Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
25 000 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 1997
Nr. 69
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 20 december 1996
1
Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), M.M.H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks, Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J.M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66) en Bremmer (CDA). Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van ’t Riet (D66), De Haan (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Van der Ploeg (PvdA), Leerkes (Unie 55+), VersnelSchmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Huys (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA) en Lansink (CDA). 2 Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M.M.H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), SwildensRozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66) en Van Blerck-Woerdman (VVD). Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Th.A.M. Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), R.A. Meijer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), Passtoors (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J.M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66) en Hoogervorst (VVD).
7K0279 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1997
De vaste commissies voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 7 november 1996 overleg gevoerd met minister Ritzen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en minister Borst-Eilers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het opleidingsstelsel voor verpleging en verzorging. Hierbij zijn betrokken: – de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 6 juni 1996 ter aanbieding van de eerste deelrapportage van de commissie kwalificatiestructuur opleidingsstelsel verplegende en verzorgende beroepen (OCW-96-732); – de brief van beide ministers d.d. 5 september 1996 ter aanbieding van het eindrapport van de commissie kwalificatiestructuur, getiteld Gekwalificeerd voor de toekomst, het referentiekader voor de invoering van een nieuw opleidingsstelsel en de overdracht van het inserviceonderwijs van de zorgsector naar OCW en de overeenkomst betreffende het bestuurlijk akkoord tot invoering van het nieuwe stelsel (OCW-96-1031). Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies Mevrouw Sterk (PvdA) betoogde dat het goed gaat met de integratie van de verplegende en verzorgende beroepen in een samenhangend stelsel. Het maken van een kwalificatiestructuur heeft nauwelijks problemen opgeleverd. In een behoorlijk tempo is een goed product afgeleverd, waarin alles staat wat erin moest komen. In samenhang is thans sprake van een goed afgestemd geheel van boven het assistentniveau tot aan het HBO, maar een assistentenopleiding is in de ogen van de sociale partners te duur. Zij vinden op dat niveau een of enkele maand(en) scholing-op-maat genoeg. Bij de behandeling van de WEB is de zorg over de assistentenopleidingen ook al naar voren gekomen. Welke maatregelen gaat het kabinet nemen om dat assistentniveau wél tot stand te brengen? Op dat niveau zijn en blijven er veel banen. Als zo’n assistentenopleiding er niet in zit, dan zou contractonderwijs binnen een regionaal opleidingscentrum (ROC) soelaas kunnen bieden, maar dan moet dat contractonderwijs wel meefuseren, want het zal nooit geëffec-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
1
tueerd worden als er toch inserviceopleidingen-op-maat moeten blijven bestaan. Hoe fraai de nieuwe kwalificatiestructuur ook is, lesinhoudelijk en in de praktijk moet er nog veel gebeuren, terwijl de uitgetrokken tijd zeer krap is. De ROC’s en de ROC’s-in-oprichting hadden het al zwaar. Het is ondoenlijk om twee volkomen verschillende culturen tot één geheel te smeden zonder facilitering. Welke middelen worden ervoor ter beschikking gesteld? Het knelpuntenpotje MBO? Of wordt er gebruik gemaakt van de onderuitputting dit jaar? Uit de recentelijk gepubliceerde regeling van het ministerie van OCW blijkt dat niet wordt voorzien in gedeeltelijke overdracht van inserviceopleidingen aan ROC’s en HBO-instellingen. En dat, terwijl dit laatste beslist nodig is omdat een aantal inserviceopleidingen voor een substantieel deel opleidt op HBO-niveau. Wat denkt het kabinet daaraan te doen? Zou een fiscale faciliteit op HBO-niveau, zoals in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting (WVA) en de premie volksverzekeringen, kunnen bijdragen tot een oplossing in dezen? Klopt het dat licenties centraal worden toebedeeld op basis van duidelijke gegevens die inzicht moeten geven in het aantal opleidingsplaatsen dat de zorg- en verpleeginstellingen willen en kunnen reserveren en in het niveau daarvan? Is dat niet erg lastig, nu ziekenhuizen vooralsnog niet van plan zijn tot die reservering over te gaan, omdat er intern nog zoveel onduidelijkheid bestaat? Kan de minister van VWS niet tot planning manen? Waarom wil het kabinet die licenties centraal toebedelen? Kan in dezen niet worden uitgegaan van zelfregulering? Zonder leerlingen gaat een opleiding vanzelf ter ziele. Getuigt het wel van wijsheid om het aantal licenties tot twaalf of veertien te beperken? Naar verluidt zou het veld gelukkig zijn met tweeëntwintig licenties. Dat zouden er minder zijn dan tot nu toe, maar dan zou er wel sprake zijn van landelijke dekking. Zijn de vier samenhangende stelsels voor de regio’s Noord-Holland en Utrecht wel voldoende, gezien de veelheid en diversiteit van de zorginstellingen en gezien de grotestedenproblematiek? Er is een krap tijdpad opgesteld. De financiële voorwaarden zijn nog niet bekend en de OKF (omgekeerde kapitaalfinanciering) is nog niet rond. Toch zou er binnen 30 dagen volledige overeenstemming moeten worden bereikt tussen de overdragende en de overnemende partij, inclusief de daarbij geldende condities, een accountantsverklaring over de financiële positie van beide partijen en een overdrachtsacte. Mevrouw Sterk kon zich niet voorstellen dat dit zonder problemen zal lukken. Bij de instellingen bestaat anderzijds behoefte aan duidelijkheid, omdat zij pas dan echt aan de slag kunnen. Hoe kan dat dilemma worden opgelost? Mevrouw Sterk pleitte voor verruiming van de CREBO-regeling, artikel 2, lid 2.a., waarbij de minister akkoord zou moeten gaan met ondertekening van een onomkeerbaar fusie- of overdrachtsbesluit op een exact aangegeven datum vóór 1 augustus a.s. De heer Cornielje (VVD) herinnerde aan zijn uitspraak dat de kwalificatiestructuur het hart is van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Hij noemde het dan ook verheugend dat er een kwalificatiestructuur voor de verpleging en verzorging voorligt. Dat het assistentniveau (niveau 1) ontbreekt, betreurde hij, mede vanwege de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Hij verzocht de minister van VWS te bevorderen dat het veld nog eens nadrukkelijk kijkt naar de functies op dat niveau waarvoor opgeleid zou kunnen worden, bijvoorbeeld assistentfuncties in de sfeer van de thuiszorg. Hij was positief over de brede kwalificaties die zich richten op zowel intra-, semi-, extra- als transmurale zorgsituaties. Over de ruimte voor differentiaties was hij ook positief, maar hij waarschuwde ervoor dat het te ver doortrekken van deze differentiaties het civiele effect van het diploma zal beperken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
2
Specialistische opleidingen zijn postinitiële opleidingen. Hoe komen die tot stand? Middels contractactiviteiten? Gaan alle contractactiviteiten mét het inserviceonderwijs over naar de ROC’s? Ingaand op de overdracht van het inserviceonderwijs aan de ROC’s en voor een klein gedeelte aan HBO-instellingen, complimenteerde de heer Cornielje de BVE-procescoördinatie die duidelijk heeft weergegeven hoe het proces op dit moment in die sector in z’n werk gaat. Wie voert de procescoördinatie bij de overdracht aan HBO-instellingen? Wordt de Kamer over dat proces geïnformeerd? Men heeft slechts een maand de tijd voor het indienen van een aanvraag voor een licentie voor een volledige opleiding. Het is de vraag of die korte termijn wel verantwoord is. Temeer, daar ook docenten van de inservice-instellingen over moet gaan naar de ROC’s. Als niet alle docenten over kúnnen gaan en er dus sprake is van wachtgeld, komen die wachtgelden dan voor rekening van VWS? Er waren 129 inservice-instellingen. Nu zijn er nog 94 en binnenkort 90. Er zullen straks 48 ROC’s zijn. In de stukken staat dat er 18 licenties zullen worden uitgegeven. Waarop is dit aantal gebaseerd en hoe verhoudt zich dat met enerzijds de concentratie van de zorginstellingen in bijvoorbeeld Noord-Holland en Utrecht en anderzijds de grote gebieden met slechte verbindingen, zoals Overijssel waarin een samenwerkingsrelatie tot stand wordt gebracht tussen Twente en Noordwest-Overijssel? In het veld gaat men vanwege het beperkte aantal licenties strategische allianties aan. Wat is de aard van die allianties en welke rechtszekerheid hebben die instellingen? Hoe verhoudt zich deze ontwikkeling met het ROC-concept? Bij allianties kan men delen van opleidingen verdelen over verschillende ROC’s, maar dan is het niet altijd mogelijk om van een voltijdopleiding naar een deeltijdopleiding door te stromen, terwijl bij de WEB is afgesproken dat het samenhangende regio’s moeten zijn. Welke taak is er bij het toewijzen van licenties weggelegd voor de adviescommissie onderwijs(arbeidsmarkt) voor zowel wat het MBO en het HBO betreft? Krijgt de Tweede Kamer de toewijzing ter beoordeling voorgelegd? Er zullen, ook het komend halfjaar, altijd weer knelpunten optreden. Zijn er bijvoorbeeld geen knelpunten te verwachten in het sfeer van de huisvesting of in de sfeer van de financiën? Verdient het geen aanbeveling om een soort van vliegende brigade in het leven te roepen die de mensen kan begeleiden bij het oplossen van die knelpunten? Immers, het rapport-Berenschot heeft laten zien dat soms het management van de instellingen een zwak punt is. Dat zou door zo’n vliegende brigade kunnen worden ondersteund. Er zijn in bepaalde sectoren van de gezondheidszorg financiële problemen, wat het niet onbegrijpelijk maakt dat men er kennelijk stageplaatsen tegen betaling aanbiedt. De heer Cornielje vond echter dat men een verkeerde weg opgaat als ROC’s moeten gaan betalen voor stageplaatsen. Deelt het kabinet die mening? De heer Reitsma (CDA) vond het verheugend dat de voorstellen zo’n groot draagvlak in het onderwijsveld hebben. Het gaat om een flinke operatie, waarmee het BVE-veld én het HBO te maken hebben. Het gaat er nu om, de onderwijsvoorzieningen evenwichtig over het land te spreiden en daarbij voldoende kwaliteitswaarborgen in te bouwen. De kwalificatiestructuur is derhalve van essentiële betekenis. De heer Reitsma sloot zich aan bij de kritische opmerkingen over het krappe tijdpad. De regeling is op 23 oktober in Uitleg gepubliceerd en de aanvragen moeten vóór 1 december ingediend worden. Is dat wel verantwoord? In dit verband wees hij op zijn schriftelijke vragen over het CREBO in ander verband. Dreigen niet dezelfde problemen als vastgehouden wordt aan dit tijdpad? Om de operatie te laten slagen, leek hem sowieso een faciliteitenregeling voor de begeleiding noodzakelijk. Is de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
3
bewindsman bereid meer tijd te geven voor het indienen van die aanvragen vanwege de al door mevrouw Sterk genoemde voorwaarden waaraan een aanvrage moet voldoen? Dat er weinig zicht is op de bekostigingsconsequenties maakt de zaak er alleen maar gecompliceerder op. Desgevraagd zei de heer Reitsma de voorstellen inderdaad per 1997–1998 geïmplementeerd te willen zien, maar dan wel zorgvuldig. Hij was benieuwd naar het antwoord op de bij interruptie geopperde mogelijkheid, dat 1 december als datum wordt aangehouden, maar dat er voor bepaalde gevallen een noodscenario wordt gehanteerd. De heer Reitsma deed een beroep op de bewindsman om te letten op de evenwichtige spreiding waarom door zorginstellingen van een bepaalde identiteit is gevraagd. Die vraag leeft bij onderwijs- en bij zorginstellingen. Hij wees in dit verband op de brief van het VU-ziekenhuis, de Hogeschool Holland en de ASA-groep over NoordHolland en Utrecht. Ook hij vroeg aandacht voor de problemen in Noord-Holland en Utrecht en in Overijssel. Is de bewindsman bereid om vóór de definitieve vaststelling van het plan de Kamer te informeren en erover te debatteren indien de Kamer daaraan behoefte heeft? Wat de kwalificatiestructuur betreft, is er sprake van een probleem bij het HBO. Kan duidelijkheid worden gegeven over de regelgeving op dat punt en het moment waarop die verschijnt, over de budgetverdeling, over de samenhang BVE-HBO en over de mogelijkheid van een gesplitste overdracht van de inserviceopleidingen aan ROC’s en HBO-instellingen? Die overdracht lijkt wenselijk, maar hoe worden de financiële consequenties daarvan geregeld? De heer Reitsma stemde in met de brede opzet van de kwalificatiestructuur, maar meende dat er nog een probleem is op de niveaus 4 en 5. Over niveau 5 (HBO) is onvoldoende duidelijkheid. Bij de civiele uitwerking op de arbeidsmarkt moet er duidelijkheid over zijn, opdat niet in de praktijk niveau 4 materieel gelijk is aan niveau 5. Dat zou consequenties voor de arbeidsvoorwaarden kunnen hebben. De heer Reitsma sloot zich aan bij de vragen over het assistentniveau. Hoe verhoudt zich dit met de plannen van het kabinet, bijvoorbeeld ten aanzien van de Melkertbanen? Is er inmiddels overleg over geweest en, zo ja, wat is daarvan dan de uitkomst? Op macroniveau is de verdeling van de middelen rond, maar op microniveau leven er nog vele vragen. Het lijkt nuttig zo snel mogelijk helderheid te verschaffen in de vorm van criteria. Die helderheid kan de snelheid bevorderen waarmee instellingen tot overeenstemming komen. Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) zei dat er een stilzwijgende politieke uitspraak lijkt te bestaan over de titulatuur van de verpleegkunde ex artikel 3, wat evenwel niet het geval is. In juni 1995 zijn door onder meer de fracties van CDA en PvdA vraagtekens gezet bij het toekennen van die titulatuur aan MBO-opgeleiden. De minister van VWS heeft toen gezegd, dat zij daarop in een latere fase zou terugkomen. Het leek mevrouw Mulder voorbarig om vooruitlopend op de uitkomsten van de nieuwe MBO-opleiding al over te gaan tot het toekennen van die titulatuur. Zij verzocht de bewindsvrouwe daarmee te wachten totdat bekend is wat het niveau van de MBO-opgeleiden is. De heer Van der Vlies (SGP) was het ermee eens dat onder meer via «herverkaveling» gestreefd wordt naar meer samenhang in het historisch gegroeide patroon van versnipperde opleidingen voor de verzorgende en verplegende beroepen. Het overleg hierover heeft geleid tot een draagvlak voor het uiteindelijke voorstel over de kwalificatiestructuur. Hij sloot zich aan bij de vragen over het ontbreken van het assistentniveau. Ook hij wilde weten, uitgaande van vraag en aanbod en gelet op een evenwichtige spreiding over het land, ook naar denominatie, waarom het aantal licenties wordt beperkt tot achttien. Wellicht zou beter aan alle relevante en rechtmatige belangen tegemoetgekomen kunnen worden,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
4
wanneer dat aantal niet te strikt wordt gehanteerd. Immers, het gaat om identiteitsgevoelige opleidingen. Wie een bepaalde denominatieve inkleuring van de opleiding verlangt, moet de kans hebben een dergelijke opleiding te volgen. In de macrodoelmatigheidstoets is optimale regionale spreiding het belangrijkste criterium. Tegelijkertijd wordt kennelijk ook gelet op de patronen van nu al bestaande regionale samenwerking. Het een hoeft niet te accorderen met het ander. Hoe zit dat precies? Ook de heer Van der Vlies had zorgen over het tijdpad. Al zag hij de datum 1 februari 1997 bij voorkeur gehandhaafd, het kwam hem toch wenselijk voor om enige nuance te kunnen aanbrengen als duidelijk is dat men dan tot een goed resultaat kan komen. De behandeling van de WEB is goed afgelopen voor enkele instellingen die zich bedreigd voelden. Bij het reformatorisch cluster was er voor het bestaande onderwijsaanbod sprake van de mogelijkheid van een ROC-achtige opleiding. Echter, momenteel ontbreekt de verplegende opleiding, wat bij de vervlechting kan leiden tot verschraling. De heer Van der Vlies daagde de bewindsman uit om het deze instellingen mogelijk te maken, al dan niet in onderlinge samenhang, uit te groeien tot één samenhangend stelsel. Overwogen zou kunnen worden om in bepaalde gevallen een splitsing in de inservice-instelling mogelijk te maken tussen de regionale en de identiteitsgebonden component, wat in ’t Gooi al zou zijn gebeurd. Desgevraagd zei hij desnoods een strategische alliantie niet uit te sluiten, maar vanwege de divergentie met het politiek commitment aan de WEB zou hij liever van de bewindsman horen dat deze voor een bevredigende oplossing zal zorgen. De heer Stellingwerf (RPF) complimenteerde het kabinet met het feit dat het veld positief is over de nieuwe kwalificatiestructuur voor verpleging en verzorging. Helderheid over en vereenvoudiging van de niveaus en van de eisen waaraan daarvoor moet worden voldaan, zijn van groot belang. Het komt erop aan dat de implementatie van de nieuwe structuur goed verloopt. Dat daarbij knelpunten ontstaan, is normaal. Er is gekozen voor een samenhangend stelsel van opleidingen voor verpleging en verzorging, waarbij wordt aangehaakt bij ROC’s en hogescholen. Dat er geen beroepsbegeleidende leerweg wordt toegekend wanneer geen opname wordt verkregen van een inservice-instelling, stuit bij sommige denominaties op problemen. Bij strikte toepassing van de criteria wordt onvoldoende recht gedaan aan de denominatieve opleidingsbehoefte voor bepaalde richtingen in bepaalde regio’s. Niet uitgesloten is, dat er in bepaalde regio’s alleen maar algemene instellingen ontstaan, wat niet de bedoeling kan zijn. In het veelkleurige Nederlandse verplegings- en verzorgingsstelsel wordt door de keuze voor een te grootschalige opleidingsstructuur aan denominatief gefundeerde zorginstellingen de mogelijkheid onthouden in de eigen regio verpleegkundigen op te leiden tot de kwalificatieniveaus 3 en 4. Verpleging en verzorging hebben, zoals in de eindtermen wordt erkend, alles te maken met levensbeschouwing en mensvisie. Het kan toch niet zo zijn dat op de niveaus 2 en 5 wél kan worden voorzien in opleidingen van eigen denominatie en op de niveaus 3 en 4 níét, zo betoogde de heer Stellingwerf. In de discussie over de ROC’s is juist ruimte geschapen om daadwerkelijk invulling te kunnen geven aan de levensbeschouwelijke richtingen, ook en met name ten aanzien van de kleinere richtingen. Formeel bestaat ook bij kleinere richtingen wel de mogelijkheid om een inserviceopleiding aan te haken bij een HBO-instelling, maar van algemene ziekenhuizen kan niet verwacht worden dat zij geheel aanhaken bij dergelijke opleidingen. Dit probleem staat in een bredere context. Veel inserviceopleidingen wachten nu nog af, omdat nog niet duidelijk is welke opleidingen een licentie krijgen voor het samenhangende stelsel. Dit knelpunt zal moeten worden opgelost door enige mate van flexibiliteit. En dat kán ook, bijvoorbeeld door meer licenties te verstrekken dan de al
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
5
genoemde achttien, of door de erkenning van een landelijke licentie, of door de mogelijkheid om inserviceopleidingen gedeeltelijk over te nemen. De heer Stellingwerf had dus het gevoel dat de gekozen systematiek onrechtvaardig is, omdat de kleinere richtingen bij voorbaat vanwege de gekozen schaalgrootte en de strikte criteria uit de boot lijken te vallen. Zonder oplossing daarvoor zouden zelfs de huidige VZ-opleidingen binnen de door hem bedoelde richtingen fors in omvang kunnen teruglopen. En dat zal toch niet de bedoeling zijn. Gezien de onduidelijkheid over de overdracht aan het HBO en de bedoelde afwachtende houding, vroeg ook de heer Stellingwerf zich af of de ingangsdatum (1 augustus 1997) wel haalbaar is. Tot slot sloot hij zich aan bij de vragen naar kwalificatieniveau 1. Mevrouw Van Vliet (D66) stelde met genoegen vast dat de commissie-Van Londen snel een helder en samenhangend systeem heeft weten te bedenken. Zij stemde er in grote lijnen mee in, mede omdat Kamerleden moeilijk kunnen beoordelen hoe opleidingen ingevuld moeten worden, maar zij had problemen met het feit dat in het rapport het verschil tussen MBO (niveau 4) en HBO (niveau 5) niet duidelijk is. Het takenpakket van niveau 4 lijkt zelfs wat uitgebreider. Als niveau 4 moet worden zoals het is voorgesteld, dan zal niveau 5 nog eens onder de loep genomen moeten worden. Zich aansluitend bij de woorden van mevrouw Mulder, zei mevrouw Van Vliet erop te willen terugkomen, bijvoorbeeld bij de evaluatie van de implementatie van de WEB. Zij steunde de keuze om de afzonderlijke opleidingen voor algemene ziekenhuizen, psychiatrie en zwakzinnigenzorg te beëindigen. Een brede opleiding geeft meer mogelijkheden. Vanuit de ziekenhuizen wordt gesteld dat er straks een heel traject van bij- en herscholing opgezet moet worden. Is dat waar? Natuurlijk moet het unieke karakter van het Nederlandse systeem, met name wat de zwakzinnigenzorg betreft, worden behouden. Ook zij vond het nodig dat er een niveau 1 wordt ingesteld. Er zijn door de werkgevers- en werknemersorganisaties ook geen echte argumenten tegen aangevoerd. Omdat de thuiszorg steeds complexer wordt, is het volgens mevrouw Van Vliet op z’n minst noodzakelijk om een startkwalificatie op niveau 1 te halen op het gebied van bijvoorbeeld sociale vaardigheid, weerbaarheid en eventueel beheersing van de Nederlandse taal. Zo’n kwalificatie past haars inziens ook in het concept van de ROC’s. Wanneer mag nadere informatie worden verwacht over het onderzoek naar de noodzaak van een startkwalificatie op niveau 1 en de eventuele vorm waarin die zou moeten worden gegoten? Ook zij vroeg zich af of 1 augustus 1997 wel haalbaar is als ingangsdatum. De bewindsman zal duidelijk moeten maken dat vóór die tijd het aantal problemen kan worden geminimaliseerd. Mevrouw Van Vliet juichte het toe dat er zoveel mogelijk lerend gewerkt of werkend geleerd wordt, maar er zullen dan wel voldoende leerarbeidsplaatsen moeten zijn in de thuiszorg, terwijl er waarschijnlijk onvoldoende leerlingen zijn voor een leerarbeidsplaats in de verpleegkunde. Het jaaroverzicht zorg wijst uit dat de uitstroom in 1999 waarschijnlijk bijna de helft zal zijn van die in 1997. Verwacht mag worden dat het op den duur wel weer goed komt, maar vanuit het veld wordt terecht gesteld dat die leerarbeidsplaatsen niet oningevuld kunnen blijven in de zogenaamde magere jaren, zodat er vaste krachten of uitzendkrachten zullen moeten worden aangenomen en het de vraag is of die leerarbeidsplaatsen weer vrijkomen bij een groter leerlingenaanbod. Delen beide ministers deze zorg en, zo ja, hoe gaan zij daarmee om? Het HBO-verhaal is nog onduidelijk. Worden er op niveau 5 arbeidsplaatsen gecreëerd? Wanneer komt daarover helderheid? Kan de WVA helpen? Het is nog niet eens duidelijk of er een overdracht van inserviceonderwijs komt aan het HBO en, zo ja, hoe die dan zal worden geregeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
6
Splitsing kan inderdaad een probleem opleveren. Kan in dezen duidelijkheid worden verschaft? Wat de CREBO-regeling betreft, sloot mevrouw Van Vliet zich aan bij de eerder gemaakte opmerkingen. Ook daarbij geldt de vicieuze cirkel ten aanzien van de licenties: zorginstellingen wachten voor het bepalen van hun keuze op de bekendmaking van de definitieve licenties, terwijl scholen om een licentie te kunnen aanvragen, moeten weten of de zorginstellingen met hen in zee willen gaan. Is er bij het opstellen van het bekostigingsplaatje rekening mee gehouden dat er nogal wat personeel en apparatuur moeten «verhuizen», dat er nieuwe apparatuur moet komen en dergelijke? Zit er voor de ROC’s eventueel nog wat in de grote knelpuntenpot? Zowel zorginstellingen als ROC’s vinden dat de ministers slechts summiere toezeggingen hebben gedaan wat betreft het beroepsopleidend aanbod op niveau 4. Vanuit het veld wordt gevraagd of er niet meer ruimte moet komen wat het aantal toegezegde beroepsopleidingen op dit niveau betreft. Uiteraard heeft dat een kostenaspect, maar is het niet mogelijk wat ruimhartiger te zijn? Samenvattend zei mevrouw Van Vliet dat zij, enkele punten van kritiek uitgezonderd, content is met de voorliggende kwalificatiestructuur, maar wel vindt dat als voor dit tijdpad wordt gekozen, de problemen moeten worden geminimaliseerd. Er zal serieus moeten worden gekeken naar de ideeën die de BVE-raad voor de ROC’s heeft aangedragen. Gegeven de korte termijn, is uitgebreide en goede voorlichting noodzakelijk. Antwoord van de regering De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen was dankbaar voor de steun op hoofdlijnen en onderschreef de gemaakte complimenten voor de wijze waarop de experimenten «lopend vuur» tot stand zijn gebracht. Deze experimenten hebben de basis gevormd voor het eindrapport van de commissie kwalificatiestructuur. De commissie heeft snel en gedegen werk geleverd, dat ook is uitgebracht op diskette. De minister beval gebruik van de diskette aan, omdat daarmee het verschil tussen de niveaus 4 en 5 aanschouwelijk te maken is. Hij had ook veel waardering voor iedereen die regionaal met deze kwestie bezig is geweest. Er is twintig jaar over gepraat, maar het leek nooit wat te worden, omdat er te veel partijen en te veel eigenbelangen bij betrokken zijn. Veel instellingen zijn als het ware over hun eigen schaduw heen gesprongen en hebben in het belang van hun leerlingen gekozen voor een koers waarvan men de komende jaren veel profijt kan hebben als men in staat is de implementatie goed te laten verlopen. De minister beaamde dat onderwijs start bij het goed definiëren van datgene wat van leerlingen wordt gevraagd. Vandaar het grote belang van het rapport-Van Londen. Tevens hebben de experimenten «lopend vuur» laten zien dat er win-winsituaties te creëren zijn. De voortvarendheid waarvan het tijdpad getuigt, mag uiteraard niet leiden tot brokken. Op basis van informatie uit het veld was hij ervan overtuigd dat het tijdpad niet te krap is. Er zal aan vastgehouden moeten worden om te voorkomen dat de vaart uit het proces raakt. Inderdaad zal moeten worden voorkomen dat er onnodige dingen worden gevraagd. Gesteld kan worden dat artikel 2, lid 2.a van de CREBO-regeling uitsluitend betrekking heeft op het indienen van plannen, gebaseerd op een onomkeerbare beslissing. Dit biedt in zekere zin ook ruimte voor een noodscenario. Verondersteld mag overigens worden dat instellingen zelf bij het indienen van hun plannen de notariële actes voorzover mogelijk al zullen willen hebben ingevuld. Er moeten nog stappen worden gezet inzake de bekostiging en de arbeidsvoorwaarden. Over de bekostiging moeten nog vele gesprekken worden gevoerd, maar de hoofdlijnen zijn bekend. Men weet dat er een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
7
reële hoeveelheid geld beschikbaar is. De details moeten nog worden geregeld op basis van de inzichten van zowel de ROC’s als de inserviceinstellingen. Naar verwachting zal in december 1996 een bekostigingsarrangement voorgelegd kunnen worden waarin de instellingen zich goed kunnen vinden. De minister vertrouwde erop dat dan ook de hoofdlijnen voor de arbeidsvoorwaarden zullen kunnen worden aangegeven. Desgevraagd verklaarde hij dat in december zowel over het BVE-deel als over het HBO-deel duidelijkheid zal worden gegeven. Op dit moment zijn er twaalf MDGO-VP-opleidingen als beroepsopleidend aanbod. Uitbreiding van dat aantal tot achttien is strijdig met het door het ministerie gewenste evenwicht tussen de beroepsopleidende en de beroepsbegeleidende leerweg, maar is nodig omdat er thans geen sprake is van een evenwichtige verdeling. De opleidingen zijn overigens meer denominatief verdeeld dan uit de opmerkingen van de heer Van der Vlies afgeleid zou kunnen worden. Iedereen kan kwalificatieniveau 4 aanbieden, dus daarvoor was de uitbreiding niet nodig. De licenties hebben alleen betrekking op de voltijddagopleiding. De Kamer heeft er zelf op aangedrongen geen nieuwe ruimte te scheppen voor een verschuiving van het beroepsbegeleidende naar het beroepsopleidende. Aan de andere kant is het belangrijk het proces te benutten om te komen tot een betere regionale verdeling. Met die achttien kan een Nederland geheel bedekkend plaatje worden gemaakt met de verschillende denominatieve aspecten, terwijl dunbevolkte regio’s ook beroepsopleidende leerwegen tot stand kunnen brengen, zij het in onderlinge verbinding van een aantal ROC’s. Die gezamenlijkheid moet zich ook uiten in de doorstroming van beroepsbegeleidende naar beroepsopleidende leerweg als leerlingen daaraan behoefte hebben. Het is geen onderdeel van het toetsingskader, maar wel zal erop moeten worden gelet dat deze combinaties ook inhoudelijk vorm krijgen. Om in financieel opzicht verwatering te voorkomen, zal in principe strikt de hand moeten worden gehouden aan het aantal achttien, al zullen eventuele overtuigende argumenten om tot een kleine uitbreiding over te gaan zeker meegewogen worden. Een valide argument zou kunnen zijn dat zonder uitbreiding een bepaalde regio afgesloten zal zijn van dit onderwijs. Bij de te volgen procedure wilde de minister recht doen aan de opvattingen die in de Kamer leven. Hij was voornemens de Kamer zo snel mogelijk, dat wil zeggen uiterlijk 15 januari, van zijn principebeslissing op de hoogte te stellen met de vermelding, dat als de Kamer niet binnen twee weken reageert, zij geacht wordt ermee ingestemd te hebben, zodat de beslissing dan op 1 februari definitief wordt. Dat betekent wel dat hij maar enkele dagen heeft om zijn principebeslissing te nemen. Hij zei te verwachten dat ongeveer de helft van de toegewezen licenties denominatief gekleurd zal zijn. Van tevoren is medegedeeld dat onderwijsinstellingen die al een MDGO-VP-afdeling hebben, deze niet kwijt zullen raken. Ook dit is een reden voor het tot achttien optrekken van het aantal. Binnen de instellingen krijgt de levensbeschouwing ruimte en over de vormgeving daarvan wilde hij wel meedenken, maar het is niet mogelijk om op voorhand te zeggen dat er in elke regio sprake zal kunnen zijn van een aanbod dat voor elke denominatie apart gestructureerd is. Dan zouden er veel meer licenties moeten worden uitgegeven, dwars tegen het proces uit het verleden in. Desgevraagd wees de minister erop dat bij de totstandkoming van de WEB is afgesproken dat de instellingen van het reformatorisch cluster beschikkend over een afdeling MDGO-VZ, zich kunnen opstellen als ROC zonder dat zij daaraan rechten kunnen ontlenen voor uitbreiding. Ook met MDGO-VZ kan in het geval van integratie van verpleegkundig inserviceonderwijs kwalificatieniveau 4 worden aangeboden, maar de beroepsopleidende leerweg zal men niet kunnen aanbieden, tenzij in een samenwerkingsverband met andere instellingen. Immers, beoogd wordt versterking van de combinatie leren en werken. Daarom mag de beroepsbegeleidende leerweg niet automa-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
8
tisch worden aangevuld met een beroepsopleidende leerweg, omdat dan de neiging zal bestaan om de beroepsopleidende leerweg te volgen, wat ten koste zal kunnen gaan van de kwaliteit. Inderdaad is het HBO wat laat in het proces betrokken. Het overleg over de overdracht aan het HBO wordt gevoerd met de HBO-raad, onder algemene regie van de procescoördinatie die ook voor het HBO-deel verantwoordelijk is. De Kamer zal ook worden geïnformeerd over het verloop van dit deel van het traject. Bij de aanbieding van het rapport-Van Londen bestond nog onduidelijkheid over de opstelling van een aantal actoren, zoals de academische ziekenhuizen. Academische en andere ziekenhuizen blijken vooral behoefte te hebben aan kwalificatieniveau 4. Dat betekent dat scherp moet worden toegezien op de wijze waarop een opleiding tot stand is gekomen en van welk niveau deze is. Het totale hoger beroepsonderwijs in de verpleegkundige richting zal zich moeten omschakelen. De HBO-raad is daarop al in zekere zin vooruitgelopen door de gedachte aan kernkwalificaties. Het werken daarmee is nieuw voor de HBO-raad. De minister steunde het standpunt van de HBO-raad dat de reguliere HBO-V-opleidingen moeten kunnen omschakelen naar kwalificatieniveau 5. Dat betekent nogal wat, omdat de huidige HBO-V-opleidingen in het algemeen niet voldoen aan de eisen van kwalificatieniveau 5. Bij interruptie werd gesteld dat het civiele effect van een HBO-Vdiploma, dus een kwalificatieniveau-5-diploma, op de arbeidsmarkt gelijk is aan dat van een kwalificatie-4-diploma. De minister betoogde dat het enige criterium voor kwalificatieniveau 5 is, dat er sprake is van afronding van een HBO-opleiding: beroepsbegeleidend of beroepsopleidend. Met de HBO-raad en de procescoördinatie wordt bezien hoe de bestaande HBO-opleidingen aan kwalificatieniveau 5 vorm gaan geven en hoe zij daarin moeten worden ondersteund. Verder wordt bekeken hoe onderdelen van bestaande inserviceopleidingen die bijna of geheel op kwalificatieniveau 5 liggen, kunnen worden geüpgraded. Naar aanleiding van een interruptie zei de minister dat het HBO-deel een zeer beperkt gedeelte van het totaal is en dat er zijns inziens tussen de kwalificatieniveaus 4 en 5 een groot verschil is, namelijk dat tussen uitvoerend niveau en managementniveau. Onmiddellijk na afronding van het gesprek met de HBO-raad zal de Kamer daarover worden geïnformeerd. Het zou de bewindsman een lief ding waard zijn als de werkingssfeer van de Wet vermindering afdrachtskorting kon worden uitgebreid. Naarmate de experimenten in de sectoren economie en techniek beter slagen, wordt de kans daarop groter. Er is nu 45 mln. beschikbaar om in het HBO duale trajecten, in het bijzonder MKB-trajecten, mogelijk te maken. Naarmate duidelijker is dat het goed werkt, kan tot uitbreiding worden besloten. De minister was voornemens zijn collega van VWS maximaal te ondersteunen in een actief beleid ter introductie van kwalificatieniveau 1. De minister van SZW heeft daarbij een coördinerende rol. Op 4 december zal dit onderwerp ook aan de orde worden gesteld in het overleg met de sociale partners. In het beroepsbegeleidend onderwijs bestaat wel een fiscale ondersteuning voor leerarbeidsplaatsen, maar in het HBO niet. Het landelijk orgaan OVOB heeft daarbij een grote rol te spelen. In de accountantsverklaringen worden de kosten van de inserviceopleidingen vastgesteld. De instellingen weten dat zij voor 1997 (vanaf augustus) vijftwaalfde vergoed krijgen, dat de vergoeding voor 1998 en 1999 op hetzelfde niveau ligt (plus prijscompensatie) en dat de bekostiging na 2000 zal opgaan in het totaal van de bekostiging van de BVE-sector. De rol van de ACOA is gelijk aan die in de rest van de BVE-sector. De voorstellen zullen indien nodig om advies worden voorgelegd. Mede gezien de beperkte tijd wilde de minister dat in deze eerste fase niet doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
9
De kwalificatiestructuur valt onder de bevoegdheid van de minister van OCW in overleg met de minister van VWS die terzake volledig deskundig is en in eerste instantie de beoordeling verzorgt. Er kan zich geen wachtgeld voordoen, omdat er een werkgelegenheidsgarantie is afgegeven. Vandaar dat er geen geld voor wachtgelden is gereserveerd. Verschuiving van het onderwijs zal niet worden geaccepteerd als toelaatbaar argument voor instroom in de wachtgeldregeling. Hooguit kan «niet geschiktheid» als argument gelden, maar de instellingen zullen worden gehouden aan de afspraak dat in dat geval tot herscholing wordt overgegaan. Desgevraagd beaamde hij dat in het enkele geval dat het niet lukt, de kosten voor rekening van de instelling zijn. Er is een knelpuntenpot voor de BVE-sector als geheel, niet voor dit onderwerp in het bijzonder, maar daarbij is wel rekening gehouden met alle kosten van verhuizing en dergelijke. De VU-/ASA-voorstellen zijn niet nodig, want er is al voorzien in een goed «indalen» van de daarin genoemde instellingen in de eigen regio’s. De minister wees het betalen voor stageplaatsen pertinent af, aangezien deze al eerder vanuit de instellingen of de arbeidsmarkt zijn betaald. Hij kon zich wel voorstellen dat op de langere termijn een andere structuur zal worden gerealiseerd. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport merkte op dat het bij kwalificatieniveau 1 gaat om twee taakaspecten: huishoudelijke verzorgende werkzaamheden en begeleidende werkzaamheden, gericht op de individuele patiënt of cliënt, zoals begeleiding bij ziekenhuisbezoek en ADL-verrichtingen (ADL: activities of daily life). Deze taken worden voornamelijk verricht in de thuiszorg, met name bij bejaarden en lichamelijk gehandicapten, in verpleeg- en verzorgingshuizen, in ziekenhuizen waarin een sterke taakdifferentiatie is doorgevoerd, en in een aantal ambulante situaties bij de geestelijk gehandicaptenzorg. Ook op dit betrekkelijk eenvoudige niveau is enige professionaliteit nodig. Men moet, zoals de directeur van een psychogeriatrisch verpleeghuis zei, de stap maken van intuïtief werken naar professioneel werken. In de caresector wordt in dit verband gesproken over belevingsgerichte zorg: íédereen die met patiënten bezig is, moet iets begrijpen van de belevingswereld van de patiënt, ook als die verstandelijk gehandicapt is of dementeert. Mensen die in die zin zijn opgeleid, hebben meer plezier in hun werk en leveren betere zorg. Voor kwalificatieniveau 1 wordt gedacht aan zowel initieel onderwijs als contractonderwijs. De minister moest toegeven dat alle werkgevers die betrokken zijn bij het opleidingsstelsel zich hebben uitgesproken tegen het opnemen van kwalificatieniveau 1. De commissie zorg voor zorg beveelt juist nadrukkelijk aan, dit niveau in het opleidingsstelsel op te nemen; een aanbeveling waarmee de bewindsvrouwe en haar staatssecretaris instemmen. De ministers van OCW en SZW hebben haar toegezegd, zich samen met haar te zullen buigen over dit deel van de initiële opleiding. De commissie kwalificatiestructuur heeft inmiddels deelkwalificaties omschreven die met niveau 1 overeenkomen. Als het onderwijsaanbod van branche- of bedrijfsopleiding hiermee overeenkomt, dan is het ook mogelijk in de nieuwe opleidingen vrijstellingen te verlenen of verkorte programma’s aan te bieden. Bij interruptie werd gevraagd welke instrumenten er zijn om zoiets daadwerkelijk te verwezenlijken. De minister had het idee dat er sprake is van een meer emotionele dan een verstandelijke weerstand, zodat in dit geval het instrument «management by speech» zal kunnen worden gehanteerd. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen wees aanvullend op enkele andere instrumenten in de sfeer van de 130%, de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
10
belastingen en de overheidsondersteuning (onder voorwaarden). Op zowel werkgevers als werknemers wordt druk uitgeoefend om te bereiken dat die banen er komen. Een probleem daarbij is dat het banen moeten zijn op een niveau, dat ligt net boven het minimumloon. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ging ervan uit dat de grotere duidelijkheid de ziekenhuizen ertoe zal brengen alsnog opleidingsplaatsen te plannen. In het overleg dat zij binnenkort met de ziekenhuizen in koepelverband zal hebben, zal de bewindsvrouwe deze kwestie nog eens naar voren brengen. In het rapport van de commissie kwalificatiestructuur staat uitdrukkelijk dat differentiatie betekent: diepgang voor een bepaalde zorgcategorie; een diepgang die het brede civiele effect van het diploma niet aantast. Dat neemt niet weg dat bijscholing noodzakelijk zal zijn voor wie na bijvoorbeeld twintig jaar van de ene naar de andere sector wil overstappen. De minister vond het te vroeg om een heldere uitspraak te doen in reactie op de stelling vanuit de ziekenhuiswereld dat in de toekomst bij- en herscholing noodzakelijk zal zijn, omdat de toekomstige specialisatie minder ver zal gaan dan de huidige. De ziekenhuizen zijn verantwoordelijk voor de postinitiële opleidingen. Zij kunnen voor het theorieonderwijs een contract sluiten met een onderwijsinstelling, maar zij kunnen dit onderwijs ook zelf aanbieden. De oncologische centra bijvoorbeeld bieden zelf een theorieopleiding oncologie aan voor wie zich in de oncologische zorg wil specialiseren. De minister meende dat bij zorgvuldige lezing van de eindtermen in het rapport, eventueel met gebruik van de diskette, het verschil tussen de kwalificatieniveaus 4 en 5 duidelijk wordt. Afgestudeerden op de niveaus 4 en 5 hebben een aantal gemeenschappelijke deskundigheden: zij kunnen geneeskundige zorg plannen, uitvoeren en evalueren. Afgestudeerden op niveau 5 hebben ook een taak op het gebied van consultverlening, het geven van leiding, het vervullen van een voorbeeldfunctie, het voeren van regie op zorginhoudelijk vlak en het werken aan verbetering van het primair verpleegkundige proces. Van HBO-opgeleiden wordt dus verwacht en gevraagd dat zij het vak verder ontwikkelen. Van MBO-opgeleiden wordt dat niet verwacht en gevraagd. Huidige HBO-verpleegkundigen nemen ook als volwaardige partner deel aan researchprojecten. HBO-opgeleiden hebben dus extra kennis en vaardigheden op theoretisch gebied. Wat het tuchtrecht betreft, geldt dat moet worden voldaan aan het Besluit opleidingseisen verpleegkundigen. In het rapport gekwalificeerd voor de toekomst staat dat de verpleegkundige opleidingen niveau 4 en 5 beide hieraan voldoen. Artikel 3 van de wet BIG is dus van kracht. In juni 1995 was de AMvB opleidingseisen verpleegkundigen er nog niet en er is inderdaad niet met de Kamer over gesproken, maar in september is de zojuist genoemde conclusie door beide ministers onder woorden gebracht. De AMvB voldoet volledig aan de EU-richtlijn. Dat wil zeggen, dat in EU-termen iemand met een niveau-4-opleiding ook een verpleegkundige is. De niveau-4-opleiding is op theoretisch gebied duidelijk zwaarder dan de huidige inservice-A- en B-opleidingen. Wie zo’n opleiding heeft gevolgd, wordt thans ook verpleegkundige genoemd. De extra 10 mln. is met name bedoeld om de aanzienlijke uitbreiding van het aantal theorie-uren in de MBO-opleiding te financieren. Als nu niet helder wordt dat ook iemand met kwalificatieniveau 4 zich verpleegkundige mag noemen, dan zal dit problemen opleveren op de arbeidsmarkt. De minister deelde de door mevrouw Van Vliet geuite zorg over de leerarbeidsplaatsen in de thuiszorg. De bewindsvrouwe was daarover in gesprek met de LVT. Bovendien bezoeken medewerkers afzonderlijke thuisinstellingen om deze kwestie duidelijk door te praten om problemen in de toekomst te voorkomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
11
Het was de minister niet bekend dat de zorgsector geld voor stageplaatsen vraagt. Als dat zo is, is dat volstrekt ongewenst. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Sterk (PvdA) had geen antwoord gekregen over de facilitering en vond het antwoord over het contractonderwijs niet goed uit de verf gekomen. Zij vreesde concurrentie van de ROC’s. Wanneer zal duidelijk zijn of er een regeling komt voor de assistentenopleiding? De heer Cornielje ((VVD) benadrukte dat het bij kwalificatieniveau 1 wel moet gaan om reële functies en dat werkgevers zich ervan bewust moeten worden dat zulke eenvoudige activiteiten moeten worden verricht. Dat het mogelijk is dat contractmiddelen in het kader van specialistische opleidingen bij de ziekenhuizen blijven, maakt het de ROC’s moeilijk contractactiviteiten op dat stuk uit te voeren, terwijl het ROC-concept was: initiële opleidingen voltijd en deeltijd, volwasseneneducatie, inclusief scholing en contractactiviteiten. Om de initiële opleidingen beter te maken, zou het mogelijk moeten zijn dat specialistische opleidingen als die in de oncologie, ook door ROC’s gegeven worden. De heer Cornielje moest toegeven dat dit niet afgedwongen kan worden. Wat de overdracht aan het HBO betreft, wachtte hij de nadere informatie af. Enerzijds is het zijns inziens fijn dat er betreffende het tijdpad meer ruimte komt. Anderzijds zit men te wachten op beslissingen, zodat het goed is om een termijn te stellen en daaraan zo mogelijk vast te houden. De heer Cornielje vond dat het gekozen aantal licenties goed is onderbouwd. Zijn fractie is voornemens het conceptbesluit over de licenties te toetsen aan de concentratie van zorginstellingen, aan een reële uitvoeringsmogelijkheid van het ROC-concept en aan de mogelijkheid dat er strategische allianties worden gevormd. Hij veronderstelde dat eenzelfde procedure zal worden gevolgd als geldt voor het plan van scholen. De heer Reitsma (CDA) ging ervan uit dat 1 augustus 1997 als ingangsdatum wordt gehandhaafd, maar dat waar nodig enige soepelheid zal worden betracht. Als het conceptbesluit over de licenties de Kamer heeft bereikt, zal zijn fractie bekijken of er inderdaad sprake is van een verantwoorde spreiding naar denominatie en regio, zowel voor de onderwijs- als de zorginstellingen. Het is verheugend dat de bewindsman daarover dan nog eventueel met de Kamer wil overleggen. De heer Reitsma begreep de uitspraak van de bewindsman over de VU-/ASA-brief niet helemaal, maar wilde hierop in een later stadium terugkomen. Hij veronderstelde dat nu voldoende vastgelegd is, dat de bestaande opleidingen van de kleine richtingen recht van voortbestaan hebben. De heer Reitsma vond de beantwoording over de kwalificatieniveaus 4 en 5 onbevredigend. Hij betoogde dat het in de praktijk niet zo mag zijn dat opgeleiden op niveau 5 de arbeidsplaatsen op niveau 4 gaan innemen. In de kwalificatiestructuur en in het overleg met de HBO-raad moet dat gevaar afgegrendeld worden. Als er op korte termijn geen helderheid komt over het HBO-niveau en over plaatsen voor HBO-afgestudeerden, dan zal het overleg tussen de inservice-onderwijsinstellingen en de BVE-instellingen niet tijdig kunnen worden afgerond. Wat kwalificatieniveau 1 betreft, sloot hij zich aan bij de woorden van de voorgaande sprekers.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
12
Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) had niet begrepen dat in de AMvB meteen de titulatuur was geregeld. Haars inziens is het voorbarig de titulatuur te regelen, nog voordat de inhoud en output van de MBO-opleiding aan een oordeel zijn onderworpen nadat de eerste MBO-opgeleiden hun opleiding hebben afgerond. Zij meende dat deze gang van zaken de deur openzet voor een beroep op de titulatuur ex artikel 3 van de wet BIG door een aantal andere beroepsgroepen die voldoen aan bepaalde kwalificatie-eisen, zoals doktersassistenten, met alle financiële gevolgen van dien. De titulatuur geeft immers een bepaalde status aan het beroep. De heer Van der Vlies (SGP) was van mening dat er in de beantwoording nuances zijn aangebracht wat het tijdpad en het aantal achttien betreft. Hij was wat teleurgesteld over het antwoord betreffende de kleine richtingen. De instellingen waaraan de heer Stellingwerf en hij zich verwant weten, dreigen in de achterhoede te geraken. Dat deze instellingen op denominatieve gronden een aparte status in de wet hebben gekregen, waardeerde de heer Van der Vlies, maar hij vond dat er dan wel sprake moet blijven van een volwaardig pakket binnen het onderwijsaanbod dat zij nu al hebben. De minister heeft gezegd: wat is, blijft. Het Menzo Altingcollege heeft VP en houdt dat dus, maar de instellingen in Rotterdam en Amersfoort waarvan de besturen gaan fuseren, hebben dat niet, hoewel er jarenlang om is gevraagd. Deze instellingen hebben een VZ-afdeling. Van die leerlingen heeft 30% tot 40% een stageplaats in verpleeghuizen en vindt 30% daarin ook een baan. Dat kan straks niet meer, tenzij het kabinet besluit de opleiding individuele gezondheidszorg niveau 3 bij deze MDGO’s te laten bestaan. De heer Stellingwerf (RPF) was het ermee eens dat thans de regionale verdeling moet worden gerealiseerd. Voor de grote denominaties is er sprake van een redelijke spreiding, maar voor de kleine niet. Het leek hem het juiste moment om ook de knelpunten voor die kleine denominaties op te lossen. Het is in zijn ogen arbitrair dat men wel opleidingen kan aanbieden op de niveaus 2 en 5, omdat die een onderdeel zijn van het bestaande takenpakket, maar niet de beroepsgerichte leerweg mag aanbieden, omdat men geen licentie krijgt voor het overnemen van (een deel van) de inserviceopleiding, aangezien dat een nieuwe taak is. Het gaat om het opvullen van een slechts beperkte leemte. Wat zouden de meerkosten zijn als de twee kleine zeer actieve richtingen waarom het gaat, wél de mogelijkheid krijgen een volledig pakket aan te bieden? De heer Stellingwerf dacht dat er eerder sprake is van een verschuiving van taken die opnieuw worden gestructureerd dan van nieuwe taken. Op bepaalde niveaus voeren ook de kleine richtingen die taken nu al uit. Vanuit hun levensbeschouwelijke fundament willen die organisaties de nagestreefde kwaliteit zelfstandig leveren. Verwijzing hiervoor naar strategische allianties doet hen onrecht. Mevrouw Van Vliet (D66) betoogde dat met een ontsnappingsclausule niet de implementatieproblemen worden opgelost die na 1 augustus 1997 zullen ontstaan. Zij meende dat er in de sector verzorging sprake is van specifieke kwaliteitsniveau-1-functies, zodat er reden is om opleidingen op dat niveau te starten. Om welke «emotionele» redenen wil men daar niet aan? De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen noemde als te verschaffen faciliteiten: bijscholing docenten, scholing personeel, transferpunt, specifiek knelpuntenpotje en gelden voor vernieuwing curriculum BVE en HBO. Zijns inziens zijn dat er genoeg. Er is geen extra geld beschikbaar. Of dat alsnog nodig is, moet nog worden bezien. Onderuitputting doet zich niet voor, maar zou dat wel het geval zijn dan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
13
zal voor het aanwenden van die gelden de reguliere weg moeten worden gevolgd. Hij wilde zich samen met de ministers van VWS en SZW inzetten voor het regelen van het assistentniveau, wat wel betekent dat er functies op dat niveau in de CAO moeten worden opgenomen. De minister van SZW heeft daartoe een aantal mogelijkheden en is ook zeer gemotiveerd om een regeling tot stand te brengen. Waar contractactiviteiten zijn wat de naam aangeeft, is het logisch dat het geld daarvoor blijft bij de gezondheidsinstellingen, maar dan moeten de ROC’s wel de mogelijkheid krijgen om contractactiviteiten te verrichten. Aangezien in de MDW-operatie scherp is ingezet op bevordering van het optimaal benutten van overheidsgelden, zal dat ook moeten lukken. De minister was dankbaar voor de steun van de heer Reitsma om inzake de verdeling van de niveaus 4 en 5 vast te houden aan datgene waarmee men maatschappelijk het best uit de voeten kan. Er is geen reden tot upgrading. Binnen enkele weken zal de Kamer kunnen worden geïnformeerd over het resultaat van het overleg met de HBO-raad. Desgevraagd zei hij dat het heroriënteren van HBO-V op kwalificatieniveau 5 een los traject is. Het lastige is vast te stellen welke onderdelen van de bestaande opleidingen in het duale HBO-traject moeten worden ingevoegd, omdat zij voldoen aan de verwachtingen omtrent kwalificatieniveau 5. De opleiding individuele gezondheidszorg niveau 3 blijft als beroepsbegeleidend onderwijs. Er verdwijnt niets bij bestaande instellingen. Het is de bedoeling met de herstructurering voordelen te bereiken. Met het volgen van de lijn van de heer Stellingwerf zou het duale traject geleidelijk aan overboord worden gezet. Met de stappen die nu worden gemaakt, wordt het evenwicht alleen maar vergroot. Niemand heeft reden zich tekortgedaan te voelen, aldus de minister. Hij realiseerde zich dat, zelfs als alles verloopt zoals hem voor ogen staat, de operatie niet per 1 augustus 1997 rond is, omdat dan de implementatie nog aan de orde komt. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had goede hoop dat men zich ervan bewust wordt dat er reële functies zijn op niveau 1. In de zorgsector wordt taakdifferentiatie steeds meer gebruikt om problemen op te lossen. Op die manier komt men vanzelf tot een reële invulling van functies op dat niveau. De steun van de Kamer voor opleidingen op kwalificatieniveau 1 is van belang voor de bewindslieden in het overleg met het veld. De Kamer zal te zijner tijd schriftelijk worden geïnformeerd over het resultaat van dat overleg. De bewindsvrouwe meende de werkgevers via de sectorfondsen op de goede weg te kunnen helpen. Zij was van mening dat de specialistische opleidingen geleidelijk aan naar de ROC’s toe zullen gaan. Momenteel maken ziekenhuizen al afspraken met HBO-instellingen over opleidingen tot specialismen met een flinke theoretische component, terwijl zij zelf de opleidingen blijven verzorgen waarbij praktijk en theorie nogal verweven zijn. De minister benadrukte nogmaals dat de opleidingseisen en eindtermen van niveau 4 voldoen aan de criteria van de EU voor het verlenen van de titel «verpleegkundige». Het is maatschappelijk niet verdedigbaar, mensen aan een opleiding te laten beginnen als er geen zekerheid is over de eindtitulatuur. De inspectie voor de volksgezondheid heeft tot taak erop toe te zien of men aan het eind van de opleiding voldoende gekwalificeerd is. De in de AMvB vastgelegde eisen gaan zelfs nog iets uit boven de EU-eisen. Omdat andere beroepsgroepen niet voldoen aan de AMvB opleidingseisen verpleegkundigen deelde de minister niet de vrees van mevrouw Mulder voor een groot beroep op de wet BIG. De minister achtte de titelbescherming goed geregeld in deze wet. Zij had de indruk dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
14
mevrouw Mulder en zij langs elkaar heen praatten en wilde dit onderwerp daarom op een ander moment nog eens met haar bespreken. Wat de verhouding MBO-HBO betreft, zag de bewindsvrouwe een duidelijke kentering bij het aantrekken van verpleegkundigen door ziekenhuizen, ook academische ziekenhuizen, in de richting van kwalificatieniveau 4. Het zou haar niet verbazen als de verhouding 20% HBO en 80% MBO ook in de toekomst de goede zal blijken te zijn om de ziekenhuizen te bedienen. De ondervoorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Van Gelder De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Van Nieuwenhoven De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Roovers
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 000 VIII, nr. 69
15