een risico-element in de nacalculatie; - handhaven afzonderlijk budget van beheerskosten; - gedifferentieerde nominale premie per ziekenfonds mogelijk eventueel in afwijking van het niveau van de nominale premie zoals berekend in het kader van de Miljoenennota 1991. Met name de problematiek rond de budgettering van de ziekenfondsen en de daarmee samenhangende differentiatie in de nominale premie in het kader van de Ziekenfondswet is een bestuurlijk issue. De maatregelen voor de ziekenfondsen moeten overigens in samenhang worden gezien met de maatregelen in de particuliere sector (zie hieronder). Medio oktober verschijnt het vooronderzoek van het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
45
1.3. Wetsvoorstel Wijziging Wet toegang ziektekostenverzekeringen Het wetsvoorstel ligt thans bij de Raad van State. Het beoogt o.a. de budgettering van de omslagregeling in de particuliere sector mogelijk te maken. Naar de huidige stand van zaken lijkt de realisatie van dit voornemen per 1 januari 1991 niet mogelijk. Tevens is technische invullmg nog niet gereed. Zonder deze wetswijziging zijn er wel enkele andere maatregelen mogelijk. Er waren immers vier maatregelen aange– kondigd in de nota Werken aan Zorgvernieuwing. Kort gezegd kwamen deze neer op de volgende: 1. Alle particuliere verzekerde bejaarden krijgen toegang tot de WTZ-standaardverzekering. 2.1. Het voornemen is een maximumpremie van f 140 in rekening te brengen aan: • voormalig vrijwillig ZF-verzekerden (betalen thans f 137); • alle bejaarden: dus ook de bejaarden met een standaardpakketpolis van thans f 170,30, alsmede van alle bejaarden die gebruik maken van het generale pardon en de meerbetalende bejaarden; 2.2. Daarnaast wordt deze standaardverzekering ook opengesteld voor een ieder, die voor zijn maatschappijpolis meer betaalt dan de maximum– premie die is vastgesteld voor de WTZ-standaardverzekering (bejaarden boven f 140 en niet bejaarden boven f 170,30). (zie bijgesloten overzicht: oude en nieuwe situatie). 3. De omslagregeling zal worden gebudgetteerd. 4. Ter vergroting van de solidariteit zal een verschuiving plaatsvinden van de rijksbijdrage van de AWBZ naar de Ziekenfondswet. Dit heeft inmiddels plaatsgehad in het kader van de begroting, Miljoenennota 1991. Van de hierboven genoemde maatregelen is de verlaging van de premie naar een generaal maximum op het niveau van f 140 mogelijk via een ministeriële beschikking. Van de zijde van de particuliere verzeke– raars wordt aangedrongen op een inkomensafhankelijke premierestitutie– regeling. Voor een dergelijke benadering per 1 -1 -1991 ontbreekt een wettelijke voorziening. Bovendien ligt er het kabinetsvoornemen om alle bejaarden toegang te geven tot de WTZ standaardverzekering met de daarbij behorende maximumpremie. Voorshands blijft het uitgangspunt een generieke verlaging, met pooling via de WTZ-omslagregeling. 2. De tarievenwetgeving Het Wetsvoorstel tot afschaffing van de contracteerplicht en de invoering van de maximum tarieven (uitsluitend voor de vrije beroepsbe– oefenaren) ligt reeds geruime tijd bij de Kamer. De schriftelijke voorbe– reiding is afgehandeld. Onlangs is de nota naar aanleiding van het eindverslag aan de Kamer aangeboden. Het streven is er nog steeds op gericht om dit Wetsontwerp tot wet verheven te krijgen per 1 januari 1991. Derhalve is het zaak om de mondelinge behandeling in de Tweede en Eerste Kamer zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden. In het algemeen liggen er geen problemen met de afschaffing van de contrac– teerplicht en de introductie van de maximum tarieven. Wel is er nog enige discussie over de status van de modelovereenkomst, mede in relatie tot de kwaliteitsproblematiek. In de Nota naar aanleiding van het eindverslag is daar nog uitvoerig op ingegaan. Verder kan in principe worden gewerkt aan de voorbereiding van een grotere vrijheid en flexibi– lisering van het richtlijnenstelsel. Immers ook op het punt van het centrale tarievenbeleid zal de bestuurlijke vernieuwing gestalte moeten krijgen. Opvallend is echter dat partijen die nu reeds binnen de vigerende wetgeving vrijheden kunnen oppakken dit in de praktijk eigenlijk niet doen. De contracteerplicht richting instellingen blijft voorlopig gehand– haafd omdat deze afhankelijk is van de besluitvorming inzake de verdere deregulering in het kader van de Wet ziekenhuisvoorzieningen en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor het erkenningenbeleid in het kader van de ZFW/AWBZ.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
46
3. Planning– en bouwwetgeving De Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) reguleert planning en bouw. Per 1 januari 1991 is een drietal maatregelen in de WZV voorzien waarover advies is gevraagd aan CvZ, COTG en ZFR. a) Herziening van de meldingsprocedure (geen verklaring, geen vergunning vereist) en gelijktijdige overbrenging van de betrokken middelen naar de instellingsbudgetten Thans kunnen projecten tot f 120000 bouwproduktie volstaan met een melding aan het Ministerie. Met de voorgestane wijziging kan per 1-1-1991 voor alle projecten op het gebied van elektro-technische voorzieningen, werktuigkundige voorzieningen, terreinvoorzieningen en vaste inrichtingen ongeacht het bedrag dat ermee gemoeid is, worden volstaan met een melding. Financiële beheersing vindt plaats door de daarbij behorende exploitatiegevolgen aan de instellingsbudgetten toe te voegen. Dit gebeurt door middel van generieke sleutels. Het lijkt technisch, maar het is een majeure maatregel: bijna de helft van het budget voor vervangingsinvesteringen gaat op deze manier over naar de instellingen (± f600 mln investeringen per jaar). b) Uitbreiding verkorte procedure (geen verklaring, wel vergunning vereist) Thans zijn verkorte procedures mogelijk voor instandhoudingspro– jecten tot f 580 000 bouwproductie. Voorgesteld wordt, gekoppeld aan de nieuwe meldingsprocedure de grens voor de verkorte procedure op te trekken tot een investeringsbedrag van f 3 mln. Voorwaarde zal zijn dat de verzekeraar instemt met het project. Gelet op de potentiële omvang van de projecten (800 instellingen xf 3 mln) zal limitering noodzakelijk zijn, totdat dit kan worden overgenomen door de verzekeraarsbudget– tering. c) Flexibilisering erkenning Om snel iets aan de wachtlijsten bij de verpleeghuizen en de zwakzin– nigeninrichtingen te kunnen doen is voorgesteld om per 1-1-1991 de instellingen toestemming te geven om tot maximaal 3% af te wijken van de erkende capaciteit (het wettelijke voertuig is hier in feite de AWBZ). Het gaat daarbij om het (tijdelijk) intensiever benutten van de bestaande capaciteit. Wat betreft de maatregelen op langere termijn in de sfeer voor de WZV is het volgende van belang. Dit voorjaar is aan een breed samenge– stelde werkgroep (overheidaanbieders, verzekeraars, LP/CP) gevraagd een rapport uit te brengen over de mogelijkheid van passing van de WZV in deze kabinetsperiode. Dit najaar zal het rapport worden uitgebracht met daarin voorstellen en varianten. De belangrijkste onderwerpen van discussie zijn de keuze tussen territoriale en functionele decentralisatie en in samenhang daarmee de mate overheidssturing in het zorgaanbod. 4. Kwaliteitswetgeving Peilers van het kwaliteitsbeleid zijn de Wet BIG en de kwaliteitswet instellingen. Het beleid is verwoord in (a) de najaarsbrief over de resul– taten van de KNMG-conferentie en van de Welzijn-conferentie kwaliteit die dezer dagen naar de Tweede Kamer wordt gestuurd en (b) in de nota Kwaliteitsbeleid (met concept-voorontwerp van wet) die volgens plan eind dit jaar in eerste versie klaar is. a) Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG) Eindverslag Kamer komt medio september. Nota naar aanleiding van eindverslag eind 1990. Mondelinge behandeling Tweede Kamer mogelijk begin 1991. b) Kwaliteitswet instellingen Hoofdlijnen kwaliteitswet instellingen staan in najaarsbrief over kwali– teitsbeleid. Opzet kwaliteitswet tegelijk met nota kwaliteitsbeleid, eind
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
47
1990 ambtelijk gereed. Deze wordt voorjaar 1991 in samenhang met nota kwaliteitsbeleid aan Kamer gestuurd. 1 januari 1991 Eén WTZ-standaardverzekering Twee maximumpremies
f 140 - voormalig vrijw. zfs. verzekerden (1) - alle bejaarden (2) f 170,30 - alle overige WTZ-verzekerden (3) 1. Dit is een gesloten en uitstervende groep omvang groep: • jonger dan 65: ca. 95 000 • 65 en ouder: ca. 110 000 premie t.o.v. '90: een verhoging van f 137 naar f 140 2. Dit zijn bejaarden, niet behorend tot 1, die: - vóór 1-1-1991 al een WTZ-verzekering voor max. f 170,30 hadden, of: - nu nog op een maatschappijpolis zitten en daarvoor een lokale premie betalen van méér dan f 140 en die gebruik maken van de meerbetalersregeling, of: - gebruik zullen maken van het generaal pardon (onderdeel van wijziging WTZ; niet in werking per 1-1-1991), of: - op of na 1-1-1991 de 65-jarige leeftijd bereiken en op die grond kiezen voor de standaardverzekering. omvang groep: ca. 440 000 premie t.o.v. '90: verlaging van f 170,30 naar f 140 3. Personen, niet behorend tot 1 en 2, die: - vóór 1-1-1991 al een WTZ-verzekering voor max. f 170,30 hadden, of: - nu nog op een maatschappijpolis zitten en daarvoor een kale premie betalen van méér dan f 170,30 en die gebruik maken van de meerbeta– lersregeling. omvang groep: onbekend (ca. 40 000?) premie t.o.v. '90: blijft gelijk 1990 Eén WTZ-standaardverzekering Twee maximumpremies f137 - voormalig vrijw. zfs. verzekerden (1) f 170,30 - alle overige WTZ-verzekerden (2) 1. Dit is een gesloten en uitstervende groep omvang groep: • jonger dan 65: ca. 95 000 • 65 en ouder: ca. 110 000 2. Dit zijn: - bejaarden (m.n. «Lansink») Een groep van ca. 400 000 verzekerden die langzaam groeit: alle parti– culier verzekerden die 65 jaar worden krijgen recht op WTZ-standaard– verzekering. - WTZ-verzekerden jonger dan 65 jaar: ca. 20000 (?). De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. d'Ancona De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. Simons
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 545, nr. 9
48