Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
21 829
Recht in beweging, een beleïdsplan voor Justitie in de komende jaren
21 833
Strafrecht met beleid. Beleidsplan van het Openbaar Ministerie voor de jaren 1990-1995
Nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 21 juni 1991 Hierbij zend ik u mede namens de Staatssecretaris de antwoorden op vragen die nog niet werden beantwoord tijdens de tweede termijn van de UCV over Recht in beweging, Strafrecht met beleid en het jaarverslag van het openbaar ministerie op 12 juni jl. De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin
11 3741 F
SDU uitgeverij's Gravenhage 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 829 en 21 833, nr. 7
Van der Burg (CDA), Kalsbeek Jasperse (PvdA), Korthals (WD). Wolffensperger (D66), Brouwer (Groen Links), Van den Berg (SGP) Vraag Wil de Minister de Kamer op korte termijn informeren over de feiten met betrekking tot het in 45 zaken niet ontvartkelijk verklaren van het openbaar ministerie bij het gerechtshof te 's-Gravenhage? Onmiddellijk nadat bekend was geworden dat bij het gerechtshof te 's-Gravenhage door het niet ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie wegens het verstrijken van de termijn die ingevolge artikel 6 E.V.R.M. voor het geven van een eindvonnis in acht dient te worden genomen, 45 verdachten buiten verdere vervolging waren gesteld, heb ik doen nagaan hoe dit heeft kunnen gebeuren. Uit de rapportages over het gebeurde van de griffier van het hof, de Directeur Gerechtelijke Ondersteuning in het arrondissement 's-Gravenhage en de Kabinetschef van de Procureur-Generaal bij het Haagse gerechtshof blijkt dat er een aantal factoren is dat het gebeurde verklaart. Het gaat hierbij in het bijzonder om a. de ontwikkeling van het aantal ingekomen en afgedane strafzaken; b. de ontwikkeling van het aantal burgerlijke zaken en c. de door Procureur-Generaal en Gerechtshof overeengekomen wijze van verwerken van strafzaken. Deze factoren worden hieronder nader belicht. ad a. Ontwikkeling aantal strafzaken De aantallen bij het gerechtshof ingekomen strafzaken zijn sedert 1986 substantieel toegenomen. Het aantal afgedane strafzaken is niet in ieder jaar voldoende om het aanbod tijdig te verwerken. Tabel 1. Aantallen strafzaken 1986-1990
Ingekomen strafzaken Afgedane zaken Door appellant ingetrokken zaken
1986
1987
1988
1989
1990
2285 2522 202
2478 2281 251
2652 2541 301
2616 2254 247
2636 2268 288
In 1989 hebben de President van het Gerechtshof en de Procureur-Generaal zich rekenschap gegeven van het feit dat structurele achterstanden waren ontstaan. Het parket van de Procureur-Generaal heeft nadien het Hof er enkele malen op gewezen dat, indien geen maatregelen zouden worden getroffen die zouden leiden tot een vergroting van de verwerkingscapaciteit van het Hof, de termijnen zodanig zouden worden dat het hoger beroep niet tijdig zou kunnen dienen. Medio 1990 heeft op het departement een gesprek plaatsge– vonden met de President van het Hof en de Procureur-Generaal waarin de problemen aan de orde zijn gesteld. Naar aanleiding daarvan zijn diverse maatregelen getroffen. Het aantal zaken per zitting werd vergroot van ca. 12 naar 16 (unus-zaken) en van ca. 9 naar ca. 12 (overige) zaken. De gemiddelde zittingsduur werd gebracht op ca. 300 minuten en per 1 september 1990 werd eens in de 14 dagen een extra strafzitting gehouden. De secretariële en administratieve ondersteuning, benodigd voor deze extra inspanningen, werd beschikbaar gesteld. Voorts werd besloten tot de opzet van een automatiseringsproject, gericht op vergroting van de verwerkingssnelheid van strafzaken. Tevens werd een commissie ingesteld die het Hof en het parket informeerde over de werkvoorraden en de doorlooptijden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 829 en 21 833, nr. 7
Deze maatregelen hebben ertoe geleid dat in een relatief korte tijd de verwerkingscapaciteit van het Hof op een zodanig peil werd gebracht dat de vergrote instroom kon worden verwerkt en dat met het wegwerken van de achterstanden kon worden begonnen. De maatregelen hebben echter niet kunnen bereiken dat de ontstane achterstanden tijdig konden worden ingelopen. Het openbaar ministerie heeft zich dan ook genoodzaakt gezien uit de nog te verwerken zaken een selectie te maken van zaken waarvan het hoger beroep niet tijdig kon worden behandeld. Prioriteit wordt vanzelf– sprekend gegeven aan de zwaardere zaken. De 45 zaken waarover het thans gaat betroffen steeds relatief lichte zaken waarvoor de rechtbank maximaal drie maanden vrijheidsstraf had opgelegd. Tabel 2. Samenstelling 45 zaken Vonnis rechtbank
Aantal zaken
- voorwaardelijke vrijheidsstraf + eventueel geldboete - onvoorwaardelijke vrijheidsstraf + eventueel geldboete - geldboete
16 19 10
Totaal
45
Van de 45 zaken was slechts één door de meervoudige kamer van de rechtbank behandeld. In 42 gevallen was vonnis gewezen door de politie– rechter. De overige twee zaken zijn behandeld door de kinderrechter. In alle gevallen bevond de verdachte zich in vrijheid. Er is dus geen sprake geweest van het vrijlaten van verdachten. Berichten in de media hierover zijn onjuist. ad b. Ontwikkeling aantallen burgerlijke zaken Het niet tijdig kunnen verwerken van de zich aandienende strafzaken wordt mede verklaard door de zeer sterke stijging van het aantal burger– lijke zaken dat het Hof dient te verwerken. Tabel 3. Aantallen burgerlijke zaken
Burgerlijke zaken (rol) - aangebracht - oprol 31/12/90 (rekesten) - ingekomen - onafgedaan 31/12/90
1986
1987
1988
1989
1990
1236 2013
1351 2244
1466 2588
1528 2802
1635 2910
895 192
884 234
641 189
684 157
728 177
De werkvoorraad burgerlijke zaken is de afgelopen jaren zo sterk toegenomen dat het Hof zich genoodzaakt heeft gezien, ten einde de doorlooptijden in deze zaken binnen aanvaardbare grenzen te houden, extra raadsheren voor deze zaken in te zetten. Deze capaciteit werd onttrokken aan het rechtsgeleerd personeel dat zich tot op dat moment met strafrechtelijke zaken bezig hield. De daling van het aantal afgedane strafzaken na 1988 (zie tabel 1) laat zich hierdoor verklaren. De ontwikkeling van de aantallen burgerlijke zaken bij het Hof te 's-Gravenhage wijkt overigens af van de ontwikkeling bij de andere hoven. De sterke toename in de aantallen zaken kan daar niet worden aangetroffen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 829 en 21 833, nr. 7
Tabel 4. Aantallen burgerlijke zaken bij de vijf gerechtshoven
Burgerlijke contentieuze zaken aangebracht 's-Hertogenbosch Arnhem 's-Gravenhage Amsterdam Leeuwarden
Burgerlijke rekestzaken Ingekomen 's-Hertogenbosch Arnhem 's-Gravenhage Amsterdam Leeuwarden
1986
1987
1988
1989
1990
922 601 1236 1253 314
876 670 1351 1334 355
1032 716 1466 1550 351
990 776 1528 1480 335
958 707 1635 1460 345
1986
1987
1988
1989
1990
602 390 641 699 254
619 467 684 833 212
685 502 812 870 235
652 556 895 981 250
643 532 884 911 255
ad c.: verwerkingssysteem strafzaken Een andere belangrijke factor die het niet tijdig verwerken van de reeds bekende achterstanden in strafzaken verklaart, is het enige tijd geleden bij het Hof geïntroduceerde verwerkingssysteem. Het is gebleken dat bij het Hof wordt gewerkt met een zogenoemd last-in first-out systeem. In dit systeem worden de zaken die recent zijn binnengekomen van de rechtbanken en die volledig zijn voorbereid als eerste op de zitting gebracht. Een dergelijk systeem leidt ertoe dat de gemiddelde doorlooptijd van zaken aanzienlijk kan worden teruggebracht, doch heeft tevens tot gevolg, indien de verwerkingscapaciteit niet aanzienlijk veel groter is dan de aantallen binnenkomende zaken, dat bestaande achter– standen blijven bestaan en dat de zaken die deze achterstanden vormen in ieder geval niet meer tijdig worden behandeld (de oudste zaken moeten immers het langst op afdoening wachten). Maatregelen ter voorkoming van nieuwe zaken waarin hoger beroep niet tijdig kan worden ingesteld Uit analyse van de huidige werkvoorraad van het gerechtshof is gebleken dat het aanbod van strafzaken ook in 1991 een verdere stijging vertoont. Op dit moment wordt het Hof geconfronteerd met een werkvoorraad die, indien geen additionele maatregelen worden genomen, ertoe zal leiden dat zich opnieuw zaken zullen voordoen waarin, wegens verloop van termijnen, het hoger beroep niet tijdig zal kunnen worden behandeld. Een precieze vaststelling van het aantal zaken waarin in hoger beroep geen rechterlijk vonnis zal kunnen worden gewezen is niet mogelijk, omdat het aantal zaken dat het Hof zal weten af te werken mede wordt bepaald door de bijzondere aspecten van de individuele zaken. Reeds tijdens de behandeling van het beleidsplan Recht in beweging heb ik erop gewezen dat het niet behandelen in hoger beroep van zaken die daartoe zijn aangebracht door mij als hoogst onwenselijk wordt gekwalificeerd. Ik heb daarom tot de navolgende maatregelen besloten: a. Doorbreken last-in first-outsysteem Onder de huidige omstandigheden acht ik het zonder meer conti– nueren van het last-in first-out systeem niet aanvaardbaar. Conseqentie van een dergelijk systeem is immers onder de huidige omstandigheden dat een groot aantal zaken door termijnoverschrijding zeker niet tijdig in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 829 en 21 833, nr. 7
hoger beroep zal kunnen worden behandeld. In overleg met de President van het gerechtshof en de Procureur-Generaal is dan ook besloten dat met onmiddellijke ingang een begin zal worden gemaakt met het ter zitting brengen van die zaken waarin termijnoverschrijding dreigt. b. versterking personeelsformatie voor burgerlijke zaken Vergelijking tussen de werklast in verband met burgerlijke zaken en het daarvoor beschikbare personeel leert dat hier sprake is van een sterke overbelasting van het Haagse Hof. Vooruitlopend op de jaarlijkse budget– verdeling is inmiddels besloten de personeelsformatie van het Hof tijdelijk met drie raadsheren te vergroten opdat de knelpunten in de civielrechtelijke sfeer, en de daarmee samenhangende knelpunten binnen de strafrechtelijke sfeer, kunnen worden opgevangen. c. Extra strafzittingen Om de huidige achterstanden tijdig te kunnen wegwerken is het noodzakelijk dat op korte termijn de verwerkingscapaciteit van het Hof wordt vergroot. In dit verband merk ik op dat in de maanden juni, juli en augustus 60 extra strafzittingen (vergeleken met dezelfde periode in 1990) zijn gepland. In overleg met de President van het hof en de Procureur-Generaal is besloten dat in september 1991 nog eens zeven extra strafzittingen zullen worden gehouden. Indien daartoe aanleiding bestaat zullen mogelijkheden tot verdere vergroting van de verwerkings– capaciteit worden onderzocht. d. Versterking
organisatiestructuur
Uit de analyse van de hier aan de orde zijnde problematiek blijkt dat de managementstructuur die de Directeur gerechtelijke Ondersteuning ter beschikking staat verbetering behoeft. Ik heb dan ook besloten tot het per 1 juli aanstaande doen aanstellen van een interimmanager die, namens de D.G.O., speciaal zal worden belast met het management van de ondersteuning van het Hof en het parket van de Procureur-Generaal. Per 1 januari 1992 zal een structurele wijziging van de management– structuur worden doorgevoerd die deze tijdelijke maatregel zal omzetten in een organisatiewijziging van structurele aard. e. Automatisering De in 1990 gestarte automatisering op het parket en de griffie zal in verhoogd tempo worden voltooid. Naar verwachting zal per september 1991 dit systeem geheel operationeel zijn. Met de President van het Hof en de Procureur-Generaal ben ik van mening dat door deze maatregelen het noodzakelijke is gedaan om een herhaling van een gebeurtenis als die waarop de hier beantwoorde vragen zich richten te voorkomen. Van der Burg
(CDA)
Vraag op peil brengen van kennis van het Europees recht bij leden openbaar ministerie De Stichting Studiecentrum Rechtspleging (S.S.R.), het opleidings– en nascholingsinstituut voor de rechterlijke macht, besteedt al enkele jaren
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 829 en 21 833, nr. 7
ruime aandacht aan de ontwikkelingen op het Europese recht. Door middel van cursussen en studiebijeenkomsten worden de leden van de rechterlijke macht ondersteund in het verwerven van kennis over onder andere de institutionele structuur van de Europese Gemeenschappen, de materieelrechtelijke structuur van het EG-recht, de technieken van rechtsbescherming en de vormen van internationale samenwerking bij opsporing en vervolging van strafbare feiten. In het programma van de S.S.R. kunnen dan ook diverse cursussen worden aangetroffen die geheel of voor een groot deel gewijd zijn aan het Europees recht. Als voorbeelden worden genoemd: * De cursus «Inleiding EG-recht» beoogt de leden van de rechterlijke macht basiskennis aan te reiken op gebied van het Europees gemeen– schapsrecht. Aan de cursus is een werkbezoek aan het Hof van Justitie in Luxemburg verbonden. * In de cursus «Mensenrechten» worden de internationale klassieke rechten van de mens en hun betekenis voor de rechtspraktijk behandeld. Aansluitend wordt een excursie naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg georganiseerd. * De cursus «Vreemdelingenrecht» behandelt het vluchtelingen– en asielrecht en de invloed van het EEG-recht en van de internationale verdragen op het Nederlandse vreemdelingenrecht. * Omtrent de bevoegdheidsregeling van het «EEX (EEG-bevoegdheids– en executieverdrag)» en de erkenning en tenuitvoerlegging van buiten– landse vonnissen wordt een eendaagse studiedag georganiseerd. * Op de verschillende aspecten van de toenemende internationali– sering van de criminaliteit (m.n. drugs– en vermogensdelicten) en de daarmee verband houdende noodzaak tot verkrijging van bewijsmateriaal uit het buitenland wordt ingegaan tijdens de cursus «Internationale rechtshulp in strafzaken». * Rond de bestrijding van de vele vormen van fraude met de inkomsten en uitgaven van Europese Gemeenschap wordt een driedaagse cursus «EG-fraude» georganiseerd in samenwerking met het Opleidingsinstituut van de Belastingdienst. Genoemde cursussen staan open voor deelname van alle leden van de rechterlijke macht (dus zowel leden van het openbaar ministerie als van de zittende magistratuur), alsmede voor raio's, substituut-officieren van justitie en gerechtsauditeurs in het kader van hun opleiding. Naast cursussen die het EG-recht tot onderwerp hebben, komt het Europees recht en de internationale samenwerking ook aan de orde in andere cursussen, zoals op het gebied van milieurecht en de bestrijding van zware criminaliteit. Met betrekking tot de gevolgen van het akkoord van Schengen zijn themadagen en studiebijeenkomsten in voorbereiding. Schutte (GPV) Vraag vermelding en argumentatie in de toelichting bij een wetsvoorstel van het resultaat van de toetsing op rechtsstatelijke en bestuurlijke kwaliteit. Het resultaat van de wetgevingstoetsing door Justitie wordt aan de ministerraad meegedeeld. Er is geen reden om in aan de Kamer te zenden stukken afzonderlijk het oordeel van de Minister van Justitie op te nemen. In de toelichting bij wetsvoorstellen moet uiteraard worden ingegaan op de verschillende aspecten van de rechtsstatelijke en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 829 en 21 833, nr. 7
bestuurlijke kwaliteit van het voorstel, zoals de verhouding tot interna– tionaal en communautair recht en de uitvoerbaarheid en handhaaf– baarheid van het voorstel. In de nieuwe Aanwijzingen voor de regel– geving zal dit ook tot uitdrukking worden gebracht. Schutte (GPV) Vraag Wil de minister voorts commentaar geven op de uitspraak van prof. Rüter vorige week in Amsterdam, dat de Staat geen gebruik maakt van de bevoegdheid om boetes zo nodig te innen door afschrijving van iemands bank– of girorekening? Al eerder is op deze problematiek ingegaan in het schriftelijk antwoord 150B bij de antwoorden op de lijst van vragen ter voorbereiding van de UCV (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 829 en 21 833, nr. 4). Kern van dat antwoord is dat de Staat van de bevoegdheid tot afschrijving meer gebruik zou kunnen maken indien de noodzakelijke gegevens (rekeningnummers, instellingen e.d.) beter toegankelijk zouden zijn. Overleg daarover is reeds gedurende ruime tijd gaande en zal worden voortgezet. Voor het overige verwijs ik u naar het aangegeven antwoord. Schutte (GPV) Vraag 15 formatieplaatsen Inspectie Rechtshandhaving De 15 formatieplaatsen voor de Inspectie voor de Rechtshandhaving zijn door interne herschikking gevonden. Hierbij is gebruik gemaakt van een post nader te verdelen plaatsen welke voor relatief geringe uitbrei– dingen binnen de personeelsbegroting wordt aangehouden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 829 en 21 833, nr. 7