Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2001–2002
28 000 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2002
24 587
Justitiële Inrichtingen
Nr. 61
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 8 april 2002 De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 14 maart 2002 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie over: – de brief d.d. 10 december 2001 inzake evaluatie tbs-wetgeving 1997 (28 000-VI, nr. 41); – de brief d.d. 14 december 2001 inzake toezending kabinetsstandpunt rapport «Veilig en wel» met de ontvangen adviezen (24 587, nr. 75); – de brief d.d. 12 november 2001 inzake mondelinge vragen van het lid Rietkerk over tbs-passanten (28 000-VI, nr. 37); – de brief van de minister van Justitie d.d. 6 maart 2002 inzake de Dr. S. van Mesdagkliniek (Just. 02-218); de brief van de minister van Justitie d.d. 11 maart 2002 inzake de uitspraak rechtbank Leeuwarden (Just. 02-233). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks) Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP) en Wijn (CDA). Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), C q örüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).
Mevrouw Duijkers (PvdA) merkt op dat tbs (terbeschikkingstelling) bedoeld is voor veroordeelden die een delict hebben gepleegd waarvoor meer dan vier jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd. Verder moet het delict gepleegd zijn onder invloed van psychiatrische stoornissen. De tbs regelt dat de gevangene zodanig behandeld wordt dat betrokkene leert zijn stoornis in de hand te houden zodat herhaling van het strafbare feit wordt voorkomen. Uit werkbezoeken aan tbs-klinieken blijkt haar dat veel gedetineerden eerder in behandeling zijn geweest in de Geestelijke Gezondheidszorg(GGz)-sector. Een van de psychiaters sprak over een «levenscyclus» van de patiënt: hij begint in de GGz-sector en eindigt in de tbs. Hij lichtte toe dat door de afbouw van de asielfunctie van psychiatrische klinieken personen die in aanmerking zouden zijn gekomen voor opname nu vrij zijn en verdwalen in de samenleving. In dat kader is het van belang dat men zich realiseert dat ook in de tbs patiënten voorkomen die door de ernst van hun handicap niet of nauwelijks aanspreekbaar zijn. Deze groep groeit en zal de komende jaren toenemen. In de GGz-sector wordt weliswaar gewerkt aan herstel van de asielfunctie, maar de realisatie daarvan vergt tijd. Hoe verloopt het overleg met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de opvang van potentieel
KST61075 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2002
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
1
1
geweldsgerichte psychiatrische patiënten? Momenteel is 15% van de tbs-plaatsen gereserveerd voor uitbehandelde patiënten. Mevrouw Duijkers schat dat de behoefte aan het aantal longstay-plaatsen zal toenemen. Volgens de prognose zijn voor de komende jaren ongeveer 80 plaatsen gereserveerd. Neemt de minister deze planning over of geeft de door de Kamer nog te ontvangen capaciteitsplanning een meer realistische ontwikkeling te zien van het aantal benodigde longstay-plaatsen? Is het mogelijk dat de Kamer deze planning begin april ontvangt? Is te voorzien dat patiënten kunnen worden overgeheveld naar reguliere GGz-instellingen? Zijn hiervoor plaatsen gereserveerd? Op welke wijze wordt aandacht besteed aan de mensen op de longstay-afdeling? De doorstroom binnen de tbs is verbeterd maar is nog niet op het gewenste niveau. Dit hangt onder meer samen met de groei van tbs-gestelden maar ook met de kwaliteit van de behandeling. Hoe blijft de minister de doorstroming prikkelen in die zin dat mensen vanuit een huis van bewaring tijdig doorkunnen naar tbs? De wet-Fokkens beoogt dat tbs-gestelden na afloop van eenderde van hun straftijd kunnen doorstromen. Materieel is deze wet nauwelijks in werking getreden. In het belang van de veiligheid is het gewenst dat deze wet wel degelijk tot uitwerking komt. Wat onderneemt de minister om de werking te bevorderen? Uit rondritten blijkt dat de tbs-klinieken meer en meer erin slagen om, al of niet met actieve samenwerking met een GGz-instituut, de gedetineerden die wachten op doorplaatsing een begin te laten maken met de behandeling in een huis van bewaring. De aantallen op de wachtlijsten en de gemiddelde wachttijd dalen. Toch doen zich nog steeds schrijnende gevallen voor. De Stichting relaties van gedetineerden liet weten dat er twee personen zijn die meer dan twee jaar op de wachtlijst staan. Wat onderneemt de minister om dergelijke schrijnende gevallen te doen doorstromen? Gedetineerden met een delict waarvoor minder dan vier jaar straftijd is gegeven, komen niet in aanmerking voor tbs. Desalniettemin kan er sprake zijn van een ernstige psychische gestoordheid. Het aantal IBA-plaatsen (Individuele Begeleidingsafdeling) neemt toe en inmiddels is er een nieuwe variant die BBA, Bijzondere Begeleidingsafdeling, heet waar gestoorde gedetineerden geplaatst worden. Het is opvallend dat in de Singel in Amsterdam de doorlooptijd van ernstig psychisch gestoorde gedetineerden aanzienlijk omlaag is gegaan en dat is geen pre. Dit betekent dat met paardenmiddelen gedetineerden gestabiliseerd worden en teruggaan naar de gevangenis om drie of zes maanden later terug te komen. Van verdere behandeling of stabilisatie is dan geen sprake meer. Welke mogelijkheden zijn er om de behandeling van ernstig gestoorde detineerden uit te breiden? Mevrouw Duijkers kan zich in grote lijnen vinden in de evaluatie van de tbs en in het kabinetsstandpunt over het rapport Veilig en wel. De suggestie dat het niet goed gaat in de tbs en dat de «grote broer» de GGz komt vertellen hoe het moet is volgens haar niet juist. Immers, ook de GGz heeft dit najaar een zeer kritische beoordeling gekregen door de Inspectie van de volksgezondheid. Samenwerking moet worden voortgezet, maar men moet gebruikmaken van elkaars sterke kanten. Wanneer wetgeving nodig is om deze samenwerking inhoud en vorm te geven omdat patiënten niet de correcte juridische status hebben om overgeheveld te worden, is het van belang dat deze wetgeving er komt. De dagprijs voor een tbs-gestelde is ongeveer € 500. De dagprijs voor een GGz-patiënt is aanzienlijk lager. In een reguliere psychiatrische kliniek is er één verpleegkundige op 24 patiënten. In de tbs kan gelukkig van een betere verhouding worden gesproken. De vraag is echter of het belang dat de GGz-sector heeft bij een goede regionale samenwerking niet vooral een financieel belang is waardoor risico’s ontstaan bij verlaging van het veiligheidsniveau in de tbs-kliniek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
2
Onder verwijzing naar de discussie over de Van Mesdagkliniek en De Kijvelanden is het mevrouw Duijkers uit de stukken niet duidelijk geworden of de minister het wel of niet toelaat dat er reeds juridische fusies plaatsvinden met GGz-instellingen. Kan hij daarover duidelijkheid geven? In de brief van de minister staat dat de Van Mesdagkliniek goed op weg is en dat de raad van bestuur, de ondernemingsraad en de patiëntenraad positief zijn over de voortgang. Ook de Inspectie voor de volksgezondheid is positief en hoopvol gestemd over het vervolgtraject. Mevrouw Duijkers vindt het echter merkwaardig dat zij, buiten het officiële overleg om, steeds van ondernemingsraadleden en patiënten informatie krijgt die een buitengewoon negatief beeld geven over de Van Mesdagkliniek. Kan de minister hierop ingaan? Het is bekend dat de arbeidsomstandigheden in de Van Mesdagkliniek niet in orde zijn. In de brief van de minister staat dat er over drie maanden een plan van aanpak komt. Waarom zo bureaucratisch? Kunnen zaken die zo duidelijk liggen niet onmiddellijk worden aangepakt? In het rapport Veilig en wel wordt aandacht gegeven aan de verlofcommissie. Net als de minister is mevrouw Duijkers voor een adviescommissie. Er worden beslismomenten ingebouwd op het gebied van verdergaande stappen bij de samenwerking. Gelet op de politieke impact van deze operatie wil mevrouw Duijkers niet dat er onomkeerbare stappen worden gezet. Als fusies aan de orde zijn en als de integratie van beide sectoren vorm krijgt, wil zij dat hierover eerst met de Kamer overleg wordt gevoerd. In verband met de sturingsrelatie met de tbs-klinieken wil de minister naar output-financiering overgaan, terwijl net een operatie achter de rug is over outcome-sturing in het kader van VBTB. Is het een kwestie van een ander woordgebruik? Of betekent het dat de minister zegt dat hij aan de Kamer verantwoording verschuldigd is over de resultaten en dat de instellingen verantwoording verschuldigd zijn over hun acties richting de minister? De minister zal de sturings- en toezichtrelatie verder uitwerken. De resultaten die in 2003 aan de Kamer zullen worden gezonden wacht mevrouw Duijkers met belangstelling af. De heer Niederer (VVD) stelt voorop dat de behandeling van tbsgestelden gericht moet zijn op het voorkomen van recidive. Immers, tbs-gestelden hebben niet voor niets tbs opgelegd gekregen. Onder invloed van een geestesstoornis hebben zij een zeer ernstig misdrijf gepleegd en daarmee een spoor van ellende achtergelaten bij hun slachtoffer of diens nabestaanden. De maatschappij moet tegen deze mensen optimaal beschermd worden. Dit is alleen mogelijk wanneer tbs-klinieken hun eigen status en identiteit blijven behouden. De heer Niederer verwerpt dan ook het voorstel van de commissie-Kosto om te komen tot integratie van tbs-inrichtingen met de forensisch psychiatrisch ziekenhuizen van de GGz. De GGz behandelt immers geen criminele patiënten. Bij de GGz staan verzorging en verpleging centraal. De tbs-klinieken starten vanuit een andere optiek, namelijk behandeling en beveiliging. Beide instituten bewegen zich op het terrein van de psychiatrie. De heer Niederer is er blij om dat de regering kiest voor de weg van samenwerking en niet aankoerst op de optie van de commissie-Kosto, volledige integratie. In de brief van 17 december 2001 wijzen de minister van Justitie en de minister van VWS echter op het belang van tweerichtingsverkeer tussen tbs en GGz. Kan de minister dit verduidelijken? Een tbs-gestelde die niet meer delictgevaarlijk is, kan doorstromen naar een GGz-voorziening om daar verder te worden behandeld. In omgekeerde richting kan de heer Niederer zich echter niet voorstellen dat een GGz-patiënt die onbeheersbaar is, doorstroomt naar een tbs-kliniek. Tbs’ers en «gewone» psychiatrische patiënten, die op grond van de BOPZ zijn opgenomen, zitten dan door elkaar: criminelen en niet-criminelen. Bestaat verder niet het gevaar dat de GGz graag van haar lastigste
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
3
patiënten af wil en deze doorstuurt naar een tbs-inrichting? Tbs-klinieken dreigen op deze manier een smeltkroes te worden van zwaar gestoorde en zwaar criminele mensen. Hierdoor ontstaan onbeheersbare inrichtingen met onbeheersbare bewoners. Dit kan het personeel in de inrichtingen niet dragen. Deze twee categorieën mensen dienen gescheiden te blijven. Om de druk op de tbs-capaciteit te verlichten pleit de heer Niederer ervoor om reeds na vier jaar, en niet pas na zes jaar, voor de tbs’er een keuze te maken. Deze keuze kan zonder bezwaar na vier jaar worden gemaakt aan de hand van het risicomodelprofiel dat in Canada goede diensten bewijst. Wat vindt de minister van dit Canadese model en is dit direct toepasbaar voor de Nederlandse situatie? Na vier jaar is óf de tbs’er genezen in termen van delictgevaarlijkheid en het wegnemen van recidivegevaar – psychische zorg kan eventueel gegeven worden in een GGz-voorziening, al dan niet ambulant, of door de reclassering -óf hij is niet genezen en dan heeft het geen zin om nieuwe en dure behandeltechnieken toe te passen. Voor sommigen zal het licht nooit gaan schijnen. Voor deze onbehandelbare categorie moet er plaats zijn op de longstay-afdelingen. Verzorging en verpleging staan daar voorop en niet langer een intensieve behandeling. Op de longstay-afdeling zal de tbs’er niet verder degenereren. Mocht er perspectief komen in zijn ontwikkeling, dan kan terugplaatsing naar een reguliere tbs-plaats volgen. Inherent aan het wezen van tbs is beveiliging van de maatschappij tegen zwaar gestoorde en onberekenbare criminelen. De heer Niederer vindt de belangen van de samenleving van een hogere orde dan de persoonlijke belangen van de tbs’er. Omdat hij de categorie mensen waarvoor dit nodig is wil doorsturen naar een longstayafdeling, betekent dit een uitbreiding van de capaciteit. Wat zijn de verwachtingen op dit punt voor de toekomst? De GGz te Groningen en de Van Mesdagkliniek kennen een samenwerkingsvorm. Ook elders in het land vinden dergelijke experimenten plaats. Hoe verlopen deze experimenten? Houden deze pilots de facto niet al een fusie of integratie in, waardoor -vooruitlopend op politieke besluitvorming – points of no return dreigen te ontstaan? Met andere woorden: de heer Niederer wil ruimte houden om hierover een finale beslissing te nemen. Wil de minister hierop ingaan? De heer Dittrich (D66) merkt op dat de commissie-Kosto adviseert dat tbs-klinieken beter moeten samenwerken. Zij stelt integratie als eindresultaat in het vooruitzicht. De regering is hier huiverig voor en meent dat een te snelle aanpak contraproductief kan werken. Zij wil deze hechtere samenwerking nu geen impuls geven. Weliswaar schrijft de minister dat de samenwerking moet worden uitgebouwd, maar in de praktijk blijkt niet dat deze opmerking gestand wordt gedaan. De heer Dittrich ziet grote voordelen in bestuurlijke integratie. Het wordt gemakkelijk, goede psychiaters aan te trekken. De tbs-klinieken hebben een stoffig imago en door intensieve samenwerking met het GGz-veld kan dit veranderen. Ook de opleiding tot psychiater verbetert door integratie omdat men tijdens de opleiding in allerlei klinieken kan werken. Wanneer patiënten doorgeplaatst worden van het ene naar het andere type kliniek kan bij een bestuurlijke integratie het personeel meegaan, hetgeen voor de kwaliteit van de behandeling een pluspunt is. Interne doorstroming via klinieken is een van de hoofdadviezen van de commissie-Kosto, hetgeen de heer Dittrich onderschrijft. Verder kunnen door integratie behandelmethodes worden geïntegreerd wat de kwaliteit van de behandeling van tbs’ers ten goede komt en daardoor de bescherming van de samenleving. Is de minister bereid, regionale initiatieven tot bestuurlijke integratie actief te ondersteunen? Is hij bereid, regionale initiatieven tot hechtere samenwerkingsvormen actief te steunen? Kan hij een overzicht geven waaruit blijkt in welke regio’s die samenwerking nog niet van de grond komt? Hoe denkt de minister die te bevorderen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
4
In de tbs-behandelklinieken verblijven tientallen chronisch-psychiatrische patiënten die vanwege een verminderd recidiverisico vanuit veiligheidsoogpunt daar niet langer behoeven te zijn opgenomen. Zij zouden beter in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis kunnen worden behandeld, bijvoorbeeld op een gesloten afdeling. In de praktijk blijkt dat de GGz daar niet in alle situaties happig op is, al verschilt dit regionaal. De heer Dittrich meent dat de toestand van de patiënt centraal gesteld moet worden evenals de indicatie van zorg en beveiliging. Dit kan de doorstroming bevorderen. Men moet zich niet blindstaren op de juridische titel van de betrokken patiënt. Volgens de heer Dittrich zijn er mengvormen mogelijk. De commissie-Kosto vindt dit een pluspunt. Door- en uitstroming moeten worden gestimuleerd. Is de minister hiertoe bereid? Als patiënten eenmaal zijn opgenomen, mag niet te snel worden geconcludeerd dat ze onbehandelbaar zijn. Men zou het recht moeten hebben om bij een andere kliniek te bezien of daar een goede behandeling kan plaatsvinden. Pas als na een tweede kans blijkt dat iemand niet behandelbaar is, komen andere vormen van opname in zicht. Plaatsing op een longstay-afdeling hoeft niet in te houden dat iemand na succesvolle behandeling niet kan worden teruggeplaatst naar een andere afdeling. De verlofadviescommissie, waarover de commissie-Kosto het heeft, spreekt de heer Dittrich zeer aan. Terugkeer in de samenleving kan misgaan. In de Kamer is herhaaldelijk gesproken over de zaak Tjirk van Wijk die in Groningen vermoord werd door een tbs-patiënt die zich niet aan de voorwaarden had gehouden. Uit de antwoorden van de minister op Kamervragen hierover bleek dat allerlei instanties die zich daarmee bezighielden niet ingrepen toen duidelijk werd dat de gestelde voorwaarden – geen drank- en drugsgebruik – werden overtreden. Uit deze zaak valt veel te leren over alle tbs-zaken. De heer Dittrich meent dat er betere controle moet komen wanneer vrijheden worden verleend. Eén instantie moet daarbij de regie hebben. Wie krijgt de centrale regie en wie is daarvoor verantwoordelijk? In de zaak van Tjirk van Wijk zijn evidente fouten gemaakt. Waarom wordt geen aansprakelijkheid erkend en met de nabestaanden geen fatsoenlijke schaderegeling overeengekomen? Waarom krijgen nabestaanden of hun advocaat geen inzage in het dossier? Is de minister bereid toe te zeggen dat dit alsnog gebeurt? Uit het rapport van de commissie-Kosto blijkt een interessant verschil tussen Nederland en andere landen wat mensen betreft die een persoonlijkheidsstoornis hebben. De heer Dittrich hoort van alle kanten dat mensen met een dergelijke stoornis niet of nauwelijks behandeld kunnen worden. Toch krijgen zij vaak een tbs-maatregel opgelegd. Wat is daar de zin van als niet echt behandeld kan worden en de patiënt onverminderd gevaarlijk blijft? Bij hoeveel van de tbs-patiënten is een persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd? Het is volgens de heer Dittrich raadzaam om, net als in het buitenland, een lijst op te stellen van psychiatrische aandoeningen die wel behandelbaar zijn en voor tbs in aanmerking komen. Hoe staat de minister hier tegenover? Onder verwijzing naar de combinatie van een lange gevangenisstraf en tbs vraagt de commissie-Fokkens zich af of dit de juiste aanpak is. Wat is de visie van de minister hierop? Het zet weinig zoden aan de dijk als iemand eerst erg lang in de gevangenis heeft gezeten waar nauwelijks behandeling plaatsvindt en daarna naar een tbs-kliniek gaat. Is het mogelijk om dit anders in te kleden? Het gebeurt dat de rechter concludeert dat iemand ten tijde van het begaan van het misdrijf gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar was. Desondanks wordt een gevangenisstraf in combinatie met tbs opgelegd. Moet dit niet doorslaan in de richting van het geven van straf en geen tbs? Er komen dan weliswaar mensen in de gevangenis terecht met een zekere psychische problematiek, maar daarom is het goed als in gevangenissen afdelingen komen waar intensieve behandeling en verpleging kan plaatsvinden. Wordt op deze manier het tbs-systeem ontlast?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
5
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) merkt op dat de brief van de minister van 10 december 2001 in reactie op het rapport Tussen recht en ruimte vol goede bedoelingen staat. Zij wil de evaluatie van de tbs-wetgeving plaatsen in de context van het totale verbeterproject, zoals aangegeven in het rapport van het IBO van 1999. Ook zijn verbeteringen aangegeven naar aanleiding van aanbevelingen van de Inspectie, zoals is aangegeven in de brief van de minister van 26 januari 2001. De Inspectie volksgezondheid heeft in februari 2001 haar rapport over de kwaliteit van tbs-klinieken uitgebracht, voorzien van vele aanbevelingen. De minister heeft op 26 februari 2001 hierop gereageerd en verbeteringen aangekondigd. De Kamer zou in het najaar van 2001 over de actuele stand van zaken worden geïnformeerd. In de brief van 10 december 2001 wordt aangekondigd dat er verbeteringen zullen komen, vooral bij de uitvoer van behandelplannen. Ook ten aanzien van dwangen drangmedicatie en de invulling van het gevaarscriterium zullen protocollen worden ontwikkeld. Mede gelet op de conclusies van de Inspectie dat de kwaliteitswet zorginstellingen in nogal wat klinieken niet kan worden nageleefd, wil mevrouw De Pater op korte termijn van de minister inzicht krijgen in wat tot op heden met de aanbevelingen van de Inspectie is gedaan. Nog steeds is de situatie van de passanten die in het gevangeniswezen verblijven in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting onbevredigend, aldus de onderzoekers. Volgens de minister moet preklinische interventie in het huis van bewaring in 2002 worden geïmplementeerd. Voorts wordt gewezen op personeelstekorten als oorzaak van achterblijvende vermindering van het aantal passanten. In oktober 1999 sprak de Kamer ook met de minister over deze problemen naar aanleiding van het IBO-rapport Overstromen. Destijds moesten 167 passanten wachten op een opname in een tbs-kliniek. De gemiddelde wachttijd was bijna 350 dagen. De minister deed de toezegging aan de Kamer dat binnen twee jaar de passantenproblematiek zou zijn opgelost. Ook werd aangekondigd dat de passantentijd zou worden aangewend voor het maken van een begin van tbs-behandeling. Uit de brief van de minister blijkt niet dat deze belofte is nagekomen. Mevrouw De Pater heeft navraag gedaan en vernam dat er nog steeds 100 tot 150 passanten zes tot twaalf maanden moeten wachten op plaatsing in een tbs-kliniek. Ook de Inspectie signaleerde in haar rapport van februari 2001 deze instroomproblematiek. Daarnaast gaf zij aan dat de doorstroom naar GGz-klinieken nog grote problemen gaf mede door het niet soepel verlopen van de samenwerking met GGz-instellingen. Is de conclusie juist dat de minister blijkbaar niet in staat is dit verbetertraject tbs in voldoende mate vorm te geven? In de toekomst moet het mogelijk worden, BOPZ-patiënten in een tbs-kliniek op te nemen daar waar de algemene psychiatrie geen adequate opvang kan realiseren. Er komt nieuwe regelgeving om dit mogelijk te maken. In de algemene psychiatrische ziekenhuizen is, evenals in de tbs-klinieken, een capaciteitstekort. In 2001 waren er 2600 wachtenden op een intramurale APZ-plaats. Als dit mogelijk wordt, wat betekent dit dan voor de capaciteitsraming tbs-plaatsen voor de komende jaren? Zal dit nog een versterkt nadelig effect hebben op de passantenproblematiek? Over welke aantallen gaat het? Mevrouw De Pater is met de commissie-Kosto van mening dat de integratie van tbs-klinieken met de GGz-sector noodzakelijk is om tot de gewenste samenwerking tussen deze sectoren te komen. De aarzeling van de regering op dit punt deelt zij niet. Het gaat overigens niet om integratie van patiënten maar om bestuurlijke integratie waarbij samenwerking tussen tbs en GGz kan worden verbeterd en kwaliteit van zorg en behandeling beter op elkaar kunnen worden afgestemd. De minister van Justitie blijft in dit model verantwoordelijk voor de veiligheid. GGz-klinieken zullen zich wel driemaal bedenken voordat zij patiënten doorschuiven naar tbs-klinieken omdat zij gezamenlijk verantwoordelijk blijven. Bovendien vindt financiering van tbs-instellingen voor 85% plaats uit de AWBZ
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
6
evenals de volledige financiering van de GGz. Ook dit is een argument om snel tot integratie over te gaan. Mevrouw De Pater heeft een traject voor ogen van maximaal vijf jaar om de integratie te realiseren. De rijksinrichtingen tbs verkeren in een ongelijke positie ten opzichte van particuliere inrichtingen. Zij meent dat verzelfstandiging van de rijksinrichtingen moet worden onderzocht en wellicht moet plaatsvinden. Door deze verzelfstandiging kan een gelijkwaardige positie op de arbeidsmarkt worden verkregen en heeft men meer vrijheid om te contracteren. Bovendien kan dit ertoe leiden dat de kosten van de rijksinrichtingen zullen verminderen. Nu zijn ze globaal 20% duurder. Kan de minister toezeggen dat dit wordt gerealiseerd? Tot slot merkt mevrouw De Pater op dat zij niet tevreden is over het verbetertraject tbs. Zij vindt de inspanning van de minister tot op heden onvoldoende. Het antwoord van de minister De minister merkt op dat degenen die de dossiers bestudeerd hebben weten dat er heel veel in gang is gezet. De tbs is een strafrechtelijke maatregel die door de strafrechter kan worden opgelegd indien wordt vastgesteld dat ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Het doel van de maatregel is primair het beveiligen van de maatschappij tegen nieuwe delicten van de daders. Met andere woorden: het voorkomen van recidive staat ook hier centraal. In de politiek is het voorkomen van recidive een belangrijk punt. Dit doel kan worden bereikt door behandeling die plaatsvindt in een justitiële setting. Doordat de ter beschikking gestelde in een inrichting wordt ingesloten waar psychiatrisch behandeld wordt, zijn de tbs-instellingen uniek. Justitie staat als het gaat om tbs niet alleen. Op vele niveaus wordt samengewerkt met de GGz en, meer in het algemeen, met het ministerie van VWS. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de bewindsman samen met zijn collega van VWS het rapport-Kosto naar de Kamer heeft gestuurd. Feitelijk blijkt de samenwerking uit het gegeven dat tbs-gestelden in GGz-klinieken verblijven en een enkeling vanuit een GGz-kliniek in een tbs-inrichting komt. Het functioneren van de tbs-klinieken is in de loop der jaren ter discussie komen te staan. Het strafrechtelijk doel, namelijk het voorkomen van recidive, wordt nog te weinig gerealiseerd. Daarnaast kwam door uitstroom onvoldoende tot stand. Dit is echter wel een vereiste om ervoor te zorgen dat de ex-tbs’ers niet in herhaling vervallen. Om het vereiste niveau van veiligheid te bereiken dat de samenleving verlangt, is samenwerking met alle ketenpartners vereist. Hieronder zijn uiteraard de GGz en de reclassering begrepen. De minister heeft daarom in deze kabinetsperiode veel geïnvesteerd in verbetering van de werking van de tbs. De belangrijkste vraag die de commissie-Kosto moest beantwoorden luidde: hoe kunnen Justitie en de GGz hun bestaande dan wel nieuwe voorzieningen het best inzetten voor de forensische psychiatrische patiënten dan wel delinquenten op een wijze dat beveiliging van de maatschappij blijvend kan worden gegarandeerd? De commissie-Kosto formuleert naar aanleiding van deze opdracht twee beleidsopties. De eerste is samenwerking met de GGz, maar geen totale integratie, en de tweede is integratie van tbs-klinieken in de gezondheidszorg. Patiënten, tbs-gestelden en BOPZ-patiënten worden geplaatst in een instelling in het regionaal-forensisch-psychiatrisch circuit. Patiënten worden daar geplaatst waar de meest optimale behandeling en beveiliging aanwezig zijn. Het is dus zorg en beveiliging op maat. Een voordeel is dat door- en uitstroom van patiënten beter is gegarandeerd. Daarnaast kunnen volgens de commissie behandelmethodes beter met elkaar worden vergeleken, zodat de effectiviteit daarvan beter kan worden vastgesteld. Het kabinet heeft gekozen voor de zogenoemde optie 1 die in het rapport is vastgelegd. In het kader van de uitvoering van de tbs-maatregel wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
7
samenwerking met de GGz nagestreefd ten behoeve van een deskundige behandeling om geleidelijke en gecontroleerde terugkeer naar de samenleving mogelijk te maken. Voorts is het van groot belang dat een goede door- en uitstroom wordt gerealiseerd. Samenwerking, waar reeds een goed begin mee is gemaakt, moet worden voortgezet. Het is op dit moment niet gewenst dat de tbs-klinieken in de gezondheidszorg worden geïntegreerd. Hoe is het overleg met de minister van VWS over de geweldsgerichte patiënten? Sinds meerdere jaren vindt een permanent overleg plaats tussen VWS en Justitie waarin gesproken wordt over de raakvlakken tussen detentie en forensische psychiatrie. Op het ogenblik loopt een experiment met 20 longstay-plaatsen in Veldzicht. Dit jaar zal evaluatie plaatsvinden door het WODC. Gezocht wordt naar een exacte definiëring van wat precies onder longstay wordt verstaan. Degenen die op een longstay-afdeling worden geplaatst worden nooit als totaal verloren opgegeven. De bewindsman is gemeld dat in de praktijk is gebleken dat sommigen, waarmee geen land te bezeilen was, vanaf het moment waarop ze op een longstay-afdeling waren geplaatst, een totale omwenteling hebben gemaakt en behandeld lijken te kunnen worden. Daar wordt dan ook gebruik van gemaakt. De nieuwe prognoses worden op dit moment becijferd. De recente ontwikkelingen moeten daarin worden meegenomen. Zoals gebruikelijk, worden de prognoses begin mei naar de Kamer gestuurd. De prognoses voor het gevangeniswezen in verband met het onderzoek-Bomhof zullen half april naar de Kamer worden gezonden. De doorstroom naar de GGz wordt verbeterd door betere samenwerking met de GGz-instellingen, circuitvorming op hofressortniveau, subsidie van VWS en Justitie voor een coördinator en niet-vrijblijvende samenwerking tussen de diverse organisaties. Hoe wordt ervoor gezorgd dat patiënten niet te lang op de wachtlijst blijven staan? Momenteel worden er afspraken gemaakt met tbs-inrichtingen opdat de eerste patiënten op de wachtlijst ook als eersten worden geplaatst. Hierbij wordt rekening gehouden met het aanbod van de klinieken. Voor zeer moeilijk plaatsbare patiënten worden maatwerkoplossingen gezocht. Hoe is de samenwerking tussen tbs en de GGz? De heer Dittrich ziet grote voordelen in een bestuurlijke integratie. Die mening deelt het kabinet. In Groningen, Nijmegen en Rekken, Oldekotte, vindt dit al plaats. Het kabinet is evenwel tegen een juridische fusie. Dan verdwijnt namelijk de tbs-kliniek. Opleidingen, enz., kunnen ook zonder juridische integratie en fusie plaatsvinden. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat het van belang is dat tbs-inrichtingen die een niet vrijblijvende bestuurlijke samenwerking aangaan met GGz-instellingen, juridisch, organisatorisch en financieel een afzonderlijke en herkenbare eenheid blijven. Het is van belang dat de bevoegdheden van de minister in balans blijven met zijn verantwoordelijkheden. Bij een juridische fusie tussen een tbs-inrichting en een GGz-instelling is dit niet het geval. Onder een juridische fusie wordt verstaan een fusie, zoals beschreven in titel 7 boek II BW. De daar beschreven fusie is de rechtshandeling van twee of meer rechtspersonen waarbij een van deze het vermogen van de ander onder algemene titel verkrijgt of waarbij een nieuwe rechtspersoon die bij deze rechtshandeling door hen samen wordt opgericht, hun beider vermogen onder algemene titel verkrijgt. Bij een juridische fusie tussen een tbs-kliniek en een GGz-instelling, beide stichtingen, versmelten de vermogens. Oftewel: de ene stichting verkrijgt het vermogen van de ander onder algemene titel. Dit betekent dat alle rechten en plichten, vorderingen, schulden, enz., van de ene stichting van rechtswege overgaan op de verkrijgende partij, namelijk de andere stichting. Intern zou wellicht administratief en organisatorisch een scheiding aangebracht kunnen worden inzake de vermogensbestanddelen die op het tbs-deel betrekking hebben en de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
8
vermogensbestanddelen die op de GGz-activiteiten betrekking hebben. Echter, naar derden toe is de scheiding van geen enkele betekenis. Jegens derden is een rechtspersoon ontstaan met een ondeelbaar vermogen. Dat wil zeggen dat aan schuldeisers eventuele afspraken over de administratieve verdeling van het vermogen niet kunnen worden tegengeworpen en dat niet kan worden gegarandeerd dat de subsidie, bedoeld voor de uitvoering van de tbs, niet voor andere doeleinden kan worden aangewend. De tbs-inrichting dient financieel onafhankelijk te zijn, waarbij de zekerheid bestaat dat het vermogen niet kan worden aangewend voor andere doeleinden. Een andere reden is dat bij een juridische fusie tussen een tbs-inrichting en een GGz-instelling de doelomschrijving verandert. Naast uitsluitend strafrechtelijke titels heeft de nieuwe stichting immers ook ten doel het verplegen en behandelen van psychiatrische patiënten zonder strafrechtelijke titel. Daarnaast is het van belang dat het bestuur van een tbs-inrichting zelfstandig beslissingsbevoegd blijft en het hoofd van de tbs-inrichting autonoom zijn bevoegdheden in de zin van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden kan vervullen. Er is niets tegen als een particuliere tbs-instelling en een GGz-instelling een overkoepelende stichting met een bestuurlijke regiefunctie ten aanzien van beide instellingen in het leven roepen. Dat is bestuurlijke samenwerking. De eenheden blijven echter als zodanig wel bestaan. De minister merkt desgevraagd op dat een fusie een totale integratie is. Het beste is om te spreken over een bestuurlijke samenwerking die in verschillende gradaties kan plaatsvinden. De meest vergaande vorm van samenwerking is een personele unie tussen een GGz- en een tbs-instelling. Een organisatievorm is denkbaar waarbij opleiding van personeel, het aantrekken en het meegaan daarvan met patiënten indien deze doorstromen, zonder dat de financiële vermogens ineenvloeien. Het is de bedoeling dat dit door de samenwerking mogelijk wordt. Voorkomen moet worden dat GGz-instellingen en passant een tbs-inrichting overnemen met het oog op zaken als beveiliging en verantwoordelijkheden van de bewindsman. Het is bovendien niet altijd zeker dat GGz-instellingen het altijd beter doen dan tbs-instellingen. De bewindsman benadrukt dat er overal initiatieven tot samenwerking worden genomen. De gradatie verschilt van de ene regio ten opzichte van de andere. Er kan dus niet worden gesproken van regio’s waarin samenwerking ontbreekt. Via de uitwerking van de aanbevelingen van het rapport van de commissie-Kosto wordt overal geprobeerd, hetzelfde tempo te verkrijgen. Waar sprake is van enige achterstand, wordt getracht een verbeterslag te maken. Een en ander zal worden gemonitord. Desgevraagd is de minister bereid de Kamer een brief te zenden met een overzicht van de samenwerking in de regio’s en een plan van aanpak van het departement om de samenwerkingsinitiatieven te verstevigen. Bij de prognose van plaatsen zijn ook de zogenoemde Fokkenswachtenden meegenomen. Het gaat daarbij om personen die na eenderde van hun gevangenisstraf al in een tbs-kliniek voor een behandeling kunnen worden opgenomen. Bij de bepaling van de capaciteit geeft Justitie invulling aan de regeling. De prognoses hierover komen in mei naar de Kamer. De Van Mesdagkliniek ondergaat een ingrijpend veranderingsproces. Het spreekt voor zich dat niet iedereen zich daarin kan vinden. De bewindsman wijt de negatieve publiciteit voor een deel daaraan. Een veranderingsproces brengt altijd een mentaliteitsverandering mee. Deze kwestie wordt in de gaten gehouden. Hoewel de geschiedenis van de Van Mesdagkliniek nog een rol speelt in het huidige functioneren van de kliniek zijn er, objectief gezien, vele verbeteringen te constateren. Dit is door de Inspectie geconstateerd tijdens het toezichtbezoek van afgelopen september. De Inspectie spreekt haar waardering uit over de wijze waarop de kliniek de afgelopen twee jaar het verbetertraject heeft doorlopen en de nu al geboekte resultaten. De uitvoering van de aanbevelingen van de Inspectie
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
9
en van de Arbeidsinspectie geven belangrijke impulsen aan de verdere verbetering van de organisatie en de kwaliteit van de behandeling. Ook de samenwerking tussen de Van Mesdagkliniek en de GGz-Groningen biedt verdere mogelijkheden tot verbeteringen van het functioneren van de Van Mesdagkliniek. Tevens wordt vanuit het departement actiever naar de inrichtingen gekeken. De minister heeft geconstateerd dat alle inrichtingen in het verleden te veel de vrije hand hebben gehad. Onderzocht wordt of er een inspectie voor het gevangeniswezen moet komen. Daarbij wordt de vraag betrokken of dit verder tot de tbs-klinieken moet worden uitgebreid. Het Canadese model omtrent risk-assessment wordt ook in de tbs-sector in Nederland ingevoerd. De risico-inschatting is echter een hulpmiddel naast het klinische oordeel over de behandeling. Bovendien moet met dit instrument ervaring worden opgedaan. Men is doende de criteria aan te passen. Ingaande op een vraag over het Canadese model waarbij al na vier jaar kan worden besloten tot opname in een longstay-afdeling zegt de minister dat plaatsing op een longstay-afdeling een ingrijpende zaak is. Hij houdt vooralsnog vast aan het huidige beleid: twee behandelpogingen van drie jaar in verschillende klinieken en een onafhankelijke toets door het Pieter Baancentrum. Dit jaar wordt de longstay in Veldzicht geëvalueerd. Daarna zal worden bezien of het beleid moet worden aangepast. De indruk bestaat dat pas na zes jaar een behoorlijk oordeel kan worden gegeven. De minister benadrukt dat vanwege het ingrijpende karakter van plaatsing op een longstay-afdeling zekerheid moet worden ingebouwd waarvoor hij een periode van zes jaar nodig acht. Gesteld werd dat geen BOPZ-patiënten in tbs-klinieken mogen worden opgenomen, maar volgens de bewindsman moet hierop een uitzondering mogelijk zijn. In de praktijk blijkt dat agressieve patiënten soms niet in een GGz-instelling kunnen blijven. De tbs heeft een specifieke deskundigheid om met dit soort patiënten om te gaan. In een enkel geval wordt een dergelijke patiënt in een tbs-kliniek geplaatst. Samen met het ministerie van VWS wordt aan hofressorts subsidie verstrekt om hechtere samenwerking van circuits te bevorderen. Met deze subsidie kan een circuitcoördinator worden aangesteld. Naar aanleiding van de motie-Dittrich uit 1999 zetten Justitie en VWS gezamenlijk de behandeling in detentie op. In 2001 zijn er zeven voorbeeldprojecten gestart waarbij de zorg in detentie is uitgebreid met een aanbod vanuit forensische poliklinieken en/of ambulante GGz-instellingen. De projecten zijn gericht op recidivevermindering bij plegers van ernstige gewelds- en zedendelicten en op de beperking van detentieschade. De Kamer is bij brief, eind 2001, geïnformeerd over de voortgang van de behandeling in detentie. Op basis van de voorbeeldprojecten, monitoring en onderzoek wordt deze zomer een beleidskader geformuleerd aan de hand waarvan de behandeling verder vorm kan krijgen. 70% van de populatie heeft een persoonlijkheidsstoornis en 15% heeft een dubbele stoornis. De rest heeft een psychotische stoornis. De minister gaat ervan uit, en daarin wordt hij bevestigd door deskundigen, dat mensen met een persoonlijkheidsstoornis behandelbaar zijn. Reagerend op de opmerking over «lucht» in het tbs-systeem door het behandelen in detentie zegt de bewindsman dat inmiddels een systeem is ingevoerd waarbij een patiënt, voordat hij naar de tbs-kliniek gaat, zogenoemde preklinische interventie krijgt. Dit gebeurt in een penitentiaire inrichting door behandelaars vanuit de tbs-kliniek. Ultimo 2001 zijn er 1256 plaatsen gerealiseerd. Daarvan konden er 66 niet in gebruik worden genomen vanwege personele problematiek. Per saldo waren dus 1190 plaatsen bruikbaar. Daarvan waren er 1164 bezet. De prognose was een behoefte aan 1298 plaatsen. Op 1 januari 2002 waren er 136 passanten die in een huis van bewaring wachtten op plaatsing in een tbs-inrichting. Dat zijn er 60 meer dan in de begroting voor 2001 was aangenomen. Daarnaast waren er 37 zogenoemde Fokkens-wachtenden. Van de passanten wachtten er 38 langer dan 365 dagen. Een hogere uitkomst van het aantal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
10
passanten in 2001 wordt verklaard door een vertraagde capaciteitsuitbreiding en een, ondanks alle inspanningen, niet aflatende arbeidsproblematiek. Hierdoor blijft de bruikbare capaciteit achter ten opzichte van de formele capaciteit. Ook de uitstroom uit de tbs-kliniek vindt minder snel plaats waardoor minder passanten konden instromen. Overigens zal in de komende jaren het aantal passanten op ongeveer 50 komen te liggen. In antwoord op de vraag naar verbeteringen naar aanleiding van aanbevelingen van de Inspecteur voor de volksgezondheid zegt de minister dat alle klinieken hard bezig zijn, deze uit te voeren. Hij zal de Kamer binnenkort hierover informeren. De Inspectie doet dit jaar wederom een ronde langs de tbs-klinieken. Een vervolgbezoek heeft al plaatsgehad met de Van Mesdagkliniek en Oldekotte. De inspecteur heeft daar duidelijke verbeteringen kunnen constateren. Moeten de rijksklinieken worden verzelfstandigd? Het kabinet is vanwege het ingrijpende karakter hiervan voornemens in 2002/2003 onderzoek te doen naar de vraag of het verschil in status tussen rijks- en particuliere tbs-inrichtingen een wezenlijke belemmering vormt bij de invulling van de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en bij de door het kabinet voorgestane versterking van de samenwerking van de GGz. Geprobeerd wordt meer inzicht te krijgen en de contacten met de inrichtingen te versterken. De overheid financiert maar heeft weinig grip op wat er bij de inrichtingen gebeurt. De enige gevoelige snaar is het dichtdraaien van de subsidiekraan. De bewindsman zal bezien of in de toekomst betere afspraken gemaakt kunnen worden met de particuliere inrichtingen zodat er meer grip op de situatie ontstaat. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Duijkers (PvdA) merkt op dat wetgeving nodig is om een tbs-patiënt formeel onder te brengen in een BOPZ-instelling en vice versa. Heeft de minister voornemens om dit te formaliseren of laat hij dit oogluikend toe? Bestaat een capaciteitsreserve in het geval gewelddadige BOPZpatiënten in een tbs-kliniek worden ondergebracht? Onder verwijzing naar de discussie over een fusie spreekt zij haar zorgen uit over het verschil in dagprijs. Voor de GGz is het aantrekkelijk om tbs-plaatsen binnen te halen. Zij herhaalt haar vraag over de FOBA (forensische observatie en begeleidingsafdeling) in Amsterdam waar uitbreiding van het aantal plaatsen hard nodig is. Tot slot wijst zij op bepaalde opmerkingen van ondernemingsraadleden van de Van Mesdagkliniek die met elkaar in tegenspraak zijn. De heer Niederer (VVD) concludeert dat de minister niet voortgaat op de weg van de commissie-Kosto. De tbs-klinieken behouden hun eigen status en de tbs’ers blijven waar ze thuishoren: in de tbs-klinieken. De heer Dittrich (D66) is benieuwd naar de reactie van de minister op de stelling dat criminelen en psychiatrisch patiënten apart van elkaar gehouden moeten worden, gelet op het feit dat tientallen mensen uit een tbs-kliniek opgenomen zijn in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis. De heer Dittrich herhaalt zijn argumenten voor een juridische fusie met de vraag of de minister het hiermee eens is. Wanneer komt een verlofadviescommissie tot stand? Is de minister bereid inzake de kwestie-Tjirk van Wijk aansprakelijkheid te erkennen voor gemaakte fouten en een fatsoenlijke schadevergoeding aan te bieden? Kunnen de nabestaanden in het kader van een WOB-procedure (Wet openbaarheid bestuur) via de advocaat stukken inzien over regelingen die in deze zaak getroffen zijn tussen verschillende instanties? Hij spreekt zijn verbazing uit over de opmerking van de bewindsman dat 70% van de tbs-patiënten een persoonlijkheidsstoornis heeft. De heer Dittrich heeft van psychiaters
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
11
vernomen dat mensen met een persoonlijkheidsstoornis hooguit hun gedrag kunnen aanpassen maar dat de stoornis aanwezig blijft. Uit onderzoek in het buitenland blijkt dat mensen met een persoonlijkheidsstoornis niet behandeld kunnen worden. Hoe gaat men in Nederland hiermee om? Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) meent dat bij een eventuele fusie de tbs-klinieken altijd een goedkeurende verklaring van de minister nodig hebben. Zij wil bezien wat wenselijk en wat mogelijk is. Naar aanleiding van de opmerking van de minister over het dichtdraaien van de subsidiekraan voor particuliere instellingen, benadrukt zij dat de resultaten van deze instellingen en rijksinstellingen nog eens goed met elkaar vergeleken moeten worden. De minister merkt op dat in de praktijk patiënten van een tbs-inrichting naar de GGz gaan. Bij de evaluatie van de Beginselenwet zal bezien worden in hoeverre dit een wettelijke basis moet hebben. Andersom geldt hetzelfde: agressieve personen in een GGz-instelling kunnen niet zomaar in een tbs-instelling terecht. Hiervoor bestaat geen reservecapaciteit. De opmerking over het verschil in dagprijzen zal de bewindsman nader bezien. Verder meldt hij dat er drie FOBA’s bijkomen. De bewindsman nodigt de betrokken leden van de ondernemingsraad uit, zich uit te spreken, hoewel hij zich ervan bewust is dat mensen onder druk kunnen komen te staan. Toch is hij ervan overtuigd dat het in de Van Mesdagkliniek de goede kant uitgaat. Over de verlofadviescommissie wordt dit voorjaar een onderzoek gestart. De bewindsman is ongelukkig met de zaak-Tjirk van Wijk. Het is betreurenswaardig dat zich dit door een samenloop van omstandigheden, waarbij vele justitie-instellingen betrokken waren, heeft voorgedaan. Voor de nabestaanden is het zeer vervelend dat zij in een ingewikkelde juridische procedure terecht zijn gekomen. Hij verwijst naar zijn uitgebreide commentaar op deze kwestie in antwoord op Kamervragen. Voor het overige onthoudt hij zich van een oordeel zolang de zaak onder de rechter is. Natuurlijk is de bewindsman doende, maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen. Er is wetgeving voorbereid om de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van drie naar zes jaar te verlengen. Hij verwacht dat zeer binnenkort het rapport Intensief reclasseringstoezicht gereed is waarin wordt aangegeven hoe het toezicht op dit soort personen kan worden verscherpt. Er wordt gewerkt aan een uitwerking van de voorstellen van de commissie-Kosto, onder andere over het instellen van een zogenoemde verlofadviescommissie om de beslissing over het verlenen van verlof met meer waarborgen te omgeven. Verder wijst de bewindsman op het wetsvoorstel DNA bij veroordeelden dat bij de Raad van State ligt en binnenkort zal worden ingediend. De nabestaanden van Tjirk van Wijk hebben verzocht, zich daarbij beroepend op de WOB, het tbs-dossier van Dirk de V. openbaar te maken. Omdat de WOB uitgaat van het publieke belang van openbaarheid van informatie gaat het om het antwoord op de vraag of eenieder toegang gegeven moet worden tot dit tbs-dossier. De rechtsvraag in het kader van de WOB die hier aan de orde is betreft niet zozeer het verstrekken van inzage in het dossier aan de nabestaanden, maar de algemene openbaarmaking van een tbs-dossier. Een tbs-dossier bevat stukken van medische, psychologische en strafrechtelijke aard betreffende niet-toerekeningsvatbare mensen. Het gaat dus om uitermate gevoelige gegevens. De toestemming van de betrokkene woog in dit verband weliswaar zwaar, maar was voor de minister niet doorslaggevend. Ondanks de toestemming van de heer De V. heeft hij, gezien zijn bijzondere verantwoordelijkheid voor tbs-gestelden, de gevoeligheid van de gegevens en de stand van de rechtsontwikkeling ten tijde van het verzoek, gemeend niet tot openbaarmaking van dergelijke gegevens over te moeten gaan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
12
Ingaande op de vraag over het percentage mensen met een persoonlijkheidsstoornis wijst de minister erop dat tbs gericht is op het wegnemen van het delictsrisico en niet zozeer op het genezen. Desgevraagd zal de minister proberen na te gaan welk percentage tbs’ers die na de kliniek in de samenleving terugkeren en in herhaling vallen een persoonlijkheidsstoornis heeft. De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, Swildens-Rozendaal De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Justitie, Beuker
Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 000 VI en 24 587, nr. 61
13