Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1980-1981
16 507
Prijs- en inkomensbeleid vrije-beroepsbeoefenaren
Nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 11 mei 1981
1. ALGEMEEN GEDEELTE 1.1. Inleiding Wat later dan gebruikelijk doe ik, mede namens de Ministervan Sociale Zaken, u hierbij toekomen een verslag over het in het afgelopen jaar gevoerde prijs-/inkomensbeleid met betrekking tot vrije-beroepsbeoefenaren. Na de uitvoerige correspondentie die sedert de herfst van 1980 met u over het prijs/inkomensbeleid is gevoerd, behoeft in dit verslag niet meer op alle aspecten even uitgebreid te worden ingegaan. Het beleid dat het kabinet vorig jaar voornemens was uit te voeren is u uiteengezet in de brief die ik u op 11 maart 1980 heb doen toekomen (Kamerstukken II, zitting 1979-1980,15994, nr. 3). Deze voornemens en de beoogde consequenties daarvan zijn in juni daaropvolgend nader toegelicht in antwoord op vragen van de vaste Commissie voor Economische Zaken (Kamerstukken II, zitting 1979-1980,15 994, nr. 4), gevolgd door een mondelinge gedachtenwisseling tussen Uw Kamer en de bewindslieden van Sociale Zaken, van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en van Economische Zaken in september jl. In bedoeld debat ging de aandacht vooral uit naar het langdurig overleg met de Landelijke Specialisten Vereniging over de Wijziging Prijzenbeschikking Medische Hulp 1980, gericht op de beoogde restpostafbouw. Over de wijze waarop in bedoelde conflictsituatie een uitweg is gevonden, het zogenaamde Protocol van 3 en 20 november 1980 en de adviesaanvrage aan de Commissie Medische Specialisten, bent u inmiddels uitvoerig bericht. Meer nog dan door het bovenstaande werd de uitvoering van het prijs-/inkomensbeleid met betrekking tot vrije-beroepsbeoefenaren in 1980 beïnvloed door uitspraken van de President van de Haagse rechtbank inzake de prijsmaatregelen ten aanzien van medisch specialisten respectievelijk notarissen. Over de wijze waarop de Regering in de daaruit ontstane juridische impasse heeft gereageerd bent u geïnformeerd door middel van de brief van 8 december 1980 (Kamerstukken II, zitting 1980-1981,16 507, nr. 2), later aangevuld via de brief van 2 maart 1981 (Kamerstukken II, zitting 1980-1981, 16 507, nr. 3).
4vel
TweedeKamer,zitting 1980-1981, 16507, nr.9
1
1.2. Voorlopige norminkomens A l v o r e n s in het hierna v o l g e n d e per beroepsgroep bij de ontwikkelingen in 1980 stil te staan nog een enkele o p m e r k i n g over algemene aspecten van het beleid. In de brief met de b e l e i d s v o o r n e m e n s voor 1980 w e r d aangekondigd dat het overleg met de organisaties van vrije-beroepsbeoefenaren zou w o r d e n geïntensiveerd ten einde in 1981 van meer definitieve n o r m i n k o m e n s te kunnen u i t g a a n . Dit overleg heeft betrekking op zowel de keuze van een - bij voorkeur ambtelijke - salarisschaal als de «aankleding» van dat salarisniveau v o o r de waarde van de bij dat i n k o m e n van de gekozen ambtenaar beh o r e n d e pensioen- en overige sociale voorzieningen. Het v o o r g e n o m e n tijdpad is in de praktijk niet haalbaar gebleken. Daarbij zij gewezen op de o n voorziene gebeurtenissen met betrekking tot het prijs-/inkomensbeleid die in 1980 (en 1981) de aandacht v r o e g e n , maar ook op de noodzaak o m zorgv u l d i g h e i d te blijven betrachten waar zulke belangrijke kwesties zich weerbarstiger t o o n d e n dan was ingecalculeerd. In 1980 zijn de algemene u i t g a n g s p u n t e n g e f o r m u l e e r d met betrekking tot de vaststelling van meer definitieve inkomens (brief van de Minister van Soc i a l e Z a k e n d d . 19 maart, Kamerstukken II,zitting 1 9 7 9 - 1 9 8 0 , 1 5 8 8 9 , nr. 26). De leden v a n u w Kamer is bekend dat de algemene o v e r l e g r o n d e hierover gaande is en hopelijk dit kalenderjaar zal kunnen w o r d e n a f g e r o n d . Tevens zijn eind 1980 gereed g e k o m e n de v o o r l o p i g e u i t g a n g s p u n t e n van het kabinet met betrekking tot de aankleding voor pensioenen, zulks na ambtelijke v o o r b e r e i d i n g met behulp van een externe deskundige. De algemene overlegronde over deze kwestie is thans gaande. Voor w a t betreft de sociale lasten vorderde de algemene ronde in 1980 zover dat hierover thans in overleg met de afzonderlijke beroepsgroepen c o n clusies kunnen w o r d e n getrokken, terwijl ook ten aanzien van de risico-elem e n t e n , die bij de inkomstenvergelijking een rol spelen, inmiddels een nader standpunt is g e f o r m u l e e r d . In het kader van de parlementaire behandeling van het o n t w e r p van Tijdelijke Wet n o r m e r i n g inkomens vrije-beroepsbeoefenaars alsmede in de brief met de b e l e i d s v o o r n e m e n s voor 1981 (Kamerstukken II, zitting 1980-1981, 16 507, nr. 6) is op de problematiek van de n o r m i n k o m e n s uitvoerig ingegaan, zodat dit hier niet meer nodig w o r d t geoordeeld. 1.3. Enquêtering In de beleidsbrief 1980 w e r d een aparte paragraaf g e w i j d aan de enquêtering ten behoeve van het prijs-/inkomensbeleid. In de hierna volgende paragrafen zal v o o r de afzonderlijke beroepsgroepen w o r d e n besproken w a t de stand van zaken op dit punt is. In dit gedeelte w o r d e n algemene aspecten h i e r o m t r e n t uiteengezet. Voor praktisch alle enquêtes geldt dat over de opzet (vraagstelling en uitvoering) van tevoren afspraken zijn gemaakt. In s o m m i g e gevallen is de gehele beroepsgroep benaderd, in andere gevallen is volstaan met een a-select getrokken steekproef. In alle gevallen lag de response (soms ver) beneden de 100% (met uitzondering van de steekproefenquête bij apothekers). In de meeste gevallen konden één of meer karakteristieken van de verwerkte response vergeleken w o r d e n met gegevens die uit andere bron bekend w a ren over de beroepsgroep als geheel. Deze toetsing heeft tot de conclusie geleid, dat de enquêtegegevens als v o o r l o p i g bruikbaar konden w o r d e n aangemerkt. Ten aanzien van de gegevens over interieurarchitecten en t u i n en landschapsarchitecten is wel gesteld dat deze te o n b e t r o u w b a a r waren o m daar het beleid op te baseren en w e l o m d a t deze gegevens op een absoluut gezien te gering aantal bureaus waren gebaseerd. Uit het bovenstaande kan niet geconcludeerd w o r d e n dat de enquêtegegevens in de meeste gevallen b e s c h o u w d m o e t e n w o r d e n als representatief. Zij kunnen w e l als zodanig b e s c h o u w d en gehanteerd w o r d e n , maar bij een response - zeker op een steekproefenquête - die b e d u i d e n d beneden 100% blijft is de kans o p een niet-representatief beeld vrij groot. Deze kans is
T w e e d e Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 16507, nr. 9
2
groter naarmate er voor individuele deelnemers een sterkere economische s t i m u l a n s is tot het niet-deelnemen. Als het n o r m i n k o m e n v o o r een groep bekend is en/of men heeft enig idee over het feitelijke g e m i d d e l d e inkomen van de g r o e p , kan men i m m e r s zelf vaststellen of d e e l n a m e zal leiden tot bij v o o r b e e l d een grotere positieve restpost v o o r de g r o e p en daarmee tot negatieve inkomensconsequenties voor de b e r o e p s g r o e p in het algemeen en zich zelf in het bijzonder. Of en in hoeverre dit gedrag v o o r k o m t , valt niet te constateren. Bij één g r o e p , namelijk de apothekers, kan zulk gedrag zich niet v o o r d o e n , o m d a t daar grotendeels gebruik w e r d gemaakt van een reeds in het kader van de ziekenfondsovereenkomst uitgevoerd onderzoek. Bij een andere groep, namelijk de kantoren van registeraccountants met meer dan 5 v e n n o t e n , is dit gedrag u i t g e s l o t e n , o m d a t de response daar boven de 9 0 % ligt (slechts 1 van de 17 grotere kantoren had niet meegedaan). Mogelijk heeft aan deze hoge response bijgedragen dat de enquête simpel van opzet was en dat registeraccountants uit h o o f d e van hun beroep m i n d e r m o e i t e hebben met het verzamelen en weergeven van cijfermatige gegevens dan andere groepen. Ook in dit laatste kunnen i m m e r s oorzaken liggen van een minder hoge response. Enerzijds o m dit zoveel mogelijk te v o o r k o m e n en anderzijds o m enige garantie te hebben ten aanzien van de kwaliteit en b e t r o u w b a a r h e i d van de verschafte gegevens is meestal w e l gevraagd de gegevens te laten verstrekken d o o r de eigen accountant of belastingconsulent. De v e r z a m e l i n g , controle en v e r w e r k i n g van de individuele enquêtegegevens w a r e n steeds in handen van een registeraccountant (met uitzondering van de makelaars, waar het onderzoek w e r d u i t g e v o e r d d o o r het Economisch en Sociaal Instituut van de Vrije Universiteit). In dit onderdeel van de onderzoeken bestaat dan ook alle v e r t r o u w e n . Een v o o r d e e l van deze met h o d e w a s verder dat tegenover de vrije-beroepsbeoefenaren de a n o n i m i t e i t van de individuele gegevens gegarandeerd was, zodat daarvan geen negatieve s t i m u l a n s op de response kon uitgaan. De indruk bestaat n a m e l i j k - e n w o r d t in veel gevallen d o o r de organisaties bevestigd - dat er weerstand is bij vrije-beroepsbeoefenaren tegen het rechtstreeks verschaffen van individuele gegevens aan de overheid, althans in het kader van het prijs-/inkom e n s b e l e i d . Weliswaar kunnen o p g r o n d van de Prijzenwet voorschriften gegeven w o r d e n met betrekking tot vastlegging van gegevens in de a d m i n i stratie, maar deze voorschriften m o g e n uitsluitend in v e r b a n d staan met de controle op naleving van de prijsvoorschriften en dus is het niet mogelijk de inzending van die gegevens in a n t w o o r d op een schriftelijke enquête af te d w i n g e n . Overigens zijn de gegevens die gevraagd w o r d e n in de onderhavige enquêtes veelal van andere aard dan de gegevens, w a a r o p het a d m i n i stratievoorschrift is gericht c.q. zich mag richten. Wel m o e t e n de in dit kader relevante gegevens verstrekt w o r d e n aan een daartoe bevoegde (EDC-)ambtenaar, indien op basis van de artikelen 4 en 5 van de Prijzenwet een informatief onderzoek w o r d t ingesteld. O m een grotere statistische betrouwbaarheid van enquêtegegevens (in de zin van v o l d o e n d e response) te verkrijgen, w o r d t op het ogenblik bestudeerd of gedeeltelijke inschakeling van de ECD bij nog op te zetten enquêtes mogelijk en wenselijk is. Hierbij w o r d t met nam e gedacht aan het verzamelen van gegevens d o o r de ECD bij vrije-beroepsbeoefenaren die a-select getrokken zijn uit de beroepsgroep voor een steekproefenenquête en die niet - of niet op de verlangde wijze - gerealiseerd hebben op een schriftelijke enquête.
2. DE BEROEPSGROEPEN AFZONDERLIJK 2.1. Medische sector 2.1.1.
Huisartsen
Evenals in 1978 en 1979 zijn ook in 1980 de u i t k o m s t e n van de specifieke honoreringssystematiek van de huisartsen de leidraad geweest voor de aanpassing van de tarieven. Voor w a t betreft de particuliere consult- en visi-
Tweede Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 16507, nr. 9
3
tetarieven heeft dit geleid tot een v e r h o g i n g met circa 1 , 1 % ; de stijging van het ziekenfondstarief heeft in 1980 circa 2,4% bedragen. Over de gehele huisartsenpraktijk heeft in 1980 een tariefstijging met circa 2 % plaatsgevonden. Dit jaar zal ook bij deze beroepsgroep o p n i e u w een enquête w o r d e n gehouden naar de financiële u i t k o m s t e n van de praktijkvoering. Tevens zal uitv o e r i n g w o r d e n gegeven aan het v o o r n e m e n een w e r k g r o e p in te stellen, die zal adviseren over het eventueel herzien van het thans gehanteerde v o o r l o p i g e n o r m i n k o m e n en andere elementen van de honoreringsstructuur. 2.1.2. Medische
specialisten
Mede ter v o l d o e n i n g aan de toezegging gedaan ter gelegenheid van het j l . december in de Tweede Kamer gevoerde debat over het sociaal-economisch en financieel beleid in 1981 geeft ik allereerst hieronder een overzicht van de in de respectievelijk onderhandelingsfasen gehanteerde bedragen. Hierbij w o r d t met name op drie m o m e n t e n globaal de stand van zaken geschetst en wel: a. de uitgangsstelling einde juni op basis van het g e f o r m u l e e r d e prijs-/inkomensbeleid en de gegevens van het i n t e r i m r a p p o r t van de c o m m i s s i e Van Mansvelt (de beleidsvariant); b. de situatie ten tijde van de afkondiging van de bewuste prijzenbeschikking per 1 oktober j l . na het overleg met de LSV (de beschikking-variant); c. hetgeen naar aanleiding van het aanvaarden van het Protocol bij wijze van v r i j w i l l i g e m a t i g i n g door de LSV, feitelijk in 1980 is gerealiseerd (de LSV-variant). Bij de hierna volgende uiteenzetting staat de a f b o u w van de restpost in ieder van de drie varianten centraal. Voor een goed begrip van de gegeven becijferingen, zijn de v o l g e n d e kanttekeningen van b e l a n g : - aangezien rond medio 1979 het particuliere tarief met 2 % is v e r h o o g d , is in 1980 sprake van een positieve o v e r l o o p van circa f 1800, een bedrag dat in alle drie varianten dient te w o r d e n v e r d i s c o n t e e r d ; - v o o r zover de t r e n d m a t i g e o n t w i k k e l i n g van het ambtelijk salaris en de praktijkkosten in 1980 niet via de tarieven w o r d e n v e r g o e d , doet dit de restpost in 1980 d a l e n : in geval de tarieven in 1980 o n g e w i j z i g d zouden blijven zou daardoor de restpost w o r d e n a f g e b o u w d met circa f 8000, zijnde de salaristrend (f 3000) plus de praktijkkostentrend (f 5000); - gezien het streven de verschillen tussen ziekenfonds- en particuliere tarieven te v e r m i n d e r e n , w o r d t de restpost in beginsel v o o r tweederde gedeelte a f g e b o u w d via de particuliere tarieven en v o o r eenderde via het ziekenfondstarief; - de t r e n d m a t i g e ontwikkeling van salaris en praktijkkosten w o r d t naar rato van het aantal patiënten toegedeeld aan de particuliere- en ziekenfondspraktijk (30 : 70). Ter illustratie van een en ander t o o n t de v o l g e n d e opstelling hoe de restpost zich o n t w i k k e l d zou hebben in het (theoretische) geval, dat reeds per 1 januari 1980 het g e f o r m u l e e r d e beleid via tariefsmutaties zou kunnen zijn geëffectueerd:
Datum tariefaanpaiSing: trend (salaris + kosten): overloop: restpostafbouw:
ZKF
Part.
Totaal
1 jan. + 5 600
1 jan. + 2 400 + 1 800 - 26 700
+ 8 000 + 1 800 - 40 000
-
1 3 300
Effect op restpost
+ 1 800 - 40 000 - 38 200
In dit v o o r b e e l d zou de restpost in 1980 dus met f 38 200 zijn v e r m i n d e r d .
Tweede Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 16 507, nr. 9
4
a. De beleidsvariant Uitgaande van het in de brief van 11 maart 1980 aan de Tweede Kamer gepresenteerde prijs-/inkomensbeleid 1980 en gebaseerd op de gegevens uit het interimrapport, zouden de tarieven van de medische specialisten zich in 1980 hebben moeten ontwikkelen op basis van de volgende uitgangspunten: a. het in de tarieven verwerken van de ontwikkeling van praktijkkosten en salaristrend in 1980, globaal te stellen op f 8000, b. een afbouw van de gebleken restpost 1979 met 50%, of wel f 40 000, c. ingangsdatum nieuwe particuliere tarieven 1 juli 1980, die van de ziekenfondstarieven zoals gebruikelijk 1 januari 1980. Op basis hiervan zou het effect op de restpost in het kalenderjaar 1980 zijn geweest:
Datum tariefaanpassing: trend (salaris + kosten):
ZKF
Part.
1 jan.
1 juli
+
+
2 400
+ -
2 1 800 26 700
5 600
+ overloop: restpostafbouw:
-
13 300
-
1 200
13 300
Totaal
Effect op restpost
+
6 800
-
1 200'
+
1 800
+
1 800
-
26 600
-
26 600
-
26 000
2
1
Het gedeelte van de trendontwikkeling in 1980 ad f 8000 dat niet via de tarieven w o r d t goedgemaakt.
b. De beschikkingsvariant Zoals bekend, rezen bij de LSV van de aanvang af grote bezwaren tegen de hierboven geschetste aanpak. In de periode juni-september heeft dan ook bij herhaling overleg plaatsgevonden tussen overheid en specialistenvereniging. Uiteindelijk kon met het bestuur van de LSV een - naar het zich aanvankelijk liet aanzien - voor beide partijen aanvaardbare oplossing worden bereikt, die zowel de uitgangspunten van het prijsinkomensbeleid zoveel mogelijk onaangetast liet, alsmede tegemoet kwam aan de bezwaren van de LSV. De kern van de oplossing was gelegen in de wederzijds erkenning van de noodzaak op relatief korte termijn tot beslissingen te geraken betreffende enkele meningsverschillen tussen overheid en LSV. Met name hadden deze meningsverschillen betrekking op de z.g. «aankleding» van het ambtelijk schaalinkomen en de vraag op welke wijze rekening gehouden dient te worden met de werkbelasting van de specialist. Beide partijen waren van mening dat beslissingen met betrekking tot deze knelpunten zo tijdig genomen zouden dienen te worden, dat op basis daarvan per 1 april 1981 nadere, meer definitieve en beter onderbouwde tariefmaatregelen mogelijk zouden zijn. Voor de tussenliggende periode 1 oktober 1980 - 1 april 1981 zouden ondertussen tariefafspraken meteen duidelijk interimkarakter dienen te worden gemaakt. Ervan uitgaande, dat gezien het langdurige vooroverleg tariefmaatregelen niet eerder dan 1 oktober 1980 zouden kunnen worden getroffen, hield de interimregeling met betrekking tot de tarieven het volgende in: Gezien het vergevorderde tijdstip zou eerst per 1 oktober een prijsmaatregel (ziekenfonds en particulier) kunnen worden getroffen, waarbij het tarief-
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16507, nr. 9
5
niveau zodanig zou worden bijgesteld dat daarmee de voorziene restpostafbouw van f 40 000 in een tariefjaar zou worden gerealiseerd. Aangezien de maatregel in het kalenderjaar 1980 slechts één kwartaal van kracht zou zijn, zou hierdoor slechts eenkwart, ofwel f 10 000, worden afgebouwd, waarvan 1 /3 ofwel f 3300 via de ziekenfondstarieven en 2h ofwel f 6700 via de particuliere tarieven. Aangezien de particuliere tarieven per 1 oktober zouden worden bijgesteld, zou de hieraan toe te rekenen trendontwikkeling voor slechts een kwart worden goedgemaakt. Voor wat betreft de ziekenfondstarieven zou de I.SV kunnen opteren voor een zekere terugwerkende kracht. Indien met de Vereniging van Nederlandse Ziekenfondsen bij voorbeeld een terugwerking tot 1 juli 1980 zou kunnen worden overeengekomen, zou het restpostafbouwaandeel in de ziekenfondsomzet (-f 3 330) over de laatste twee kwartalen van 1980 kunnen worden verdeeld. Te zamen met het verdisconteren van twee kwartalen trendontwikkeling (f 2800) in de ziekenfondssector, alsmede bij wijze van concessie een extra trendvergoeding van f 500 zou dit resulteren in een handhaving van het gemiddelde ziekenfondstarief op het niveau van 1979, waarmee aan de wens van de LSV was tegemoet gekomen de ziekenfondstarieven in 1980 niette laten dalen. Uit de volgende opstelling blijkt dat volgens deze variant de restpost in 1980 met f 12 300 zou zijn afgenomen tot f 67 700: ZKF
Datum tariefaanpassing: trend (salaris + kosten) :
Part.
extra-trend: overloop: restpostafbouw:
Effect op restpost
+
3 400
-
4 600
+ +
500 1 800 10 000
+ +
500 1 800 10 000
1 oktober
J11
5 600 2
Totaal
2 800
2 400 =-2= . 4
600
500
3 300
+ 1 800 - 6 700
-
—
12 3 0 0 ' ' In een laatste overleg met de LSV heeft nog een verschuiving in de restpostafbouw van de particuliere naar de ziekenfondssector plaatsgevonden, alsmede b i j enkele
specialismen een vermindering van de restpostafbouw in de particuliere sector, waardoor de totale restpostafbouw in 1980 uiteindelijk f 11 600 zou hebben bedragen.
c. LSV-variant Nog voor de uitspraak van de Haagse rechter in het kort geding dat de LSV had aangespannen tegen de in oktober getroffen prijsmaatregel, is op initiatief van de voorzitter van de Commissie Honorering Medische Specialisten, dr. J. van Mansvelt, het overleg tussen LSV en overheid heropend in een poging alsnog uit de ontstane impasse te geraken. Dit overleg heeft, zoals bekend, tot een in een Protocol neergelegd compromis geleid tussen het kabinet en de LSV. Op die basis zijn voor 1980 en het eerste kwartaal 1981 overeenkomsten gesloten tussen ziekenfondsen en specialisten. Op grond hiervan kan bepaald worden wat uiteindelijk de ontwikkeling van de restpost in 1980 is geweest:
Datum tariefaanpassing: trend (salaris + kosten): overloop: restpostafbouw:
ZKF
Part.
1 jan.
geen
0'
+ 0
0 1 800 0
Totaal
Effect op restpost
0
+ 1 800 0
- 8 000 + 1 800 0 6 200
1 Met uitzondering van de reumatologen en kinderartsen met wie een stijging van de ziekenfondstarieven met 3,8% werd over-
eengekomen. Het effect hiervan op de restpost is niet gekwantificeerd (het betreft hier twee kleine groepen).
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16507, nr. 9
6
Ten slotte kan w o r d e n opgemerkt, dat het verschil in r e s t p o s t a f b o u w tussen Beschikking-variant en LSV-variant ad f 5400, uitgaande van 5000 fullt i m e declarerende specialisten heeft geleid tot globaal f 27 m i n . minder besparing op de totale kosten van de gezondheidszorg. Met betrekking tot nadere enquêtering kan het v o l g e n d e w o r d e n opgemerkt. Zoals bekend streeft de specialistenvereniging naar een algehele herstructurering van de tarieven. Met name bij zo'n ingrijpende operatie kan van een trendbreuk in de ontwikkeling van de praktijkomzet sprake zijn. De gegevens van de enquête van de commissie-Van Mansvelt zullen in dat geval dan ook sterk aan waarde inboeten. Actuele i n f o r m a t i e o m t r e n t de feitelijk gerealiseerde omzet zal na een herstructurering noodzakelijk zijn. Over de wijze w a a r o p deze gegevens ter beschikking kunnen k o m e n , zal nog overleg met de LSV plaatsvinden. 2.1.3.
Apothekers
In 1980 w e r d het de apothekers toegestaan de particuliere tarieven met 1,7% aan te passen. Wat betreft de ziekenfondshonorering is in 1980 de kost e n v e r g o e d i n g aangepast aan de kostenontwikkeling per afleveringseenheid. Het honorariumgedeelte per verzekerde w e r d met 4 % v e r m i n d e r d ten aanzien van het niveau van 1979. Deze tariefaanpassingen w o r d e n hieronder toegelicht. Als v o o r l o p i g n o r m i n k o m e n van de apotheker is, evenals voorgaande jaren, schaal 151 max. met een aankleding v o o r sociale lasten en pensioenvoorziening van 4 5 % gehanteerd. Het g e m i d d e l d bedrijfsresultaat per apotheek ziet er in 1979 als v o l g t uit (extrapolatie van gegevens 1975): omzet (excl. materiaal en emballage) bedrijfskosten
f f
560 100 389 700
arbeidsinkomen norminkomen 1979 (incl. 5% marge)
f f
170 400 154 800
restpost 1979
f
15 600
Bij de vaststelling van de ziekenfondsomzet w e r d rekening g e h o u d e n met een statistisch vastgestelde daling van het aantal ziekenfondsafleveringen in 1979 met 4 % . Voor de berekening van de particuliere omzet is ondanks bezwaar van de KNMP, die meent, dat ook hier van een omzetdaling sprake is, het v o l u m e 1979 bevroren op het ingezette niveau van 1978. De tariefsruimte voor 1980 is als v o l g t b e p a a l d : — — — —
prognose ontwikkeling norminkomen 1980 aftrek produ ktiviteitsstijging afbouw restpost (50%) prognose kostenstijging 1980
ruimte voor trendmatige aanpassing in 1980
+ — +
f f f f
+
f
2 1 7 14
600 700 800 700
7 800
Bij de berekening van de tarieven in de particuliere sector is afgezien van de 1%-produktiviteitsaftrekadf 1700 o m (enigszins) t e g e m o e t te k o m e n aan de bezwaren van de KNMP met betrekking tot de niet naar beneden bijgestelde particuliere omzet in 1979. Dit betekent v o o r deze tarieven een ruimte v o o r aanpassing van 1,7%. Het ziekenfondstarief is o p g e b o u w d uit een h o n o r a r i u m per ingeschreven ziekenfondsverzekerde en een kostenvergoeding per afleveringseenheid. De ingezette inkomensdaling bedraagt voor 1980 f 5200. Deze inkomensdaling w o r d t in de tariefstelling van de ziekenfondssector bereikt door een verlaging van het honorariumgedeelte per verzekerde met 4 % . De kostenvergoeding is in 1980 aangepast aan de kostenontwikkeling per afleveringseenheid.
Tweede Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 1 6 5 0 7 , nr. 9
7
Overigens blijven de bezwaren van de K N M P tegen de conclusie dat er bij apothekers sprake is v a n een positieve restpost, zoals v e r m e l d in mijn brief van v o r i g jaar, o n v e r k o r t g e h a n d h a a f d . Naar v e r w a c h t i n g zal in 1981 een nieuwe i n k o m e n s e n q u ê t e opgestart w o r d e n . 2.1.4.
Tandartsspecialisten
In 1980 zijn de particuliere tarieven v o o r kaakchirurgie en o r t h o d o n t i e aangepast met 0 % , respectievelijk 1,38%. In de ziekenfondssector bedroeg de tariefstijging 1,15% respectievelijk 2,8%. Gezien de - v o l g e n s de gebruikelijke m e t h o d i e k - g e r a a m d e restposten en de rechterlijke uitspraak over het t o e p a s s i n g s g e b i e d v a n de Prijzenwet, heeft de Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (NMBT, sectie specialisten) in de o n d e r h a n d e l i n g e n met het Ministerie van Volksgezondheid en M i l i e u h y g i ë n e en mijn d e p a r t e m e n t , afgezien van een tariefstijging van de particuliere tarieven in 1980, berekend op basis van de t r e n d m a tige a l g e m e n e l o o n - en kostenstijgingen. Berekeningen hebben a a n g e t o o n d dat de kostenstijgingen in 1980 zijn o p g e v a n g e n uit de produktiviteitsstijg i n g . De stijging van de «techniekkosten» ( l a b o r a t o r i u m k o s t e n en v o o r gebitsregulerende apparatuur), die bij o r t h o d o n t i e in het tarief zijn b e g r e p e n , zijn echter w e l doorberekenbaar gesteld, w a a r d o o r de tarieven v o o r o r t h o dontische hulp aan particuliere patiënten met 1,38% zijn gestegen. V o o r d e kaakchirurgen, die geen techniekkosten h e b b e n , bleven de tarieven o n g e w i j zigd. In de ziekenfondssector hebben de tandartsspecialisten besloten af te zien van een v e r h o g i n g in 1980 van de netto z i e k e n f o n d s h o n o r e r i n g (inkomensbestanddeel van de honorering). De d o o r b e r e k e n i n g van de kostenstijging en een herziening van het ziekenfondskostenbudget heeft geleid tot een verhoging in 1980 v a n het tarief van g e m i d d e l d 1,15% v o o r kaakchirurgen en van 2,8% v o o r o r t h o d o n t i s t e n , inclusief techniekkosten. In de t w e e d e helft v a n dit jaar zullen v o o r b e r e i d i n g e n w o r d e n getroffen een omzet-, kosten- en inkomensenquête te h o u d e n o n d e r alle kaakchirurgen en o r t h o d o n t i s t e n . Verwacht w o r d t dat deze e n q u ê t e in het eerste kwartaal van 1982 zal w o r d e n g e h o u d e n en verwerkt. Het n o r m i n k o m e n 1980, v o o r de beide categorieën van tandartsspecialist e n , inclusief 4 5 % aankleding, 10% schaarstetoeslag is, uitgaande van BBRA salarisschaal 153 m a x i m a a l , berekend op f 196 900. De omzet- en kostengegevens voor 1980 zijn extrapolaties van de enquêteresultaten van 1975, o p g r o n d van reële tariefs- en kostenmutaties. KAAKCHIRURGEN Omzet Kosten
1980: 1980:
f 410 800 f 1 45 400
Berekend gemiddeld inkomen Norminkomen plus 5% onzekerheidsmarge
1980:
f 265 400 f 206 800
Restpost 1980
f
58 600
De restpost v o o r kaakchirurgen in 1979 was berekend op f 60700. In 1980 w e r d het aantal kaakchirurgen in vrij beroep geschat o p 95. ORTHODONTISTEN Bij de o r t h o d o n t i s t e n is op basis van ziekenfondsomzetgegevens een opmerkelijke p r o d u k t i e s t i j g i n g geconstateerd in de periode 1975 t / m 1979. Voor de bepaling van de geëxtrapoleerde omzet is deze produktiestijging vastgesteld op 2 % per jaar. In de hierna v o l g e n d e berekeningen is verondersteld dat deze produktiestijging zich heeft voortgezet in 1980.
Tweede Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 1 6 507, nr. 9
8
Omzet 1980 Kosten (inclusief techniekkosten)
f f
471 100 214 600
Berekend gemiddeld inkomen 1980 Norminkomen 1980 plus 5% onzekerheidsmarge
f f
256 500 206 800
Restpost1980
f
49 700
Indien niet wordt uitgegaan van een produktiestijging bij de orthodontisten wordt de berekening als volgt: Omzet 1980 Kosten 1980
f f
426 500 204 000
Inkomen Norminkomen plus 5% onzekerheidsmarge
f f
222 500 206 800
Restpost
f
15 700
In 1979 waren de restposten, berekend met en zonder produktiestijging, achtereenvolgens f 44 700 en f 18400. In 1980 waren er ongeveer 130 othodontisten in vrij beroep werkzaam. 2.1.5. Tandartsen In 1980 werden de particuliere tarieven van tandartsen niet aangepast. De tarieven in de ziekenfondssector zijn volgens de daar gehanteerde kostenaanpassingssystematiek in 1980 met 1,84% verhoogd. Het niet aanpassen van de tarieven in de particuliere sector wordt hieronder toegelicht. Als voorlopig norminkomen voor de tandartsen is in 1979 evenals in voorgaande jaren schaal 150 max. met een aankleding van 45% voor sociale lasten en pensioenvoorziening aangehouden. Extrapolatie van het mij ter beschikking staande cijfermateriaal (gegevens 1976 uit enquête gehouden in 1978) geeft voor 1979 het volgende beeld van het gemiddeld bedrijfsresultaat per tandarts (alle praktijken): Particuliere omzet (exclusief techniekkosten) Ziekenfondsomzet Neveninkomsten
f f f
130 100 122 500 7 700
Totaal «eigen» omzet Kosten
f f
260 300 94 300
Arbeidsinkomen 1979 Norminkomen 1979 (inclusief 5% marge)
f f
166 000 142 000
Restpost 1979
f
24 000
Zoals in mijn brief van vorig jaar aangekondigd, heeft een herijking van de doorberekening van de sterke prijsstijging van zilver in de tarieven van 1979 plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat de amalgaamcomponent (zilver) in het kostenpakket in 1979 te hoog werd ingeschat. Herberekening op basis van de aangepaste zilvercomponent heeft uitgewezen dat: - een kostenstijging in 1977-1978 ad f 2200 in 1979 te veel isdoorberekend; - de in 1979 ingezette kostenstijging 1978-1979 ad f 12 900 dient te worden gesteld op f 6600. Samen met een in 1979 te hoog ingezette stijging van het norminkomen ad f 1000 is in 1980 een bufferpost ontstaan van f 9500. Deze te hoog ingezette bedragen ter compensatie van de inkomens- en kostenontwikkeling werden voldoende geacht om de in 1980 geraamde kostenontwikkeling ad f 10 000 op te kunnen vangen zodat de tarieven in de particuliere sector voor
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16507, nr. 9
9
1980 geen aanpassing b e h o e f d e n . Het niet aanpassen van de particuliere tarieven en de 1,84% stijging van de ziekenfondstarieven betekent v o o r de afb o u w van de restpost in 1980 het v o l g e n d e : — prognose omzetstijging 1980 (mede als gevolg van overloop uit 1979) - prognose kostenstijging 1980
f
9 200
10 000
+ f
800 1 700
- ontwikkeling arbeidsinkomen 1980 — prognose ontwikkeling norminkomen 1980
f f
900 2 500
-
f
1600
— produktiviteitsstijging 1 %
afbouw restpost 1980
Zoals v o r i g jaar a a n g e k o n d i g d , heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid en M i l i e u h y g i ë n e mede namens mij begin 1981 een w e r k g r o e p ingesteld met als taakstelling het doen van voorstellen tot invoering van een tariefstructuur v o o r particuliere patiënten. Eind 1980 w e r d een begin gemaakt met een nieuwe i n k o m e n s e n q u ê t e onder de tandartsen. 2.1.6.
Fysiotherapeuten
In 1980 zijn de tarieven v o o r f y s i o t h e r a p e u t i s c h e hulp aan particuliere patiënten niet g e w i j z i g d . De ziekenfondstarieven v o o r fysiotherapeutische verrichtingen zijn in 1980 v e r h o o g d met 1,53%. Op 1 oktober 1979 is een nieuw e ziekenfondshonorering op basis van een normpraktijk t o t stand gekom e n . Deze structuur h o u d t rekening met de v o o r de onderscheiden verrichtingen b e n o d i g d e arbeidsinbreng. Hierdoor zijn de tarieven v o o r massage en oefentherapie v e r h o o g d en die v o o r de fysisch-therapeutische applicaties aanzienlijk verlaagd ten opzichte van de tarieven volgens de oude structuur. Aangezien de ziekenfondstarieven oude stijl en de particuliere tarieven op dezelfde leest w a r e n geschoeid, heeft de ziekenfondsherstructurering geleid tot belangrijke tariefsverschillen tussen de ziekenfondshonorering en de particuliere tarieven van met name de fysisch therapeutische applicaties. O m de onwenselijke verschillen in structuur tussen de beide tariefstelsels op te heffen, w e r d aanvankelijk gedacht aan een herstructurering in 1980 van het particuliere tarief o v e r e e n k o m s t i g de nieuwe z i e k e n f o n d s h o n o r e r i n g . Hierdoor zou de tariefstructuur beter aansluiten bij de huidige praktijkuitoefening van de fysiotherapeut. De organisaties van fysiotherapeuten bleken een aantal belangrijke bezwaren te hebben tegen d e - nog in een experimenteel s t a d i u m verkerende - n i e u w e ziekenfondshonoreringsstructuur. Daarom is met de Nederlandse V e r e n i g i n g van Vrijgevestigde Fysiotherapeuten (NVVF) en de Landelijke V e r e n i g i n g van Vrijgevestigde Fysiotherapeuten (LVVF) afgesproken dat zij op korte t e r m i j n met voorstellen zullen komen voor een eventuele herziening van de vigerende tariefstructuur. Deze voorstellen zullen aan de V e r e n i g i n g van Nederlandse Ziekenfondsen (VNZ) w o r d e n v o o r g e l e g d . Door de betrokken departementen is de VNZ verzocht v ó ó r 1 augustus a.s. een beginseluitspraak te doen over de v o o r g e legde voorstellen. Spreekt de VNZ zich positief uit over de aan haar v o o r g e legde v o o r s t e l l e n , dan zullen zo spoedig mogelijk daarna de tariefstructuren op g r o n d van deze voorstellen w o r d e n vastgesteld. Geeft de VNZ echter een negatief advies over de e e r d e r g e n o e m d e herstructureringsvoorstellen dan zullen de particuliere tarieven w o r d e n geherstructureerd o v e r e e n k o m s t i g de vigerende ziekenfondsstructuur. Vanwege de onzekere effecten van de herstructurering van het ziekenfondstarief op de omzet en de kosten van de fysiotherapeuten kan geen restpost w o r d e n bepaald d o o r de enquêtegegevens uit 1976 te extrapoleren. Tot nu toe is van een n i e u w e enquête afgezien v a n w e g e de e e r d e r g e n o e m d e op handen zijnde herstructurering. Met de LVVF en de NVVF zal overleg w o r d e n
Tweede Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 16507, nr. 9
10
gepleegd over een in het najaar van 1981 te h o u d e n enquête. In de Ziekenfondssector is de h o n o r e r i n g v o o r fysiotherapeutische v e r r i c h t i n g e n in 1980 v e r h o o g d met 1,53% op g r o n d van een nacalculatorische t r e n d m a t i g e aanpassing. 2.1.7.
Dierenartsen
In 1980 zijn de tarieven v o o r de consultatieve dierenartsenpraktijk met 4 % v e r h o o g d . Bovendien is i n g e s t e m d met een v e r h o g i n g van 3% van de door de T a r i e v e n c o m m i s s i e van het L a n d b o u w s c h a p / K o n i n k l i j k e Nederlandse Maatschappij v o o r Diergeneeskunde vastgestelde tarieven v o o r g e o r g a n i seerde dierenziektebestrijding. Uitgaande van het v o o r l o p i g v o o r dierenartsen vastgestelde n o r m i n k o m e n o p basis van schaal 149 max., plus een m a r g e van 10% als c o m p e n s a t i e v o o r de g e m i d d e l d lange en o n g u n s t i g e w e r k t i j d e n van de dierenarts, kan over 1979 de v o l g e n d e (negatieve) restpost w o r d e n b e r e k e n d : Omzet (incl. marge geneesmiddelen) Praktijkkosten (incl. inkoop medicamenten) Arbeidsinkomen 1979 Norminkomen 1979 5% marge
f f
f f
263 500 146 000
f
117 500
f
129 000
f
11500
135 800 6 800
Restpost 1979 (minus)
Aangezien in 1980 geen inhaal van negatieve restposten plaatsvindt, kan de in 1980 bestaande ruimte v o o r tariefaanpassing als v o l g t w o r d e n bepaald: — ontwikkeling norminkomen in 1980 — praktijkkostenstijging (incl. medicamenten) — aftrek produktiviteitsstijging (1 % over arbeidsinkomen 1979)
f f f
3200 6700 1200
— ruimte voor trendmatige aanpassing
f
8700
Begrepen o p de omzet in 1979 betekent dit een globale t a r i e f s v e r h o g i n g met 3,3%. Aangezien de tarieven v o o r georganiseerde dierenziektebestrijding alsmede de prijzen van m e d i c a m e n t e n (welke beide een belangrijk aandeel hebben in de totaalomzet van de dierenarts) met circa 3% zijn gestegen in 1980, kon een v e r h o g i n g van de verrichtingentarieven van de dierenarts met 4 % toelaatbaar w o r d e n geacht. Voor 1980 kan de negatieve restpost van de dierenartsen op circa f 8700 w o r d e n becijferd. Deze niet onaanzienlijke inhaal ten opzichte van 1979 is v o o r n a m e l i j k het gevolg van een overloopeffect, d o o r d a t de tariefstijging in 1979 eerst in december van dat jaar heeft plaatsgevonden. Ook ten aanzien van de dierenartsen bestaat het v o o r n e m e n o m via een nieuwe enquête de huidige uit 1975 daterende omzet en kostengegevens nog dit jaar te actualiseren. 2.2. Technische sector 2.2.1. Bouwkundig
architecten
In 1980 heeft een uitvoerige discussie plaatsgevonden met de B o n d v a n Nederlandse Architecten over de in het kader van het prijs-/inkomensbeleid te hanteren r e n d e m e n t s n o r m e n met betrekking tot de meer bedrijfsachtige beroepsgroepen. Deze discussie droeg van mijn kant een o r i ë n t e r e n d karakter, daar nog geen meer definitief standpunt ten algemene was i n g e n o m e n
Tweede Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 16507, nr. 9
11
over de waardering van risico-elementen in de inkomensvergelijking tussen ambtenaren en vrije-beroepsbeoefenaars. Het standpunt van de Regering inzake deze materie, op basis waarvan het overleg met de afzonderlijke beroepsgroepen kan worden begonnen c.q. voortgezet, is u onlangs toegezonden als bijlage bij het rapport van de Commissie Medische Specialisten. In 1980 heeft de BNA mij een rapport betreffende de rentabiliteit over het jaar 1978 overhandigd, alsmede een analyse van de financiële ontwikkeling bij een vooralsnog beperkt aantal van 31 bureaus, dat zowel aan de enquête over de jaren 1974-1976 als over 1978 heeft deelgenomen. Aangezien de representativiteit van deze bureaus niet bekend is, zal ik bij het trekken van conclusies uit deze analyse de nodige voorzichtigheid in acht nemen. De bruikbare response op eerstgenoemde enquête biedt naar mijn mening meer vertrouwen inzake de representativiteit van deze steekproef. Hieronder treft u een korte samenvatting van de resultaten daarvan aan. Daarbij is door mij een correctie aangebracht voor de aan eigenaren/aandeelhouders betaalde rente, waardoor de winst voor belasting wat hoger uitvalt dan volgens de enquête. Gegevens per bureau in 1978: Omzet Salarissen (incl. salaris architect/ond. loon) Overige kosten
f f
f
1 633 000
f
1 449 000
f
184 000
1 124 000 325 000
Winst vóór belasting
Bij BV's en NV's zijn voor de directie de werkelijke salariskosten opgevoerd. Voor de overige bureaus werd volgens een richtlijn van de BNA een ondernemersloon ingezet, liggend tussen f 61 000 en f 118 000 (incl. 30% voor sociale lasten, pensioenpremie e.d.). Het gemiddelde salaris/ondernemersloon (incl. sociale lasten en pensioenpremie) bedroeg volgens deze enquête in 1978 f 120 900 per directeur/eigenaar. De winst voor belasting bedroeg ca. 10% van de omzet. Blijkens de resultaten van deze enquête is er sprake van een rendementstekort in 1978 ten opzichte van de door de BNA gehanteerde norm, neerkomend op circa 15% van de omzet. De BNA heeft hieraan het verzoek gekoppeld om de tarieven met gemiddeld 5% te verhogen. Het overleg hierover en over enkele andere structurele tariefsherzieningen kon in 1980 niet worden afgerond, waardoor de tarieven in dat jaar ongewijzigd zijn gebleven. Ik verwacht thans op korte termijn tot een meer definitieve afronding van dit overleg te kunnen komen. De voorbereidingen voor een over 1980 te houden enquête verkeren in een eindstadium. 2.2.2. Raadgevende ingenieurs In 1980 werd deze beroepsgroep toegestaan de uurtarieven voor werkzaamheden door de raadgevend ingenieur en zijn naaste medewerkers als zelfstandig adviseur verricht met gemiddeld 5,4% te verhogen. Ongeveer de helft van deze verhoging vloeide voort uit de aanpassing van deze tarieven aan de gestegen indirecte personeels- en algemene kosten. Daarnaast heb ik het aanvaardbaar geacht om door middel van een verhoging van de procentuele opslag op het uurloon van technische medewerkers, niet zijnde zelfstandige adviseurs, alsmede een aanpassing van de zogenaamde urennorm, de tarieven voor bedoelde categorie medewerkers aan te passen aan de relatief gestegen indirecte en algemene kosten. Deze maatregel werd genomen nadat op grond van een over het jaar 1978 gehouden kostenenquête wederom was gebleken, dat deze kosten zich op een hoger niveau bevonden, dan waarmee bij de doorberekening van deze kosten rekening mocht worden gehouden. Begin 1980 heeft de Orde van Nederlandse Raadgevende Ingenieurs (ONRI) mij verzocht een klasse-indeling van raadgevende-ingenieurswerk-
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16507, nr. 9
12
zaamheden te mogen hanteren met daaraan gekoppeld nieuwe minimum en maximumuurtarieven per klasse, welke gedeeltelijk belangrijk hoger liggen dan de huidige minimum- en maximumuurtarieven. Dit voorstel, dat kan worden aangemerkt als een formele vernieuwing van de honorariumregeling voor raadgevende-ingenieurswerkzaamheden, zal worden bezien in het licht van de resultaten van de discussie omtrent de meer definitieve vaststelling van het norminkomen voor deze beroepsgroep. Tot slot geef ik de cijfermatige onderbouwing van de voor 1980 toegestane verhoging van de uurtarieven van gemiddeld 5,4%. Het honorarium- en kostenbestanddeel verhouden zich naar schatting als 7 : 3. Quoten Honorarium Personeelskosten Overige kosten
1979
70 + 2,15 15 + 5,4 15 + 4,2
Uurtarief
100
1980
71,51 + 1,80% = 15,81 + 6 , 2 5 % = 1 5,63 + 6,5 % .
102,95
Toelaatbare uurtariefsstijging Feitelijk toegestane tariefsstijging 1979 Nacalculatie 1979 Toelaatbare tariefsstijging 1980 Inhaal achterstand gestegen indirecte kosten, voorzover deze via dit uurtarief in rekening worden gebracht
3
72,80 16,80 16,65
106,25
%
3,3%
3,5% -0,S% 2,8%
2,6% 5,4%
Het overleg over de opzet van een nieuwe inkomens- en kostenenquête in deze beroepsgroep zal binnenkort worden gestart. 2.2.3. Tuin- en landschapsarchitecten In 1980 heb ik deze beroepsgroep conform beleid 1980 een trendmatige verhoging van de uurtarieven voor werkzaamheden verricht door de zelfstandige tuin- en landschapsarchitect van 7,6% toegestaan. In deze verhoging is tevens begrepen de uitvoering van het beleid 1979, alsmede een nacalculatie van de in 1978 toegestane tariefsverhoging. Nadat representatieve gegevens beschikbaar waren gekomen met betrekking tot de ontwikkeling van de uitvoeringskosten van civiele techniek en groenvoorzieningen, waaruit bleek dat door de stijging van de uitvoeringskosten in de sfeer van de procentuele tarieven een overeenkomstige opbrengststijging wordt gerealiseerd als bij de uurtarieven kon ik tevens akkoord gaan met handhaving van de aan de uitvoeringssommen gekoppelde tarieven van deze beroepsgroep. Tot slot geef ik weer de cijfermatige onderbouwing van de voor 1980 toegestane verhoging van de uurtarieven van 7,6%. Het honorarium- en kostenbestanddeel verhouden zich naar schatting als 7 : 3. Quoten Honorarium 70 + 5,6% = Personeelskosten 15 + 5,8% = Overige kosten 15 + 4 , 1 % • Uurtarief
100
1978
1979
75,66 + 1,84% = 16,73 + 6,25% = 16,28 + 6 % =
73,92 + 2,36% = 15,87 + 5,4 % = 15,62 + 4,2 % = 105,41
1980
108,67
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16507, nr. 9
77,07 17,78 17,25 112,10
13
1980 Toelaatbare uurtariefsverhoging 1 9 7 8 - 1 9 8 0 Feitelijk toegestane uurtariefsverhoging 1978
1 2,1 % 4,5".,
Toelaatbare tariefsverhoging in 1980
7,6%
Naar verwachting in mei 1981 zullen gegevens met betrekking tot inkomensen kosten in deze beroepsgroep over de jaren 1978 en 1979 ter beschikking komen. 2.2.4.
Interieurarchitecten
In 1980 heb ik deze beroepsgroep conform beleid 1980 een verhoging van de uurtarieven voor werkzaamheden verricht door de interieurarchitect en zijn naaste medewerker van 3,1 % toegestaan. Tijdens het overleg over deze tariefsverhoging werd nog niet beschikt over nieuwe enquêtegegevens, die mogelijk een verdere onderbouwing bieden van de in 1976 gebleken negatieve restpost voor deze beroepsgroep. De tariefsverhoging heeft uitsluitend betrekking op doorberekening van de in 1980 opgetreden kostenstijgingen alsmede de salarisaanpassing in 1980 van de voorlopig gekozen ambtelijke vergelijkingsfiguur. Ten einde meer recht te doen aan de verschillende wijzen van beroepsuitoefening beraadt de beroepsgroep zich onder meer op een verbeterde enquête-opzet. In afwachting daarvan is nog geen nieuwe inkomens- en kostenenquête gestart. Tot slot geef ik de cijfermatige onderbouwing van de voor 1980 toegestane verhoging van het uurtarief van 3,1%. Voor het honorarium- en kostenbestanddeel is evenals in voorgaande jaren uitgegaan van een geschatte verhouding van 7 : 3. Quoten Honorarium Personeelskosten Overige kosten
70 + 2,58% = 1 5 + 6,0 % = 1 5 + 4,2 % =
Uurtarief
00
Toelaatbare uurtariefsverhoging Feitelijke toegestane verhoging 1979 Nacalculatie 1979 Toelaatbare uurtariefsverhoging 1980
1979 71,82 + 1,88% 1 5,90 +6,25% > 15,64 + 6,5 % = 103,36 3,4%
1980
73,17 16,89 16,66 106,72 3,3%
3,6% -0,2%
3,1 %
2.2.5.
Stedebouwkundigen
Zoals ik reeds in mijn brief over het in 1979 gevoerde prijs-/inkomensbeleid met betrekking tot vrije-beroepsbeoefenaren heb vermeld en toegelicht, heb ik deze beroepsgroep begin 1980 een uurtariefsverhoging van 1,4% toegestaan. Onder andere omdat in de loop van 1980 twijfels waren gerezen omtrent het wettelijk instrumentarium voor het te voeren prijs-/inkomensbeleid heeft in 1980 geen verdere aanpassing van de uurtarieven plaatsgevonden. Als gevolg daarvan hebben stedebouwkundigen de trendmatige kostenstijgingen in 1980 in hun inkomen opgevangen. Het overleg over de opzet van een nieuwe inkomens- en kostenenquête in deze beroepsgroep zal binnenkort worden gestart.
Tweede Kamerzitting 1980-1981,16 507, nr. 9
14
2.3. Overigen 2.3.1.
Registeraccountants
Tijdens het overleg o m t r e n t de vaststelling van het n o r m i n k o m e n heeft deze beroepsgroep de keuze van een ambtelijke vergelijkingsfiguur voor de registeraccountant principieel ter discussie gesteld. In dat kader is mij en mijn a m b t g e n o o t van Sociale Zaken door de C o m m i s s i e van Overleg van kantoren van openbare registeraccountants een rapport o v e r h a n d i g d inzake de functiezwaarte v a n v e n n o o t f u n c t i e s van registeraccountants. Bij de discussie over de resultaten van dat rapport zijn zowel functiewaarderingsdeskundigen van de overheid als van de opstellers van het rapport ingeschakeld. In afwachting van meer concrete resultaten van deze discussie heb ik deze beroepsgroep voor 1980 nog geen v e r h o g i n g van de uurtarieven toegestaan. Als gevolg daarvan hebben registeraccountants de t r e n d m a t i g e kostenstijgingen in 1980 in hun inkomen o p g e v a n g e n . Het overleg over de opzet van een nieuwe inkomens- en kostenenquête in deze beroepsgroep zal binnenkort w o r d e n gestart. 2.3.2.
Notarissen
Zoals ik in m i j n brief van 28 februari 1980 (Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15 994, nr. 2) reeds heb aangegeven w e r d op basis van enquêtegegevens over het eerste halfjaar 1979 en een door de Broederschap zelf voorgesteld vergelijkingsinkomen een positieve restpost van ten minste f 65 000 becijferd. Deze restpost was in de daaraan voorafgaande jaren nog aanzienlijk groter (1976 f 120 000,1977 f 210000, 1978 circa f 190 000). De ontwikkelingen op de w o n i n g m a r k t (in v o l u m e en in prijs) waren de belangrijkste oorzaak van zowel de stijging van de notarisinkomens in de jaren v ó ó r 1978 als de daarna opgetreden d a l i n g . Mede gelet op het feit, dat in het minder gunstige jaar 1979 de tariefstelling van onroerend-goedakten nog zodanig was, dat daaruit een positieve restpost kon resulteren, heb ik m e d i o 1980 besloten de tarieven voor deze akten met ca. 6% te verlagen. Bij de vaststelling van dit percentage is weliswaar zijdelings aandacht besteed aan de hiervoor g e n o e m d e restpost van f 65 000, maar de facto w e r d volstaan met het ongedaan maken van een in 1976 toegestane verhoging van deze tarieven met een zelfde percentage, waarbij enigszins rekening w e r d g e h o u den met de ook in 1980 ongunstige o n t w i k k e l i n g e n op de o n r o e r e n d - g o e d markt. Zoals inmiddels v o l d o e n d e bekend is w e r d deze beschikking door de rechter buiten w e r k i n g gesteld. Inmiddels is een enquête over omzetten, kosten en inkomens in 1980 vrijwel afgerond. Aan de hand hiervan zal w o r d e n beoordeeld op welke wijze het prijs/inkomensbeleid ten aanzien van notarissen - nadat de wettelijke basis daarvoor is vastgesteld - zal w o r d e n voortgezet. 2.3.3.
Makelaars
Nadat was gebleken, dat de situatie op de w o n i n g m a r k t zich voor de makelaars sinds de eerste helft van 1979 verder had verslechterd, hetgeen met name tot uitdrukking k w a m in een daling van de g e m i d d e l d e verkoopprijs van w o n i n g e n (ca. 4,5%) heb ik begin 1980 besloten de courtagepercentages v o o r b e m i d d e l i n g bij koop en verkoop van vrij te aanvaarden w o n i n g e n opn i e u w vast te stellen op 1,5, het niveau van v ó ó r de verlaging van de courtagepercentages in oktober 1977. In juni 1980 hebben de besturen van beide makelaarsorganisaties m i j een rapport o v e r h a n d i g d , dat voorstellen bevat v o o r de hoofdlijnen van een integrale regeling van de makelaardij. Na uitvoerig overleg, waarbij overigens niet alleen de prijs-/inkomensaspecten van deze voorstellen in de bes c h o u w i n g zijn betrokken, heb ik te kennen gegeven het door de makelaars
Tweede K a m e r z i t t i n g 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 1 6 5 0 7 , nr. 9
15
v o o r g e s t e l d e m o d e l van zodanig belang te v i n d e n , dat ik bereid ben ten aanzien van eventuele wettelijke regelingen van de makelaardij in o n r o e r e n d g o e d een adviesaanvrage bij de Sociaal-Economische Raad in te dienen. Deze adviesaanvrage zal binnenkort aan de SER w o r d e n toegezonden. Ik heb het noodzakelijk geacht o m ook de c o n s u m e n t e n o r g a n i s a t i e s n a u w te betrekken bij het overleg over de voorgestelde regeling. Ter t o e l i c h t i n g op de in 1980 toegestane c o u r t a g e v e r h o g i n g w i j s ik e r t e n o v e r v l o e d e op, dat daarmee geen c o m p e n s a t i e is gegeven v o o r de daling van o m z e t t e n (en inkomens) ten g e v o l g e van het aantal transacties. Overigens heb ik in december 1980 van de Nederlandse Bond van Makelaars een n i e u w rapport Bedrijfsvergelijkend onderzoek over 1978 en 1979 onder makelaars in o n r o e r e n d goed o n t v a n g e n , met daaraan gekoppeld een d r i n g e n d verzoek tot v e r h o g i n g van de courtage. Aan dit verzoek ben ik i n m i d d e l s gedeeltelijk t e g e m o e t g e k o m e n . 2.3.4.
Advocaten
In het jaar 1980 is intensief overleg g e v o e r d met de Nederlandse Orde van A d v o c a t e n over de in te stellen enquêtes in de advocatuur. Ten gevolge van de sterk uiteenlopende v o r m e n van beroepsuitoefening en de ingewikkelde tariefstructuur van deze beroepsgroep dienden hoge eisen te w o r d e n gesteld aan aard, i n h o u d en o m v a n g van deze enquêtes, hetgeen een zeer z o r g v u l d i g e v o o r b e r e i d i n g noodzakelijk maakte. Daarnaast bleek de f i n a n ciering van deze o m v a n g r i j k e onderzoeken aanvankelijk p r o b l e m e n op te leveren. Een en ander leidde ertoe, dat eerst tegen het eind van het jaar overe e n s t e m m i n g w e r d bereikt over deze materie. Het eerste deel van de enquête (in hoofdzaak gericht op de structuur van de advocatuur) is begin 1981 aan de kantoren verzonden. Aan de hand van de resultaten van deze enquête zal w o r d e n beoordeeld op welke wijze het t w e e d e (meer financieel gerichte) gedeelte van de enquête dient plaats te v i n d e n . Zoals in eerdere stukken is m e e g e d e e l d , is v o o r deze sector in afw a c h t i n g van de gegevens uit deze enquêtes in het kader v a n het prijs-/inkom e n s b e l e i d geen specifieke prijsmaatregel getroffen, hetgeen impliceert dat de advocatentarieven vallen onder de Prijzenbeschikking goederen en diensten. Per 1 januari 1980 w e r d e n d e - door de overheid v a s t g e s t e l d e - v e r g o e d i n g e n aan t o e g e v o e g d e raadslieden v e r h o o g d met 3 % , welke v e r h o g i n g w a s gebaseerd op t r e n d m a t i g e kostenstijgingen. Het overleg met de Orde over een n o r m i n k o m e n (dan w e l verschillende n o r m i n k o m e n s , afhankelijk van de wijze van beroepsuitoefening) voor de advocaten is in de t w e e d e helft van 1980 begonnen en zal in dit jaar w o r d e n voortgezet. De Minister van Economische Zaken, G. M. V. van A a r d e n n e
T w e e d e Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 1 6 5 0 7 , nr. 9
16