Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002–2003
21 501-32
Landbouw- en Visserijraad
Nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 23 januari 2003 Hierbij doe ik u het verslag toekomen voor wat betreft de landbouwonderwerpen van de Landbouw- en Visserijraad die plaatsvond van 16–19 december jongstleden te Brussel. Tijdens deze Raad werd een politiek akkoord bereikt over een verordening betreffende specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, alsmede over een verordening betreffende de toevoegingsmiddelen voor diervoeding. De Raad heeft geen besluit genomen over de wijziging v an een verordening inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen. Op het gebied van dierenwelzijn heeft de Raad conclusies aangenomen over de wetgeving inzake het welzijn van landbouwhuisdieren in derde landen en de gevolgen daarvan voor de EU, als ook over de wederzijdse bijstand tussen lidstaten bij de controle op het vervoer van dieren. Commissaris Byrne heeft de Raad geïnformeerd over de stand van zaken betreffende de wijziging van de richtlijn voor het welzijn van dieren tijdens vervoer. Daarnaast bracht de Commissaris verslag uit over het overleg met verschillende belanghebbenden over dit onderwerp. Commissaris Fischler heeft een werkdocument gepresenteerd met een analyse van de mogelijkheden voor een Europees Actieplan voor biologische levensmiddelen en biologische landbouw. Aansluitend vond een oriënterend debat plaats. De Duitse landbouwminister heeft de Commissie verzocht te komen met een communautaire strategie voor het minimaliseren van het acrylamide-gehalte in levensmiddelen. De Italiaanse minister sprak in de Raad zijn bezorgdheid uit over het naast elkaar bestaan van zaaizaad dat wel en dat geen genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) bevat en als gevolg daarvan de mogelijke contaminatie van niet-transgeen zaaigoed met ggo’s.
KST66411 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 21 501-32, nr. 16
1
Voor een meer gedetailleerde inhoud van de voorstellen, zou ik willen verwijzen naar mijn brief van 11 december jongstleden met de agenda van de Landbouw- en Visserijraad (Kamerstukken II, 2002–2003, 21 501-32, nr.11). Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong Er vond een openbaar debat plaats over het voorstel voor de verordening houdende de vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Dit voorstel was reeds eerder in oriënterende zin besproken tijdens de Raad van november. Hierover heb ik u op 10 december jl. geïnformeerd (Kamerstukken II, 2002–2003, 21 50132, nr. 10). De verordening voegt een aantal specifieke richtlijnen betreffende hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong samen. Het maakt als zodanig deel uit van een pakket hygiëneverordeningen en richtlijnen voortvloeiende uit het Witboek voedselveiligheid. De bedoeling van onderhavige verordening is om de wetgeving te vereenvoudigen door het weghalen van te gedetailleerde voorschriften en van overlappingen tussen bestaande richtlijnen. Bovendien is expliciet de verantwoordelijkheid beschreven van de producent voor naleving van de hygiëneregels. De discussie had een sterk technisch karakter en concentreerde zich op de voorbehouden die Lidstaten nog hadden gemaakt. Voor Nederland ging het daarbij vooral om voldoende informatie over voedselveiligheid in de hele keten van producent tot consument. Dit is van belang om een modern vleeskeuringssysteem te kunnen opzetten. Een aantal Lidstaten benadrukte wederom dat het onderhavige voorstel in samenhang gezien moest worden met het totale hygiënepakket. Desalniettemin waren deze Lidstaten bereid om in het kader van een compromis hun voorbehouden in te trekken. De Voorzitter stelde vervolgens vast dat de Raad het unaniem eens was en dat een politiek akkoord was bereikt. Ze concludeerde dat het akkoord de afronding van het totale hygiënepakket een stap dichterbij had gebracht en sprak de verwachting uit dat de twee overgebleven voorstellen onder Grieks Voorzitterschap worden afgerond. Toevoegingsmiddelen voor diervoeding In een openbaar debat streefde de Voorzitter naar een politiek akkoord over een voorstel voor een verordening betreffende toevoegingsmiddelen in diervoeder. Centraal in het voorstel staat de toelating van stoffen en producten voor gebruik in diervoeding als toevoegingsmiddel. Bestaande voorschriften voor diervoederadditieven worden geconsolideerd. Een aantal procedures voor de evaluatie van de toelatingsdossiers en vergunningen voor deze toevoegingsmiddelen wordt duidelijker vastgelegd en tegelijkertijd vereenvoudigd. Bovendien bevat het voorstel bepalingen voor de uitfasering van antibiotica als groeibevorderaar. De discussie in de Raad concentreerde zich voornamelijk op twee punten. In de verordening wordt 1 januari 2006 voorgesteld als einddatum voor de uitfasering van antibiotica als groeibevorderaar. Een tweetal lidstaten gaf aan het te betreuren dat het verbod niet eerder wordt ingevoerd. Voor één daarvan was dit zelfs voldoende reden om tegen het voorstel te stemmen. Ten tweede had een aantal lidstaten graag gezien dat de Commissie van de gelegenheid gebruik had gemaakt om het gebruik van coccidiostatica en himonostatica als toevoegingsmiddel, anders dan om veterinaire
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 21 501-32, nr. 16
2
redenen, volledig af te schaffen. Deze landen konden echter onder het afleggen van een verklaring instemmen met het akkoord. Ook ik heb ingestemd met het voorstel. Redenen hiervoor zijn dat de toelatingsprocedure voor toevoegingsmiddelen duidelijker, effectiever en transparanter zijn geworden met dit voorstel. Bovendien vormt het een belangrijke stap op weg naar het door Nederland gewenste totaalverbod op antibiotica als groeibevorderaar in diervoeders. Dierenwelzijn
a. Wetgeving inzake het welzijn van landbouwhuisdieren in derde landen en de gevolgen daarvan voor de EU Onderlinge bijstand in verband met de controle en de internationale aspecten De Raad nam twee conceptconclusies aan. De eerste conclusie heeft betrekking op een Mededeling van de Commissie betreffende een vergelijking van wetgeving inzake het welzijn van landbouwhuisdieren in 73 landen en de gevolgen daarvan voor de EU. De Commissie heeft deze Mededeling op 28 november jongstleden gepresenteerd in de Raad. Hierover heb ik u op 10 december jl. geïnformeerd (Kamerstukken II, 2002– 2003, 21 501-32, nr. 10). De inhoud van de conclusies zijn in overeenstemming met de Mededeling. Commissaris Byrne beschouwde de steun van de Raad voor de conclusies als een positieve bijdrage aan toekomstige werkzaamheden van de Commissie bij de promotie van dierenwelzijn op internationaal niveau. De tweede conclusie gaat over een Memorandum van het Voorzitterschap over wederzijdse bijstand door de lidstaten bij de controle van het transport van dieren. Doel hiervan is om passende maatregelen te kunnen nemen bij overtredingen.
b. Wijziging van de richtlijn betreffende het welzijn van dieren tijdens het vervoer Commissaris Byrne informeerde de Raad over de stand van zaken met betrekking tot voornoemde richtlijn. De Commissaris zei te verwachten in het voorjaar van 2003 met een wijzigingsvoorstel te komen. In het voorstel zal rekening worden gehouden met de uitkomsten van een consultatieronde die de Commissie heeft gehouden in november en december (zie onder c.)
c. Overleg met actoren In de aanloop naar de voorbereiding van een wijzigingsvoorstel voor de richtlijn betreffende het welzijn van dieren tijdens het vervoer, heeft de Commissie een brede consultatieronde georganiseerd. Deze consultatieronde bestond uit een seminar met betrokken ngo’s, producenten- en consumentenorganisaties en een online-consultatie via het internet voor een breder publiek. Commissaris Byrne bracht verslag uit van deze consultatieronde. De Commissaris zei veel steun te hebben ontvangen voor de plannen van de Commissie om het dierenwelzijn tijdens transport te verbeteren. Uit de consultatieronde zijn twee dingen duidelijk naar voren gekomen. Ten eerste vindt men het niet acceptabel dat de huidige status quo blijft gehandhaafd. Ten tweede dienen de zwakheden in de huidige regelgeving onverwijld aangepakt te worden. Een meerderheid van de respondenten heeft verder aangegeven dat de voorwaarden voor transport, waaronder
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 21 501-32, nr. 16
3
de beschikbare ruimte per dier en de maximum reisduur, verbeterd moeten worden. Ook zouden de voorwaarden voor de erkenning van transporteurs aangescherpt moeten worden. Een aantal lidstaten reageerde op het verslag van de Commissaris en gaf aan het eens te zijn met de constatering dat de naleving en controle van de huidige regelgeving tekort schieten en dat deze derhalve verbeterd moeten worden. Verder pleitte een aantal lidstaten voor het instellen van een maximum reisduur in tijd of in afstand. Ikzelf heb in het bijzonder aangegeven dat zichtbare vooruitgang geboekt moet worden op het gebied van dierenwelzijn teneinde het draagvlak voor landbouw in de maatschappij te behouden. Daarbij heb ik ook gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van de betreffende sectoren. De overheid dient een basisniveau van dierenwelzijn te garanderen. De producenten en consumenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om het welzijn op een hoger plan te brengen. Ook heb ik het belang onderstreept van internationale consensus op dit vlak en hierbij mijn steun uitgesproken voor het streven van de Commissie om welzijnsnormen in bilaterale en multilaterale overeenkomsten op te nemen. Wijziging van de Verordening inzake biologische productiemethode Ter goedkeuring lag een voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) 2092/91 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen. Het voorstel voorziet onder meer in een derogatie voor het tijdelijk gebruik voor synthetische vitaminen voor herkauwers en het toestaan van materialen met natuurlijke aminozuren (biergist en eieren) in diervoeder. Een voorstel dat door Nederland in principe wordt gesteund. In de Raad bestond echter geen gekwalificeerde meerderheid voor het voorstel noch een dergelijke meerderheid tegen het voorstel. Dit betekent dat de Commissie, op basis van de comitologie-procedure, na drie maanden de verordening ongewijzigd kan doorvoeren. Europees Actieplan voor biologische levensmiddelen en biologische landbouw Commissaris Fischler presenteerde een werkdocument met een analyse van de mogelijkheden voor een Europees Actieplan voor biologische levensmiddelen en biologische landbouw (EAP). Daarbij moet de vraag van de consument naar biologische producten als uitgangspunt dienen, aldus de Commissaris. Dit mede omdat de hogere kosten voor biologische producten in belangrijke mate door de markt zelf gedragen dienen te worden. Als aandachtspunten bij het opstellen van het EAP noemde de Commissaris: goede informatievoorziening, het verplichte gebruik van een EU-logo, gelijkwaardige eisen voor geïmporteerde producten, harmonisatie van de inspectie, controle op de invoer, meer onderzoek naar bijvoorbeeld teelt, verwerking en de vraag van consumenten en ten slotte betere informatie en statistieken. De Commissaris benadrukte dat onderhavig document deel uit maakt van een breder consultatieproces, dat uiteindelijk zal leiden tot een EAP. Hij verwacht eind 2003 het EAP aan de Raad te kunnen presenteren. Intussen zal er in het voorjaar van 2003 een openbare hoorzitting worden georganiseerd over dit onderwerp. De analyse kon rekenen op brede steun van de Raad. De door de Commissaris geïdentificeerde aandachtspunten worden breed gedeeld. Enig verschil van mening tussen de lidstaten bestaat wel over het gebruik van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 21 501-32, nr. 16
4
het EU-logo voor biologische producten. Enkele lidstaten gaven aan voorstander te zijn van het (vrijwillig) gebruik van het EU-logo naast nationale en regionale logo’s of zien meer in de harmonisatie van bestaande logo’s. Andere lidstaten daarentegen steunen het verplichte gebruik van het EU-logo. Ook Nederland heeft aangegeven het initiatief van de Commissie te ondersteunen. Daarbij is het belangrijk dat een zorgvuldige afweging plaatsvindt over de vraag op welk niveau welke maatregelen het meest efficiënt en effectief werken. Dit gaat om zowel de afweging tussen Europees en nationaal als tussen overheid en bedrijfsleven. Verder heeft Nederland aandacht gevraagd voor de coëxistentie van biologische landbouw en gentechnologie. Ten slotte hecht Nederland veel belang aan de communautaire harmonisatie van standaarden, het vertrouwen in controles en een duidelijke regeling voor de toegang van biologische producten uit derde landen. Nieuwe invoerregeling voor granen Met gekwalificeerde meerderheid heeft de Raad twee besluiten goedgekeurd voor wijzigingen van de invoerregeling voor zachte tarwe van lage en middelmatige kwaliteit en gerst. Voor zachte tarwe van middelmatige en lagere kwaliteit wordt het huidige invoersysteem vervangen door een TRQ (Tariff Rate Quota of tariefcontingent) van totaal 2 981 600 ton. Hiervoor geldt een invoerrecht van 12 Euro/ton (erga omnes). Binnen dit contingent zijn subquota vastgelegd van 572 000 ton voor de VS en 38 000 ton voor Canada. Buiten het quotum geldt een hoger recht. Voor gerst wordt het huidige invoersysteem vervangen door een TRQ van 300 000 ton, met een invoerrecht van 16 Euro/ton. Daarnaast is voor brouwgerst een TRQ van 50 000 ton overeengekomen met een recht van 8 Euro/ton. De nieuwe regelingen treden in werking met ingang van 1 januari 2003. Gegeven het feit dat de EU met de Russische Federatie en Oekraïne, beide belangrijke exporteurs van zachte tarwe en gerst, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten, dienen deze landen geconsulteerd te worden over wijzigingen in het invoerregime. Commissaris Fischler meldde de Raad dat hoewel de besprekingen begonnen zijn, er tot nu toe nog geen overeenstemming is bereikt. Dat was voor Nederland reden om aan zijn goedkeuring de voorwaarde te verbinden dat de Commissie zou verklaren dat ze al het mogelijke zal doen om zo spoedig mogelijk te komen tot een positief en voor alle partijen acceptabele uitkomst van de consultaties. De Commissie heeft dat nog eens schriftelijk aan de Raad bevestigd. Na die verklaring heeft ook Nederland zijn steun aan het voorstel uitgesproken en werd het door een meerderheid van de Raad aangenomen. Diversen
Acrylamide in levensmiddelen De Duitse landbouwminister informeerde de Raad over de resultaten van Duitse analyses van acrylamide-gehaltes in levensmiddelen en de maatregelen die tot dusverre genomen zijn op zowel nationaal als regionaal niveau om te komen tot een minimalisatie van de schadelijke effecten hiervan op de volksgezondheid. Uit onderzoek blijkt dat deze stof in bepaalde gevallen en concentraties kankerverwekkend kan zijn. De minister drong er bij de Commissie op aan te komen tot een brede stra-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 21 501-32, nr. 16
5
tegie op communautair niveau teneinde de risico’s te minimaliseren. Deze strategie zou, in analogie met de Duitse aanpak en in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven, gebaseerd moeten zijn op het verzamelen en uitwisselen van analyses van acrylamide-gehaltes in levensmiddelen. Op basis van deze gegevens zou gezocht moeten worden naar aanpassing van de productiemethoden. Een aantal lidstaten sprak zijn steun uit voor het Duitse voorstel. In reactie hierop zei Commissaris Byrne dat reeds discussies over dit onderwerp hadden plaatsgevonden binnen het Wetenschappelijk Comité voor Levensmiddelen. Hij meldde tevens dat de Commissie bezig is om op basis van informatie uit de lidstaten en van belanghebbende partijen een gegevensbank op te zetten over de aanwezigheid van acrylamide in levensmiddelen. De Commissaris verwacht dat deze gegevensbank op korte termijn zal worden gerealiseerd. De volgende stap is om op grond van de verzamelde gegevens de consumenten en producenten te informeren en adviseren. Hij hoopte onder Grieks voorzitterschap met meer vervolgacties te komen.
Genetisch gemodificeerde organismen in zaaizaad De Italiaanse minister sprak in de Raad zijn bezorgdheid uit over het naast elkaar bestaan van zaaizaad dat wel en dat geen genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) bevat en als gevolg daarvan de mogelijke contaminatie van niet-transgeen zaaigoed met ggo’s. De minister ziet tevens grote problemen indien ggo-variëteiten worden opgenomen in nationale catalogi. Het zal dan moeilijk zijn om een scheidslijn aan te brengen tussen transgeen en niet-transgeen zaaigoed. De minister vroeg de Commissie ook naar de samenhang tussen de drempelwaarden voor onbedoelde vermenging van transgeen en niet-transgeen zaaigoed enerzijds en de drempelwaarden die onlangs zijn afgesproken in de Landbouw- en Milieuraad voor gg-levensmiddelen en -diervoeder. De Italiaanse bezorgdheid bleek gedeeld te worden door een groot aantal andere lidstaten. Commissaris Fischler erkende het belang van coëxistentie van de verschillende landbouwproductiemethoden. Hij zei dat de Commissie heeft aangekondigd te komen, indien nodig, met een juridisch raamwerk. Fischler zegde toe in een volgende Raad preciezer aan te zullen geven wanneer concrete voorstellen van de Commissie te verwachten zijn op dit gebied. Voor wat drempelwaarden betreft, merkte de Commissaris op dat de drempelwaarden die zijn afgesproken in de Landbouw- en Milieuraad, geen consequenties hebben voor zaaizaad. Dit omdat de drempelwaarden voor zaaizaad, afhankelijk van het risico van vermenging, zijn vastgesteld op 0,3%, 0,5% en 0,7% en derhalve liggen onder de afgesproken waarde van 0,9%. Ten aanzien van de opname in de catalogus is duidelijk dat dit alleen kan geschieden indien een wetenschappelijke evaluatie en goedkeuring heeft plaatsgevonden, aldus de Commissaris. Daar waar nog geen evaluatie heeft plaatsgevonden, zal een monitorprogramma moeten worden voorgelegd aan het Permanent Comité zaaizaden. De volgende Raad zal plaatsvinden op 27 en 28 januari 2003. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, C. P. Veerman
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 21 501-32, nr. 16
6