Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1988-1989
21 076
Aanvulling van de W e t toezicht verzekeringsbedrijf met bepalingen omtrent rechtsbijstandverzekering
Nr.
MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 7 september 1989
6
1. Inleiding De leden van de P.v.d.A.-fractie constateerden dat dit wetsvoorstel, dat strekt tot coördinatie van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, Nederland dwingt tot het toevoegen van materiële toezichtelementen aan een overigens normatief georiënteerd systeem. Deze leden vroegen of de regering deze constatering onderschrijft en hoe de regering de uit de EEG-richtlijn voortvloeiende noodzaak beoordeelt om thans voor één branche wettelijke bepalingen betreffende polisvoorwaarden uitdrukkelijk voor te schrijven. De ondergetekenden onderschrijven de conclusie van deze leden dat voor dit wetsvoorstel materiële toezichtselementen worden toegevoegd aan het normatief georiënteerde toezichtssysteem. Zij zijn van mening dat het in beginsel niet wenselijk is om in het kader van het normatief toezichtssysteem wettelijke bepalingen betreffende polisvoorwaarden voor te schrijven. Het vaststellen van de polisvoorwaarden kan beter aan de markt worden overgelaten. Deze leden vroegen of het voorschrijven van polisvoorwaarden moet worden gezien als een handeling die contre coeur geschiedt teneinde te bewerkstelligen dat het cumulatieverbod in de Bondsrepubliek Duitsland wordt opgeheven. Indien dit het geval is zo vroegen deze leden, wat is dan het belang voor Nederland c.q de Nederlandse verzekeraars van beëindiging van het cumulatieverbod in Duitsland. Met het voorschrijven van bepaalde polisvoorwaarden zoals vrije advocatenkeuze en de geschillenregeling is door Nederland tenslotte ingestemd omdat dit mede heeft bewerkstelligd dat de Bondsrepubliek Duitsland bereid is het cumulatieverbod op te heffen. Het instemmen met de beslissing werd echter vergemakkelijkt aangezien in de praktijk de polisvoorwaarden van de in Nederland gevestigde rechtsbijstandverzekeraars in het algemeen reeds aan de voorgeschreven voorwaarden voldoen. Het beoogde effect van opheffing van het cumulatieverbod in de Bondsrepubliek Duitsland is dat Nederlandse multibranche-verzekeraars voortaan vanuit een bijkantoor of agentschap naast andere branches ook de branche Rechtsbijstand mogen uitoefenen. Hierdoor
914459F SDU uitgeverij 's Gravenhage 1989
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
1
wordt voor hen de uitoefening van de branche Rechtsbijstand in de Bondsrepubliek Duitsland mogelijk. Deze leden vroegen of de regering hun mening deelt dat door deze aanvulling de citeertitel van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf minder toereikend wordt, omdat de toe te voegen bepalingen niet primair betrekking hebben op het toezicht. De ondergetekenden merken op dat met de citeertitel is beoogd de kenmerkende inhoud van de Wet tot uitdrukking te brengen. Het toevoegen van deze bepalingen doet aan de essentie van de wet niet af zodat de citeertitel van de wet onverminderd toereikend blijft. Het viel de leden van de P.v.d.A.-fractie op dat de onderhavige richtlijn de Lid-Staten meer tijd geeft om de nationale wetgeving aan te passen dan de tweede richtlijn schadeverzekering terwijl die richtlijn inhoudelijk veel ingrijpender is dan de richtlijn rechtsbijstand. Zij vroegen welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van de aanpassings- en inwerkingtredingstermijnen. De ondergetekenden beamen dat de verwerkingstermijn voor de veel gecompliceerdere tweede richtlijn schadeverzekering (88/357/EEG, PbEG L 172 van 4 juli 1988) aanmerkelijk korter is. Met betrekking tot het beleid inzake de aanpassings- en inwerkingtredingstermijnen merken zij op dat ook deze het resultaat zijn van de onderhandelingen in Brussel, waarbij overigens niet altijd duidelijk is wat de beweegredenen van de andere betrokkenen zijn om te pleiten voor een kortere of langere termijn. De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen tenslotte of de Commissie van Advies ex Wet toezicht verzekeringsbedrijf een advies over dit Wetsvoorstel heeft uitgebracht. Dienaangaande zij opgemerkt dat genoemde Commissie van Advies niet bestaat en ook nimmer heeft bestaan. Er zijn wel adviezen uitgebracht door de Verzekeringskamer en door het Verbond van Verzekeraars in Nederland. 2. Doel van de richtlijn De leden van de P.v.d.A.-fractie merkten op dat door de richtlijn rechtsbijstandverzekering het cumulatieverbod voor de branche Rechtsbijstand in de Bondsrepubliek Duitsland wordt opgeheven maar vroegen wat de situatie is met betrekking tot de resterende cumulatieverboden betreffende de ziekteverzekering en de krediet- en borgtochtverzekering in de Bondsrepubliek Duitsland. De ondergetekenden merken op dat in artikel 7, tweede lid, onderdeel c, van de eerste richtlijn schadeverzekering (73/239/EEG, PbEG L 228 van 16 augustus 1973) is bepaald dat de Bondsrepubliek Duitsland tot het tijdstip van een latere coördinatie het cumulatieverbod mag handhaven met betrekking tot de ziekteverzekering, de krediet- en borgtochtverzekering en de rechtsbijstandverzekering. Voor wat betreft de krediet- en borgtochtverzekering heeft een nadere coördinatie inmiddels eveneens geleid tot een richtlijn (87/343/EEG, PbEG L 185 van 4 juli 1987). Daarbij is eveneens het cumulatieverbod opgeheven. Deze richtlijn dient met ingang van 1 januari 1990 in werking te treden. De verwerking van deze richtlijn in de Nederlandse regelgeving, die geen aanpassing van de wet in formele zin vergt, doch slechts een aanpassing van een aantal uitvoeringsbesluiten, heeft inmiddels plaatsgevonden bij het Besluit van 20 juli 1989, houdende wijziging van enige uitvoeringsbesluiten van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf met betrekking tot de branche Krediet (Stb. 338).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
2
Het cumulatieverbod met betrekking tot de ziekteverzekering mag in de Bondsrepubliek Duitsland vooralsnog gehandhaafd blijven aangezien er nog geen andere coördinatie heeft plaatsgevonden. Deze nadere coördinatie zal naar verwachting niet op korte termijn plaatsvinden. De vraag van deze leden of in andere Lid-Staten cumulatieverboden bestaan kan ontkennend worden beantwoord, zodat in EEG-verband terzake geen stappen zijn te verwachten. De aan het woord zijnde leden vroegen of de situatie in de Bondsrepubliek Duitsland thans zo is dat een Nederlandse verzekeraar zelfs niet via twee aparte dochterondernemingen, één voor de rechtsbijstand en één voor de andere branches, mag opereren en hoe dit ligt voor de andere genoemde cumulatieverboden. Voor een Nederlandse verzekeraar is het ook thans al mogelijk om door middel van twee aparte, juridisch zelfstandige dochterondernemingen, één voor de branche Rechtsbijstand en één voor andere branches, waarvoor geen cumulatieverbod geldt, het verzekeringsbedrijf uit te oefenen in de Bondsrepubliek Duitsland. Hetzelfde geldt voor de uitoefening van andere branches in de Bondsrepubliek Duitsland waarvoor een cumulatieverbod is opgelegd. 3. Bepalingen ter voorkoming van belangenconflicten De leden van de C.D.A.fractie vroegen waaruit blijkt dat het personeel van een schaderegelingskantoor dat zich bezighoudt met de schaderegeling op generlei wijze een relatie heeft met de rechtsbijstandverzekeraar die wordt aangesproken en of het niet wenselijk is dat een openbaar register wordt bijgehouden van de personeelsleden, die werkzaam zijn bij een schaderegelingskantoor, waaruit blijkt welke nevenfuncties zij uitoefenen. De ondergetekenden wijzen er allereerst op dat wel degelijk relaties mogen bestaan tussen het personeel dat zich bezighoudt met de schaderegeling en een rechtsbijstandverzekeraar. Het schaderegelingskantoor zal er echter op moeten toezien dat het schaderegelingspersoneel geen werkzaamheden verricht bij de betrokken rechtsbijstandverzekeraar met betrekking tot de schaderegeling of het geven van juridische adviezen dienaangaande. De Verzekeringskamer kan door middel van haar bevoegdheid tot het inwinnen van informatie (artikel 31 van de WTVP) en het adviesrecht in artikel 34 van de WTV (dat zal worden versterkt tot een aanwijzingsrecht als het wetsvoorstel tot wijziging van de WTV (Kamerstukken II 1988/89, 20 884) tot wet is verheven) de verzekeraar verplichten aan een ongewenste situatie een einde te maken. Het komt de ondergetekenden mede uit dereguleringsoogpunt niet wenselijk voor om een openbaar register te laten bijhouden van de personeelsleden van een schaderegelingskantoor, waaruit zou moeten blijken welke schaderegelingswerkzaamheden elders worden verricht. De ondergetekenden achten het instellen van een openbaar register een te zwaar middel voor het beoogde doel, terwijl een dergelijk register geen garantie kan bieden, dat de daarin opgenomen gegevens overeenstemmen met de werkelijkheid. Bovendien zal van een dergelijk register een kostenverhogend effect uitgaan. Deze leden informeerden op grond waarvan de bewindslieden tot de conclusie komen dat dezelfde beperking voor de leden van het leidinggevend orgaan van een schaderegelingskantoor, die zich bezighouden met de schaderegeling, geen problemen zal opleveren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
3
De ondergetekenden merken dienaangaande op dat deze beperking in de praktijk geen problemen kan opleveren omdat de leden van het leidinggevend orgaan van het schaderegelingskantoor zijn belast met het algemene beleid en beheer en zich niet bezig plegen te houden met de individuele schadeafwikkeling. Het algemene beleid en beheer moet onderscheiden worden van de individuele schadeafwikkeling waarop de richtlijn betrekking heeft. In artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn wordt gesproken over «zich bezighouden met de regeling van schadegevallen of met het geven van juridische adviezen betreffende de regeling van schadegevallen» hetgeen slechts op individuele schadeafwikkeling betrekking kan hebben. Belangenconflicten in de zin van de richtlijn kunnen zich alleen in die situatie voordoen. De leden van de C.D.A.-fractie vroegen hoe afhankelijk een door in Nederland gevestigde multibranche-verzekeraars opgericht schaderegelingskantoor is, nu in de praktijk blijkt dat de Nederlandse multibrancheverzekeraars een economisch belang hebben bij de door hen opgerichte schaderegelingskantoren. Een zekere invloed van multibranche-verzekeraars op het algemene beleid van het schaderegelingskantoor is denkbaar doordat leidinggevenden van multibranche-verzekeraars zitting kunnen hebben in het leidinggevend orgaan van het schaderegelingskantoor. Zolang echter het personeel van het schaderegelingskantoor dat zich met de individuele schaderegeling bezighoudt niet terzelfder tijd soortgelijke werkzaamheden uitoefent ten behoeve van de andere branches die de betreffende multibranche-verzekeraars uitoefenen, en dit personeel alleen verantwoording schuldig is aan het bestuur van het juridisch zelfstandige schaderegelingskantoor, is een onafhankelijke schaderegeling naar de mening van de ondergetekenden voldoende gewaarborgd. Bij deze leden rees de vraag of de beperkingen in de werkzaamheden voor het personeel van een schaderegelingskantoor niet ook van toepassing zouden moeten zijn op het personeel van de multibrancheverzekeraars die het schaderegelingskantoor hebben opgericht. Voor zover deze personen zich bezighouden met de individuele schaderegeling ten behoeve van verzekerden voor rechtsbijstand is een dergelijk voorschrift niet noodzakelijk. Voor zover zij zich daarmee wel bezighouden wordt door middel van artikel 26a reeds bereikt dat bedoelde personen zich niet tegelijkertijd met schaderegelingswerkzaamheden èn voor een rechtsbijstandverzekeraar èn voor een schaderegelingskantoor mogen bezighouden. Juist om eventuele belangenconflicten te voorkomen die kunnen voortvloeien uit de branche Rechtsbijstand worden aan de schaderegeling van die branche specifieke eisen gesteld. De leden van de P.v.d.A. fractie vroegen de regering nader in te gaan op het begrip «juridisch zelfstandig schaderegelingskantoor». Zij vroegen naar welke maatstaven wordt gemeten of er sprake is van een «schaderegelingskantoor» en of dat kantoor «juridisch zelfstandig» is en in welke mate personele, financiële, commerciële of administratieve banden mogen bestaan tussen de verzekeraar en het schaderegelingskantoor wil worden aangemerkt als juridisch zelfstandig. Naar de mening van de ondergetekenden is sprake van een schaderegelingskantoor wanneer de werkzaamheden uitsluitend de schaderegeling voor de branche Rechtsbijstand betreffen, terwijl om te kunnen voldoen aan de eis van juridische zelfstandigheid de vorm van een rechtspersoon dient te zijn gekozen. De kwestie welke personele, financiële, commerciële of administratieve banden in welke mate mogen bestaan tussen verzekeraar en het schaderegelingskantoor wordt in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
4
richtlijn op geen enkele wijze ingevuld of geclausuleerd. De eis van juridische zelfstandigheid staat hier los van. Het feit dat een schaderegelingskantoor een afzonderlijke rechtspersoon is en het verbod voor de personeelsleden en de leden van het leidinggevend orgaan om tezelfder tijd voor de verzekeraar dezelfde of soortgelijke werkzaamheden uit te oefenen, bieden voldoende garanties om een onafhankelijke individuele schaderegeling te waarborgen. Tevens vroegen deze leden hoe de praktijksituatie op dit gebied thans in Nederland is. Van de in totaal 8 in Nederland werkzame schaderegelingskantoren oefenen 7 hun activiteiten uit in de vorm van een stichting en 1 in de vorm van een N.V. 4. Bepalingen inzake de inhoud van de overeenkomst De leden van de C.D.A. fractie wilden weten of de verplichting ingevolge artikel 6 van de richtlijn om in de polis het recht van de verzekerde op te nemen om gebruik te maken van een scheidsrechterlijke procedure of een andere procedure die vergelijkbare garanties inzake objectiviteit biedt, financiële consequenties heeft voor de persoon met een lopende rechtsbijstandverzekering, die niet voorziet in het gestelde van artikel 6 van de richtlijn. In het bevestigende geval wensten deze leden inzicht in de hoogte van de eventuele financiële consequenties ten behoeve van verzekerden. De Nederlandse Organisatie van Rechtsbijstandassuradeuren (NORA) deelde desgevraagd mede dat alle aangesloten rechtsbijstandverzekeraars reeds een geschillenprocedure in de bestaande polissen hebben opgenomen. Er worden derhalve geen financiële consequenties verwacht voor de desbetreffende polishouders. De bij de NORA aangesloten verzekeraars hebben een marktaandeel van bijna 100 procent. De leden van de P.v.d.A.-fractie verzochten om inzicht in de meest gebruikelijke polisvoorwaarden en "formuleringen ter zake van de vrije advocatenkeuze en de geschillenregeling, om zich zo een beter beeld te kunnen vormen van de adequaatheid van de voorgestelde wetstekst. Bij de memorie van antwoord is een selectie van de meest gebruikelijke polisvoorwaarden en "formuleringen ter zake van de vrije advocatenkeuze en de geschillenregeling gevoegd. Deze leden vroegen of de verzekerde via de verplichte geschillenregeling het moment van vrije advocatenkeuze kan afdwingen, indien bijvoorbeeld verschil van mening bestaat tussen verzekeraar en verzekerde over de vraag of de tijd rijp is om zo'n procedure te starten of over de vraag of de verzekeraar zelf over de vereiste deskundigheid beschikt. De ondergetekenden merken daaromtrent het volgende op. Als uitgangspunt geldt dat het ter beoordeling van de verzekeraar staat het moment te bepalen wanneer een advocaat of andere deskundige wordt gevraagd de belangen van een verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen. Zou tussen verzekeraar en verzekerde verschil van mening ontstaan over de vraag of de tijd rijp is om een dergelijke procedure te starten, dan kan de verzekerde het moment van vrije advocatenkeuze afdwingen door middel van de scheidsrechterlijke procedure, bedoeld in artikel 26d van het wetsvoorstel. De vrije advocatenkeuze kan echter niet door middel van de scheidsrechterlijke procedure worden afgedwongen indien verschil van mening bestaat over de vraag of de verzekeraar zelf over de vereiste deskundigheid beschikt. Er is dan immers geen belangenconflict zoals bedoeld in artikel 4, eerst lid, onderdeel b, van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
5
richtlijn. Voorts kan de geschillenregeling, bedoeld in artikel 6 van de richtlijn geen toepassing vinden aangezien het hier geen verschil van mening betreft over de te volgen gedragslijn voor de regeling van het geschil. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat de verzekerden rechtbijstandverzekeraars zouden kunnen dwingen de huidige praktijk, waarbij verzekeraars zoveel mogelijk zelf rechtsbijstand verlenen, voor een deel op te geven. Dit zou een aanzienlijke kostenstijging betekenen die in de premie tot uitdrukking zou komen, hetgeen niet in het belang van verzekerden zou zijn. Overigens is het zeer wel denkbaar dat een blijvend verschil van inzicht over de deskundigheid van de verzekeraar tenslotte uitmondt in een zodanig verschil van mening over de regeling van het geschil, dat de geschillenregeling alsnog toepassing kan vinden. Deze leden vroegen of hun interpretatie van de memorie van toelichting juist is dat een vrije advocatenkeuze niet aan de orde is, indien de verzekeraar zelf advocaten in dienst heeft. De vragenstellers gaan er blijkbaar van uit dat rechtsbijstandverzekeraars advocaten in dienst kunnen hebben. Deze veronderstelling is evenwel onjuist. Ingevolge artikel 3 van de Verordening op de advocaat in dienstbetrekking van het College van Afgevaardigden van de Nederlandse Orde van Advocaten (opgenomen in deel 39 van de Editie Schuurman en Jordanens) is het een advocaat niet geoorloofd in dienst te zijn van een rechtsbijstandverzekeraar. In de aangehaalde passage (punt 4. derde alinea) van de memorie van toelichting wordt voorop gesteld dat op grond van artikel 4, eerste lid, van de richtlijn een verzekerde vrije advocatenkeuze heeft zodra een advocaat of andere deskundige gevraagd wordt de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen. Het tijdstip van inschakeling van een advocaat of een andere deskundige is ter beoordeling van de verzekeraar. Wordt hiertoe besloten dan is de keuze aan de verzekerde om een van de verzekeraar onafhankelijke advocaat c.q. deskundige of een deskundige in dienst van de verzekeraar aan te wijzen. De leden van de P.v.d.A.-fractie wilden weten welke categorieën personen onder de term «rechtens bevoegde deskundigen» vallen. Zij vroegen zich daarbij af of de vrije keuze alleen aan de orde is indien gerechtelijke of administratieve procedures specifieke beperkingen opleggen aan de personen die hierin een cliënt kunnen vertegenwoordigen, of dat, indien dergelijke specifieke beperkingen er niet zijn, in beginsel iedere burger een «rechtens bevoegde deskundige» is. De vrije keuze is aan de orde wanneer een gerechtelijke of administratieve procedure wordt ingesteld. Bij sommige van deze procedures zijn alleen advocaten rechtens bevoegd en bij andere is dat in beginsel iedereen. De vrije keuze is derhalve niet alleen aan de orde bij procedures die specifieke beperkingen opleggen aan de personen die hierin een cliënt vertegenwoordigen. Deze leden constateerden dat de richtlijn de term «volgens het nationale recht gekwalificeerd» hanteert en vroegen zich af waarom deze terminologie niet is overgenomen. De ondergetekenden wijzen er op dat de richtlijn is gericht tot de Lid-Staten en voor hen verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat. De Lid-Staten wordt evenwel de vrijheid gelaten vorm en middelen te kiezen voor de verwerking in de nationale regelgeving. Aangezien de in de richtlijn gebruikte terminologie de onjuiste suggestie kan wekken dat in het nationale recht een expliciete opgave moet zijn gedaan van de bekwame personen, is in het wetsvoorstel gekozen voor de formulering «rechtens bevoegd».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
6
De leden van de P.v.d.A-fractie vroegen de regering in te gaan op denkbare polisvoorwaarden die het recht op vrije keuze van een advocaat formeel erkennen maar materieel beperken. Zij vroegen of de volgende twee voorbeelden binnen het wetsvoorstel toelaatbaar worden geacht. Het eerste betreft erkenning van het recht van vrije keuze met een beperking tot een bepaald aantal door de verzekeraar aan te wijzen advocaten, geselecteerd naar honoraria. Het tweede betreft erkenning van de vrije keuze met een maximum aan de te vergoeden honoraria welke lager kan zijn dan wanneer de verzekerde de keuze van de verzekeraar volgt. Met betrekking tot het eerste voorbeeld zijn de ondergetekenden van mening dat het de verzekeraar niet toegestaan is om een beperkt aantal advocaten aan te wijzen geselecteerd naar honoraria. De keuze voor de verzekerde is dan immers niet vrij. Uiteraard is het wel toegestaan dat de verzekeraar als leidraad voor de verzekerde een lijst van advocaten verschaft waaraan verzekerde niet is gebonden. Overigens is het naar de mening van de ondergetekenden wel verenigbaar met de richtlijn dat verzekeraars een maximum aan het honorarium verbinden mits dit maximum overeenkomt met de in de advocatuur gebruikelijke tarieven. Indien de verzekerde dan een advocaat kiest die een hoger honorarium vraagt dan gebruikelijk is, zal hij het meerdere zelf moeten dragen. Deze leden informeerden welke van voornoemde materieel beperkende voorwaarden in Nederland voorkomen en welke daarvan niet toelaatbaar zijn op grond van dit wetsvoorstel., De meeste rechtsbijstandverzekeraars in Nederland stellen in hun polisvoorwaarden betreffende de advocatenkeuze een bovengrens aan de in totaal te vergoeden kosten voor de externe rechtshulp. Daarnaast geeft slechts één verzekeraar een vergoeding op basis van het declaratietarief, vastgesteld door de Nederlandse Orde van Advocaten. Deze voorwaarden zijn toelaatbaar op grond van dit wetsvoorstel. Overigens zij opgemerkt dat de door deze leden aangedragen voorbeelden in de praktijk bij de Nederlandse rechtsbijstandverzekeraars niet voorkomen. Deze leden vroegen met betrekking tot de geschillenregeling of de procedure niet in elk geval moet voorzien in een mogelijkheid een bindend advies te krijgen over ieder mogelijk verschil van mening tussen verzekerde en verzekeraar, zodra de verzekerde een verschil van mening aanwezig acht. In de richtlijn konden deze leden geen enkele beperking lezen ten aanzien van de aard van het geschil waarop de geschillenregeling moet kunnen worden toegepast. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting onder punt 4 is de geschillenregeling, bedoeld in artikel 6 van de richtlijn, alleen dwingend voorgeschreven voor de gevallen waarin moet worden bepaald welke gedragslijn zal moeten worden gevolgd bij verschil van mening tussen verzekeraar en verzekerde over de regeling van het geschil waarvoor een beroep op de rechtsbijstandverzekering wordt gedaan. In deze bepaling zit derhalve de beperking opgesloten dat het verschil van mening de regeling van het geschil dient te betreffen waarvoor een beroep op de rechtsbijstandverzekering wordt gedaan. De door de vragenstellers geopperde ruime toepassing van de geschillenregeling kan dan ook niet worden gebaseerd op de tekst van de richtlijn. De ondergetekenden wijzen er overigens nog op dat een ruime toepassing van de geschillenregeling ertoe zou leiden dat daaronder ook andere geschillen zouden worden begrepen zoals bijvoorbeeld een verschil van mening over de uitleg van polisvoorwaarden. Te dien aanzien onderscheidt de rechtsbijstandverzekering zich evenwel in geen enkel opzicht van andere verzekeringsovereenkomsten, zodat niet valt in te zien waarom uitsluitend voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
7
de rechtsbijstandverzekering een dergelijke uitzonderingspositie zou moeten gelden. De leden van de P.v.d.A.-fractie waren er niet van overtuigd dat de verplichting tot een geschillenregeling niet zou behoeven te gelden voor de juridische kostenverzekeraars. Zij konden zich een geschil voorstellen over de vraag of de verzekerde uit hoofde van de polis het recht heeft het optreden van de verzekeraar te eisen. Het beroep op artikel 4 van de richtlijn in de memorie van toelichting achtten deze leden onjuist omdat dit artikel begint met «In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering..». Hetzelfde gold naar de mening van deze leden voor de geschillenregeling ingevolge artikel 6 van de richtlijn. Bij een juridische kostenverzekering kan een verzekerde zodra hij behoefte heeft aan rechtsbijstand direct de hulp van een advocaat inroepen. De ondergetekenden menen daarom dat bij deze vorm van rechtsbijstandverzekering tussen verzekeraar en verzekerde nimmer een verschil van mening zal kunnen ontstaan over de regeling van het verschil waarvoor een beroep op de rechtsbijstandverzekering wordt gedaan. Hooguit zou een verschil van mening kunnen ontstaan tussen de advocaat en zijn cliënt, maar daarop heeft de geschillenregeling geen betrekking. Bij een juridische kostenverzekering is de invoering van een geschillenregeling als bedoeld in de richtlijn dan ook niet aan de orde. De vraag of de verzekerde uit hoofde van de polis het recht heeft het optreden van de verzekeraar te eisen zou de uitleg van polisvoorwaarden betreffen, waarop de geschillenregeling van de richtlijn niet van toepassing is. De vragenstellers kan worden toegegeven dat de verwijzing in de memorie van toelichting naar artikel 4 van de richtlijn niet geheel opgaat. Immers, ook bij een juridische kostenverzekering heeft de verzekerde het recht op vrije advocatenkeuze (zie artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de richtlijn, alsmede artikel 26a, derde lid, van het wetsvoorstel). 5. Deregulering De leden van de P.v.d.A.-fractie lazen in de memorie van toelichting dat de werkzaamheden van de Verzekeringskamer in beperkte mate zullen toenemen omdat onder andere de polisvoorwaarden op meer punten zullen moeten worden bestudeerd en omdat er op zal moeten toegezien dat de schaderegeling conform dit wetsvoorstel geschiedt. Zij vroegen of dit in de praktijk betekent dat verzekeraars hun polissen in deze branche systematisch aan de Verzekeringskamer moeten overleggen en of dit materiële toezicht preventief of repressief zal worden uitgeoefend. Verzekeraars moeten hun polisvoorwaarden bij gelegenheid van de indiening van het programma van werkzaamheden aan de Verzekeringskamer overleggen. Uit de polisvoorwaarden wordt informatie verkregen die van belang is voor de vergunningverlening. Dit betreft b.v. de vraag of dekking wordt verleend voor branches waarvoor een vergunning wordt aangevraagd. Verder dan voor de verlening van de vergunning vereiste gegevens strekt deze beoordeling niet. Eventuele wijzigingen of nieuwe voorwaarden behoeven niet aan de Verzekeringskamer te worden overgelegd. Van preventief materieel toezicht is dan ook geen sprake. Wel beschikt de Verzekeringskamer, zoals reeds is opgemerkt bij een vraag van de leden van de C.D.A. fractie, over de bevoegdheid tot het inwinnen van informatie en over het adviesrecht (te versterken tot een aanwijzingsrecht ingevolge wetsvoorstel 20 884 tot wijziging van de WTV). Dit geeft de Verzekeringskamer de mogelijkheid zo nodig in individuele gevallen achteraf op te treden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
8
Dezelfde leden vroegen of de Verzekeringskamer bevoegd is nadere regels uit te vaardigen voor de toepassing van de artikelen 26a tot en met 26f, en zo ja of te verwachten is dat zij dat zal doen. De Verzekeringskamer heeft op grond van de WTV niet de bevoegdheid tot het geven van nadere regels. De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen of verzekerden c.q. consumentenorganisaties zich tot de Verzekeringskamer kunnen wenden indien zij van mening zijn dat een verzekeringsovereenkomst inzake rechtsbijstand niet voldoet aan de artikelen 26a tot en met 26f en wat de plichten en bevoegdheden in dergelijke gevallen van de Verzekeringskamer zijn. Verzekerden en consumentenorganisaties kunnen zich wenden tot de Verzekeringskamer indien zij van mening zijn dat een verzekeraar zich niet aan de voorschriften van de WTV houdt. De Verzekeringskamer is niet verplicht als gevolg van klachten actie te ondernemen. Naar mag worden aangenomen zal zij echter, indien de mogelijke overtreding van de bepalingen van de WTV daartoe aanleiding geeft, contact opnemen met de verzekeraar en gebruik maken van haar bevoegdheden op grond van de WTV indien het belang van verzekeringsnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen dit vereist. Artikelen Artikel I, onderdeel A De leden van de P.v.d.A.-fractie vonden de omschrijving in artikel I, onderdeel A, niet fraai omdat niet het risico van de branche Rechtsbijstand wordt gedefinieerd maar enkel de dekking van het risico. Zij vroegen zich af of het taalkundig niet juister zou zijn indien de formulering van deze bepaling begint met: «kosten in het bijzonder met het oog op..(enz.)». In tegenstelling tot wat deze leden menen wordt in de aanhef van artikel 3 van de WTV geen definiëring van risico's aangekondigd, doch wordt slechts aangegeven welke risico's tot een bepaalde branche behoren. Naar opzet is de omschrijving van de branche Rechtsbijstand vergelijkbaar met die van de andere branches. De omschrijving van de branche Rechtsbijstand is ontleend aan artikel 2, eerste lid, van de richtlijn, waarbij rekening is gehouden met de praktijk in Nederland. De omschrijving begint met «verleende diensten» omdat dit in het algemeen het belangrijkste element vormt van de in Nederland gesloten rechtsbijstandverzekeringen. In antwoord op de vraag van deze leden tot welke branches de tussen haakjes uitgesloten risico's kunnen behoren zij opgemerkt dat dit de aansprakelijkheidsbranches betreft zoals deze in artikel 3 van de WTV onder de nummers 10A tot en met 13 zijn opgenomen. Artikel I, onderdeel B De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen waarom niet de bepaling uit artikel 9 van de richtlijn is overgenomen dat bijverzekering van rechtsbijstand bij de branche Hulpverlening alleen mogelijk is indien hulpverlening het uitsluitende hoofdrisico is, en dus niet een bijkomend of nevengeschikt risico. Zoals uit de toelichting van artikel I, onderdeel B, blijkt is de bepaling van artikel 9 van de richtlijn overgenomen, waardoor de risico's van de branche Rechtsbijstand uitsluitend als bijkomend risico met de branche Hulpverlening als hoofdrisico mogen worden gecombineerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
9
Artikel I, onderdeel C Artikel 26a De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen naar de wenselijkheid van de enkele malen in artikel 26a en de richtlijn gebruikte clausule «indien deze financiële, commerciële of administratieve banden heeft». Daarbij stelden zij de vraag of het niet beter is om zonder meer uit te sluiten dat personen die zich bezighouden met de schaderegeling voor een verzekeraar die rechtsbijstand verzekert, mogen werken voor een andere verzekeraar die ook andere branches uitoefent, ongeacht of die andere verzekeraar bedoelde banden heeft met eerstgenoemde werkgever. Zij vroegen welke bezwaren tegen schrapping van bedoelde clausule zijn aan te voeren en of hierdoor materiële strijdigheid met de richtlijn zou kunnen ontstaan. De clausule «indien deze financiële, commerciële of administratieve banden heeft» is in de richtlijn opgenomen om te voorkomen dat zich bij de individuele schaderegeling ten nadele van de verzekerde belangenconflicten voordoen indien de met de schaderegeling belaste personen werkzaam zijn bij verschillende verzekeraars. Schrapping van de desbetreffende passage zou echter een algeheel verbod op het verrichten van werkzaamheden voor andere verzekeraars tot gevolg hebben, ook in die gevallen waarin geen gevaar valt te duchten voor belangenconflicten. De ondergetekenden zien geen reden een dergelijke beperking, die verder gaat dan waartoe de richtlijn verplicht, in te voeren. Naar het zich laat aanzien zijn de voorschriften van de richtlijn voldoende om de belangen van verzekerden te beschermen. Een zwaarder middel, zoals een algeheel verbod, zou mogelijk in strijd komen met het EEG-recht, aangezien dit leidt tot een extra, niet uit consumentenbescherming gerechtvaardigde belemmering van het recht van vestiging. Een oordeel daarover is uiteindelijk voorbehouden aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Deze leden vroegen waarom de tekst van artikel 26a wordt geplaatst in Hoofdstuk III van de WTV (bepalingen omtrent de uitoefening) en niet in Hoofdstuk II (bepalingen omtrent de toegang) nu het hier gaat om voorwaarden die - zo namen zij aan - vervuld dienen te zijn vóór een vergunning wordt afgegeven. De ondergetekenden merken dienaangaande op dat de voorwaarden waaraan een verzekeraar ingevolge artikel 26a moet voldoen, zowel bij de aanvraag van een vergunning als tijdens de uitoefening van het bedrijf dienen te zijn vervuld. Het zou dan ook denkbaar zijn geweest dat de regeling van artikel 26a in Hoofdstuk II was opgenomen. Gelet op het belang van het blijven voldoen aan deze voorwaarden tijdens de uitoefening en met het oog op de overzichtelijkheid van de specifieke rechtsbijstandbepalingen, kwam het de ondergetekenden zinvol voor om alle rechtsbijstandbepalingen zoveel mogelijk bij elkaar op te nemen in Hoofdstuk III. Artikel 26b De leden van de C.D.A.-fractie vroegen de regering of het niet te overwegen is om in artikel 26b, indien een afzonderlijk hoofdstuk voor de rechtsbijstanddekking in de polis moet worden opgenomen, de daarmee overeenkomende premie te vermelden. Zoals reeds aangegeven in de memorie van toelichting zien de ondergetekenden niet in waarom bij een polis waarop dekking wordt verleend tegen verschillende risico's, waaronder dat van rechtsbijstand, uitsluitend
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
10
voor laatstbedoelde dekking een aparte specificatie van de premie moet worden gegeven. Artikel 26c De leden van de C.D.A.-fractie stelden de vraag waarom de mogelijkheid ingevolge artikel 5 van de richtlijn, om in bepaalde gevallen de vrije advocatenkeuze te beperken, niet is overgenomen. Zij waren van mening dat de Wegenwachthulpen hierop zouden kunnen inspelen, terwijl een gecombineerde uitoefening de kosten van rechtszekerheid zouden kunnen beperken. De mogelijkheid die artikel 5 van de richtlijn biedt, te weten het vrijstellen van de verplichting vrije advocatenkeuze in de overeenkomst van rechtsbijstandverzekering op te nemen, is bedoeld om tegemoet te komen aan de in het Verenigd Koninkrijk en Ierland bestaande praktijk. Teneinde deze uitzondering zo beperkt mogelijk te houden, zijn de voorwaarden waaronder tot vrijstelling mag worden overgegaan zodanig geformuleerd dat deze precies aansluiten bij de aldaar historisch gegroeide praktijk, terwijl bovendien aan alle voorwaarden cumulatief moet worden voldaan. De Lid-Staten hebben bij de onderhandelingen over de richtlijn in het kader van een compromis met het onderhavige artikel ingestemd zodat de bestaande praktijken in het Verenigd Koninkrijk en Ierland werden gesauveerd. De formulering van het artikel laat weliswaar toe dat ook andere Lid-Staten opteren voor de daarin gegeven vrijstellingsmogelijkheid, doch aangezien Nederland een dergelijke praktijk niet kent, zien de ondergetekenden geen reden om van een hoofdlijn van de richtlijn af te wijken. Dit geldt te meer daar onderdeel b van artikel 5 van de richtlijn eist dat de rechtsbijstandverzekering moet zijn verbonden met «wegenwachthulp». Gezien de huidige situatie in Nederland, waarbij deze hulp exclusief wordt geboden door de ANWB, zou slechts één verzekeraar kunnen profiteren van de door artikel 5 geboden mogelijkheid. Dit komt de ondergetekenden niet gewenst voor. De leden van de P.v.d.A.-fractie signaleerden dat de tekst van artikel 26c zou kunnen suggereren dat de situaties a en b zich gelijktijdig moeten voordoen. Zij vroegen of hier sprake is van een onjuiste suggestie. De ondergetekenden zijn van mening dat de tekst deze suggestie niet wekt. Indien namelijk beoogd zou zijn dat de situaties a en b zich gelijktijdig moeten voordoen, zou achter de puntkomma van onderdeel a het woord «en» zijn ingevoegd, zoals bijvoorbeeld is geschied in de artikelen 26a, tweede en vierde lid, en 26f, onderdeel b. Artikel 26d De leden van de P.v.d.A-fractie waren van mening dat de toelichting op dit artikel te zeer suggereert dat de geschillenregeling bij uitsluiting van toepassing is op de situatie dat het geschil zich toespitst op de inschatting van de kansrijkheid van een procedure. Zij lazen de opdracht van de richtlijn aanmerkelijk breder en vroegen nader in te gaan op de vraag of de beschreven, in de Nederlandse praktijk gehanteerde, geschillenregeling nog toereikend is indien deze brede visie wordt gevolgd. Zoals onder punt 4 reeds is opgemerkt met betrekking tot de desbetreffende vraag van deze leden is de geschillenregeling alleen dwingend voorgeschreven voor de gevallen waarin moet worden bepaald welke gedragslijn zal moeten worden gevolgd bij verschil van mening tussen verzekeraar en verzekerde over de regeling van het geschil waarvoor een beroep op de rechtsbijstand wordt gedaan. Hieruit volgt dat op grond van de richtlijn niet bij elk verschil van mening de geschillenregeling van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
11
toepassing is. De ondergetekenden delen derhalve de brede visie van de aan het woord zijnde leden niet. De in de Nederlandse praktijk gehanteerde geschillenregeling voldoet niet aan die brede visie en behoeft daar ook niet aan te voldoen. Deze leden merkten op dat de verwijzing naar artikel 26c zou kunnen suggereren dat de artikelen 26c en 26d materieel samenhangen. Zij vroegen of hier sprake is van een bedoeling die ook de regering, evenals deze leden, ongewenst acht. De verwijzing is kortheidshalve opgenomen teneinde niet nogmaals de zinsnede «Een verzekeraar die overeenkomstig artikel 2 6 1 , eerste, tweede of vierde lid, de branche Rechtsbijstand uitoefent» te behoeven te vermelden. De ondergetekenden zijn van mening dat de artikelen 26c en 26d niet materieel samenhangen en hebben een suggestie in die richting dan ook niet beoogd. Deze leden merkten op dat in artikel 26c bedoeld zal zijn artikel 26d) niet is overgenomen de clausule uit artikel 6 van de richtlijn «onverminderd de eventueel bij het nationale recht geboden mogelijkheid om een rechtsvordering in te stellen». Zij vroegen waarom dit niet is gebeurd, of dit enige consequentie heeft, en zo ja, welke. De betrokken zinsnede is niet overgenomen omdat artikel 26d op geen enkele manier de in ons recht geboden mogelijkheid om een rechtsvordering in te stellen belemmert. Artikel 26f De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen waaruit voortvloeit dat de artikelen 26a tot en met 26e van toepassing zouden zijn op de bijverzekering van rechtsbijstand die betrekking heeft op hulpverlening, zodat onderdeel b van artikel 26f hierop moet afdingen. In artikel 3 van de WTV is aangegeven welke risico's tot een branche behoren. In dit artikel wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdrisico en bijkomend risico. Uit artikel 10 van de WTV in samenhang met artikel 11 van de WTV kan worden afgeleid dat voor de uitoefening van een branche een vergunning is vereist, tenzij de tot die branche behorende risico's als bijkomende risico's kunnen worden beschouwd bij een andere branche. Een risico blijft evenwel behoren tot de branche volgens de indeling van artikel 3 ook al wordt deze als bijkomend risico bij een andere branche verzekerd. De bepalingen die in de WTV ten aanzien van een branche worden gegeven gelden derhalve ongeacht of deze branche als hoofdrisico of als bijkomend risico wordt uitgeoefend. Alleen dan is er verschil als de WTV voorschriften expliciet verbindt aan de afgifte van een vergunning. Als voorbeeld kan gelden de eis te beschikken over het minimum bedrag van het garantiefonds in artikel 39, tweede lid, van de WTV. De hoogte van dit minimum bedrag is afhankelijk van de branche waarvoor de verzekeraar een vergunning bezit. Indien een verzekeraar bijvoorbeeld de branche Andere schaden aan goederen uitoefent, waarvoor het minimum bedrag van het garantiefonds is gesteld op 200 000 rekeneenheden, en daarbij als bijkomend risico risico's verzekert die behoren tot een branche waarvoor een hoger minimum bedrag is vastgesteld, blijft het minimum bedrag van de branche Andere schaden aan goederen gelden. De overige specifieke regels voor de uitoefening van de branche waarvan de risico's als bijkomend risico bij de branche Andere schaden aan goederen worden uitgeoefend blijven evenwel volledig van toepassing. Dit geldt bijvoorbeeld voor de mogelijkheid molest te verzekeren op transportcontracten (artikel 26, tweede lid, van de WTV) en de verplichting voor een verze-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
12
keraar die WAM-risico's dekt om aangesloten te zijn bij het Nederlands Bureau der Motorrijtuigenverzekeraars artikel 26, derde lid, van de WTV). Op verzekeraars die de branche Rechtsbijstand uitoefenen als bijkomend risico bij de branche Hulpverlening zijn de artikelen 26a tot en met 26f dan ook volledig van toepassing. De vraag van deze leden of een verzekeraar die rechtsbijstand als bijkomend risico bij de branche Hulpverlening verzekert, de branche Rechtsbijstand uitoefent dient, zoals hiervoor reeds aangegeven, bevestigend te worden beantwoord.
Artikel III De leden van de P.v.d.A. fractie vroegen de regering te adstrueren waarom geen programma van werkzaamheden zou moeten worden gevraagd, in het licht van de nieuwe wetsbepalingen over de wijze van rechtsbijstandverzekering. De ondergetekenden wijzen er op dat dit artikel slechts betrekking heeft op verzekeraars die op het moment van inwerkingtreding van deze wet reeds de branche Rechtsbijstand uitoefenen omdat zij rechtsbijstandactiviteiten als bijkomend risico verzekeren bij een andere branche zoals bijvoorbeeld de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen. Ingevolge de richtlijn mogen na inwerkingtreding van deze wet de risico's van de branche Rechtsbijstand niet meer als bijkomende risico's worden gecombineerd met andere branches, met uitzondering evenwel van de branche Hulpverlening en de branches waarbij risico's worden verzekerd die verband houden met het gebruik van zeeschepen. De in artikel III bedoelde verzekeraars zullen derhalve een vergunning moeten aanvragen voor de branche Rechtsbijstand. In de door hen uitgeoefende werkzaamheden zal op dat moment echter geen verandering komen. De ondergetekenden achten het niet noodzakelijk (zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij artikel III) dat de betrokken verzekeraars nogmaals moeten voldoen aan alle eisen die worden gesteld bij de aanvraag van een vergunning. Bovendien kan de Verzekeringskamer, voor zover zij bepaalde informatie nodig acht, deze verkrijgen via artikel 31 van de WTV. Een speciale bepaling is daarvoor niet nodig. Het vragen van een programma van werkzaamheden zou daarvoor een te zwaar middel zijn. De Minister van Financiën, H. O. C. R. Ruding De Minister van Justitie, F. Korthals Altes
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
13
BIJLAGE
ARAG Artikel 12. Behandeling van de zaak Afkoop 1. Rechtsbijstand wordt verleend door deskundigen in dienst van de maatschappij of door andere deskundigen indien de maatschappij dit wenselijk en/of noodzakelijk acht. De opdracht aan advokaten en andere deskundigen wordt uitsluitend door de maatschappij namens verzekerde gegeven. Indien een advokaat wordt ingeschakeld heeft verzekerde het recht deze te kiezen. Heeft verzekerde geen voorkeur dan kiest de maatschappij zelf. 2. Gaat het om een zaak waarin een Nederlandse rechter bevoegd is dan komen uitsluitend advokaten in aanmerking die in Nederland zijn ingeschreven en daar kantoor houden. 3. Gaat het om een zaak waarin een buitenlandse rechter bevoegd is dan komen uitsluitend advokaten in aanmerking, die bij het betreffende buitenlandse gerecht staan ingeschreven. 4. De maatschappij is niet verplicht om voor het verlenen van rechtsbijstand of de voortzetting daarvan, tegelijkertijd of achtereenvolgens voor haar rekening meer dan één advokaat in te schakelen. 5. De maatschappij is niet gebonden aan betalingsafspraken die verzekerde met een advokaat heeft gemaakt. 6. De maatschappij is niet aansprakelijk voor de schade welke ontstaat door of in verband met de behandeling van een zaak door advokaten of andere externe deskundigen. 7. De maatschappij is bevoegd om, indien naar haar mening het belang van de zaak dit rechtvaardigt, verzekerde schadeloos te stellen in plaats van (verder) rechtsbijstand te verlenen.
Artikel 13. Verschil van mening Advokaat, rechter en vervalrechten 1. Indien het nemen van rechtsmaatregelen naar het oordeel van de maatschappij te geringe kans heeft om het beoogde resultaat te bereiken, dan zal de maatschappij dat verzekerde onder opgave van redenen mededelen. Blijft verzekerde met de maatschappij daarover van mening verschillen, dan kan hij een advokaat noemen wiens mening terzake zal worden gevraagd. De maatschappij zal alle stukken die voor beoordeling van de zaak nodig zijn aan de advokaat zenden. De kosten van diens advies komen voor rekening van de maatschappij. Deelt de advokaat de mening van de maatschappij niet, dan kan hij zogewenst verder rechtsbijstand verlenen voor de rekening van de maatschappij. 2. Indien het verlenen van rechtsbijstand buiten het in lid 1 genoemde geval aan een advokaat is opgedragen en verzekerde is het met diens wijze van behandeling niet eens, kan hij de zaak tot zich trekken en voor eigen rekening voortzetten. Blijkt uit het bereikte resultaat dat verzekerde aldus juist handelde, dan worden de verzekerde kosten van rechtsbijstand alsnog vergoed. 3. Indien de maatschappij verzekerde heeft medegedeeld dat de aangemelde gebeurtenis geen aanspraak op (verdere) rechtsbijstand geeft, kan verzekerde een rechtsvordering tegen de maatschappij instellen. Stelt de rechter de maatschappij in het ongelijk, dan vergoedt de maatschappij de door verzekerde gemaakte kosten van rechtsbijstand.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
14
Alle vorderingen die een verzekerde wegens het niet (verder) verlenen van rechtsbijstand tegen de maatschappij geldend wenst te maken vervallen na 1 jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de verzekerde van de weigering kennis kreeg.
CENTRAAL BEHEER Behandeling van de zaak en verplichtingen van de Stichting Artikel 4 a. De rechtsbijstand wordt verleend door deskundigen van de Stichting of door andere deskundigen, als de Stichting dit wenselijk en/of noodzakelijk acht. De opdracht aan de advocaten en andere deskundigen wordt uitsluitend namens de verzekerde door de Stichting gegeven. Als de advocaat wordt ingeschakeld, heeft de verzekerde het recht een advocaat te kiezen. Heeft verzekerde geen voorkeur, dan kiest de Stichting zelf. b. Gaat het om een zaak, waarin een Nederlandse rechter bevoegd is, dan komen uitsluitend advocaten in aanmerking, die in Nederland zijn ingeschreven en aldaar kantoor houden. Gaat het om een zaak, waarin een buitenlandse rechter bevoegd is, dan komen uitsluitend advocaten in aanmerking, die bij het desbetreffende buitenlandse gerecht staan ingeschreven. c. De Stichting is nimmer verplicht, per gebeurtenis, voor het verlenen of voortzetten van rechtsbijstand voor haar rekening, meer dan één advocaat in te schakelen. d. De Stichting is niet gebonden aan door verzekerde met een advocaat gemaakte betalingsafspraken. e. Als een advocaat is ingeschakeld, dient de Stichting op de hoogte gehouden te worden van de voortgang. Over het aanwenden van rechtsmiddelen of het aangaan van dadingen en schikkingen dient vooraf overleg te worden gepleegd met de Stichting. Geschillen Artikel 9 a. Bij verschil van mening tussen de verzekerde en de Stichting omtrent de vraag of de kans te gering is om het beoogde resultaat te bereiken, het aanwenden van enig rechtsmiddel, de procesvoering of het accepteren van enig in der minne verkregen aanbod, deelt de verzekerde dit aan de Stichting mede en kan hij, éénmaal in dezelfde zaak, de kwestie op kosten van de Stichting voor advies voorleggen aan een door hem aan te wijzen advocaat . De advocaat beoordeelt het meningsverschil op basis van de door de verzekerde en de Stichting te overleggen stukken en deelt zijn gemotiveerd advies schriftelijk aan de verzekerde en de Stichting mede. Indien de advocaat het met de verzekerde eens is, wordt, met inachtneming van het advies, de behandeling van de zaak voortgezet. Indien de advocaat het met de verzekerde niet eens is, is het standpunt van de advocaat beslissend. De verzekerde kan de zaak dan voor eigen rekening voortzetten. Indien een door verzekerde gevoerde actie een beter resultaat oplevert, zal de Stichting alsnog alle redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand vergoeden. b. Alle andere geschillen die mochten ontstaan naar aanleiding van de uitleg en de toepassing van de voorwaarden kunnen, met uitzondering van die, genoemd in sub a. van dit artikel, binnen 6 maanden na
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
15
mededeling van het standpunt van de Stichting, worden voorgelegd aan de bevoegde rechter. Indien de verzekerde definitief geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, komen alle redelijkerwijs gemaakte kosten voor rekening van de Stichting. DAS
b. Behandeling van de zaak Artikel 9 Rechten en verplichtingen tot de behandeling van de zaak
van de maatschappij met betrekking
1. De rechtsbijstand wordt door de maatschappij zelf verleend. 2. Indien afwikkeling van de zaak door of vanwege de maatschappij niet kan worden gerealiseerd, draagt de maatschappij de behandeling van de zaak over aan een externe deskundige. Indien de behandeling van de zaak wordt overgedragen aan een advocaat, zal de maatschappij daarbij een door de verzekerde kenbaar gemaakte voorkeur volgen met dien verstande, dat in zaken, die dienen voor een buitenlands gerecht de in te schakelen advocaat bevoegd met zijn voor dat gerecht op te treden. 3. Een opdracht aan deskundigen wordt namens de verzekerde uitsluitend door de maatschappij gegeven. 4. Voor het inschakeling van deskundigen, bij het aanwenden van rechtsmiddelen en alvorens een dading of schikking wordt aangegaan pleegt de ingeschakelde advocaat, procureur of deurwaarder tevoren overleg met de maatschappij. Voor het overige houdt de advocaat, proceur of deurwaarder, daartoe onherroepelijk door de verzekerde gemachtigd, de maatschappij op de hoogte van het verloop van de zaak. 5. De maatschappij is niet aansprakelijk voor de schade, welke ontstaat door of in verband met de behandeling van een zaak door externe deskundigen. Zij kan niet worden verplicht, tegelijkertijd of achtereenvolgens dezelfde opdracht aan meer dan één deskundige te verstrekken. 6. Indien naar het oordeel van de maatschappij het belang van de zaak tegenover de te maken kosten voor rechtsbijstand te klein is, is de maatschappij gerechtigd, de verzekerde in plaats van rechtsbijstand te verlenen een bedrag in geld ter beschikking te stellen, gelijk aan het geldelijk belang in de zaak. Hoofdstuk 7 - geschillen Artikel 14 Geschillen met de
maatschappij
1. Indien zich tussen de maatschappij en een verzekerde een geschil voordoet met betrekking tot de vraag, of de maatschappij de kans op het bereiken van het door de verzekerde gewenste resultaat te gering acht, alsmede of de maatschappij de zaak in of buiten rechte op de juiste wijze behandelt, zal de maatschappij op verzoek van de verzekerde voor haar rekening de zaak voor advies voorleggen aan een advocaat, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, lid 2, wordt aangewezen. b. Aanvaardt de verzekerde het advies van de advocaat niet, dan kan hij de zaak voor eigen rekening voortzetten. Wordt de verzekerde alsnog geheel of ten dele onherroepelijk in het gelijk gesteld, dan betaalt de maatschappij alsnog de door de verzekerde gemaakte kosten van rechtsbijstand. 2. a. Indien zich tussen een door de maatschappij ingeschakelde advocaat, procureur of deurwaarder en de verzekerde een geschil
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
16
voordoet als bedoeld in het eerste lid, onder a, dan is het standpunt van die advocaat, procureur of deurwaarder beslissend. b. Legt de verzekerde zich niet neer Dij het standpunt van de advocaat, procureur of deurwaarder, dan is het bepaalde in het eerste lid, onder b, van overeenkomstige toepassing. 3. a. Indien zich tussen de maatschappij en een verzekerde een geschil voordoet met betrekking tot de uitleg of de toepassing van de algemene en/of bijzonder voorwaarden, zal de verzekerde binnen zes maanden na schriftelijke mededeling van het afwijzend standpunt van de maatschappij op straffe van verval van zijn rechten het geschil moeten voorleggen aan de bevoegde rechter. b. De in geval van een geschil als bedoeld onder a door de verzekerde noodzakelijkerwijze gemaakte kosten van rechtsbijstand worden door de maatschappij alleen vergoed, indien de verzekerde bij in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk vonnis in het gelijk is gesteld.
DELTA LLOYD Artikel 2 Omvang van de dekking 1. Rech
tsbijstand/verzekeringsgebied
De verzekering geeft aanspraak op rechtsbijstand en advies voor de onder de rubrieken B, C en D omschreven gebeurtenissen, voor zover geen beroep kan worden gedaan op enige andere verzekering, al dan niet van oudere datum. De rubrieken C en D gelden alleen indien deze op het polisblad van toepassing zijn verklaard. Tenzij uit de bepalingen van voormelde rubrieken een nadere beperking voortvloeit geldt de verzekering voor gebeurtenissen die zich binnen Europa hebben voorgedaan. 2. Redelijke kans Rechtsbijstand wordt verleend indien Interjura een redelijke kans op succes aanwezig acht bij de behandeling van het door de verzekerde gemelde rechtskundig probleem. Indien naar het oordeel van Interjura deze redelijke kans bij aanvraag of in enige latere fase niet aanwezig is, zal daarvan schriftelijk mededeling aan de verzekerde worden gedaan. In dat geval is Interjura niet tot rechtsbijstandverlening - of voortzetting daarvan - verplicht, onverminderd de rechten van verzekerde als omschreven in artikel 5.1. 3 Inschakeling van deskundigen Indien Interjura besluit dat het gewenst of vereist is om een advocaat in te schakelen, heeft verzekerde het recht deze zelf te kiezen. Maakt verzekerde van dit recht gebruik dan volgt Interjura die keuze, met dien verstand dat: - indien een Nederlandse rechter bevoegd is, een in Nederland kantoor houdende advocaat moet worden gekozen; - indien slechts een buitenlandse rechter bevoegd is, een bij het desbetreffende buitenlandse gerecht ingeschreven advocaat moet worden gekozen. Andere deskundigen worden in overleg met Interjura ingeschakeld. De opdracht aan een advocaat of andere deskundige wordt namens verzekerde door Interjura verstrekt, tenzij in overleg wordt overeengekomen. Aan eventuele, buiten overleg met Interjura, door verzekerde gemaakte betalingsafspraken, is Interjura niet gebonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
17
4. Kosten van
rechtsbijstand
De aan het verlenen van rechtsbijstand verbonden kosten worden vergoed tot maximaal f 50 000 per gebeurtenis. Voor vergoeding komen in aanmerking: - d e kosten van een advocaat of gemachtigde en van de in diens opdracht in overleg met Interjura genomen maatregelen; - d e kosten van de in overleg met Interjura ingeschakelde andere deskundige(n); - de kosten van getuigen, voor zover door de rechter toegewezen; - d e proceskosten van de verzekerde en van de tegenpartij voor zover die krachtens een onherroepelijk vonnis ten laste van de verzekerde komen; - d e kosten van het ten uitvoer leggen van een vonnis gedurende maximaal 5 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden; - d e noodzakelijke reis- en verblijfkosten van de verzekerde, indien zijn persoonlijk verschijnen door een rechter is gelast of door de advocaat van verzekerde dringend wordt gewenst. Artikel 5 Geschillenregeling 1. Geschil over redelijke kans Indien Interjura geen redelijke kans op succes aanwezig acht (zie artikel 2.2) heeft de verzekerde het recht eenmalig op kosten van Interjura advies over de redelijke kans in te winnen bij een in overleg met Interjura aan te wijzen advocaat of andere deskundige. Luidt het ingewonnen advies ten gunste van de verzekerde dan zal Interjura alsnog tot (verdere) rechtsbijstandverlening overgaan. Wordt het oordeel van Interjura daarentegen door het advies bevestigd, dan is Interjura niet tot (verdere) rechtsbijstandverlening verplicht. Wanneer de verzekerde in dat geval besluit naar eigen inzicht door te gaan met de behandeling van het rechtskundig probleem, zal Interjura de daarbij gemaakte kosten van rechtsbijstand alsnog vergoeden mits de door verzekerde ingestelde actie succes heeft gehad. Als voorwaarde voor een dergelijke vergoeding geldt dat de verzekerde zijn (rechts)actie is begonnen binnen een jaar na de definitieve beslissing inzake de redelijke kans. 2. Geschil over de dekking Tegen de beslissing dat geen sprake is van een gedekte gebeurtenis, kan verzekerde tot een jaar nadat hij van een definitieve, schriftelijke, standpuntbepaling in kennis is gesteld, een rechtsvordering tegen de maatschappij of Interjura instellen. Indien verzekerde bij een in kracht van gewijsde gegane gerechtelijke uitspraak in het gelijk is gesteld zal Interjura alle door verzekerde redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand vergoeden. Na het verstrijken van de genoemde termijn (een jaar) vervalt ieder recht van verzekerde terzake van de desbetreffende gebeurtenis.
INTERPOLIS Artikel 7. Het verlenen van rechtsbijstand 1. De rechtsbijstand wordt verleend door deskundigen in dienst van de Stichting of door andere deskundigen indien de Stichting dit wenselijk en/of noodzakelijk acht. De opdracht aan advocaten en andere deskundigen wordt uitsluitend namens verzekerde door de Stichting gegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
18
Indien een advocaat wordt ingeschakeld heeft verzekerde het recht een advocaat te kiezen. Heeft verzekerde geen voorkeur, dan kiest de Stichting zelf. 2. Gaat het om een zaak, waarin een Nederlandse rechter bevoegd is, dan komen uitsluitend advocaten in aanmerking, die in Nederland zijn ingeschreven en aldaar kantoor houden. 3. Gaat het om een zaak, waarin een buitenlandse rechter bevoegd is, dan komen uitsluitend advocaten in aanmerking die bij het betreffende buitenlandse gerecht staan ingeschreven. 4. De Stichting is nimmer verplicht per gebeurtenis voor het verlenen of voortzetten van rechtsbijstand voor haar rekening meer dan één advocaat in te schakelen. 5. De Stichting is niet gebonden aan door verzekerde met een advocaat gemaakte betalingsafspraken. 6. De Stichting is niet aansprakelijk voor schade, welke ontstaat door of in verband met de behandeling van een zaak door advocaten of andere externe deskundigen. 7. Indien zich tussen verzekerde en de Stichting een belangentegenstelling openbaart, waaronder begrepen het geval dat twee of meer verzekerden een onderling geschil ter behandeling hebben aangemeld, waarvoor ieder recht op rechtsbijstand heeft, heeft verzekerde het recht op kosten van de Stichting onmiddellijk een advocaat in te schakelen. 8. Bij overlijden van verzekerde wordt voor reeds aangemelde gebeurtenissen rechtsbijstand verleend ten behoeve van de wettige erfgenamen tot en met de tweede graad.
Artikel 9. Geschillenregeling A. Betreffende de in behandeling zijnde zaak Indien de Stichting zelf de zaak behandelt, kan verzekerde bij een geschil omtrent de vraag of er een redelijke kans op succes aanwezig is, de wijze van behandeling, de procesvoering of het nemen van rechtsmaatregelen eenmaal in dezelfde zaak dit geschil ter toetsing voorleggen aan een door hem te kiezen advocaat. De hieraan verbonden kosten zijn voor rekening van de Stichting. De advocaat kan de behandeling op kosten van de Stichting verder overnemen, indien hij het door de Stichting ingenomen standpunt niet deelt. Deelt hij haar standpunt wel, dan heeft de verzekerde nog het recht de zaak tot zich te trekken en op eigen kosten voort te zetten. Zou uit de uitslag van de zaak blijken dat de verzekerde geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, dan zal de Stichting de door de verzekerde gemaakte kosten alsnog vergoeden. B. Betreffende het niet of niet volledig gedekt zijn van de zaak Indien de Stichting van mening is, dat zij uit hoofde van deze verzekering ten aanzien van een gebeurtenis jegens een verzekerde geen of slechts beperkte verplichtingen heeft, zal zij hem daarvan mededeling doen. Het recht van de verzekerde op rechtsbijstand of OD meer uitaebreide rechtsbijstand vervalt, indien hij niet binnen twaalf maanden na deze mededeling ter zake een rechtsvordering heeft ingesteld. Indien verzekerde de rechtsvordering tijdig heeft ingesteld en hij definitief geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, komen alle door hem redelijkerwijs gemaakte kosten voor rekening van de Stichting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
19
NATIONALE NEDERLANDEN Artikel 7 Inschakeling van advocaten 1. Indien ingevolge de polisvoorwaarden of naar de mening van het SRK een advocaat ingeschakeld moet worden, heeft de verzekerde het recht een advocaat naar keuze aan te wijzen. Heeft verzekerde geen voorkeur, dan geeft het SRK opdracht aan een advocaat van haar keuze. 2. Uitsluitend het SRK heeft de bevoegdheid om namens de verzekerde de opdracht aan de advocaat te verstrekken. 3. Indien de Nederlandse rechter bevoegd is, komen uitsluitend advocaten in aanmerking die in Nederland zijn ingeschreven en in Nederland kantoor houden. 4. Indien een buitenlandse rechter bevoegd is, komen uitsluitend advocaten in aanmerking die bij het desbetreffende buitenlandse gerecht staan ingeschreven. 5. Indien bij een verkeersongeval buiten Nederland rechtsbijstand direct noodzakelijk is, heeft de verzekerde het recht zonder vooroverleg met het SRK een advocaat in te schakelen die is genoemd in de SRK-gids «Buitenlandse Juridische Organisatie». De verzekerde zelf mag pas afspraken over het honorarium maken na overleg met het SRK. 6. Indien een advocaat is ingeschakeld, is de verzekerde verplicht - al dan niet via zijn advocaat - het SRK op de hoogte te houden van de voortgang. 7. Het SRK zal per aangemelde gebeurtenis slechts aan één advocaat opdracht verstrekken voor het verlenen van rechtsbijstand. 8. Het SRK is jegens de verzekerde niet aansprakelijk voor vorderingen die zouden kunnen voortvloeien uit de keuze van een advocaat of de door hem verrichte diensten. Artikel 14 Geschillenregeling 1. Geschillen over de vraag of een verdere behandeling wel of geen redelijke kans heeft het beoogde resultaat te bereiken. De verzekerde kan een beroep doen op de onderstaande geschillenregeling als hij het niet eens is met de mededeling van het SRK, dat ingevolge artikel 6 lid 2 van deze voorwaarden geen redelijke kans aanwezig is het beoogde resultaat te bereiken. De verzekerde dient in dat geval in een brief aan het SRK op basis van voor het SRK bekende feiten en omstandigheden te motiveren waarom hij het niet eens is met het SRK. De geschillenregeling omvat het volgende: a. de verzekerde verzoekt na overleg met het SRK een in Nederland ingeschreven advocaat juridisch advies uit te brengen over de vraag of een verdere behandeling van de zaak een redelijke kans heeft het beoogde resultaat te bereiken. De advocaat betrekt hierbij de standpunten van zowel het SRK als de verzekerde; b. indien de verzekerde geen advocaat van eigen keuze heeft, overlegt het SRK met de verzekerde welke advocaat gevraagd zal worden het juridisch advies uit te brengen; c. het SRK draagt zorg voor het toezenden van het dossier aan de gekozen advocaat, teneinde hem in staat te stellen het juridisch advies uit te brengen; d. het SRK betaalt de kosten van dit juridisch advies; e. deelt de advocaat de mening van de verzekerde, dan kan het SRK de advocaat opdracht geven de behandeling van de zaak voort te zetten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
20
Het SRK verstrekt de advocaat daartoe schriftelijk goedkeuring; f. deelt de advocaat de mening van het SRK, dan kan de verzekerde de zaak tot zich trekken en op eigen kosten voortzetten. Indien uit de uitslag van de zaak blijkt dat het beoogde resultaat geheel of gedeeltelijk werd bereikt, zal het SRK alsnog de gemaakte kosten, zoals genoemd in artikel 9 van deze voorwaarden, vergoeden. 2. Geschillen over het wel of niet verlenen van dekking a. De verzekeringnemer kan een rechtsvordering tegen het SRK/de verzekeraar instellen indien het SRK/de verzekeraar meent dat de gebeurtenis geen aanleiding geeft om rechten aan deze verzekering te ontlenen. b. Indien de rechter de verzekeringnemer in het gelijk stelt, zal het SRK de redelijkerwijs gemaakte kosten, zoals genoemd in artikel 9 van deze voorwaarden, vergoeden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 076, nr. 6
21