Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1989-1990
20342
Fosfaatbeperkende maatregelen Nederlandse oppervlaktewateren
Nr. 13
VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG
1
Vastgesteld 5 juli 1990
Samenstelling: Leden: Dees (VVD), Lansink (CDA), K. Zijlstra (PvdA), voorzitter, Van Noord (CDA), Tommel (D66), Voorhoeve (VVD), Te Veldhuis (VVD), Willems (Groen Links), Janmaat (Centrumdemocraten), Tegelaar– Boonacker (CDA), J. T. van den Berg (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), Verspaget (PvdA), Roosen-van Pelt (CDA), Esselink (CDA), ondervoorzitter, Boers-Wijnberg (CDA), Van Rijn-Vellekoop (PvdA), Feenstra (PvdA), Van der Vaart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Ruigrok-Verreijt (PvdA), Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA) en M. D. T. M. de Jong (CDA). Plv.leden: Korthals Altes (VVD), Van der Linden (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Houwelingen (CDA), Eisma (D66), Blauw (VVD), Kamp (VVD), Rosenmöller (Groen Links), Brouwer (Groen Links), Laning-Boersema (CDA), Van Middelkoop (GPV), Castricum (PvdA), Huys (PvdA), Eversdijk (CDA), Koffeman (CDA), Van Leijenhorst (CDA), Melkert (PvdA), De Pree (PvdA), Niessen (PvdA), Hillen (CDA), Van Zijl (PvdA), Ter Veer (D66), Leerling (RPF) en Soutendijk-van Appeldoorn (CDA). 2 Samenstelling: Leden: Eversdijk (CDA), Castricum (PvdA), ondervoorzitter, Spieker (PvdA), K. Zijlstra (PvdA), Blaauw (VVD), Van Vlijmen (CDA), voorzitter, Blauw (VVD), Lankhorst (Groen Links), Nijland (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Tegelaar-Boonacker (CDA), Eisma (D66), J. T. van den Berg (SGP), Lilipaly (PvdA), Wolffensperger (D66), Frissen (CDA), Roosen-van Pelt (CDA), Esselink (CDA), Feenstra (PvdA), Van der Vaart (PvdA), Van Rooy (CDA), Van Gijzel (PvdA) en A. de Jong (PvdA). Plv. leden: Hennekam (CDA), Van Gelder (PvdA), Melkert (PvdA), Netelenbos (PvdA), Korthals (VVD), Reitsma (CDA), Van Erp (VVD), Rosenmöller (Groen ünks), Hillen (CDA), Te Veldhuis (VVD), Wolters (COA), Versnel-Schmitz (D66), Schutte (GPV),
014361 F ISSN0921 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1990
De vaste Commissies voor Milieubeheer1 en voor Verkeer en Water– staat2 hebben op 31 mei 1990 mondeling overleg gevoerd met de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat over de voortgang bij de vervanging van fosfaat in wasmiddelen. Het overleg werd gevoerd aan de hand van de brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, d.d. 6 maart 1990 (kamerstuk 20 342, nr. 11) en de brief van de beide bewindslieden dd. 29 mei 1990 inzake resultaten aanvullend onderzoek wasverzachters (kamerstuk 20342, nr. 12). De commissies brengen van het gevoerde overleg het volgende verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Witteveen-Hevinga (P.v.d.A.) vond het jammer dat tien jaar nodig waren om te komen tot het overigens zeer goede resultaat: een marktaandeel van 95% voor fosfaatvrije wasmiddelen. Om dit zo te houden leek het haar verstandig een verbod van fosfaat in wasmiddelen in de wet vast te leggen. Wel vroeg zij of de middelen die nu ter vervanging van fosfaat en soms sulfaat worden gebruikt, geheel onscha– delijk zijn voor het milieu. Verder vroeg zij in welke omvang nog fosfaat– houdende wasmiddelen uit andere EG-landen in Nederland worden aangeboden voor een lagere prijs dan fosfaatvrije middelen. Op welke termijn zou een verbod op fosfaat in werking kunnen treden? Een wettelijk verbod van schadelijke stoffen in andere was– en reini– gingsmiddelen zou zeker de instemming van mevrouw Witteveen krijgen. Zij meende dat dit verbod op een breed scala van stoffen betrekking zou moeten hebben, dus niet alleen fosfaat, maar ook bij voorbeeld sulfaat. Om te voorkomen dat na de voltooiing van de interne EG-markt invoer van middelen met schadelijke stoffen niet kan worden tegengehouden. Ruigrok-Verreijt (PvdA), Tommel (D66), M. D T. M de Jong (CDA), Koetje (CDA), Mateman (CDA), Van Rijn-Vellekoop (PvdA),
Swildens Rozendaal (PvdA), Biesheuvel (CDA), Leerling (RPF) en Witteveen-Hevinga (PvdA).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
zullen ook op EG-niveau maatregelen moeten worden genomen. Water– vervuiling in andere EG-landen heeft trouwens direct gevolgen voor Nederland. Wel had zij er begrip voor dat het niet rnogelijk is al dit soort schadelijke stoffen tegelijkertijd te verbieden. Een verbod op fosfaat in was– en vaatwasmachinemiddelen kan snel ingaan, maar dat geldt niet voor de wasverzachters, terwijl ook nog een oplossing moet worden gevonden voor de vervanging van sulfaat, waarmee ongeveer twee jaar gemoeid zal zijn. Overigens betwijfelde zij of het nodig is wasverzachters te gebruiken. Bovendien was zij bezorgd over chloriden in reinigingsmid– delen, in het bijzonder in WC-reinigers. Defosfatering op rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi's) heeft alleen zin wanneer tegelijkertijd de aanvoer van fosfaat uit andere bronnen, zoals de landbouw, wordt teruggebracht. Op de Noordzeeconferentie dit voorjaar is afgesproken de fosfaatemissie in 1995 met 50% te reduceren. Hoe denken de bewindslieden die doelstelling te realiseren? In de AMvB inzake effluenteisen is al vertraging opgetreden, want deze zou aanvan– kelijk per 1 juli 1989 in werking treden. Mevrouw Witteveen hoopte dat deze maatregel nu spoedig zal ingaan. Zij ging ervan uit dat zodanige eisen zullen worden gesteld dat de eutrofiëring in 1995 tot een minimum teruggebracht zal zijn. Volgens de stichting Natuur en Milieu dienen dan de grenswaarden verder te worden aangescherpt. Hoe denken de bewindslieden daarover? Ten slotte vroeg zij of de in de Derde nota waterhuishouding genoemde kosten van bouwkundige aanpassingen van de rwzi's en slibverwerking nog steeds actueel zijn. Wat zullen de gevolgen hiervan voor de zuiveringsheffing zijn? De heer Willems (Groen Links) herinnerde eraan dat de wasmiddelen– fabrikanten pas bereid bleken te zijn mee te werken aan een convenant toen de vorige minister van VROM plannen had voor een verbod op fosfaat in wasmiddelen. Hij hechtte dan ook slechts een relatieve waarde aan convenanten op milieugebied. Dat nu toch een marktaandeel van 95% voor fosfaatvrije wasmiddelen is gehaald, is niet zozeer aan grote inspanningen van de fabrikanten te danken, maar vooral aan de consu– menten zelf en aan het feit dat een bepaalde fabrikant brood zag in het op de markt brengen van een fosfaatvrij wasmiddel. In dit verband drong de heer Willems erop aan dat zo spoedig mogelijk het verbod op fosfaat in de wet wordt vastgelegd. Indertijd gold als doelstelling om al in 1985 100% fosfaatvrije wasmiddelen te hebben, terwijl nu, in 1990, die doelstelling nog steeds niet volledig is bereikt. Een wettelijk verbod is daarom spoedig nodig om de resterende 5% uit de markt te halen, terwijl het ook een duidelijk signaal naar andere landen is. Overigens zijn verschillende Rijnactie– en Noordzeestaten al tot een verbod gekomen. De heer Willems was bezorgd over de trage voortgang met het terug– dringen van de fosfaatbelasting in de landbouw. Defosfatering op rwzi's mag geen alibi zijn om de voortgang niet te versnellen. Welke reductie– doelstellingen en welke technische voorschriften zullen voor deze defos– fatering worden gesteld? Hij pleitte ervoor dat wordt gekozen voor de best mogelijke technieken, niet voor de meest economische technieken, dus de grens van 0,5 milligram per liter, die wordt bepleit door de stichting Natuur en Milieu en die door de vorige minister van VROM in de brief van februari 1989 als technisch mogelijk is aangegeven. Helaas had hij de indruk dat de huidige minister van VROM geneigd is een soepeler houding op dit punt aan te nemen. Hij meende in ieder geval dat niet al te veel gewicht aan de bezwaren van de zijde van waterbe– heerders moet worden gehecht. Defosfatering is dringend nodig en als die eenmaal in Nederland is doorgevoerd, is het ook mogelijk de omrin– gende landen aan te spreken op de fosfaatbelasting die zij in Nederland veroorzaken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1 990, 20 342, nr. 13
Mevrouw De Jong (C.D.A.) complimenteerde de ministers ermee dat het convenant met de Nederlandse Vereniging van Zeepfabrikanten (NVZ) goed wordt nageleefd Wanneer zullen ook de laatste 5% fosfaat– houdende wasmiddelen van de markt zijn verdwenen en wanneer zullen de vaatwasmachinemiddelen volgen? Zij had moeite met de gedachte om toch een verbod op fosfaat in wasmiddelen in de wet vast te leggen. Indertijd is immers aangegeven dat een dergelijk verbod waarschijnlijk achterwege zou blijven indien de wasmiddelen in 1990 fosfaatvrij zouden zijn. Waarom is dan nog een wettelijk verbod nodig, nu het convenant goed heeft gewerkt? Vervolgens stelde zij enige vragen in verband met het bestuursakkoord tussen rijksoverheid, Interprovinciaal Overleg (IPO) en Unie van Water– schappen over fosfaatbeperkende maatregelen. In de eerste plaats wees zij erop dat de afspraak in dit akkoord inzake terugdringing van 75% van de influentvracht aan fosfaat niet toereikend is. Gezien internationale afspraken in het kader van het Rijnactieplan zou 80% moeten worden gehaald, hetgeen technisch mogelijk is, terwijl ook het unanieme CRMH-advies daarvan uitgaat. Waarom is van dit advies afgeweken? Is nog aanscherping mogelijk van de AMvB op dit punt? In de tweede plaats is in de Derde nota waterhuishouding aangekondigd dat ook nitraat met 70% zou moeten worden teruggebracht. Wordt daarmee rekening gehouden bij de keuze van het type installatie voor fosfaatver– wijdering? Of wordt daar straks opnieuw onderzoeksgeld in gestoken? Hoe staat het overigens met de defosfatering van slib? Wordt de doelstelling van 1 januari 1995 gehaald? In de derde plaats had mevrouw De Jong afspraken in het bestuursakkoord gemist over niet-gerioleerde gebieden die nog rechtstreeks op het polderwater lozen. In boezemwa– teren komen daar ook nog lozingen van vaartuigen bij. Zij vond dat aanscherping van de regelgeving op dit punt op haar plaats is. Verder vroeg zij of bij de verschillende methoden van fosfaatverwijdering voldoende wordt gelet op de kwaliteit van het zuiveringsslib en op de verwerkings– en verbrandingsmogelijkheden. Met de fosfaatvervangers in wasmiddelen was zij niet onverdeeld gelukkig. Is met de fabrikanten overeengekomen dat deze ook milieu– vriendelijk dienen te zijn? Voorts kan sulfaat zonder bezwaar uit wasmid– delen verdwijnen, al zal dan wel de prijs vrij sterk stijgen. Zij drong erop aan dat de minister hierover afspraken met de NVZ maakt en daarbij ook, zo mogelijk, op de prijs let. Het voornemen om alleen metingen te verrichten naar andere was– en reinigingsmiddelen vond mevrouw De Jong nogal mager. Het leek haar goed mogelijk binnen redelijke tijd een beleid ten aanzien van deze middelen en hun verpakkingen te ontwikkelen. Hoe staat het verder met het convenant met de drinkwaterbedrijven over ontkalking, ter beperking van het vrijkomen van koper? Een nevenvoordeel hiervan is dat dan minder fosfaat en fosfaatvervangers nodig zijn. Zeer tevreden toonde zij zich over de afspraak met de NVZ inzake vervanging van een groep wasverzachters binnen twee jaar. Zij kreeg graag bericht als dit tijdpad niet wordt gehaald. Zij betwijfelde overigens of wasverzachters wel noodzakelijk zijn. Afsluitend merkte zij op dat nu een goed resultaat is geboekt met het fosfaatvrij maken van wasmiddelen, maar dat nog een lange weg is te gaan. De heer Te Veldhuis (V.V.D.) meende dat uit de brief van 6 maart jl. in ieder geval één ding duidelijk blijkt: met convenanten kunnen goede resultaten voor het milieu worden behaald. Zonder wetgeving, maar door afspraken met het bedrijfsleven en een milieubewust aankoopgedrag is bereikt dat fosfaat vrijwel geheel uit wasmiddelen is verdwenen. Hij betwijfelde zeer of dit doel door middel van wetgeving eerder zou zijn bereikt. Bovendien vroeg hij zich af of een wettelijk verbod wel mogelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
is, gelet op de EG-regelgeving ter zake. Is het voor een individuele lidstaat mogelijk eenzijdig fosfaat in wasmiddelen te verbieden en import van fosfaathoudende middelen tegen te houden, zeker na de voltooiing van de interne markt? In dit verband vond hij de laatste zin van de brief van 6 maart jl. ver– bijsterend. Er zou immers van wetgeving worden afgezien als bij tussen– tijdse evaluatie zou blijken dat de wasmiddelenfabrikanten zich aan de afspraken houden. Nu de fabrikanten zich daar inderdaad aan hebben gehouden, dient niet alsnog tot wetgeving te worden gekomen. Met de aankondiging in de laatste zin wordt de geest van het convenant met voeten getreden en wordt geen recht gedaan aan gewekt vertrouwen en rechtszekerheid. Bovendien komt daarmee de geloofwaardigheid van de rijksoverheid als convenantspartij op de tocht te staan. En dat juist in een periode waarin ter uitvoering van vele actiepunten uit het NMP allerlei afspraken met het bedrijfsleven moeten worden gemaakt. Welke reden is er nog voor het bedrijfsleven om afspraken met de rijksoverheid te maken als deze toch met wetgeving komt, óók als de afspraken volledig worden nagekomen? Voorts wees de heer Te Veldhuis erop dat de wasmiddelenfabrikanten tot nu toe de enige partij zijn die de fosfaatbe– lasting van het milieu hebben teruggedrongen. De overige drie sectoren die fosfaatbelasting veroorzaken, zijn daar nog lang niet aan toe, maar zij hebben geen wetgeving in het vooruitzicht gesteld gekregen. Hij drong er dan ook op aan van wetgeving inzake fosfaat in wasmiddelen af te zien. Dit hoeft niet meer te worden geregeld en wetgeving zou dan ook alleen nog een symbolische functie hebben. Minder dan 0% fosfaat in wasmid– delen is immers niet mogelijk. Het leek hem verstandiger de beschikbare ambtelijke capaciteit te richten op terugdringing van fosfaatbelasting vanuit andere bronnen: de grote rivieren, de landbouw en de defosfa– tering op rwzi's. Juist daar kunnen nog belangrijke resultaten worden behaald. In dit verband vroeg hij wat het effect is geweest op de oppervlakte– wateren van het verdwijnen van fosfaat uit wasmiddelen. Zijn deze wateren daardoor aanwijsbaar schoner geworden? Fosfaat in wasmid– delen zorgde indertijd slechts voor 7% van de totale fosfaatbelasting. Ook uit de brief van 29 mei jl. inzake wasverzachters blijkt, zo stelde de heer Te Veldhuis vast, weer de coöperatieve opstelling van de wasmiddelenfabrikanten. Merkwaardig vond hij de mededeling in de brief dat de milieuchemische en ecotoxische eigenschappen van de vervan– gende ingrediënten nog niet overgelegd konden worden. Is dus nog niet bekend of de vervangende stoffen minder schadelijk voor het milieu zijn? Ook is het kennelijk nog de vraag of de fosfaatvervangende stoffen wel zoveel beter voor het milieu zijn. De polymeren vergroten in ieder geval de slibproduktie en worden niet in het milieu afgebroken. Ten slotte had hij begrepen dat in technisch opzicht sulfaat al gemist kan worden in wasmiddelen. Bovendien kan sulfaat betonnen riolen aantasten. Hij vroeg dan ook om overleg met de NVZ over het verdwijnen van deze stof uit wasmiddelen. Een nevenvoordeel hiervan zou zijn dat de verpakkingen veel kleiner kunnen worden, waardoor ook minder afval ontstaat. De heer Eisma (D66) wilde ook spreken van een succes, nu 95% van de wasmiddelen fosfaatvrij is. Ten aanzien van het convenant op dit punt had hij altijd begrepen dat van wetgeving zou worden afgezien als de doelstellingen zouden worden bereikt. Een wettelijk verbod van fosfaat in wasmiddelen maakt in de praktijk ook weinig uit. Is dan de achtergrond van de laatste zin van de brief van 6 maart jl. dat de minister van conve– nanten af wil en alles wettelijk wil regelen? De heer Eisma zou een wette– lijke regeling wel van belang achten als deze een signaal kan zijn voor andere EG-landen, zodat in EG-verband wordt gekomen tot een richtlijn voor fosfaat in wasmiddelen. Dat zou weer, in verband met de fosfaatbe– lasting via de grote rivieren, positieve gevolgen voor het milieu in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
Nederland hebben. Staat dit de minister voor ogen? De heer Eisma meende dat in de brief een nogal vrijblijvende opstelling wordt gekozen ten opzichte van fosfaat in andere was– en reinigingsmid– delen en sulfaat in wasmiddelen. Sulfaat kan eenvoudig gemist worden in wasmiddelen. Wanneer zal dit nu worden doorgevoerd en is het de bedoeling daar opnieuw een convenant over te sluiten? Wanneer zal fosfaat uit andere was– en reinigingsmiddelen verdwijnen? Is het mogelijk hierover afspraken met het bedrijfsleven te maken? Hij ging akkoord met de afspraak met de NVZ dat binnen twee jaar de schadelijke stoffen uit wasverzachters zullen worden gehaald. Zal hierover dan nog een convenant met de NVZ worden gesloten? Hij had begrepen dat de concept-AMvB over defosfatering op rwzi's niet is gebaseerd op het advies van de CRMH, maar op het bestuursak– koord met de Unie van Waterschappen en het IPO. In de praktijk heeft het vragen van advies aan de CRMH dus alleen tot tijdverspilling geleid. Overigens zijn de grenswaarden die in de concept-AMvB zijn genoemd, onvoldoende om tot een wezenlijke vermindering van algengroei te komen. Waarom is althans op dit punt niet het advies van de CRMH gevolgd? Wat de mogelijke technieken voor defosfatering betreft, had hij begrepen dat de korrelreactor inmiddels uit beeld is, gezien de hoge kosten die hiermee gemoeid zijn. Bieden verder ook de magnetische technieken geen perspectief? Er resteert dan nog de methode van biolo– gische zuivering. Die biedt goede vooruitzichten, in het bijzonder omdat ze flexibel in te zetten is. Is inmiddels het proefproject van de universiteit in Wageningen inzake biologische zuivering gehonoreerd? Antwoord van de bewindslieden De Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer merkte eerst met nadruk op geen tegenstander van convenanten te zijn. Het convenant inzake fosfaat in textielwasmiddelen is een doorslaand succes geworden en juist door het goede overleg hierover met de NVZ bleek het mogelijk ook over andere was– en reini– gingsmiddelen tot afspraken te komen. Wel had hij bezwaar tegen convenanten die er in feite op zijn gericht om wetgeving te vervangen. Convenanten zijn een belangrijk middel in een overgangsperiode, bij voorbeeld als over enige jaren EG-regels te verwachten zijn en het mogelijk is om in Nederland, daarop vooruitlopend, al tot afspraken te komen. Vergeleken met formele wetgeving wordt dan tijdwinst geboekt. Ook kunnen convenanten een belangrijke rol vervullen als het gaat om implementatie van wetgeving of beleidsdoelstellingen, bij voorbeeld die van het NMP-plus. In dit verband wees hij erop dat ook over wet– en regelgeving van te voren overleg wordt gevoerd met betrokkenen. In die zin is er dus geen verschil met convenanten, al is het bij wet– en regel– geving uiteraard in laatste instantie de wetgever die een beslissing neemt over eventuele verschillen van inzicht. Wel moet worden bedacht dat de overheid niet alleen met de direct betrokkenen (veelal organisaties) te maken heeft, maar ook met de zgn. derde belanghebbenden. In veel gevallen betreft dat alle Nederlandse burgers en organisaties. In wet– en regelgeving wordt in het algemeen vrij veel aandacht gegeven aan die «derde belanghebbenden», terwijl dat bij convenanten veel minder het geval is en soms zelfs burgers niet eens kennis dragen van de inhoud ervan. Burgers en organisaties kunnen de overheid dus wel aanspreken op wet– en regelgeving, maar veel minder op convenanten. Bovendien moet worden bedacht dat iedere EG-lidstaat gerechtigd is milieumaatre– gelen te nemen die verder gaan dan in EG-regelgeving is vastgelegd, maar die maatregelen dienen dan wel op een behoorlijke manier te worden vastgelegd, waarvoor wet– en regelgeving nu eenmaal het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
aangewezen middel is. Overigens is in het kader van de opstelling van het NMP-plus door de commissie-Kortmann (de vroegere commissie-Hirsch Ballin) advies over een en ander uitgebracht dat binnenkort, gelijktijdig met het NMP-plus, aan de Kamer zal worden aangeboden. In de gesprekken met de NVZ had de bewindsman dan ook beklem– toond dat een wettelijk verbod van fosfaat in wasmiddelen niet moet worden gezien als een soort van straf, maar als een normale handelwijze. Bovendien had hij betoogd dat, zo een dergelijk verbod op dit moment in Nederland wellicht niet meer relevant is, die relevantie na de voltooiing van de interne EG-markt wel degelijk aanwezig is. Hij had in die gesprekken bepaald niet begrepen dat zijn houding door de NVZ als «verbijsterend» werd gezien. Overigens lag het, gezien de met de NVZ gemaakte afspraken, niet in zijn voornemen nu hoge prioriteit te geven aan de formulering van een wettelijk verbod van fosfaat in was– en reini– gingsmiddelen. Een dergelijk verbod zal worden «meegenomen» op het moment dat toch een wijziging van de Wet milieugevaarlijke stoffen aan de orde is. Hij verwachtte dat dit in ieder geval voor eind 1992 (voltooiing van de interne markt) het geval zal zijn. In dit verband merkte hij nog op dat het overleg met de NVZ uitstekend verloopt. Onlangs is besloten dat de directeuren van de grote bedrijven in deze sector zelf aan het overleg zullen gaan deelnemen. Dit zal nu worden gericht op een breed plan van aanpak inzake was– en reini– gingsmiddelen. Ingaande op de opmerkingen over fosfaatvervangers wees de minister erop dat NTA goed afbreekbaar is gebleken en ook niet carcinogeen is. Polyacrylaten zijn nog onvoldoende onderzocht, maar het lijkt erop dat ze minder goed afbreekbaar zijn. Het onderzoek hiernaar zal worden voort– gezet. Overigens heeft vervanging van fosfaat vooral plaatsgevonden door middel van zeolieten. De advertentie voor het eerste fosfaatvrije vaatwasmachinemiddel vond hij van groot belang omdat het een middel betreft met een zeer sterke marktpositie. In het overleg met de NVZ is gebleken dat in 1991 waarschijnlijk alle vaatwasmachinemiddelen fosfaatvrij zullen zijn. Ten aanzien van sulfaat is langzamerhand de conclusie bereikt dat dit een overbodige stof in wasmiddelen is. Een aanzienlijk deel van de wasmiddelen is dan ook inmiddels al sulfaatvrij. Gezien de snelle ontwik– keling op dit punt verwachtte de bewindsman dat in 1991 een groot deel sulfaatvrij zal zijn. Hij was bereid om ook op de prijs van sulfaatvrije wasmiddelen te letten, maar anderzijds zal de consument er wel iets voor over moeten hebben om wasmiddelen te krijgen die het milieu in veel mindere mate belasten. Bovendien is het bij nieuwe middelen vaak mogelijk per wasbeurt met een kleinere hoeveelheid te volstaan, zonder dat dit gevolgen heeft voor de kwaliteit van het wassen. Ook wordt overleg met de bedrijfstak gepleegd over de verpakkingen van wasmid– delen. Hieruit blijkt overigens weer een belangrijk voordeel van het indertijd afgesloten convenant: er is een basis ontstaan voor overleg over allerlei andere zaken, verband houdende met was– en reinigingsmid– delen. In de brief van 29 mei jl. had de minister positief nieuws kunnen melden over wasverzachters. Wel zal nog veel onderzoek naar vervan– gingsmiddelen moeten worden gepleegd; er zijn immers nog open vragen. Voorts zal in het kader van het brede plan van aanpak nog een meetprogramma ten aanzien van componenten in was– en reinigingsmid– delen moeten worden uitgevoerd, zoals eveneens in de brief van 29 mei is vermeld. Naar verwachting zullen nog in de loop van 1990/1 991 belangrijke stappen vooruit kunnen worden gezet in het kader van dat plan van aanpak. De Nederlandse aanpak die verder gaat dan vastligt in EG-regelgeving,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
zal in EG-verband worden aangemeld. In die zin wordt al enige druk op andere lidstaten uitgeoefend. Daarnaast is in de laatstgehouden Milieuraad de Europese Commissie aangesproken op de vraag hoe zij gevolg denkt te geven aan de op de Noordzeeconferentie afgesproken doelstellingen. Voorts bestaat de indruk (die door de NVZ wordt onder– schreven) dat in grensgebieden maar in zeer geringe mate fosfaathou– dende wasmiddelen die uit andere lidstaten zijn geïmporteerd, worden aangeboden. Een omvangrijke import van dit soort middelen wordt ook in de toekomst niet verwacht. De kosten van import zouden namelijk vrijwel de gehele winstmarge op wasmiddelen doen verdwijnen. In de praktijk zullen dan ook in Nederlandse winkels wasmiddelen worden aangeboden die in Nederland zijn gemaakt en die derhalve fosfaatvrij zijn. Er wordt al aandacht besteed aan chloriden in reinigingsmiddelen. Voor een aantal produkten wordt gezocht naar chloorvervangers en er zijn ook al chloorvrije produkten op de markt, maar deze bevatten dan wel weer fosfaat, als chloorvervanger. Hieruit blijkt opnieuw het belang van een breed plan van aanpak. Verspreide ongezuiverde lozingen, bij voorbeeld afkomstig van campings en hotels, zullen worden ingepast in rioleringsplannen die door gemeenten worden opgesteld. Het is de bedoeling deze lozingen op te laten vangen door rwzi's. Een gebiedgerichte aanpak biedt op dit vlak perspectieven. De ministeries van VROM, van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) hebben ook subsidierege– lingen voor lokale projecten op dit punt. Een grenswaarde van 1 milligram per liter voor fosfaat is thans in het algemeen haalbaar. Bij een aantal rwzi's is het, door extra kosten te maken, waarschijnlijk ook mogelijk om een grenswaarde van 0,5 milligram per liter aan te houden. In algemene zin is echter, ook uit een oogpunt van snelle acceptatie, gekozen voor een grenswaarde van 1 milligram per liter. Hier en daar zal er wel behoefte bestaan aan strengere normen. Op vrijwillige basis kan daartoe dan worden overgegaan, met steun van rijkswege. Overigens zal met het oog hierop in de toekomst waarschijnlijk wel tot aanscherping van de desbetref– fende AMvB moeten worden gekomen. In reactie op de opmerkingen over ontwikkelingen in de landbouw en andere relevante sectoren herinnerde de minister aan de eerder afgesproken doelstellingen voor terugdringing van de fosfaat– en de stikstofbelasting. Naar verwachting zal door een samenstel van maatre– gelen de fosfaatdoelstelling in 1995 worden gehaald. De inspanning zal dan ook nu vooral moeten worden gericht op terugdringing van de stikstofbelasting. Binnenkort is de notitie over het mestbeleid te verwachten die begin september in een UCV zal worden behandeld. Daarnaast is een commissie van deskundigen ingesteld die is verzocht nog in 1990 advies uit te brengen. De Minister van Verkeer en Waterstaat was verheugd dat in vrij korte tijd is bereikt dat 95% van de wasmiddelen fosfaatvrij is. Hieruit blijkt ook dat er een markt is voor milieuvriendelijke produkten. De effecten hiervan zijn al merkbaar: in enkele jaren is de bij rwzi's aange– boden fosfaatvracht gemiddeld met circa 30% teruggelopen, terwijl het tot een reductie van ongeveer 10% van de belasting van oppervlaktewa– teren heeft geleid. Dat neemt niet weg dat nog veel inspanningen nodig zijn om het uiteindelijke doel te bereiken dat in de Derde nota waterhuis– houding is vastgelegd. In het verleden jaar met de waterbeheerders overeengekomen bestuursakkoord is dan ook vastgelegd dat per beheersgebied het totale zuiveringsrendement voor fosfaat verhoogd zal worden van 40 naar 75%. Per saldo zullen daardoor de fosfaatlozingen uit de rwzi's per 1995 gehalveerd zijn. Dat komt overeen met de afspraken in het Rijnactieplan en het Noordzee-actieplan. Een tussen–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
tijdse evaluatie van de Commissie uitvoering wet verontreiniging opper– vlaktewateren heeft geleerd, dat de waterbeheerders serieus bezig zijn deze afspraak vorm te geven. Bij een aantal rwzi's is al op defosfatering overgegaan, elders wordt nog gewacht totdat meer geavanceerde technieken beschikbaar komen. Ruimtegebrek en de kosten spelen overigens wel een rol in de uiteindelijke keuze van de techniek. De bewindsvrouwe had er in ieder geval vertrouwen in dat de doelstellingen op dit punt gehaald zullen worden. Een overzicht over de voortgang van defosfatering op rwzi's zal aan de Kamer worden gezonden (zie bijlage bij het verslag). Zeer binnenkort wordt ook nog de AMvB van kracht, op grond waarvan nieuwe en ingrijpend aan te passen rwzi's direct onder het wettelijk regime zullen komen te vallen. Indien het nodig blijkt, kunnen ook bestaande rwzi's onder dat regime worden gebracht. Wanneer bij alle rwzi's chemische defosfatering wordt toegepast, bedragen de eenmalige investeringskosten voor de periode 1990/1995 ongeveer f 200 miljoen, terwijl de exploitatiekosten ongeveer f 200 miljoen per jaar hoger zullen komen te liggen. Als gevolg hiervan zal per vervuilingseenheid ongeveer f 10 méér in rekening moeten worden gebracht. Chemische defosfatering heeft, vergeleken met andere technieken, het voordeel van relatief lage investeringskosten, terwijl deze techniek ook snel inzetbaar en betrouwbaar is. Bovendien kan zonder veel kapitaalverlies in een later stadium op meer geavanceerde technieken worden overgegaan. Een nadeel van chemische defosfatering wordt echter wel gevormd door de vrij hoge jaarlijkse exploitatiekosten, terwijl chemische defosfatering ook een aanzienlijke slibproblematiek geeft. Andere technieken (de korrelreactor, biologisch defosfateren en magnetisch defosfateren) geven veel lagere jaarlijkse exploitatiekosten, terwijl in ieder geval bij de korrelreactor en de magnetische defosfatering fosfaat kan worden teruggewonnen en de slibproblematiek dus veel geringer wordt. Een nadeel is dat deze technieken nog niet volledig beschikbaar en ook nog niet geheel bedrijfszeker zijn. De korrelreactor is sinds 1978 op laboratoriumschaal onderzocht, terwijl nu proeven op praktijkschaal worden uitgevoerd. Daarbij is al gebleken dat de ontzuring van het effluent meer zuur vergt dan was aangenomen, hetgeen niet alleen de kosten verhoogt, maar ook een aantal milieuhygiënische voordelen aantast. De bewindsvrouwe meende dan ook dat de kans op grootschalige toepassing van de korrelreactor is verminderd. Bovendien is door de snelle introductie van fosfaatvrije wasmiddelen de vraag gerezen of een korrelreactor nog wel rendabel is, gezien de vrij hoge investeringskosten. Er zullen nu nog twee experi– menten met de korrelreactor worden gehouden, in gebieden met een vrij grote fosfaatbelasting. De kosten daarvan worden door de ministeries van Verkeer en Waterstaat en van VROM gedragen. Daarnaast zijn op kleine schaal proeven uitgevoerd met magnetische defosfatering die hebben uitgewezen dat deze techniek haalbaar is. Een aantrekkelijk nevenvoordeel van deze methode is dat ook andere stoffen (maar niet stikstof) uit het water worden gehaald. Overigens worden ook deze proeven van rijkswege gesubsidieerd. Biologisch defosfateren wordt vrij algemeen beschouwd als de techniek die in de toekomst de beste kans op toepassing maakt, vooral omdat door toepassing hiervan ook stikstof wordt verwijderd. Er is onder meer een proefproject in Wageningen gestart dat subsidie ontvangt. Het grootste deel van de industriële fosfaatlozingen is nog altijd afkomstig van de fosfaatverwerkende industrie. Op grond van aan bedrijven verleende vergunningen en gesloten convenanten zal per 1995 ook op dit punt een halvering van de fosfaatbelasting moeten zijn bereikt. Er bestaat goede hoop dat deze doelstelling zal worden gehaald. Punt van grote zorg blijft het probleem van de fosfaatbelasting afkomstig uit de landbouw. Landelijk gezien is het aandeel van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
landbouw ongeveer 20%, maar voor veel regionale watersystemen vormt de landbouw toch de grootste bron van fosfaatbelasting. Bovendien heeft recent onderzoek aangetoond dat een belangrijk deel van het landbouwareaal (namelijk ongeveeer 300 000 ha) door langdurige overbemesting zodanig met fosfaat is belast dat de bodem oververzadigd is, met als gevolg een verhoogde uitspoeling naar ondiep grondwater en oppervlaktewater. Daarnaast zullen de gunstige gevolgen van maatre– gelen ten aanzien van de landbouw zich waarschijnlijk pas op langere termijn voordoen, in verband met naijlingseffecten. Overigens is in het overleg van de bewindslieden van VROM, Verkeer en Waterstaat en LNV afgesproken dat ook de landbouwsector zich zal houden aan de afspraken in het kader van de Noordzeeconferentie. In dat kader worden voorstellen uitgewerkt waar de Kamer in september in een UCV over zal kunnen spreken. Opmerkelijk vond de minister het dat internationaal overleg een beslis– sende wending heeft gegeven aan de eutrofiëringsproblematiek. Voorheen wachtte eigenlijk ieder land op andere landen met het nemen van maatregelen. Dat veranderde toen eenmaal in het Rijnactieplan substantiële reducties werden neergelegd. De Noordzeeconferentie heeft daar een nieuwe impuls aan gegeven. Verwacht mag worden dat Nederland de doelstelling van 50% reductie van de fosfaatbelasting van het oppervlaktewater in 1995 zal halen. Modelberekeningen wijzen uit dat ondanks de naijlingseffecten in de landbouw de reductie van de belasting voor de Noordzee in 1995 ongeveer 48% zal bedragen en voor het Rijnstroomgebied ongeveer 55%, zodat gemiddeld de 50% wel zal worden gehaald, zij het met de hakken over de sloot. Overigens is de uiteindelijke doelstelling een terugdringing van de fosfaatbelasting met 75%, zodat ook na 1995 nog verdergaande maatregelen nodig zullen zijn. In de Derde nota waterhuishouding wordt, naast een brongerichte aanpak, veel belang gehecht aan een gebiedgerichte benadering. Voor veel regionale wateren gaat de landelijke reductie namelijk in feite niet snel genoeg. Specifieke watersystemen zullen dan ook met behulp van toegespitste maatregelen tot herstel moeten worden gebracht, waarbij samenwerking van rijk, waterbeheerders, gemeenten en particulieren nodig is. Verscheidene projecten in deze zin zijn al, met een integrale aanpak, succesvol afgerond. Het is de bedoeling ook in de komende periode (1990/1995) dergelijke integrale projecten te steunen. In het algemeen worden deze projecten gesteund met een maximale subsidie van 50%, waarmee in totaal ongeveer f 25 miljoen is gemoeid. In antwoord op de vraag welke maatregelen in andere landen zijn of worden genomen, zei de minister dat Zwitserland nu tot een verbod is gekomen, terwijl ook de Bondsrepubliek Duitsland vergaande maatre– gelen heeft genomen. Hierdoor is de situatie van de Rijn ook veel gunstiger geworden. Dat is nog niet het geval bij de Maas en de Schelde, maar nu Belgie de afspraken van de Noordzeeconferentie heeft onderschreven, bestaat de verwachting dat ook ten aanzien van deze rivieren de situatie in de komende jaren zal verbeteren. Onlangs is een Vlaams milieubeleidsplan verschenen waarin wordt uitgegaan van 70% zuivering in 1995. Bovendien wordt gewerkt aan dergelijke beleids– plannen voor de gewesten Brussel en Wallonië. Dat neemt niet weg dat het altijd de moeite waard is om te pogen in EG-verband tot strikte regel– geving te komen. Chemische defosfatering levert een vrij omvangrijke hoeveelheid slib op, terwijl ook biologische defosfatering nog altijd enige slib geeft. De huidige afzetmogelijkheden van slib (tot nu toe vooral in de landbouw) zullen binnenkort niet meer bestaan of sterk beperkt worden. Ook verbrandingsmogelijkheden zijn er vrijwel niet, mede omdat steeds scherpere eisen aan luchtvervuiling bij verbranding worden gesteld. Dan resteert alleen nog stort als mogelijkheid, maar het is moeilijk om
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
hiervoor lokaties te vinden. Overigens zal binnenkort een onderzoek naar de mogelijkheden op dit vlak worden afgerond. Uit proeven is gebleken dat centrale deelontharding (ontkalking) door drinkwaterbedrijven technische problemen kan geven. Deze problemen worden thans nader onderzocht. Rond de komende jaarwisseling zal een rapport hierover verschijnen dat desgewenst aan de Kamer kan worden gezonden. Discussie in tweede termijn Mevrouw Witteveen-Hevinga (P.v.d.A.) had begrepen dat vooral uit Spanje toch fosfaathoudende wasmiddelen worden geïmporteerd en in Nederlandse winkels worden aangeboden, veelal tegen een lagere prijs dan fosfaatvrije middelen. De noodzaak van EG-regelgeving is daarom toch vrij klemmend. Voorts drong zij erop aan dat een wettelijk verbod op fosfaat in wasmiddelen nog vóór 1991 wordt ingevoerd. Dan geeft Nederland, dat in 1991 het voorzitterschap van de EG bekleedt, ten minste zelf het goede voorbeeld. De heer Willems (Groen Links) meende dat het convenant inzake fosfaatvrije wasmiddelen zodanig veel open einden heeft, dat het zeker niet als substituut voor wetgeving kan worden beschouwd. In ieder geval zal voor eind 1992 een verbod in de Wet milieugevaarlijke stoffen moeten zijn opgenomen. Hij zou het op prijs stellen als de Kamer nog kan worden geïnformeerd over de AMvB over fosfaatemissies bij rwzi's, voordat deze in werking treedt. Een grenswaarde van 1 milligram per liter kon niet op zijn instemming rekenen. Hij vond dat als grenswaarde 0,5 milligram per liter zou moeten gelden, een grens die technisch en economisch heel wel haalbaar is. Mevrouw De Jong (C.D.A.) had wei enig begrip voor de argumentatie om toch tot een wettelijk verbod op fosfaat in wasmiddelen te komen, maar wilde daar zeker geen hoge prioriteit aan geven. Daarnaast vroeg zij, bij fosfaatvervangers niet uitsluitend te letten op afbreekbaarheid, maar ook op andere factoren. Ten slotte zei zij, geïnteresseerd te zijn in het te zijner tijd te verschijnen rapport over centrale deelontharding. De heer Te Veldhuis (V.V.D.) hield vast aan zijn mening dat een wettelijk verbod op fosfaat in wasmiddelen geheel overbodig is. Bovendien vreesde hij dat door een dergelijk verbod het bedrijfsleven niet meer zo geneigd zal zijn afspraken te maken, hetgeen alleen maar tot vertraging bij de invoering van voor het milieu gunstige maatregelen zal leiden. Verder bleef hij het merkwaardig vinden dat nog niet bekend is of vervangende stoffen zelf wel onschadelijk of minder schadelijk voor het milieu zijn. Opvallend vond hij dat Nederland slechts met de hakken over de sloot de reductiedoelstelling voor nitraat (50%) zal halen. Bovendien haalt Nederland die doelstelling alleen omdat andere landen tot een grotere reductie dan 50% komen. Komt Nederland op dit punt dan we! de afspraken van de Noordzeeconferentie na? Er is toch afgesproken dat ieder land voor zich tot 50% reductie zou komen? De heer Eisma (D66) vroeg of hij goed had begrepen dat er voortaan altijd een wettelijk sluitstuk zal komen, waarin gemaakte afspraken zullen worden vastgelegd. Is het verder de bedoeling in de loop van 1992 (de voltooiing van de interne EG-markt valt immers zeker niet voor 1 januari 1993 te verwachten) niet alleen een verbod op fosfaat, maar ook een verbod op andere schadelijke stoffen, zoals sulfaat en stoffen die in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
10
wasverzachters voorkomen, in één keer in de Wet milieugevaarlijke stoffen neer te leggen? De Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zegde toe te letten op de eventuele import van fosfaat– houdende wasmiddelen. Hij gaf er de voorkeur aan in één keer een verbod op fosfaat en op andere schadelijke stoffen in de Wet milieugevaarlijke stoffen op te nemen. Hij meende dat dit ook goed mogelijk is, nu naar verwachting de eindrapportage in het kader van het plan van aanpak begin 1991 op tafel zal komen. In de AMvB over fosfaatemissies bij rwzi's wordt rekening gehouden met het advies van de CRMH, maar ook met dat van de Raad voor de Waterstaat en met andere adviezen. In de AMvB wordt uitgegaan van een reductie van 75%, zij het dat in het kader van de gebiedgewijze aanpak de normen waarschijnlijk scherper zullen moeten worden. Zo wordt in de Derde nota waterhuishouding uitgegaan van een grens– waarde van 0,8 milligram per liter voor kwetsbare gebieden, terwijl ook een grenswaarde van 0,5 millligram per liter wordt genoemd. De minister verklaarde zich uiteraard bereid de Kamer nader over de inhoud van de AMvB te informeren, maar hij voelde niet voor een «voorhangpro– cedure». Bij fosfaatvervangers wordt inderdaad ook gelet op andere factoren, zoals binding van zware metalen. Voor de vertraging die de heer Te Veldhuis vreest, zag de bewindsman geen grond, gezien de wijze waarop tot normering wordt gekomen. Hij had in eerste termijn beaamd dat er nog tal van vragen open staan ten aanzien van de schadelijkheid van bepaaide stoffen in wasver– zachters. Op dat punt vindt ook nog nader onderzoek plaats. Ten slotte wees hij erop dat hij in eerste termijn in brede zin over wet– en regelgeving had gesproken. Hij vond inderdaad dat normen in wet– en regelgeving dienen te worden vastgelegd. Een goed voorbeeld hiervan is het convenant met de SEP. De in dat verband gemaakte afspraken worden geïmplementeerd in vergunningen per eenheid, dan wel in de AMvB grote stookinstallaties. De Minister van Verkeer en Waterstaat vond het niet al te bezwaarlijk dat Nederland de reductiedoelstelling van 50% alleen dankzij maatregelen van andere landen haalt, nu Nederland op andere terreinen voorop loopt in vergelijking met het buitenland. Voorts merkte zij op dat al te scherpe normen voor fosfaatemissies bij rwzi's leiden tot een zeer omvangrijke slibproblematiek. Dergelijke scherpe normen zijn ook niet nodig om de gestelde doelstellingen te halen. Met het oog hierop is het advies van de CRMH inderdaad niet geheel gevolgd. Wel ziet het ernaar uit dat het in de toekomst, als nieuwe technieken beschikbaar zijn, mogelijk zal zijn om aan scherpere normen te voldoen. Ten slotte had ook zij begrepen dat de NVZ nauwelijks moeite heeft met een wettelijk verbod op fosfaat in wasmiddelen. De NVZ zou daar
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 342, nr. 13
11
zelfs wel blij mee zijn, omdat dan alle wasmiddelen fosfaatvrij moeten worden en een impuls aan de EG wordt gegeven om eveneens tot regel– geving in deze zin te komen. De voorzitter van de vaste Commissie voor Milieubeheer, K. Zijlstra De voorzitter van de vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat, Van Vlijmen De griffier van de vaste Commissie voor Milieubeheer, Hordijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1 990, 20 342, nr. 13
12
BIJLAGE
Brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 18juli 1990 Naar aanleiding van het mondeling overleg in de Kamer inzake fosfaatloze wasmiddelen d.d. 31 mei jl., treft u bijgaand een evaluatie aan met betrekking tot defosfateringsinitiatieven op zuiveringsinstallaties, conform mijn toezegging. Zoals bekend, vond op 30 mei 1989 de ondertekening plaats van het bestuursacoord tussen Rijk, IPO en Unie inzake fosfaatbeperkende maatregelen. In dit bestuursaccoord is ten aanzien van maatregelen op zuiveringsinstallaties onder meer overeengekomen met IPO en Unie dat bij de regionale waterkwalitietsbeherende instanties zodanige maatre– gelen worden genomen dat van de totale influentvracht aan fosgaat tenminste 75% moet worden teruggehouden. Daarenboven hebben IPO en Unie toegezegd te bevorderen dat in de periode tot 1 januari 1995 voor eutrofiëringsbestrijding kansrijke gebieden door de betrokken waterbeheerders verdergaande defosfateringsmaatregelen zullen worden getroffen. Krachtens artikel 3 van dit bestuursaccoord dient jaarlijks aan de Commissie Uitvoering Wet Verontreiniging Oppervlaktewater verslag te worden uitgebracht over de wijze waarop aan de maatregelen door de waterkwaliteitsbeheerders invulling wordt gegeven. Een eerste inventarisatie is recent afgerond. Belangrijkste conclusies zijn: - Op nieuwe of aan te passen installaties kunnen veelaf zonder problemen defosfateringsvoorzieningen in de planvorming worden meegenomen. Op bestaande installaties worden in sommige gevallen problemen ondervonden; steeds meer installaties worden echter met een defosfateringsinrichting uitgerust. - Op dit ogenblik wordt veel onderzoek verricht om na te gaan welke defosfateringstechnieken in aanmerking komen op de verschillende zuiveringsinstallaties. Zo wordt bijvoorbeeld biologisch defosfateren in combinatie met de korrelreactor uitgetest. - In de plannen wordt in de meeste gevallen uitgegaan van chemisch defosfateren. - Bij de keuze van locaties waar gedefosfateerd zal worden, wordt veelal rekening gehouden met het maximale resultaat van kwaliteitsver– betering binnen het eigen beheersgebied. Begin 1991 zal opnieuw worden getoetst in hoeverre de invulling van het bestuursaccoord zich verder heeft afgetekend. De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. R. H. Maij-Weggen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
13
Invulling bestuursaccoord fosfaatbeperkende maatregelen Provincie Groningen Momenteel vindt op 4 rwzi's defosfatering plaats. Op één daarvan is dat beperkt tot het zomerhalfjaar. Ten gevolge van een aantal maatre– gelen, waaronder de bouw van een nieuwe rwzi en het aansluiten van een aantal woonkernen op één van de rwzi's waarop reeds gedefosfa– teerd wordt, zal de fosfaatverwijdering geleidelijk toenemen, zodat het rendement stijgt tot 65%. De alternatieven voor de invulling van de overige 10% zijn momenteel in discussie. In het kader van de eutrofië– ringsbestrijding in kansrijke gebieden vindt op de rwzi's Leek en Sloch– teren, die indirect op het Leekstermeer respectievelijk het Schildmeer lozen, een fosfaatverwijdering tot 1 mg P per liter plaats. Provincie Friesland Door de provincie zal behoudens bestuurlijke goedkeuring gekozen worden voor het aanbrengen van conventionele defosfateringsvoorzie– ningen op alle rwzi's. Bij uitvoering betekent dit dat in zogenaamde categorie-l-gebieden de «plus» voor een deel wordt ingevuld, doordat voor 1995 op alle rwzi's in eutrofiëringsgevoelige gebieden dan gedefos– fateerd wordt tot ca. 85%. Het ligt in de bedoeling om in 1990 op de rwzi's Bolsward en Gorredijk en in 1991 op de rwzi's Harlingen en Workum defosfateringsvoorzieningen aan te brengen. In 1992 zullen de rwzi's Heerenveen-Noord, Heerenveen-Oost, Schiermonnikoog, Vlieland en Wijnjewoude worden uitgerust met defosfateringsvoorzieningen. Op de rwzi's Bergum/Suameer, Haulerwijk en Oosterwolde, en de rwzi's Drachten, Kootstertille en Leeuwarden zullen de voorzieningen in respec– tievelijk 1993 en 1994 worden aangebracht. Zuiveringsschap Drenthe Op de rwzi's Schoonoord, Klijndijk en Westerbork wordt reeds sinds 1988 gedefosfateerd. Momenteel vindt een studie plaats naar de optima– lisatie van de biologische defosfatering op de rwzi's Coevorden en Echten. Voorts zal op de uit te breiden rwzi Beilen een defosfateringson– derzoek met magneten en/of korrelreactor, al of niet gecombineerd met biologische defosfatering, worden uitgevoerd. De mogelijkheden voor defosfateren op de rwzi's Meppel en Dieverbrug worden onderzocht. Op de uitgebreide rwzi Emmen (Bargeres) wordt een hogere fosfaatverwij– dering dan op de oude installatie verwacht. Dit zal nader onderzocht en zo mogelijk geoptimaliseerd moeten worden. Op de rwzi Ruinen zal gedefosfateerd worden. In het kader van de eutrofiëringsbestrijding in kansrijke gebieden wordt reeds sinds 1988 gedefosfateerd op de rwzi's Schoonoord, Klijndijk en Westerbork, die lozen op het kansrijke Oranje– kanaal. Daarnaast is besloten te gaan defosfateren op de rwzi's Gieten en Zuidlaren die lozen op het Zuidlaardermeer. Onderzocht zal worden in hoeverre nog aanvullende maatregelen nodig zijn ten behoeve van de integrale eutrofiëringsbestrijding van het Zuidlaardermeer. Waterschap Regge en Dinkel Vooruitlopend op de bestuurlijke goedkeuring, ligt het in de bedoeling om defosfatering in de planvorming voor uit te breiden rwzi's mee te nemen. Naar verwachting zullen defosfateringsmaatregelen in de periode 1990-1992 plaatsvinden op de rwzi's Losser, Nijverdal, Enschede-Zuid en Denekamp. Laatstgenoemde rwzi is reeds met simultane defosfa– tering voorzien. In de periode 1991-1994 zullen de rwzi's Oldenzaal,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
14
Hengelo, Enschede-West, Almelo-Sumpel en Rijssen worden uitgebreid. Defosfateringsmaatregelen zullen gelijktijdig worden meegenomen. Tenslotte ligt het in de bedoeling om in de periode 1993-1995 op de rwzi's Almelo-Vissedijk, Haaksbergen, Vriezenveen, Tubbergen, Glanerbrug en Goor tot defosfatering over te gaan. Zuiveringschap West-Overijssel Reeds sinds 1977 vindt op de rwzi Steenwijk chemische defosfatering plaats. De gedachtenvorming met betrekking tot de prioriteitsstelling is nog niet geheel uitgekristalliseerd maar verwacht wordt dat op de rwzi's Tollebeek, Deventer, Dalfsen en Heino reeds in 1989-1990 met voorbe– reidingen zal worden begonnen. In 1990 zullen op de rwzi's Raalte, Dedemsvaart en Ommen de nodige voorzieningen worden getroffen. Op de rwzi's Olst/Wijhe, Hasselt/Genemuiden, Vollenhove en Hardenberg zal een en ander in respectievelijk 1991, 1992, 1993 en 1994 plaats– vinden. Voor wat betreft de laatste twee installaties zal gekozen worden voor biologische defosfatering. Heemraadschap Fleverwaard Een integraal plan van aanpak is nog niet afgerond. Vooralsnog wordt uitgegaan van een gefaseerde aanpak waarbij de fosfaatverwijdering als onderdeel van de uit te voeren uitbreidingen of nieuwbouw wordt betrokken. De defosfatering zal dan ook gelijke tred houden met de verwezenlijking van de diverse plannen. Besloten is om de zuiveringsacti– viteiten op de rwzi's Biddinghuizen en Swifterbant te concentreren op de te vernieuwen rwzi Dronten. De afgelopen tijd zijn een aantal defosfate– ringsproeven en onderzoeken uitgevoerd. Vooralsnog wordt uitgegaan van chemische defosfatering. De fosfaatreductie van 75% wordt praktisch gehaald indien op de rwzi's Almere en Dronten tot ca. 2 mg P/l wordt gedefosfateerd. Uitgaande van de prognose van de met het influent aangevoerde fosfaatvracht in 1995, zal ook op de rwzi Lelystad gedefosfateerd moeten worden tot ca. 4 mg P/l. Voor de rwzi Zeewolde zijn in het kader van het verminderen van het fosfaatgehalte van het voor de doorspoeling van het Veluwemeer (kansrijk gebied) gebruikte water contacten met Rijkswaterstaat gelegd om ook hier mogelijk tot defosfa– tering van het effluent te komen. Voorzien wordt om in 1990-1993 op de rwzi Lelystad en in 1991-1992 op de rwzi Almere tot defosfatering over te gaan. Defosfatering op de rwzi Zeewolde wordt na 1995 voorzien. Zuiveringsschap Oostelijk Gelderland De Algemene Vergadering heeft besloten om bij wijze van proef te starten met chemische defosfatering op de rwzi te Lichtenvoorde. Tevens zal in de planvorming met betrekking tot de aan te passen en uit te breiden rwzi's Nieuwgraaf en Etten de defosfatering worden opgenomen. Voor de rwzi Olburgen zal dit in een later stadium kunnen geschieden. Zuiveringsschap Veluwe Door concentratie van zuiveringsactiviteiten op reeds bestaande rwzi's waarop reeds gedefosfateerd wordt zal invulling van het bestuursaccoord plaats vinden. Eind 1989 is de ombouw van de rwzi Bennekom gereali– seerd waardoor een fosfaatverwijdering van 90% zal plaatsvinden. Op de rwzi's Elburg, Epe, Harderwijk, Heerde en Nijkerk wordt reeds gedefosfa– teerd. In de periode tot 1995 zullen de kernen Harskamp, Lunteren, Otterlo en Wekerom worden aangesloten op de gewijzigde rwzi Ede. Mogelijk geldt dit ook voor Barneveld. Een fosfaatverwijdering van 90%
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 989-1990, 20 342, nr. 13
15
zal hierbij worden gerealiseerd. Voor de resterende rwzi's zonder defos– fatering wordt een verhoogde fosfaatverwijdering van 55% voorzien ten gevolge van de invoering van fosfaatloze wasmiddelen. Hierdoor zal de effluentvracht in 1995 met 68% zijn gereduceerd ten opzichte van de vracht in 1985. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan het beleidsuit– gangspunt van 50% emissiereductie. Van de in 1995 op de rwzi's aange– voerde hoeveelheid fosfaat wordt naar verwachting 76% verwijderd. Zuiveringsschap Rivierenland Gezocht wordt naar de meest optimale defosfateringsmethode waarbij ook gekeken wordt naar milieu-aspecten die niet direct op het vlak van het waterkwaliteitsbeheer liggen (mogelijk hergebruik slib). In 1990 zal op de rwzi Geldermalsen een demo-installatie met magnetische separatie worden uitgetest. De resultaten hiervan zullen worden afgewacht en worden vergeleken met andere ontwikkelingen om tot een verantwoorde keuze van defosfateren te komen. De beïnvloeding van P-verwijdering op de N-verwijdering zal mede in de afweging worden betrokken. Bij bestaande ultra laagbelaste rwzi's zullen in 1990 verdere experimenten met stimulering van biologische P-opname uitgevoerd worden. Voorts zal op de rwzi Groesbeek-Breedeweg een praktijkproef met chemische post-precipitatie worden uitgevoerd. Dit als tegenhanger van de magne– tische separatie en de korrelreactor. De opgedane ervaringen van de eerste 2 tot 3 jaar zullen benut worden voor de planvorming van de te treffen voorzieningen. Getracht wordt binnen de inspanningsverplichting zo snel mogelijk de benodigde voorzieningen te realiseren. Nog geen zekerheid kan worden gegeven omtrent volledige realisatie in 1995. De invulling van verdergaande defosfateringsmaatregelen in voor eutrofië– ringsbestrijding kansrijke gebieden is niet van toepassing. Provincie Utrecht Door de provincie wordt thans uitvoering gegevena aan een strate– gische studie over de invoering van defosfatering op de Utrechtse rwzi's. In deze studie zal aandacht worden besteed aan de mogelijke scenario's om aan de 75% doelstelling te kunnen voldoen. Tevens zal aangegeven worden welke technieken in aanmerking komen voor de verschillende rwzi's en zal een tijdsplanning voor de uitvoering worden opgesteld. Tenslotte zullen de met defosfatering gemoeide kosten in beeld worden gebracht. In concreto wordt thans «het defosfateren» meegenomen in ontwerpen van nieuw te bouwen en te verbouwen rwzi's. In het kader van de stimulering van oplossingen voor de problematiek van het extra zuiveringsslib is ten behoeve van de vergunningverlening op grond van de Afvalstoffenwet/Wet verontreiniging oppervlaktewater voor het oprichten van een composteerinrichting voor zuiveringsslib bij de rwzi Amersfoort een MER uitgevoerd. Voorts wordt momenteel uitvoering gegeven aan een onderzoek naar de combinatie van de korrelreactor en biologische defosfatering. Met betrekking tot de verdergaande defosfate– ringsmaatregelen voor de eutrofiëringsbestrijding in kansrijke gebieden wordt verwezen naar het thans in uitvoering zijnde integrale proefproject «Botshol», «Het Loosdrechtse Plassen»-project en het in voorbereiding zijnde integrale proefproject «Vinkeveense Plassen». Groot-Waterschap van Woerden Besloten is om op de rwzi te Woerden in 1993-1994 over te gaan tot defosfatering. In het kader van de eutrofiëringsbestrijding in kansrijke gebieden zullen er maatregelen getroffen worden in het natuurgebied «De Haak» dat deel uitmaakt van het Nieuwkoopse Plassen-gebied.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 342, nr. 13
16
Gemeente Amsterdam Door het gemeentebestuur is recentelijk besloten een proef met chemische defosfatering uit te voeren op de rwzi Oost. Tevens zal op deze installatie een demonstratieproject met de korrelreactor worden uitgevoerd. Voorts zullen de mogelijkheden van biologische fosfaatver– wijdering op de rwzi Groot Upolder worden onderzocht. Aan de hand van de uitkomsten van deze en in ander verband verrichte onderzoeken zal omstreeks 1992 de uiteindelijke keuze van de techniek van defosfatering gemaakt worden. Het streven is om daarbij gebruik te maken van technieken waarbij geen extra slib ontstaat. Verdergaande defosfate– ringsmaatregelen in voor eutrofiëringsbestrijding kansrijke gebieden zijn niet van toepassing. Zuiveringsschap Amstel– en Gooiland Door het algemeen bestuur is ingestemd met de landelijke doelstelling om tot een reductie van 75% te komen. Vooruitlopend op de nadere invulling zullen een aantal onderzoeken worden uitgevoerd. Op de rwzi Huizen zal gestart worden met een demoproject magnetische defosfa– tering. Voorts bestaan er plannen om op de rwzi's Amstelveen, Horstermeer en Uithoorn proeven te doen (op laboratoriumschaal) met de korrelreactor, al of niet in combinatie met biologische defosfatering. Tenslotte wordt in de rwzi Blaricum onderzoek verricht naar het verhogen van het rendement van de biologische fosfaatverwijdering door middel van simultaan defosfateren en op de rwzi's Hilversum en Weesp zullen voorprecipitatieproeven worden uitgevoerd. Het onderzoek zal 2 tot 3 jaar in beslag nemen. Aan het onderzoek op de rwzi's Horstermeer, Hilversum en Huizen wordt, gezien de lozmgssituatie op zogenaamde categorie-l-gebieden waar de eutrofiëringsbestrijding zeer urgent is, de hoogste prioriteit gegeven. Na evaluatie van de onderzoeksresultaten zal in 1992-1993 een nadere invulling van de defosfateringsmaatregelen per installatie plaats kunnen vinden. Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en Westfriesland Besloten is om uit economische overwegingen te defosfateren op een achttal rwzi's groter dan 50 000 i.e. Uit kwaliteitsoverwegingen is met name ten behoeve van de polderwateren die water inlaten vanuit de Schermerboezem, gekozen voor chemische defosfatering op rwzi's die lozen op de Schermerboezem. Op de rwzi's Beverwijk, Wervershoof en Beemster wordt de defosfatering meegenomen in het ontwerp. Realisatie vindt plaats in respectievelijk 1990, 1991 en 1992. Op de rwzi Katwoude wordt sinds juli 1989 chemische voorzuivering toegepast. Voor de rwzi Heiloo is recent de voorbereiding van start gegaan van een demoproject korrelreactor (1990). Bij de voorbereiding van de uitbreiding van de rwzi Geestmerambacht wordt chemische defosfatering meegenomen in het ontwerp. Realisatie vindt plaats in 1992. Ten aanzien van de rwzi's Alkmaar en Ursum is besloten pas na 1991 te starten met de voorbe– reiding van defosfatering. Op de rwzi Everstekoog (Texel) wordt reeds chemisch gedefosfateerd. Hoogheemraadschap van Rijnland Waar mogelijk zal het systeem van biologische defosfatering in een zijstroom in combinatie met de korrelreactor worden toegepast. Voor het vaststellen van de dimensioneringsgrondslagen worden met een mobiele
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 342, nr. 13
17
proefinstallatie proeven op semi-technische schaal uitgevoerd op de daarvoor in aanmerking komende rwzi's. Indien biologische defosfatering op een bepaalde rwzi niet mogelijk is wordt het goedkoopste alternatief gekozen: chemische defosfatering. In de keuze van de lokaties waar zal worden gedefosfateerd is rekening gehouden met het maximale effect op het oppervlaktewater; op alle belangrijke rwzi's die stroomopwaarts van een aantal recreatiewateren lozen zal worden gedefosfateerd tot ca. 90%. Zodoende wordt invulling aan de «plus» gegeven. Concreet betekent dit dat in 1992 gedefosfateerd zal worden op de rwzi's Alphen– Noord, Haarlem-Waardepolder, Leiden-Zuidwest, Nieuwveen en Haarlem-Schalkwijk. !n 1993 zal op de rwzi's Aalsmeer, Gouda, Heemstede, Nieuwe Wetering als Alphen-Kerk en Zanen worden gedefosfateerd en in 1994 zal dit geschieden op de rwzi's Haarlem– mermeer-Noord-Oost, Bodegraven, Leimuiden, Reeuwijk-Randbrug en Zwaanshoek. Sinds 1986 wordt reeds op de rwzi Reeuwijk-Brug gedefosfateerd. Hoogheemraadschap van Delfland Defosfatering op de rwzi's Berkel, Rodenrijs, Nieuwe Waterweg en De Groote Lucht is mogelijk met behulp van dosering van ijzerchloride. Momenteel wordt de mogelijkheid tot defosfatering van het afvalwater van de rwzi Houtrust nader onderzocht. Een beslissing over de wijze waarop en de termijn waarbinnen aan de 75% doelstelling wordt voldaan zal niet eerder genomen worden nadat de lopende onderzoeken op de rwzi Houtrust zijn afgerond. Dit impliceert dat, inclusief het opstellen van ontwerpen en de benodigde bouwtijd van circa 1 a 2 jaar, defosfatering naar verwachting eerst kort voor 1995 zijn beslag zal krijgen. Omdat in het beheersgebied geen voor eutrofiëringsbestrijding kansrijke gebieden aanwezig zijn liggen verdergaande maatregelen niet in de lijn der verwachting. Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden Door de Verenigde Vergadering is gekozen voor het direct opnemen van fosfaatverwijdering in tot 1995 nieuw te realiseren rwzi's aangevuld met het realiseren van fosfaatverwijderingsvoorzieningen op een aantal grotere reeds bestaande rwzi's. Invoering zal geleidelijk geschieden op nieuw te realiseren rwzi's Zwijndrecht, Spijkenisse en Vianen in 1993 en de nieuwe installaties Rotterdam-Hoogvliet, Papendrecht en Oud-Beijerland per 1 januari 1995; op de bestaande rwzi's Rotterdam-Dokhaven, Dordrecht, Ridderkerk, Krimpen aan de Lek, Schelluinen, Hellevoetsluis en Sliedrecht per 1 januari 1995. Aangezien voor zover bekend geen gebieden aanwezig zijn waar door alleen toepassen van fosfaatverwijdering op rwzi's kansrijk de eutrofiëring kan worden bestreden, wordt vooralsnog niet uitgegaan van verdergaande fosfaatverwijderingsmaatregelen. Nieuwe ontwikkelingen kunnen tot enige aanpassing van het fosfaatverwijderingsprogramma leiden. Hoogheemraadschap van Schieland Ten einde te voldoen aan het bestuursaccoord wordt er vanuit gegaan dat op de rwzi's Kralingseveer en Groenedijk dient te worden gedefosfa– teerd. Voor de rwzi Kralingseveer is een rapport opgesteld waarin de systeemkeuzen van defosfateren worden beschouwd. Defosfatering van het effluent met ingang van 1 januari 1995 lijkt haalbaar. Voor de rwzi Groenedijk wordt gewerkt aan een ontwerp voor renovatie c.q. aanpassing. Onderdeel van de aanpassingen vormen de voorzieningen ten behoeve van defosfatering. Gestreefd wordt met de uitvoering die
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 342, nr. 13
18
ongeveer 4 jaar zal vergen in 1990 te starten. In maart 1989 heeft de Verenigde Vergadering besloten om met ingang van 1 januari 1996 de zuiveringsactiviteiten te concentreren op de reeds eerder genoemde rwzi's en de hiertoe uit te breiden rwzi Kortenoord. Dientengevolge zal ook op laatstgenoemde installatie tot defosfateren dienen te worden overgegaan. De overige installaties i.c. Emmahof, Zevenhuizen en Bleiswijk zullen met ingang van voornoemde datum worden geamoveerd. In het kader van de eutrofiëringsbestrijding in kansrijke gebieden zou wellicht dienen te worden overgegaan tot defosfatering van het effluent van de rwzi Bleiswijk die op de Rotte loost Een nadere studie naar de kansrijkheid van de Rotte zou hierover uitsluitsel moeten geven. Gestreefd wordt om begin 1990 een defosfateringsplan gereed te hebben waarin de maatregelen per installatie en het totaal aan maatre– gelen binnen het beheersgebied worden beschouwd. Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch De zuiveringsactiviteiten van de rwzi's Almkerk en Nieuwedijk worden geconcentreerd op de rwzi Sleeuwijk. De voorkeur gaat er naar uit om op de rwzi's Sleeuwijk, Aalburg en Dussen tot defosfatering over te gaan. Thans zijn hierover nog geen concrete beslissingen genomen. Dit hangt samen met het nog te ontwikkelen beleid ten aanzien van de verwerking van het zuiveringsslib op de middellange termijn en de technologische ontwikkeling ten aanzien van defosfateringstechnieken. Waterschap De Drie Ambachten Onlangs is besloten de rwzi Terneuzen uit te breiden ten behoeve van zowel fosfaat– als stikstofverwijdering. De defosfatering zal op fysisch-chemische wijze plaatsvinden. Hiermee zal ca. 8% fosfaat worden verwijderd. De uitbreiding zal in 1990 gerealiseerd worden en in 1990-1991 zal met defosfateren worden begonnen. Waterschap Hulster Ambacht In 1990 zal nader worden bestudeerd welke mogelijkheden en maatre– gelen voor fosfaatverwijdering op de rwzi's Hulst en Kloosterzande in aanmerking komen, waarna een keuze zal worden gemaakt. Een concrete invulling kan thans nog niet worden verstrekt. Waterschap Schouwen-Duiveland Momenteel vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheden van defosfa– tering zonder toevoeging van ijzer of aluminiumpreparaten op de rwzi's De Verseput en Westerschouwen. Nadat hiermee ervaringen zijn opgedaan zal nader worden bezien hoe andere technieken benut kunnen worden om de fosfaatreductie van 75% in 1995 te bereiken. Waterschap Noord– en Zuid-Beveland Een strategieplan wordt opgesteld. Hierin zal worden aangegeven op welke rwzi's defosfateringsmaatregelen getroffen moeten worden en hoe die gestalte kunnen krijgen. Daaraan volgend zal een tijdschema voor de uitvoering van deze werken worden opgesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 342, nr. 13
19
Waterschap Tholen Momenteel vindt onderzoek plaats naar het optimaliseren van de biolo– gische defosfatering op de rwzi Sint-Philipsland. Na beëindiging van de proef zal een nadere concretisering plaats vinden. Waterschap Het Vrije van Sluis In 1990 zal nader worden bestudeerd welke mogelijkheden en maatre– gelen voor fosfaatverwijdering op de rwzi's Breskens, Oostburg, Retran– chement, Groede en al dan niet Nieuwvliet-Bad in aanmerking komen, waarna een keuze zal worden gemaakt. Een concrete invulling kan thans nog niet worden verstrekt. Waterschap Walcheren Momenteel worden proeven tot het defosfateren door middel van precipitatie uitgevoerd op de rwzi te Walcheren teneinde te bezien op welke wijze invulling aan de doelstelling kan worden gegeven. Aangezien in het beheersgebied geen voor eutrofiëringsbestrijding kansrijke gebieden aanwezig zijn liggen verdergaande maatregelen niet in de lijn der verwachting. Waterschap De Aa Ten einde te voldoen aan het bestuursaccoord dient op een aantal rwzi's te worden gedefosfateerd. Vooralsnog wordt waar mogelijk gekozen voor biologische defosfatering en in de overige situaties zal voor de toepassing van chemicaliën worden gekozen. Omdat het onderzoek naar de praktische uitvoerbaarheid nog niet is afgerond bestaat nog enige onzekerheid over de definitieve keuzes. Maatregelen worden voorgesteld voor de rwzi's Asten, Veghel-Uden en Vinkel. Op de rwzi Helmond vindt reeds chemische defosfatering plaats. Invoering zal gelei– delijk geschieden; de rwzi Vinkel wordt in 1990 reeds gedefosfateerd, de rwzi's Asten en Veghel-Uden in de periode 1993-1995. Waterschap De Dommel Gekozen wordt voor biologische defosfatering waar mogelijk en in de overige situaties voor de toepassing van chemicaliën. Omdat onderzoek naar de praktische uitvoerbaarheid nog niet is afgerond bestaat nog enige onzekerheid over de definitieve keuzes. Het streven naar een optimaal milieurendement binnen het beheersgebied blijkt tevens een doelmatige te zijn. Op grond van deze afweging worden maatregelen voorgesteld voor de rwzi's Eindhoven, Boxtel, Hapert, Hilvarenbeek en Maarheeze. Invoering zal geleidelijk plaats vinden: op de rwzi Boxtel wordt reeds gedefosfateerd, de rwzi Eindhoven geleidelijk na 1991 en de overige rwzi's in de periode 1993-1995. Waterschap De Maaskant Van de technische mogelijkheden wordt vooralsnog gekozen voor biologische defosfatering waar mogelijk en in de overige situaties toepassing van chemicaliën. Omdat onderzoek naar de praktische uitvoerbaarheid nog niet is afgerond bestaat nog enige onzekerheid over de definitieve keuzes. Maatregelen worden voorgesteld op de rwzi's Oijen en Land van Cuijk. De invoering van deze maatregelen zal geschieden in de periode 1993-1995.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20342, nr. 13
20
Hoogheemraadschap West-Brabant De definitieve besluitvorming omtrent de defosfateringsaanpak zal naar alle waarschijnlijkheid eind 1990 plaatsvinden. Tot die tijd zullen een aantal praktijkproeven met defosfatering op de grote rwzi's worden voortgezet c.q. uitgevoerd. In het kader van de eutrofiëringsbestrijding in kansrijke gebieden bestudeert Rijkswaterstaat-directie Zeeland (beheerder van het Zoommeer) samen met onder meer het Hoogheem– raadschap de mogelijkheid van een tijdelijke defosfatering van het (Belgische) rivierwater dat uitmondt in het Zoommeer. Waterschap Zuiveringsschap Limburg Vanaf 1995 zal naar verwachting op de 16 grote rwzi's gedefosfateerd gaan worden. Op deze wijze wordt tenminste 75% van de totale influent– vracht aan fosfaat, die op de rwzi's wordt aangeboden, teruggehouden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 20 342, nr. 13
21