Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1991-1992
22 300 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van hoofdstuk VIII (Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen) voor het jaar 1992
Nr. 33
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN WETEN– SCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Zoetermeer, 8 november 1991 Conform mijn toezegging tijdens het begrotingsonderzoek van 7 november jl. doe ik u de nadere informatie toekomen over de door de Kamerfracties gestelde vragen. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen
1 1 5464F ISSN0921 - 7371
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 VIII, nr. 33
1 Wat zijn de consequenties van het feit dat een belanghjk deel van de bekostiging niet volledig op GEFIS is aangesloten? Het geaggregeerd verwerken van verplichtingen in GEFIS heeft betrekking op materiele kosten in het basisonderwijs en speciaal onderwijs alsmede op Studiefinanciering. In de desbetreffende onderlig– gende systemen (WBO, OSOVSO en SF) worden de individuele verplich– tingen geregistreerd en betaald. Het totaal van deze verplichtingen en betalingen op artikelniveau wordt maandelijks verantwoord in GEFIS, zodat zowel op operationeel niveau als geaggregeerd niveau inzicht bestaat in het verplichtingenniveau. Vanuit administratief-organisatorisch oogpunt gezien en ook gelet op de noodzakelijke budgetbewaking is de boven geschetste koppeling verantwoord.
2 De heer Tuinstra vroeg naar de relatie tussen budgettering van de onderwijsinstellingen enerzijds en de open-einde bekostiging anderzijds. De heer Tuinstra heeft een belangrijk spanningspunt gesignaleerd dat in de begroting zit, zij het in geringere omvang dan door hem aange– geven. Daar waar sprake is van budgettering ligt het risico van de open-einden zoals de arbeidsvoorwaardenregelingen bij de scholen/ instellingen. Deze kunnen risico's opvangen omdat zij binnen de gebud– getteerde vergoeding de mogelijkheid hebben tot reserveren. De situatie ligt anders bij de nog niet gebudgetteerde delen van de begroting, te weten het basis– en speciaal onderwijs, grote delen van het voortgezet onderwijs en de studiefinanciering. Hier blijft een spanning op de begroting aanwezig, die bij de huidige bekostigingssystemen alleen maar geminimaliseerd kan worden door de verbetering van het ramings– proces, hetgeen in 1990 en 1991 is vormgegeven. Niettemin blijft een risico van afwijkingen bestaan, zij het dat bij een goed ramingsproces het teken van de afwijking een wisselend patroon moet hebben. De budgettaire afwijkingen zullen vervolgens moeten worden opgelost binnen de regels budgetdiscipline.
3 Deelt de minister de mening van de Rekenkamer inzake het ontbreken van controle op de ouderverklaringen, die van belang zijn voor het toekennen van leerlinggewichten? Hoe wil de minister in de toekomst hieraan tegemoet komen? De controle op de toekenning van de leerlinggewichten geschiedt steekproefsgewijs door de Inspectie bij de jaarlijkse leerlingtelling. Deze controle heeft uitsluitend betrekking op de aanwezigheid van de desbe– treffende formulieren en de juiste verwerking daarvan. Inhoudelijke controle van de door de ouders verstrekte gegevens heeft controletech– nisch slechts beperkte betekenis, omdat controle in het algemeen gebaseerd is op het waarnemen van de registratie van tegengestelde belangen. Daar is in deze situatie geen sprake van. Immers het is onmogelijk aan een ouder te vragen aan te tonen, dat geen opleiding is genoten. Vanwege deze controleproblematiek is in de financiële verantwoording onder het hoofd «misbruik en oneigenlijk gebruik» een nadere toelichting verstrekt. Dit betekent derhalve dat onder het huidige systeem in de toekomst geen nadere controlemaatregelen mogelijk worden geacht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 VIII, nr. 33
In de financiële verantwoording wordt het gehele bedrag, dat wordt betaald als gevolg van de gewichtentoekenning onder het hoofd mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik vermeld, namelijk f 300 mln. Het bedrag dat daadwerkelijk onterecht wordt uitgekeerd is niet te kwantificeren, doch zal slechts een fractie van deze f 300 mln zijn. Het verdelingsmechanisme ten behoeve van de uitvoering van dit deel van het achterstandsbeleid is onderwerp van studie in de projectgroep geïntegreerd subsidiebeleid. Inhoudelijk beziet de commissie «Alloch– tonen in het onderwijs» onder leiding van dr. J.A. van Kemenade deze materie.
4 Kan de minister aangeven hoe de leerlingaantallen zich in het voort– gezet onderwijs ontwikkelen op het terrein van de onderwijsachter– standen? In het voortgezet onderwijs vindt een gestage toename plaats van het aantal allochtone leerlingen. De totale aantallen leerlingen waarvoor faciliteiten zijn verstrekt bedragen respectieveüjk: 1988/1989 1989/1990 1990/1991 1991/1992
36 600 41 500 44 300 46931
leerlingen leerlingen leerlingen leerlingen
Het aantal leerlingen dat korter dan 4 jaar in Nederland is blijft achter bij de ramingen. Voor het schooljaar 1991/1992 waren op grond van de ramingen de volgende aantallen leerlingen per categorie verwacht (1e kolom); de realisatiecijfers staan in de 2e kolom. Korter dan 4 jaar in Nederland 4-8 jaar in Nederland langer dan 8 jaar in Nederland overige (Surinamers en Antillianen) die korter dan 4 jaar in Nederland zijn: Molukkers en woonwagenbewoners Totaal
10 400 7 400 25000
9 703 7 423 25129
4600 47 400
4676 46 931
Op basis van bovenstaande gegevens worden de komende jaren de volgende aantallen verwacht. 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1996/1997
52350 55600 58850 64750
5
Kan op basis van de ontwikkeling in de leerlingaantallen in het voort– gezet onderwijs op het terrein van de onderwijsachterstanden een regeling worden getroffen voor de komende jaren? Op dit moment wordt onderzocht of binnen het bestaande budget een regeling voor meerdere jaren kan worden getroffen. Overigens moet wel worden bedacht dat ramen op dit terrein riskant blijft omdat politieke factoren buiten ons land onvoorziene effecten op migratie kunnen hebben.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22300 VIII, nr. 33
6 Is over de inzet van de extra middelen van de WRR in relatie tot de kwaliteitseisen van de projectgroep «Nederlands als tweede taal» overleg gevoerd met de 26 gemeenten die deze middelen toegewezen hebben gekregen? Met de gemeenten is overeengekomen dat zij zich inspannen om in overleg met alle bevoegde gezagsorganen van openbaar en bijzonder onderwijs en met (vertegenwoordigers van) minderheidsgroepen te komen tot de ontwikkeling en/of intensivering van een onderwijsminder– hedenbeleid. Bij de beleidsvorming houdt de gemeente conform de afspraken rekening met het landelijk minderhedenbeleid in het onderwijs. Daaronder valt nadrukkelijk het advies dat door de projectgroep «Neder– lands als tweede taal» wordt uitgebracht over kwaliteitseisen die te stellen zijn aan aktiviteiten op het gebied van taal, eerste opvang van leerplichtige nieuwkomers en deskundigheidsverbetering van onderwijs– personeel.
7 Is de constatering juist dat inzake beleidsonderdelen als «Weer samen naar school», de OVG-wet en de Sociale Vernieuwingswet sprake is van dezelfde overlappende middelen, respectievelijk overlap met middelen uit het onderwijsvoorrangsgebiedenbeleid? De wettelijke regeling van de onderwijsvoorrangsgebieden en «Weer samen naar school» overlappen elkaar niet, maar sluiten op elkaar aan. Het budget voor de scoretoeslag in de gewichtenregeling basisonderwijs wordt namelijk niet verdeeld op grond van de wettelijke regeling van de gebieden. De gebiedsmiddelen vallen evenmin onder «Weer samen naar school». Wel is het zo dat de scoretoeslag is bedoeld voor achterstandsbestrijding en daarom gedeeltelijk wordt ingezet in samenhang met de gebiedsmid– delen. In het landelijk beleidskader OVB zal dieper op deze inhoudelijke samenhang worden ingegaan. Bij de wet sociale vernieuwing in het onderwijs gaat het niet om het verdelen van middelen, maar om het opheffen van belemmeringen om middelen te bundelen. De doelstelling van het gebiedenbeleid strookt volledig met die van het sociale vernieuwingsbeleid. Kort samengevat is dus geen sprake van overlap. Voor een uitgebreidere toelichting kan worden verwezen naar de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel regeling onderwijsvoor– rangsgebieden. Sociale Vernieuwing betekent niet een wijziging van bestaande budgetten, maar een wijziging van de route van de geldstromen. Wat is de oorzaak dat het streefcijfer in het Jaaroverzicht minderhe– denbeleid 1992 niet is gehaald? Het zou te gemakkelijk zijn om te zeggen dat dit samenhangt met de groeiende populariteit van de basiseducatie. Het is slechts één van de oorzaken: steeds meer volwassenen beseffen dat de basiseducatie voor hen een essentieel onderdeel vormt van een leertraject dat is gericht op het verwerven van een plaats op de arbeidsmarkt dan wel op het volwaardig kunnen functioneren in de samenleving. Het deelnemers– aantal is in een periode van drie jaar gegroeid van ongeveer 65 000 tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 VIII, nr. 33
98000in 1991. Daarnaast is sprake van een intensivering van het aanbod basisedu– catie: Bij de start van de basiseducatie in 1987 was de gemiddelde inten– siteit van het aanbod ongeveer 2Vi uur per week. Onder meer door de activiteiten in het kader van het Programma Additionele Scholing is die intensiteit aanmerkelijk toegenomen. Dit heeft tot gevolg dat de, met de extra inzet van financiële middelen, beoogde effecten op de omvang van de wachtlijstproblematiek pas in een iets later stadium kunnen worden gemeten. Groeiende populariteit en intensiteit zijn twee tendensen die een verklaring bieden voor het feit dat de wachtlijstproblematiek is terugge– drongen maar niet volledig is opgelost. Daarom wordt in 1992 dan ook een substantieel bedrag aan het basis– educatiebudget toegevoegd. Dit extra bedrag zal worden verdeeld op grond van één criterium, te weten het aantal volwassen allochtonen per gemeente. Op deze wijze wordt de capaciteit van de basiseducatie in die (grote) gemeenten die een hoge concentratie allochtonen hebben uitge– breid. Door het hoge percentage allochtonen op wachtlijsten wordt door deze verdelingssystematiek tevens een bijdrage geleverd aan het oplossen van de wachtlijstproblematiek. Toch moet de oplossing van de geschetste problematiek niet alleen worden gezocht in het toevoegen van extra middelen door de Rijks– overheid. In de komende tijd is onder meer een nadere analyse van de oorzaken van het voortbestaan van wachtlijsten noodzakelijk. Zo zal worden bezien in hoeverre de huidige deelnemerspopulatie overeenkomt met de beoogde doelgroep, onder meer waar het het oplei– dingsniveau van betrokkenen betreft. Ook de verblijfsduur van deelnemers zal in dit onderzoek worden betrokken. Daarnaast zal in samenwerking met de gemeente 's-Gravenhage een rendementsonderzoek worden uitgevoerd waarin naast de mogelijkheden tot rendementsverhoging tevens de inhoud en definitie van wachtlijsten zal worden geanalyseerd. Teneinde te bezien in hoeverre de huidige verdelingssystematiek van het budget basiseducatie bijdraagt aan een zo efficiënt mogelijke inzet van deze middelen zal op korte termijn een onderzoek worden gestart om na te gaan of er grond is voor een algehele herijking van deze criteria. De hierboven genoemde instrumenten zullen naar mijn mening een goed zicht bieden op de oorzaken van de wachtlijstproblematiek.
9 Waarom biedt het begrotingsartikel 02.07 geen ruimte om buiten– landse leerkrachten te werven uit Marokko of Turkije? De post overtochtskosten buitenlandse leerkrachten staat nog op de begroting om nabetalingen te kunnen verrichten.
10 Wanneer bereikt het beleidskader inzake buitenlandse leerkrachten de Tweede Kamer en zijn de daarbij behorende budgetten verwerkt in de begroting? In december van dit jaar ontvangt de Kamer de nota bij het eindverslag met betrekking tot het wetsvoorstel regeling onderwijsvoorrangsge– bieden. Daarbij wordt de algemene maatregel van bestuur gevoegd zoals die
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 VIII, nr. 33
voor advies wordt voorgelegd aan de artikel 3 organisaties. De middelen die beschikbaar zijn voor het gebiedenbeleid zijn in de begroting 1992 verwerkt.
11 Over de departementale organisatie voor de activiteiten bij begrotings– artikel 04.10 werd gevraagd naar het aantal betrokken budgethouders en de samenhang tussen de activiteiten. Voor alle uitgaven, de directie VO/AVV betreffende, is één budget– houder verantwoordelijk. Dat geldt derhalve ook voor de activiteiten die uit het projectartikel 04.10 bekostigd worden. Inhoudelijk vallen alle activiteiten die in de AW-sector op het terrein van het achterstanden– beleid plaatsvinden onder de werkzaamheden van één afdeling. Datgene, wat zich als lappendeken voordoet, is beleidsmatig met stevige steken vastgenaaid. Het zijn verschillende aspecten van achterstandsbestrijding die op lokaal niveau (sociale vernieuwing), op regionaal niveau (samenwerkings– verbanden v.o.-v.s.o. en OVB) en/of op schoolniveau in toenemende mate onderling verbonden zijn.
12 Waar zijn de overige uitgaven bij de projecten Voortgezet Onderwijs voor bestemd? Kan de Kamer vrij over deze budgetten beschikken? Deze post overige uitgaven bevat met name middelen ten behoeve van de invoering van het Formatie Budget Systeem, het oplossen van arbeidsmarktknelpunten en uitgaven ten behoeve van examens. De besteding van dit budget ligt voor 1992 reeds vast.
13 Waar is de post cursusgeldderving bij artikel 05.03 voor bestemd? Het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen draagt een deel van de totale kosten die gemoeid zijn met de Primair Beroepsgerichte Volwassenen Educatie. Zo neemt O&W ook een deel van de cursus– gelden voor haar rekening die normaliter voor rekening van de onderwijs– vragenden zijn. De deelnemers aan PBVE projecten betalen slechts een cursusgeld van 1 gulden.
14 Hoe verhoudt het bedrag voor de taakstelling op blz. 86 van de onder– wijsbegroting zich tot het bedrag dat ter zake is opgenomen op pagina 155 van de Miljoenennota? De taakstelling voor onderwijs ad f 835 mln., gemeld op bladzijde 86 van de onderwijsbegroting, wijkt niet af van de taakstelling vermeld op bladzijde 155 van de Miljoenennota. In de Miljoenennota is als uitgangspunt de stand Voorjaarsnota 1991 gehanteerd, waarin op de uitgavenbegroting de aanslag Tussenbalans ad f 75 mln. was verwerkt. Het overige deel van de onderwijstaakstelling omvat de fraudetaakstelling ad f 13,2 mln. en enkele in de post Diversen opgenomen taakstellingen (waaronder de aanslag grote efficiency en de aanslag vacature-korting) ad f 12 mln. Op de ontvangstenbegroting is de restantproblematiek 1990 ad 180 mln. gedekt met de verkoop van gebouwen in het hoger onderwijs (verwerkt in de post Overdracht economische claimrecht gebouwen h.b.o./w.o.).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 VIII, nr. 33
15 Hoe wordt de bezuiniging van f 10 mln. voor i.b.o./v.s.o. ingevuld? De invulling van deze maatregel is mede afhankelijk van de resultaten van het overleg in dit najaar inzake de WSNS-uitwerking van samenhang tussen v.s.o. (met name l.o.m. en m.l.k.) en de 1e fase v.o., in het bijzonder i.b.o. Indien het mogelijk is om tot een onderwijskundig pakket van maatregelen te komen, waarmee de instroom in het v.s.o. beperkt kan worden en meer instroom richting de fase v.o. bereikt zal worden, kan de f 10 mln. ingevuld worden door deze ontwikkeling van het leerlin– genbestand. Indien dit onverhoopt niet zou lukken, zal door aanpassing van v.s.o.-l.o.m.-formatienormen en het verwante onderwijs in het v.o., met name i.b.o., deze taakstelling van f 10 mln. per 1 augustus 1993 gerealiseerd worden.
16 Hoe wordt de bezuiniging van f 100 mln. voor de tweede fase van het voortgezet onderwijs ingevuld? In de Memorie van Toelichting, pagina 82, is aangegeven dat voor de invulling gedacht is aan twee maatregelen namelijk «bekostiging optimale schaal» en maatregelen h.a.v.o./v.w.o. De laatste omschrijving is tamelijk ruim gehouden omdat: a. over de toepassing van rendementsprikkels door een onafhankelijk onderzoeksbureau advies zal worden uitgebracht, alvorens deze maatregel wordt omgezet in een definitief voorstel, danwel in een globale korting op het bekostigingsniveau; b. voorgesteld wordt de dekking van deze voor de tweede fase ingrij– pende beperking waar mogelijk ook te vinden in ontwikkelingen in de richting van een verbeterd rendement zoals die reeds plaatsvinden ten gevolge van overheidsbeleid («Profiel tweede fase v.o.»), keuzen van studenten en hun ouders en het succes van rendementsbeleid van de instellingen. Naarmate de maatregel onder b. meer opbrengt kan de opbrengst van maatregel a. beperkter zijn. In totaal gaat het dus om de volgende beperkingen (x f 1 mln.): 1993
1994
1995
1996
1. «bekostiging optimale schaal» 8 2. maatregelen h.a.v.o.– v.w.o. 30 (w.o. rendement)
24 45
24 60
24 70
Totaal
69
84
94
38
17
Kan de minister inzake Nijenrode inzicht geven in: - het totale budget; - de andere inkomsten; - de bijdrage van het bedrijfsleven; - de verhouding tussen de uitgaven voor een student op Nijenrode en voor een student in een vergelijkbare opleiding? De exploitatiebegroting van Nijenrode over 1991 omvatte een bedrag van 30,4 mln. Dat bedrag valt uiteen in: directe exploitatie f 27 020 en exploitatie via fonds f 3343 Deze bedragen worden als volgt gespecifi– ceerd:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 VIII, nr. 33
(bedragen x f 1000) directe exploitatie: Rijksbedragen Collegegelden Campusgelden Baten Management Development Centre (MDC) (contractonderwijs) Baten Management Research Centre (MRC) (contractonderzoek) Vrijkomende afschrijvingen Overige totaal
f 9 302 f 1 200 f 7 250 f 5450 f
910
f 826 f 2082 f 27 020
exploitatie via fonds fundraising (inclusief leerstoelen) fundraising bedrijfsleven fundraising alumni extra collegegelden bijdrage Rijk afname vordering Rijk totaal
f
499
f 400 f 50 f 959 f 2 000 —f 565 f 3 343
Tijdens de uitvoering van het begrotingsjaar 1991 is de rijksbijdrage vanwege voornamelijk rechtspositionele maatregelen bijgesteld tot een bedrag vanf 12492000. De bijdrage van het bedrijfsleven is afhankelijk van de daarvoor te hanteren definitie f 899 000 zonder contractonderwijs en contracton– derzoek en f 7 259 000 inclusief contract-onderwijs en onderzoek. Bij de mondelinge behandeling is reeds aangegeven dat de student op Nijenrode duurder is dan de vergelijkbare student bij een openbare universiteit: f 12,5 mln. bij 600 studenten op Nijenrode komt neer op circa f 20 000 voor rekening van de overheid (verslag VKC, 7 november 1991, p. 7 66). Dit laat zich goed vergelijken met de meest recente gegevens over de lopende uitgaven per student zoals het CBS die heeft berekend voor de openbare universiteiten (bronnen: Uitgaven voor het Wetenschappelijk Onderwijs 1986, p. 15 en de berekening voor 1988, p. 19):
Bedrijfskunde
1985
1986
1987
1988
9,690
11,260
10,980
9,830
Hieruit blijkt dat een Nijenrode-student de overheid ongeveer het dubbele kost van een student bedrijfskunde aan een openbare univer– siteit.
18 Kijkend naar de markt voor Europa voor opleidingen als de MBA, welk percentage daarvan zou de MBA-opleiding van Nijenrode moeten hebben om levensvatbaar te zijn? Betrouwbare kwantitatieve data over de vraagontwikkeling naar MBA-opleidingen zijn in beperkte mate beschikbaar vanwege de zich nog ontwikkelende markt. Vergeleken met een meer volwassen rnarkt, de Verenigde Staten, zijn er duidelijke kansen voor MBA-opleidingen in Europa. In de Verenigde Staten studeren ca. 70 000 studenten per jaar af tegenover ca. 10 000 studenten per jaar in Europa. Aangezien Europa zowel in termen van bevolking als BNP een grotere markt vormt dan de Verenigde Staten, biedt de onderwijsmarkt in Europa kansen voor een MBA-opleiding van Nijenrode met een voldoende omvang. Een totaal van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 VIII, nr. 33
160 studenten in 1997 is volgens Nijenrode toereikend om levensvatbaar te zijn. Afgezet tegen het totaal van thans ca. 10 000 studenten die jaarlijks in Europa met een MBA-diploma afzwaaien betekent dit dat Nijenrode slechts een beperkt percentage van de markt dient te veroveren om het gestelde doel te bereiken.
19 Bij het antwoord op vraag 16 inzake de voorbereiding op het begro– tingsonderzoek wordt voor post 04 enerzijds een bedrag van f 87,6 mln. genoemden anderzijds een bedrag van f82,7mln. Wat is de reden van dit verschil? Voordat op de rekensom naar aanleiding van het antwoord op vraag 16 nader wordt ingegaan moet één opmerking worden gemaakt. De woonwagenbewoners zijn abusievelijk twee maal opgenomen. De regeling woonwagen– en zigeunerleerlingen in het tweede staatje moet vervallen, waardoor het subtotaal f 16 mln. wordt. In het eerste staatje worden slechts die regelingen en projectactivi– teiten opgesomd die uit het deelbudget Culturele minderheden van het projectartikel bekostigd worden. Tesamen met de OVB-gebiedsmiddelen (f 11 mln.), die mede besteed worden aan onderwijsactiviteiten ter bestrijding van achterstanden van allochtone leerlingen) vormen zij de middelen waarover in het jaaroverzicht minderheden gerapporteerd wordt. In het projectartikel 04.10 zijn nog tal van andere activiteiten opgenomen, waarvan enkele een relatie hebben met achterstandsbe– strijding in zijn algemeenheid. Slechts deze zijn opgenomen in het tweede staatje.
20 Hoe is de verhouding tussen het rendement van een Nijenrode– student versus de verschillende categorieën universiteitsstudenten? Per jaar studeren op Nijenrode circa 140 studenten af in het driejarige BBA-programma (bron: Zakboek Onderwijsstatistieken 1990, CBS, p. 51, en eigen publikatie Nijenrode in: Annual Report 199). De instroom bedraagt jaarlijks circa 200 studenten, zodat het rendement van het driejarige BBA-programma ongeveer 70% is. Van de instroom van 200 behalen uiteindelijk zo'n 20 studenten ( = 10%) het MBA-diploma. In 1990 stroomden ruim 1600 studenten binnen in de vierjarige doctoraal programma's van de openbare universiteiten (bron: CBS 1 decembertelling 1990, opgenomen in: verdeelraming WO 1992-1996). Het rendement van het vierjarig doctoraal programma bedrijfskunde bedraagt thans ruim 60% (opgave VSNU d.d. april 1991 in het kader van de informatievoorziening ten behoeve van de bekostiging).
21 Wordt in de onderwijsbegroting 1992 een bezuiniging voorgesteld voor de landelijke organisaties vormingswerk? De landelijke organisaties vormingswerk zijn geïnformeerd over de voorgenomen bezumigmg van f 3,7 mln. De aangebrachte correctie binnen het betreffende artikel kan niet tot misverstanden leiden, te meer omdat een en ander geheel in lijn is met de in het kader van de begroting 1991 bekend gemaakte voornemens. Voor het overige zal de nog dit najaar uit te brengen uitwerkingsnotitie vormingswerk verder duidelijkheid bieden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 VIII, nr. 33
22 Hoe verhoudt de besparing van f 80 mln. op de verzorgingsinstellingen zich tot de ter zake genoemde f 100 mln. aan uitgaven voor de wacht– geldregeling? De f 80 mln. bezuiniging op de verzorgingsinstellingen mag niet worden vergeleken met de f 100 mln. aan ultgaven voor de wachtgeldre– gelingen. In de f 100 mln. zijn ook begrepen de wachtgelden voortvloeiend uit reorganisaties en bezuinigingen in voorgaande jaren. Uit de cumulatieve bezuiniging op de verzorgingsinstellingen (ad f 80 mln.) komen f 54 mln. uitverdieneffecten als gevolg van uitgaven voor de wachtgeldregeling voort.
23 In de Miljoenennota 1992 zou een bedrag van f 322 mln. aan onderuit– putting voor 1992 zijn opgenomen. Waar staat dit bedrag vermeld? In de schriftelijke beantwoording van de nagekomen vraag 2 is niet verwezen naar een bladzijde in de Miljoenennota, maar is gemeld dat bij de Miljoenennota de onderuitputting ad f322 mln. is gepresenteerd. Hiermee wordt gedoeld op de rapportage die is opgenomen in bijlage 6 van de Miljoenennota waarin de uitgaven– en niet belasting ontvangsten-mutaties zijn gepresenteerd sinds de Voorjaarsnota 1991. Op bladzijde 155 en 156 zijn de mutaties voor 0. en W. gepresenteerd. Geenszins is bedoeld te stellen dat de f 322 mln. als één post is vermeld. De f 322 mln. was het saldo van een groot aantal mutaties en is aangewend voor de taakstelling ad f 122 mln. zoals vermeld op bladzijde 155 en voor f 200 mln. voor de ook op deze bladzijde gemelde mutatie kasverschuiving in verband met opbrengst verkoop h.b.o.-gebouwen in 1992.
24 Gevraagd werd naar de ontwikkeimgen aangaande de controle– structuur in relatie tot autonomievergroting en deregulering. De controlestructuur is als volgt. De scholen dienen jaarlijks de Rekening en Verantwoording in, voorzien van een accountantsverklaring. Deze documenten dienen om de voorschotbedragen uit dat verantwoor– dingsjaar met de school af te rekenen. De door het bestuur aangestelde accountant dient bij zijn controle uit te gaan van het controle-protocol, dat in het officiële mededelingenblad van het departement «Uitleg OenW-Regelingen» wordt gepubliceerd. Vanaf de invoering van deze controlestructuur wordt gewerkt met controleprotocollen, die jaarlijks worden aangepast naar aanleiding van de bevindingen van de departementale accountantsdienst. Voor de financiële controle van het departement wordt door de accountantsdienst een steekproefcontrole uitgevoerd op de afrekeningen met de scholen. Deze controle houdt in dat partieel een aantal controlehandelingen zoals uitgevoerd door de door het bestuur aangestelde accountant wordt herhaald dan wel een beoordeling plaatsvindt van het controledossier van die accountant. In 1990 is vastgesteld dat met name in het voort– gezet onderwijs de foutfracties (ten nadele van het departement) toenemen. Naar aanleiding daarvan zijn de vertegenwoordigers van de accoun– tantskantoren op het departement uitgenodigd en zijn zij op de hoogte gesteld van de evaluatie van de door hen uitgevoerde controles. Nog
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 VIII, nr. 33
10
eens benadrukt is dat de controle uitgevoerd dient te worden binnen de normen zoals die in het controleprotocol zijn vastgelegd. B: Toezeggingen I. De Kamer zal nader worden geïnformeerd over de effecten van de reorganisatie op de administratieve organisatie en de daarmee gemoeide uitgaven. In dit kader zal ook worden nagegaan of een onderzoek nodig is naar het resultaat van de departementale automatisering. II. De Kamer zal in 1992 worden gemeld wat de ontwikkelingen zijn met betrekking tot het controleprotocol voor het voortgezet onderwijs. III. Bij de voorbereiding van de Wet op de erkende onderwijsinstel– lingen zal de Kamer worden geïnformeerd over de zogeheten weglekef– fecten. IV. Nagegaan wordt of het wenselijk is ten aanzien van de milieu– educatie de activiteiten in één budget onder te brengen. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 300 VIII, nr. 33
11