T w e e d e Kamer der Staten Generaal
2
Vergaderjaar 1988-1989
20 976
Aanpassing van de W e t individuele huursubsidie naar aanleiding van de voorstellen van de commissie tot vereenvoudiging van de loonbelasting en de inkomstenbelasting
Nr. 6
MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 7 april 1989 1. Algemeen a. Inleiding De ondergetekende heeft met belangstelling kennis genomen van het voorlopig verslag van de bijzondere Commissie vereenvoudiging loon- en inkomstenbelasting belast met het voorbereidend onderzoek van het onderhavige wetsvoorstel. Tot zijn voldoening heeft hij geconstateerd dat de leden van de fracties van C D A . , P.v.d.A., D66 en S.G.P. expliciet instemden met de uitgangspunten, die ten grondslag liggen aan het voorstel, namelijk de noodzaak van aanpassing van het inkomensbegrip en het streven daarbij naar een optimale inkomens- en budgettaire neutraliteit. Beide uitgangspunten zijn erop gericht te voorkomen dat de ontvangers van individuele huursubsidie er als gevolg van de vereenvoudigings-operatie financieel op achteruit gaan. Met de ondergetekende zijn genoemde leden van oordeel dat aan deze uitgangspunten in voldoende mate invulling is gegeven, zij het dat wordt betreurd dat niet in alle gevallen volledig aan het uitgangspunt van inkomensneutraliteit tegemoet kon worden gekomen. Het volledig vermijden van enige subsidieverandering is naar de mening van de ondergetekende niet mogelijk zonder de regelgeving ten aanzien van de individuele huursubsidie verder te detailleren. Vereenvoudiging van de fiscale regelgeving zou dan leiden tot aanvullende regelgeving op andere beleidsterreinen. Een dergelijke benadering ligt niet in de rede. In het voorlopig verslag plaatsten de leden van de fracties van C D A . , P.v.d.A., V.V.D., D66 en S.G.P. tevens kanttekeningen bij elementen van het wijzigingsvoorstel en stelden ter zake een aantal vragen. In het bijzonder betreft het de mogelijke achteruitgang in subsidie voor alleenwonende weduwen en de relatief geringe daling van uitgaven aan individuele huursubsidie als gevolg van het vervallen c.q. beperken van enkele fiscale aftrekposten. Voorts is een enkele vraag gesteld over de gevolgen voor andere inkomensafhankelijke volkshuisvestingsregelingen.
912829F ISSN 0921 - 7371
SDU uitgeverij 's-Gravenhage 1989
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 976, nr. 6
b. Alleenwonende
weduwen
Alle genoemde fracties plaatsten opmerkingen bij het subsidieverlies, dat enige duizenden alleenwonende weduwen zullen ondervinden. De ondergetekende merkt allereerst op, dat de hoogte van de individuele huursubsidie wordt gerelateerd aan het belastbaar en niet aan het besteedbaar inkomen. Met het belastbaar inkomen wordt een redelijke, zij het niet perfecte, indicatie verkregen van de draagkracht van een huishouden. Bovendien is dat inkomen op betrekkelijk eenvoudige wijze aan de hand van de bij de fiscus bekende inkomensgegevens te verifiëren. Het traject van belastbaar naar besteedbaar wordt echter niet in alle gevallen op identieke wijze bepaald. Daardoor ontstaat een verschil in netto inkomen, dat maar ten dele tot uitdrukking komt in het belastbare inkomen. In verband hiermee is het belastbare inkomen op grond van uitkeringen AOW en A W W lager dan dat behorend bij het minimumloon, waarop het laagste tabelinkomen voor de individuele huursubsidie is gebaseerd, terwijl men toch netto een nagenoeg gelijk bedrag ontvangt. Doordat weduwen na de invoering van Oort, in tegenstelling tot nu, ook over hun uitkering premies volksverzekeringen zullen gaan betalen, gaat hun uitkering in termen van belastbaar inkomen sterker omhoog dan die van AOW-ers, die alleen premies A W W en AWBZ gaan betalen. Ook netto gaan zij er op vooruit, namelijk circa f 600,- per jaar. In dit kader verwijst de ondergetekende naar hoofdstuk 12 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies, waarin een tabel is opgenomen met een specificatie van de verbetering van de netto-inkomenspositie van AWW-ontvangers (kamerstukken II 1988-89, 20 855, nr. 4, blz. 5). Het laagste inkomen in de huursubsidietabellen is, zoals gesteld, direct gekoppeld aan de hoogte van het belastbaar minimumloon. In geval een uitkering AOW en AWW wordt ontvangen, is het bijvoorbeeld mogelijk naast een uitkering een aanvullend pensioen te ontvangen, zonder dat dit direct leidt tot een verlaging van de individuele huursubsidie. Door de invoering van de voorstellen van de Commissie tot vereenvoudiging van de loon- en inkomstenbelasting ontstaat een herschikking van de belastbare inkomensposities, waardoor het in het verleden toevallig ontstane relatieve subsidievoordeel gedeeltelijk wordt weggenomen. Voor de grote groep 65-plussers kon een subsidieverandering worden voorkomen door in de nieuwe bejaardentabellen rekening te blijven houden met het verschil tussen het belastbare AOW-inkomen en het belastbare minimumloon. Bij AWW-ers is dat echter helaas niet mogelijk zonder een aparte franchise in te voeren. De ondergetekende heeft op pagina 2 van de memorie van toelichting bij het onderhavige voorstel van wet de nadelen van een dergelijke aanpak belicht. Derhalve zal er zijns inziens niet aan kunnen worden ontkomen dat het huidige relatieve subsidievoordeel aldus gedeeltelijk komt te vervallen. De leden van de fracties van P.v.d.A., V.V.D., D66 en S.G.P. wilden weten of bij de berekening van de effecten van de belastingvoorstellen Oort reeds rekening is gehouden met de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel. Wordt de inkomensachteruitgang voor alleenstaanden vergroot door een vermindering van de individuele huursubsidie, zo vroegen deze leden zich af. Bij de berekening van de inkomenseffecten van Oort kon slechts rekening worden gehouden met generieke maatregelen. Incidentele effecten zijn derhalve buiten beschouwing gebleven. De effecten van de individuele huursubsidie komen dus bovenop de berekende inkomensgevolgen. Daar met het onderhavige wetsvoorstel een optimale subsidieneutraliteit wordt bereikt, is het aanvullende inkomenseffect echter in het algemeen nihil.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 976, nr. 6
2
Een uitzondering wordt gevormd door alleenwonende weduwen. Zij gaan er als gevolg van Oort netto circa f 6 0 0 , - per jaar op vooruit, zoals boven is aangegeven. In een aantal gevallen wordt deze inkomensverbetering gedeeltelijk afgeroomd door een lager bedrag aan individuele huursubsidie. De netto-huurquote zal daardoor in het ongunstigste geval gelijk blijven, maar in de meeste gevallen zal toch van een daling van de netto-huurquote sprake zijn. Ten opzichte van veel andere alleenstaanden blijven zij daardoor in een relatief gunstige positie verkeren. Een stijging van de huurquote, zoals de leden van de fractie van de P.v.d.A. veronderstelden, is derhalve niet aan de orde. In reactie op het oordeel van de leden van de fractie van D66, die grote moeite hadden met de «dreigende inkomensachteruitgang van f 4 0 , - per maand voor de alleenwonende weduwen met naast de AWW-uitkering een klein pensioen of een klein inkomen», merkt de ondergetekende op dat zijns inziens hier sprake is van een misverstand. Ten eerste is bij alleenstaande weduwen geen sprake van inkomensachteruitgang, maar juist van vooruitgang. Bij aanvullende inkomsten van meer dan f 7 0 0 . - per jaar zal weliswaar sprake zijn van afroming van deze inkomensvooruitgang. Deze afroming is echter groter naarmate het inkomen hoger is. Maar eerst als het totale inkomen een modaal niveau bereikt, wordt het maximale negatieve effect van f 4 0 , - gerealiseerd. Zelfs in die gevallen resteert veelal per saldo een geringe inkomensverbetering. Van een extra inkomensachteruitgang is, zoals de leden van deze fractie stelden, derhalve geen sprake. Op de vraag van de leden van de fractie van S.G.P. of kan worden aangegeven hoe groot de compensatie gemiddeld is van het subsidieverlies door een verhoging van de netto-uitkering en hoe die zich verhoudt tot de inkomensverbetering van de betrokken groep als gevolg van de in het kader van de belastingherziening verwerkte lastenverlichting ad f 4 , 1 miljard, merkt de ondergetekende op dat hij in het bovenstaande al heeft aangegeven dat het maximale negatieve effect van f 4 0 , - per maand meer dan volledig wordt gecompenseerd door de verhoging van de netto-uitkering met f 4 7 , - per maand. Echter het bedrag van f 4,1 miljard aan lastenverlichting is generiek van aard en kan niet worden verbijzonderd naar de groep alleenwonende AWW-ontvangers. Voorts achtten deze leden de schatting van het aantal weduwen, dat met dit subsidieverlies te maken krijgt, te globaal. Zij wilden een nauwkeuriger raming van het aantal. De globale schatting van «enige duizenden» was gebaseerd op veronderstellingen over de mate waarin huishoudens met een AWW-uitkering in de individuele huursubsidie zouden kunnen voorkomen, waarbij vervolgens schattenderwijs moest worden geraamd in welke mate dergelijke huishoudens over een aanvullend inkomen zouden kunnen beschikken. Eerst onlangs is met het gereedkomen van het externe onderzoek naar de individuele huursubsidie hieromtrent meer adequate informatie ter beschikking gekomen. Bij brief van 27 februari 1989 heeft de ondergetekende de resultaten van dit onderzoek aan de voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden. Uit het deelonderzoek «Ontvangers van individuele huursubsidie: instroom, uitstroom, bestand» van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt, dat 6,5% van de ontvangers van individuele huursubsidie een uitkering ontvangt op grond van de AWW, dit wil zeggen ruim 55 000 huishoudens. Op grond van zowel de veronderstelling dat de verhouding meerpersoonshuishoudens/éénpersoonshuishoudens in dezelfde mate op AWW-ers van toepassing is als op het totaal aan huursubsidie-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 976, nr. 6
3
ontvangers (52%/48%), als de op globale gegevens uit het huursubsidiebestand te baseren veronderstelling dat circa éénvierde van de betrokken huishoudens een aanvullend inkomen heeft, kan de aanduiding van «enige duizenden» nader worden gekwantificeerd als circa 5 a 10 000 huishoudens. De leden van de fracties van P.v.d.A. en V.V.D. wensten in dit verband een nadere aanduiding van het bedrag aan individuele huursubsidie dat jaarlijks minder zal worden uitbetaald aan de groep alleenwonende weduwen. Voorts hoe dat bedrag zich verhoudt tot de geraamde f 20 miljoen verlaging aan huursubsidie-uitgaven. Zo vroegen de leden van de fractie van de V.V.D. zich af of in de besparing van f 20 miljoen de lagere huursubsidie voor AWW-ers begrepen was. Op grond van de nadere kwantificering van het aantal weduwen dat een geringer bedrag aan huursubsidie zal ontvangen, zal jaarlijks globaal f 2 miljoen minder aan individuele huursubsidie worden uitbetaal. Dit bedrag is reeds opgenomen in de f 20 miljoen besparing op uitgaven voor individuele huursubsidie als gevolg van beperking van de aftrekmogelijkheden. Bij dit alles hecht de ondergetekende eraan nogmaals te wijzen op het indicatieve karakter van genoemde bedragen. De leden van de fractie van het C.D.A. vroegen of de veronderstelling juist is dat AWW-gerechtigden een beroep zullen kunnen doen op de nieuwe tabel II.A, de tabel voor oudere alleenstaanden. In het voorgaande is reeds uiteengezet dat AWW-ers in tegenstelling tot AOW-ers voortaan premieplichtig worden voor alle volksverzekeringen. Zij zullen derhalve niet kunnen worden gesubsidieerd volgens de voorgestelde ouderentabellen. c. De daling van de uitgaven aan individuele huursubsidie met circa f 20 miljoen De leden van de fracties van de P.v.d.A. en D66 vroegen of de geraamde besparing als gevolg van het beperken van aftrekmogelijkheden beschikbaar blijft voor de volkshuisvestingsbegroting. Daarnaast of dit bedrag door de recente besluitvorming is gewijzigd. Het berekende bedrag is gebaseerd op een aantal redelijke aannames omtrent de aantallen ontvangers van individuele huursubisidie die met het beperken c.q. vervallen van aftrekposten te maken krijgen. Zo is bijvoorbeeld rekening gehouden met het feit dat het grootste deel van de IHS-ontvangers een uitkering ontvangt. Door hen wordt slechts in beperkte mate gebruik gemaakt van aftrekmogelijkheden. Het aldus berekende bedrag is naar boven afgerond op f 20 miljoen. Een nauwkeurige berekening van de te bereiken besparing is niet goed mogelijk. Tenslotte wijst de ondergetekende erop dat de recente besluitvorming niets heeft veranderd aan de te bereiken besparingen als gevolg van het beperken c.q. vervallen van aftrekposten. Het te besparen bedrag blijft beschikbaar voor de volkshuisvestingsbegroting en zal worden aangewend in het kader van de uitfinancieringsproblematiek. De leden van de fractie van D66 vroegen zich af hoe de besparing van f 20 miljoen is te rijmen met het uitgangspunt dat de vereenvoudigingsoperatie van de belastingen in principe niet mag leiden tot een ander budgettair beslag van de individuele huursubsidie. Zoals reeds is verwoord in onderdeel a kan de overgang niet voor iedereen volledig geruisloos verlopen. Geringe wijzigingen van het subsidiebedrag zijn niet altijd te vermijden. Over het algemeen zal het beperkte subsidieverlies echter meer dan gecompenseerd worden door een verbetering van het besteedbaar inkomen als gevolg van de algemene lastenverlichting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 976, nr. 6
4
Bovendien vormt het geraamde bedrag van f 20 miljoen slechts een beperkt deel van de IHS-uitgaven, namelijk ruim 1%. Van een ondergraving van het uitgangspunt dat de overgang inkomensneutraal moet verlopen, is naar de mening van ondergetekende dan ook geen sprake. Omrekening van het oude toetsingsinkomen naar het nieuwe toetsingsinkomen wordt niet beïnvloed door de geraamde besparing, daar zij op een generieke wijze geschiedt op basis van gegevens van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Verbijzondering naar individueel afwijkende situaties is daarbij uitgesloten. d. Overige inkomensafhankelijke
volkshuisvestingsregelingen
De leden van de fractie van D66 vroegen of er nog andere inkomensoverdrachten zijn die voor bepaalde groepen een inkomensachteruitgang kunnen betekenen door de verandering in het belastingstelsel. Voorts vroegen de leden van de fractie van de P.v.d.A. zich af of de wijzigingen in het belastbaar inkomen die voortvloeien uit de Oort-voorstellen, niet ook gevolgen hebben voor de vroegere en huidige premiekoopregelingen; wanneer, zo wilden zij weten, zullen die regelingen aan de nieuwe situatie worden aangepast? De ondergetekende neemt aan dat met andere inkomensoverdrachten gedoeld wordt op de gevolgen van de voorstellen van de Commissie Oort voor huishoudens, die een beroep doen op andere inkomensafhankelijke regelingen in de volkshuisvesting. Voor wat betreft de Regeling huurgewenningsbijdrage geldt dat deze een (tijdelijke) aanvulling op de individuele huursubsidie vormt. Door aanpassing van de Wet individuele huursubsidie op de gevolgen van Oort wordt deze aanvullende subsidie niet aangetast. Van een inkomensachteruitgang is derhalve geen sprake. Voor wat betreft de premiekoop A geldt dat wijziging van deze regeling inderdaad nodig is als gevolg van de invoering van de Oort-voorstellen. Ook bij deze aanpassing zal uiteraard worden gestreefd naar optimale inkomens- en subsidieneutraliteit. Aangezien het belastbaar inkomen met de belastingvereenvoudiging een gewijzigde inhoud krijgt, zullen de inkomensgrenzen in de premiekoopregeling aan de nieuwe belastinggrondslag aangepast moeten worden. De noodzakelijke aanpassing van de regeling dient echter niet per 1 januari 1990 (ingangsdatum belastingherziening) te worden doorgevoerd, maar pas per 1 januari 1991. Dit vloeit voort uit de omstandigheid dat voor de vaststelling van de hoogte van de subsidie het belastbaar inkomen genomen wordt over het jaar, voorafgaande aan het jaar waarin de beschikking voor de woning is afgegeven. In het voorlichtingsmateriaal voor de premiekoopregeling in 1990 zal expliciet op deze omstandigheid gewezen worden. Naast de premiekoopregeling zelf zal voor in de afgelopen jaren gegunde woningen in het kader van de reguliere en incidentele inkomenstoetsen een structurele aanpassing in de omrekening van de inkomens naar het basisjaar (entreetoetsjaar) in het geautomatiseerde systeem doorgevoerd moeten worden. Ook hier geldt een uitloop van één jaar, aangezien binnen het systeem gewerkt wordt met door de Belastingdienst vastgestelde belastbare inkomens. Gezien het directe belang voor de huidige subsidie-ontvangers, zal echter in een vroegtijdig stadium worden aangegeven op basis van welk verhoudingscijfer deze structurele aanpassing zal worden doorgevoerd. 2. Artikelen Artikel I, onderdeel A, 1 De leden van de CD.A-fractie vragen in de eerste plaats of de formu-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 976, nr. 6
5
lering van de vakantiebijslag als onderdeel van het in aanmerking te nemen minimumloon niet moet worden aangescherpt. De ondergetekende wil deze leden er op wijzen dat in de oorspronkelijke tekst van de Wet individuele huursubsidie (Stb. 1986, 265) op het door deze leden aangeduide punt een scherpere tekst heeft gestaan, die juist uit het oogpunt van vereenvoudiging van regelgeving bij de wet van 22 juni 1988, Stb. 2 9 1 , is vervangen door de tekst die in het onderhavige voorstel van wet is gehandhaafd. Deze tekst is naar het oordeel van de ondergetekende niet voor verkeerde uitleg vatbaar, omdat in de definiëring van minimumloon in de Wet individuele huursubsidie wordt geabstraheerd van individuele gevallen waarin een minimumloon wordt genoten en derhalve artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in dit verband slechts één ter zake dienende aanwijzing bevat, te weten het toepassen van het aldaar genoemde percentage. De leden van de C.D.A.-fractie vragen vervolgens waarom de vereveningsbijdrage is vervallen uit het rijtje premies, die in mindering gebracht moeten worden op het bedrag van het minimumloon. Deze wijziging is, zo moet deze leden geantwoord worden, eveneens reeds aangebracht bij de wet van 22 juni 1988, Stb. 2 9 1 , en in de memorie van toelichting op het voorstel van wet dat aan genoemde wet ten grondslag heeft gelegen aldus gemotiveerd, dat het een wijziging betrof van technische aard, zonder gevolgen voor de huursubsidieontvangers en verband houdend met het per 1 januari 1987 vervallen van de vereveningsbijdrage bij de verschillende uitkeringen, met uitzondering van de AAW (kamerstukken II 1987/88, 20 4 8 1 , nr. 3, blz. 9). Artikel I, onderdeel A, 2 Naar aanleiding van de door de leden van de C.D.A.-fractie gemaakte opmerking over de ingewikkelde wijze waarop het verwervingskostenforfait is weergegeven, heeft de ondergetekende een nota van wijziging voorbereid, waarin een beter leesbare tekst wordt voorgesteld. Met het oog op de redactionele zuiverheid is daarin nog wel, anders dan in het door de hier aan het woord zijnde leden geopperde tekstvoorstel, het onderscheid in de Wet op de loonbelasting 1964 gevolgd tussen enerzijds een percentage en anderzijds een vast bedrag. Artikel I, onderdeel F, 1 Het antwoord op de vraag van de leden van de C.D.A.-fractie, waarom is gekozen voor een vermenigvuldigingsfactor van 1,000, luidt dat hier het laatst beschikbare cijfer is opgenomen, te weten het cijfer dat geldt voor het subsidietijdvak 1 juli 1988 - 30 juni 1989. Dit cijfer is laatstelijk vermeld in Staatsblad 1988, 343. Met ingang van de thans voorziene inwerkingtredingsdatum van de onderhavige bepaling, dat wil zeggen 1 juli 1991, dient de factor te worden geactualiseerd. Artikel 25 van de Wet individuele huursubsidie voorziet in een jaarlijkse actualisering per 1 juli bij ministeriële regeling van onder andere het cijfer waarop de hierbedoelde factor is vastgesteld, zodat te zijner tijd geen problemen kunnen ontstaan. Artikel I, onderdeel F, 2 De leden van de fractie van het C.D.A. vroegen zich af of de nieuwe franchise van f 9000 betekent dat bij de splitsing van het recht op AOW het recht van de partner niet meetelt bij het bepalen van de IHS en of dat ook geldt voor inkomen uit vermogen van de ongehuwd samenwonende partner.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 976, nr. 6
6
De ondergetekende gaat er vanuit dat deze vraag op een misverstand berust. Immers de franchise geldt enkel voor huisgenoten. Partners worden daartoe niet gerekend. Inkomsten van partners tellen derhalve volledig mee bij het bepalen van de subsidiehoogte. Een precieze berekening van de franchise van huisgenoten ouder dan 65 jaar, waarnaar door de leden van de P.v.d.A.-fractie is gevraagd, zou op basis van de gegevens van 1988 ongeveer f 200 onder het aangehaalde bedrag van f 9000 uitkomen. Daar dit verschil kleiner is dan de inkomensklassen in de tabel zullen er nauwelijks subsidie-effecten door optreden. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, E. Heerma
Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 976, nr. 6
7