Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2000–2001
27 473 (R 1668)
Aanpassing van rijkswetten in verband met de vervanging van de gulden door de euro (Rijkswet aanpassing rijkswetten euro)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN 1. Inleiding Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van de rijkswetgeving in verband met de vervanging van de gulden door de euro. Het is eerder aangekondigd in de brief van ondergetekenden van 7 april 1999 inzake de euro en de wetgeving («de wetgevingsbrief»; kamerstukken II 1998/99, 25 107, nr. 32), alsook in de brief van 7 februari 2000 (kamerstukken II 1999/2000, 27 042, nr. 1), de zogenaamde «beleidsbrief», waarover wij op 29 juni 2000 met de Vaste Commissies voor Financiën en Justitie uit de Tweede Kamer van gedachten mochten wisselen. In eerstgenoemde brief werd de aanpak van het wetgevingsproces in verband met de invoering van de euro geschetst. In laatstgenoemde brief gaven wij inhoudelijk aan hoe guldensbedragen in de wetgeving zullen worden omgezet in eurobedragen. Dit voorstel van rijkswet geeft uitvoering aan de in de beleidsbrief neergelegde voornemens, voorzover deze betrekking hebben op de rijkswetgeving. Tegelijk met dit voorstel van rijkswet wordt een afzonderlijk wetsvoorstel ingediend dat strekt tot aanpassing van de «gewone» Nederlandse wetten in formele zin. Inhoudelijk bevat dit wetsvoorstel ten opzichte van de beleidsbrief geen nieuwe voorstellen. 2. Noodzaak van het wetsvoorstel Het Europeesrechtelijk kader voor de invoering van de euro wordt, naast het Verdrag van Maastricht, in hoofdzaak gevormd door twee Verordeningen. De Verordening (EG) 974/98 van 3 mei 1998, Pb. EG L139/1, gebaseerd op artikel 109L, vierde lid-oud, (thans artikel 123) van het Verdrag, regelt dat de euro, onderverdeeld in 100 centen, de munteenheid van de deelnemende lidstaten is, en treft enkele voorzieningen voor de overgangsperiode gedurende welke ook de nationale munteenheden nog bestaan. In dit verband is belangrijker de op artikel 235-oud (thans artikel 308) van het Verdrag gebaseerde Verordening (EG) 1103/97 van 17 juni 1997, Pb. EG L162/1, (verder: de 235-verordening). Artikel 3 van deze Verordening
KST48783 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
1
bevat het zogenaamde continuïteitsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de invoering van de euro niet ten gevolge heeft dat wijziging wordt gebracht in een rechtsinstrument. Onder rechtsinstrument wordt in dit verband verstaan: wettelijke en reglementaire bepalingen, bestuursakten, rechterlijke uitspraken, contracten, eenzijdige rechtsakten, betaalmiddelen anders dan bankbiljetten en muntstukken, alsmede andere instrumenten die rechtsgevolgen hebben. De verordening regelt voorts, dat verwijzingen naar de nationale munteenheden in rechtsinstrumenten die aan het einde van de overgangsperiode bestaan, worden gelezen als verwijzingen naar de euro-eenheid, overeenkomstig de respectieve omrekenkoersen. De verordening geeft nauwkeurig aan, op welke wijze de omrekening moet geschieden. Ook wetten, met inbegrip van rijkswetten, zijn rechtsinstrumenten in de zin van deze verordeningen. In beginsel vindt dus ook zonder uitdrukkelijke wetswijziging een omzetting van guldenbedragen in eurobedragen plaats: guldensbedragen in rijkswetten moeten na 1 januari 2002 worden gelezen als de equivalente eurobedragen. Zoals in de wetgevingsbrief uiteengezet, zijn er echter twee redenen om toch tot uitdrukkelijke wetswijziging over te gaan: a. Zonder uitdrukkelijke wetswijzigingen zouden in wetteksten nog tot in lengte van jaren guldenbedragen blijven voorkomen. De gebruikers van de wet zouden deze bedragen telkens zelf moeten omrekenen. Dat is doelmatig noch gebruiksvriendelijk. b. Door de koers van € 1 = f 2,20371 veranderen bedragen in hele guldens bij omzetting van rechtswege in «gebroken» eurobedragen (bedragen met cijfers achter de komma). In de meeste gevallen blijkt dat geen probleem te zijn, maar in een minderheid van de gevallen wel. 3. De voorbereiding van het wetsvoorstel De bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel gevolgde procedure is uiteengezet in de wetgevingsbrief. Daarbij is aangegeven, dat zich bij de voorbereiding van een wetsvoorstel als het onderhavige een dilemma voordoet. Vanuit het gezichtspunt van de uitvoering is het wenselijk dat de vanaf 1 januari 2002 geldende eurobedragen ruim voor die datum vaststaan, opdat voldoende tijd beschikbaar is voor de aanpassing van software, formulieren, voorlichtingsmateriaal en dergelijke. Vanuit het gezichtspunt van de wetgeving daarentegen is het juist wenselijk de betrokken wetswijzigingen zo laat mogelijk formeel vast te stellen. Dit laatste houdt verband met het gegeven, dat de te wijzigen regelgeving ook uit andere hoofde veelvuldig wordt gewijzigd. Zou het onderhavige wetsvoorstel bijvoorbeeld al begin 2000 in het Staatsblad hebben gestaan, dan zou daarin onvoldoende rekening kunnen zijn gehouden met de vele wetswijzigingen die in de loop van de jaren 2000 en 2001 nog tot stand zullen komen. Daarvoor zou dan nog een tweede aanpassingswet noodzakelijk zijn, die de eerste op een groot aantal punten zou wijzigen en aanvullen. Gelet hierop is er voor gekozen de aanpassingwetgeving relatief laat in te dienen, maar de materiële inhoud daarvan zoveel mogelijk neer te leggen in een beleidsbrief, die nog voor de aanvang van het formele wetgevingsproces aan de beide kamers der Staten-Generaal wordt gezonden. Aldus kan de politieke besluitvorming over de omzettingsvoorstellen worden losgekoppeld van het formele wetgevingstraject en in de tijd naar voren worden gehaald. De beleidsbrief is op 7 februari 2000 aan de Staten-Generaal gezonden. Zij is gebaseerd op een inventarisatie van alle bedragen en andere verwijzingen naar de gulden in de wet- en regelgeving op rijksniveau naar de stand van de regelgeving op 1 januari 1999. Ten behoeve van de voorbe-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
2
reiding van het onderhavige wetsvoorstel is deze inventarisatie geactualiseerd naar de stand van de regelgeving op 1 januari 2000. Begin 2001 zal een nieuwe actualisatieronde plaatsvinden naar de stand van 1 januari 2001; de resultaten daarvan zullen zo nodig bij nota van wijziging in dit wetsvoorstel worden verwerkt. In de loop van 2001 zullen dan nog enkele actualisatieronden volgen. De inventarisatie leverde in totaal een kleine 10 000 «treffers» op. Slechts een klein deel daarvan betreft de rijkswetgeving. Er is één rijkswet in formele zin – de Wet op de kanselarijrechten 1948 – die enkele honderden guldensbedragen bevat. Daarnaast is zijn er enkele rijkswetten die een kleiner aantal bedragen bevatten. Het gaat daarbij in de meeste gevallen om bedragen die het maximum van een op te leggen geldboete aangeven. 4. Algemene aanpak bij de omzetting Ten behoeve van een consistente omzetting van guldensbedragen in eurobedragen zijn rijksbrede richtlijnen vastgesteld, de zogenaamde «vuistregels». Deze vuistregels zijn als bijlage bij de beleidsbrief aan de Staten-Generaal overgelegd. Hoofdregel is dat bij de omzetting een omrekening plaatsvindt volgens de op Europees niveau vastgestelde regels (1 euro = f 2,20371), waarbij het resultaat wordt afgerond op hele eurocenten. Deze hoofdregel sluit aan bij de doelstelling om de financiële consequenties van de omzetting voor overheid en burgers te minimaliseren. Deze hoofdregel is reeds aangegeven in eerder genoemde wetgevingsbrief en wordt hier bevestigd. Op grond van deze hoofdregel zijn bijvoorbeeld de honderden bedragen in de Wet op de kanselarijrechten 1948 alle technisch omgerekend; dat levert dus geen materiële wijzigingen op. In een aantal gevallen is echter een zekere afronding wenselijk. Zo zijn enkele bedragen in de Wet tot herziening van de Wet op de Militaire Willems-Orde om redenen van praktische hanteerbaarheid afgerond op hele euro. Ook zijn enkele grens- en drempelbedragen afgerond, omdat zij gemakkelijk te onthouden moeten zijn. Deze gevallen zijn in de artikelsgewijze toelichting telkens afzonderlijk toegelicht. Tenslotte bevat de rijkswetgeving als gezegd een aantal geldboetemaxima. Het gaat dan om geldboeten die zowel door de NederlandsAntilliaanse of Arubaanse als door de Nederlandse strafrechter kunnen worden opgelegd. Thans zijn deze bedragen veelal uitgedrukt in Nederlandse guldens, en is vervolgens in algemene zin bepaald dat zij, voorzover zij worden toegepast door de Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse strafrechter, geacht worden te luiden in Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse valuta (zie bijvoorbeeld artikel 59 Schepenwet). Technische omzetting van deze bedragen in euro zou tot in dit geval moeilijk hanteerbare gebroken bedragen leiden; tienduizend gulden, bijvoorbeeld, zou € 4537,80 worden. Daarom is voor Nederland als algemene lijn gekozen, dat boetemaxima worden omgezet in euro door het huidige guldensbedrag door twee te delen. Dat levert een reële verhoging van het maximum op, die overigens niet onmiddellijk gevolgen heeft, omdat de daadwerkelijk opgelegde boeten veelal (aanzienlijk) onder het maximum liggen. Niettemin ligt het niet in de rede deze uit de invoering van de euro voortvloeiende verhoging door te trekken naar de Nederlandse Antillen en Aruba. Daarom wordt voorgesteld de geldboeten die door de NederlandsAntilliaanse of Arubaanse strafrechter kunnen worden opgelegd, ongewijzigd te laten. Dit is geschied door in de desbetreffende bepalingen telkens expliciet drie maxima op te nemen: één in euro, één in NederlandsAntilliaanse guldens, en één in Arubaanse florin, waarbij de laatste twee gelijk zijn aan de thans geldende maxima.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
3
5. Budgettaire gevolgen en gevolgen voor de burger Bij het formuleren van voorstellen voor de omzetting van guldenbedragen in eurobedragen is gelet op het waar mogelijk voorkómen van nadelige financiële gevolgen daarvan voor burger en bedrijfsleven. Daarnaast geldt het uitgangspunt om de hele omzettingsoperatie zo veel mogelijk budgettair neutraal te voltrekken; eventuele budgettaire effecten dienen overigens door de departementen zelf te worden opgevangen. Beide uitgangspunten zijn het best te verenigen bij een zo exact mogelijke (technische) omzetting. In dit voorstel van rijkswet wordt, afgezien van de verhoging van de boetemaxima voor Nederland, slechts in een zeer beperkt aantal gevallen, en dan nog in beperkte mate, van deze hoofdregel van technische omzetting afgeweken. De gevolgen van de verhoging van de boetemaxima zijn eveneens zeer beperkt, omdat het om een beperkt aantal delicten gaat, die bovendien niet zeer vaak voorkomen, en waarvoor in de praktijk veelal onder het maximum liggende boeten worden opgelegd. Per saldo zijn de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel derhalve verwaarloosbaar. 6. Aanduiding van bedragen In de bestaande wetgeving worden bedragen op allerlei verschillende manieren aangeduid: soms in cijfers (f 1000), soms in woorden (duizend gulden), soms in een combinatie van beide (10 miljoen gulden), soms met en soms zonder valuta-aanduiding, en in het laatste geval soms met het guldenteken (ƒ) en soms met de letter f of de letters fl. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de aanduiding van bedragen in de wetgeving te uniformeren. Bedragen worden voortaan consequent aangeduid in cijfers, met de valuta-aanduiding EUR, dan wel ANG of AWG (de NEN-aanduiding voor respectievelijk de euro, de Nederlands-Antilliaanse gulden en de Arubaanse florin). Deze regel zal te zijner tijd worden neergelegd in de Aanwijzingen voor de regelgeving. 7. Opzet van het wetsvoorstel en van de memorie van toelichting De opzet van dit wetsvoorstel en van de memorie van toelichting wijkt enigszins af van het gebruikelijke patroon. Het wetsvoorstel is verdeeld in hoofdstukken per ministerie; ieder hoofdstuk bevat de wijzigingen van de wetten waarvan de betreffende minister de eerste ondertekenaar is. Het eerste of enige artikel van elk hoofdstuk bevat een tabel waarin alle wijzigingen zijn opgenomen die slechts de vervanging van een bedrag of het woord «gulden(s)» behelzen. Dat geeft een overzichtelijker beeld dan het honderden malen herhalen van de traditionele formulering «in artikel ... van ... wordt x vervangen door y». Andere wijzigingen zijn waar nodig in traditionele wetsartikelen opgenomen. In de artikelsgewijze toelichting zijn de gevallen waarin alleen een technische omzetting van een bedrag plaatsvindt, niet afzonderlijk toegelicht. Wel is per hoofdstuk een overzicht opgenomen van de belangrijkste afrondingen op het terrein van het desbetreffende ministerie, voor zover betrekking hebbend op de formele wetgeving die in dit wetsvoorstel wordt gewijzigd. Dit overzicht is ontleend aan deel C van de beleidsbrief. Vervolgens zijn alle gevallen van afronding nog eens afzonderlijk toegelicht in de vorm van een tabel. Deze tabel komt overeen met de tabel uit de wettekst, met twee verschillen: – alleen de afrondingen zijn opgenomen; de nummering van de wijzigingen in de toelichting correspondeert met de nummering in de wettekst. – toegevoegd zijn twee extra kolommen. Eén daarvan geeft een korte aanduiding van de reden voor afronding, de andere geeft aan wat het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
4
eurobedrag zou zijn geweest indien niet zou zijn afgerond. aldus is de omvang van de afronding onmiddellijk inzichtelijk.
2. ARTIKELSGEWIJS
HOOFDSTUK I MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSTRELATIES Hanteerbaarheid van kleine bedragen
Wet herziening Militaire Willems-Orde Voorgesteld wordt de bedragen van de aan de onderscheiding verbonden toelage naar boven af te ronden op hele euro. Gelet op de kleine kring van betrokkenen blijven de financiële gevolgen voor het Rijk beperkt tot enkele tientallen guldens. Enig Artikel BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
Nr
Wet
artikel
lid
onderdeel
volzin
huidige tekst
nieuwe tekst
niet afgerond bedrag
reden afronding
2
Wet herziening Wet instelling Militaire WillemsOrde Wet herziening Wet instelling Militaire WillemsOrde Wet herziening Wet instelling Militaire WillemsOrde
9
1
eerste bedrag
f 650
EUR 295
EUR 294,96
hanteerbaarheid
9
1
tweede bedrag
f 540
EUR 246
EUR 245,04
hanteerbaarheid
9
1
derde bedrag
f 400
EUR 182
EUR 181,51
hanteerbaarheid
3
4
HOOFDSTUK II MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN Enig Artikel De bedragen in de Wet op de kanselarijrechten 1948 zijn alle technisch omgerekend; er hebben geen afrondingen plaatsgevonden.
HOOFDSTUK III MINISTERIE VAN DEFENSIE Grens- en drempelbedragen De Wet militair tuchtrecht kent een limiet voor het bedrag aan geldboeten dat per maand ten laste van de militair kan worden gebracht. Voorgesteld wordt deze limiet af te ronden op hele euro. Aangezien de opgelegde geldboeten in de praktijk ook in hele euro zullen luiden, is het niet zinvol de limiet op eurocenten nauwkeurig vast te stellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
5
Specifieke beleidsbeslissing: boetebedragen De boetemaxima in de Wet militair tuchtrecht en de Rijkswet ongevallenraad Defensie zijn overeenkomstig de algemene beleidslijn voor Nederland gesteld op de helft van het huidge guldensbedrag. Voor de Nederlandse Antillen en Aruba zijn de huidige bedragen gehandhaafd. Artikel 1 DEFENSIE A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
Nr
Wet
artikel
lid
onderdeel
volzin
huidige tekst
nieuwe tekst
niet afgerond bedrag
reden afronding
1
Rijkswet ongevallenraad Defensie
45
vijfduizend gulden
EUR 2268,90
boetemaximum
2
Rijkswet ongevallenraad Defensie
46
vijfentwintigduizend gulden
EUR 11 344,51
boetemaximum
3
Rijkswet ongevallenraad Defensie
47
tienduizend gulden
EUR 2 500, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 5 000 onderscheidenlijk AWG 5 000 EUR 12 500, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 25 000 onderscheidenlijk AWG 25 000 EUR 5 000, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 10 000 onderscheidenlijk AWG 10 000
EUR 4537,80
boetemaximum
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
6
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
Nr
Wet
artikel
lid
onderdeel
volzin
huidige tekst
nieuwe tekst
niet afgerond bedrag
reden afronding
4
Rijkswet ongevallenraad Defensie
48
vijfentwintigduizend gulden
EUR 11 344,51
boetmaximum
5
Rijkswet ongevallenraad Defensie
50
1
EUR 2268,90
boetemaximum
6
Wet militair tuchtrecht Wet militair tuchtrecht
43
1
EUR 12 500, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 25 000 onderscheidenlijk AWG 25 000 EUR 2 500, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 5 000 onderscheidenlijk AWG 5 000 EUR 5
EUR 1,13
minimumboete
43
1
EUR 45,38
boetemaximum
8
Wet militair tuchtrecht
43
2
EUR 90,76
grensbedrag
9
Wet militair tuchtrecht
43
3
eerste
tweehonderd gulden
EUR 90,76
boetemaximum
10
Wet militair tuchtrecht
43
3
tweede
zeshonderd gulden
EUR 272,27
grensbedrag
12
Wet militair tuchtrecht
50
1
EUR 50. In de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk in Aruba zijn deze bedragen ANG 10 en ANG 100, onderscheidenlijk AWG 10 en AWG 100 EUR 90, dan wel ANG 200 onderscheidenlijk AWG 200, EUR 100, dan wel ANG 200 onderscheidenlijk AWG 200, EUR 270, dan wel ANG 600 onderscheidenlijk AWG 600, EUR 35, dan wel ANG 75 onderscheidenlijk AWG 75
EUR 34,03
grensbedrag
7
vijfduizend gulden
eerste bedrag tweede bedrag
twee gulden en vijftig cents honderd gulden
tweehonderd gulden
75 gulden
Artikel 2 Artikel 51 van de Rijkswet Ongevallenraad Defensie geeft een regeling voor het opleggen van boeten in Nederlands-Antilliaanse, onderscheidenlijk Arubaanse valuta. Nu er voor is gekozen in rijkswetgeving steeds afzonderlijke boetemaxima in deze beide valuta op te nemen, is deze regeling niet meer nodig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
7
HOOFDSTUK IV MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN Specifieke beleidbeslissing: boetebedragen De boetemaxima in de Rijksoctrooiwet zijn overeenkomstig de algemene beleidslijn voor Nederland gesteld op de helft van het huidge guldensbedrag. Voor de Nederlandse Antillen en Aruba zijn de huidige bedragen gehandhaafd. Enig Artikel ECONOMISCHE ZAKEN A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
Nr
Wet
artikel
lid
onderdeel
volzin
huidige tekst
nieuwe tekst
niet afgerond bedrag
reden afronding
1
Rijksoctrooiwet
45
1
vijftienhonderd gulden
EUR 680,67
boetemaximum
2
Rijksoctrooiwet
46
1
vijftienhonderd gulden
EUR 750, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 1500, onderscheidenlijk AWG 1500 EUR 750, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 1500, onderscheidenlijk AWG 1500
EUR 680,67
boetemaximum
HOOFDSTUK V MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT Specifieke beleidsbeslissing: boetebedragen De boetemaxima in de Schepenwet, de Rijkswet noodvoorzieningen scheepvaart en de Wet behoud scheepsruimte 1939 zijn overeenkomstig de algemene beleidslijn bij geldboeten voor Nederland omgezet in euro door de huidige guldenbedragen door twee te delen; voor de Nederlandse Antillen en Aruba zijn de huidige bedragen gehandhaafd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
8
Artikel 1 VERKEER EN WATERSTAAT A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
Nr
Wet
artikel
lid
onderdeel
volzin
huidige tekst
nieuwe tekst
niet afgerond bedrag
reden afronding
1
Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart
26
1
honderdduizend gulden
EUR 45 378,02
boetemaximum
2
Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart
26
2
vijftigduizend gulden
EUR 11 344,51
boetemaximum
3
Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart
27
1
honderdduizend gulden
EUR 45 378,02
boetemaximum
4
Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart
27
2
vijftigduizend gulden
EUR 50 000, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 100 000 onderscheidenlijk AWG 100 000 EUR 25 000, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 50 000 onderscheidenlijk AWG 50 000 EUR 50 000, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 100 000 onderscheidenlijk AWG 100 000 EUR 25 000, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 50 000 onderscheidenlijk AWG 50 000
EUR 22 689,01
boetemaximum
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
9
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
Nr
Wet
artikel
lid
onderdeel
volzin
huidige tekst
nieuwe tekst
niet afgerond bedrag
reden afronding
5
Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart
28
tienduizend gulden
EUR 4537,80
boetemaximum
6
Schepenwet
57
1
eerste
vijfentwintigduizend gulden
EUR 11 344,51
boetemaximum
7
Schepenwet
57
1
tweede
vijfentwintigduizend gulden
EUR 11 344,51
boetemaximum
8
Schepenwet
57
2
eerste
tienduizend gulden
EUR 5000, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 10 000 onderscheidenlijk AWG 10 000 EUR 12 500, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 25 000 onderscheidenlijk AWG 25 000 EUR 12 500, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 25 000 onderscheidenlijk AWG 25 000 EUR 5000, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 10 000 onderscheidenlijk AWG 10 000
EUR 4537,80
boetemaximum
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
10
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
Nr
Wet
artikel
lid
onderdeel
volzin
huidige tekst
nieuwe tekst
niet afgerond bedrag
reden afronding
9
Schepenwet
57
2
tweede
vijfduizend gulden
EUR 2268,90
boetemaximum
10
Schepenwet
58
EUR 4537,80
boetemaximum
11
Wet behoud scheepsruimte 1939
5
1
tienduizend gulden
EUR 2268,90
boetemaximum
12
Wet behoud scheepsruimte 1939
5
2
vijfduizend gulden
EUR 2500, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 5000 onderscheidenlijk AWG 5000 EUR 5000, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 10 000 onderscheidenlijk AWG 10 000 EUR 5000, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 10 000 onderscheidenlijk AWG 10 000 EUR 2500, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 5000 onderscheidenlijk AWG 5000
EUR 2268,90
boetemaximum
tienduizend gulden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
11
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
Nr
Wet
artikel
lid
onderdeel
volzin
huidige tekst
nieuwe tekst
niet afgerond bedrag
reden afronding
13
Wet behoud scheepsruimte 1939
6
1
tienduizend gulden
EUR 4537,80
boetemaximum
14
Wet behoud scheepsruimte 1939
6
2
vijfduizend gulden
EUR 5000, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 10 000 onderscheidenlijk AWG 10 000 EUR 2500, dan wel, indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 5000 onderscheidenlijk AWG 5000
EUR 2268,90
boetemaximum
Artikelen 2 en 3 De artikelen 31 Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart en 59 Schepenwet geven een regeling voor het opleggen van boeten in NederlandsAntilliaanse, onderscheidenlijk Arubaanse valuta. Nu er voor is gekozen in rijkswetgeving steeds afzonderlijke boetemaxima in deze beide valuta op te nemen, zijn deze regelingen niet meer nodig.
HOOFDSTUK V OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Artikel 1 Ingevolge deze wet worden een aantal geldboetebedragen gewijzigd. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht geldt bij wijzigingen van strafrechtelijke geldboetebedragen de algemene overgangsregel, dat de voor de verdachte meest gunstige bepalingen worden toegepast. Voor wijzigingen van bestuurlijke of tuchtrechtelijke geldboetebedragen bestaat niet zo’n algemene overgangsregel. Daarom wordt voorgesteld de strafrechtelijke overgangsregel daarop van overeenkomstige toepassing te verklaren. De Minister van Financiën, G. Zalm De Minister van Justitie, A. H. Korthals
Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 473 (R 1668), nr. 3
12