Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1998–1999
26 200 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1999
Nr. 82
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 7 juni 1999 Met verwijzing naar het verzoek d.d. 21 mei 1999 van de Griffier van de vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken (zie bijlage) om nadere schriftelijke informatie over een aantal onderwerpen met betrekking tot Turkije, heb ik de eer U als volgt te berichten. Ik sluit hiermee aan op mijn eerdere brieven aan U, laatstelijk d.d. 12 mei 1999 (26 200 V, nr. 77) inzake recente ontwikkelingen in Turkije. Bij de beantwoording volg ik de vraagstelling van Uw Commissie, zij het dat sommige vragen vanwege hun samenhang in een andere volgorde worden beantwoord. Ik maak voorts gaarne van de gelegenheid gebruik om U te informeren over de meest recente ontwikkelingen in het proces tegen PKK-leider Öcalan. Verkiezingsuitslag en kabinetsformatie: politieke duiding
Verloop en uitslag van de verkiezingen In de aanloop naar de verkiezingen ondervonden de partijen «HADEP» en «Fazilet» van overheidszijde belemmeringen in hun functioneren en campagne voeren. De verkiezingen zelf lijken relatief goed en democratisch te zijn verlopen, zij het dat in het Zuid-Oosten van Turkije wel onregelmatigheden zijn opgetreden.
Nieuwe regering en «coalitieprotocol» Inmiddels heeft de herbenoemde Premier Bülent Ecevit, leider van de Democratische Partij van Links (DSP), een akkoord bereikt over de vorming van een coalitie met de Nationalistische Actie Partij (MHP) van Devlet Bahceli en de Moederlandpartij (ANAP) van Mesut Yilmaz. De nieuwe regering moest bij het afronden van deze brief nog een vertrouwensvotum van het Parlement krijgen en haar regeerprogramma nog presenteren, maar wel werd reeds kennis genomen van een zogeheten «coalitieprotocol». Daarin staat centraal het voortgezette seculiere
KST35950 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 200 V, nr. 82
1
karakter van het Turkse staatsbestel en figureert voorts als doelstelling het handhaven van Turkije’s lidmaatschapsaanvraag voor de EU, met inachtneming van de nationale belangen.
Nederlandse positie De Nederlandse regering zal zich ook na het aantreden van de nieuwe Turkse regering blijven inzetten, zowel in bilateraal als in multilateraal kader, zoals NAVO en EU, voor de betrekkingen met Turkije. Belangrijke doelstelling hierbij is het door middel van een dialoog blijven inbedden van Turkije in de westerse structuren en zodoende bij te dragen aan de versteviging van het Europees democratisch gedachtengoed in het land. Daarbij zal de regering haar invloed aanwenden om Turkije te bewegen wederom in politieke dialoog te treden met de EU en om tot een Associatie-Raad te komen. In dit verband is het verheugend dat de huidige Minister van Buitenlandse Zaken, Cem, in het nieuwe kabinet is teruggekeerd. Met hem zijn namelijk goede contacten opgebouwd, die mij sterken in het vertrouwen dat met de Turkse regering constructieve samenwerking mogelijk zal zijn. Recente ontwikkelingen in het proces-Öcalan Op 31 mei jongstleden ving het proces-Öcalan aan, op het eiland Imrali, in de Zee van Marmara. De zittingen zijn toegankelijk voor het publiek, dat wil zeggen een wisselende groep mensen van maximaal 90 personen. Onder hen bevindt zich een aantal buitenlandse personen, echter allen zonder formele waarnemer- of andersoortige status. Ook een medewerkster van de Nederlandse Ambassade te Ankara, die de Turkse taal beheerst, heeft toestemming om op een aantal zittingdagen in de rechtszaal aanwezig te zijn; zij was onder andere aanwezig op de openingsdag van het proces. De officiële Turkse media zijn ook aanwezig bij het proces. Zij doen rechtstreeks verslag – op de Turkse TV – over de gang van zaken. Algemeen bestaat de indruk dat de Turkse autoriteiten er alles aan gelegen is om de wereld te overtuigen van hun streven naar een eerlijk proces binnen de Turkse wettelijke kaders. Tegelijkertijd heeft de rechtbank de boodschap afgegeven dat die kaders in dit proces niet ter discussie gesteld (kunnen) worden: verzoeken om uitstel vanwege mogelijke wetswijzigingen werden onmiddellijk terzijde gelegd. Bezwaren tegen de aanwezigheid van een militaire rechter in het Hof, en daarmee tegen het gebrek aan onafhankelijkheid van de Staatsveiligheidsrechtbank (DGM), blijven derhalve geldig. Zelfs nog voor de beslissing tot voortzetting van het proces werd genomen, verklaarden twee advocaten van Öcalan zich terug te trekken, juist vanwege hun bezwaren tegen de samenstelling van de DGM. Bovendien protesteerden zij tegen enkele vormfouten in het proces. Overigens blijkt de bereikbaarheid van Imrali een probleem voor het bijwonen van het proces, niet alleen voor de toeschouwers, maar ook voor de advocaten van de PKK-leider. De «toelatingsprocedure» op de vaste wal en de boottocht van en naar het eiland neemt tezamen vele uren in beslag, en het is alleen de rechters en leden van het Openbaar Ministerie toegestaan op het eiland te overnachten. Turkse visie op de eigen geopolitieke positie
Algemeen Geografisch en politiek is Turkije het ontmoetingspunt van verscheidene werelden met verschillende politieke en culturele uitgangspunten: Islam
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 200 V, nr. 82
2
en Christendom ontmoeten er elkaar en het land ligt op het snijvlak van democratische en autocratische tradities. In die zin beschouwt het zichzelf als een «frontline» staat van het Westerse gedachtegoed en meent het dat het in die hoedanigheid erkenning verdient, van Europa in het bijzonder.
Centraal-Azië Ten opzichte van de etnisch, cultureel en taalkundig verwante volkeren in Centraal-Azië beoogt Turkije een regionale spilfunctie uit te oefenen – een positie waarvoor de ruimte aanwezig lijkt sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. De Turkse militaire maar ook economische macht is beduidend groter dan die van de bedoelde Centraal-Aziatische Republieken, waardoor het aanspraak kan maken op een toenemende invloed in dat deel van de wereld. Het land verstrekt aan bedoelde regio ook ontwikkelingsgelden.
Midden-Oosten Vanwege het feit dat de overgrote meerderheid van de Turkse bevolking Islamitisch is, bestaat tot op zekere hoogte verwantschap met de Arabische staten in het Midden-Oosten. Deze omstandigheid biedt Turkije inzicht in en toegang tot de Islamitische landen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Het geeft er blijk van zich van die geprivilegieerde positie – ten opzichte van de meeste andere Europese staten – alleszins bewust te zijn. Voor het overige onderscheidt Turkije zich van genoemde Islamitische landen door de nadruk te leggen op het volstrekt seculiere karakter van zijn politiek bestel. Met name vergeleken met de Arabische buurlanden Irak en Syrië vallen de enorme verschillen in politieke systemen op: Turkije met een systeem op democratische grondslag, Irak en Syrië één-partijstaten. Turkije onderhoudt daarnaast vriendschappelijke banden met Israël, en gedurende de Golfoorlog vormde het land een uitvalsbasis voor geallieerde vluchten naar Irak. Met enige regelmaat valt Turkije de afgelopen jaren Noord-Irak binnen, om op te treden tegen de PKK, die van daaruit acties op Turks grondgebied onderneemt. Het gebied valt buiten de feitelijke rechtsmacht van Irak.
Zuid-Oost Europa Met de landen op de Balkan onderhoudt Turkije bijzondere relaties die teruggaan op de periode van het Ottomaanse rijk. Zo zijn er Turkse/ Turkstalige minderheden in enkele staten (Bulgarije, Macedonië, Griekenland) en in Islamitische «pockets» in de regio. Bosnië-Herzegovina, Albanië, de FRJ en Macedonië zijn daarvan sprekende voorbeelden. Turkije zet zich in voor vrede en stabiliteit in de regio, in het bijzonder wanneer het deze «pockets» betreft. De committering ten aanzien van de regio, die overigens ook voortvloeit uit economische en veiligheidsoverwegingen, spreekt onder andere uit de actieve rol die Turkije speelt in de South-East European Cooperation Initiative en de Black Sea Economic Cooperation – waarvan het secretariaat in Istanboel is gevestigd. Bij de onderhandelingen over het Stabiliteitspact voor Zuid-Oost Europa heeft Turkije zich voorts sterk gemaakt voor de zogenoemde South-East European Defence Ministersgroep, teneinde transparantie en wederzijds vertrouwen in de regio te bevorderen. In het kader hiervan bestaat een Multinational Peacekeeping Force South East Europe. Naast deze multilaterale inzet vermeld ik ook de nauwe bilaterale betrekkingen met Bulgarije. Met Albanië bestaat een intensieve samenwerking op defensiegebied. Tegelijkertijd legt de historie aan Turkije beperkingen op: de volkeren van Zuid-Oost Europa die zich ooit ontworstelden aan het Ottomaanse bewind
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 200 V, nr. 82
3
koesteren daaraan gemengde herinneringen. Mede in dit licht houdt Turkije bij de NAVO-luchtacties tegen Joegoslavië een relatief laag profiel aan. Het neemt wel aan de acties deel en ondersteunt ze ook met andere middelen; zo staat het aan Amerikaanse gevechtsvliegtuigen toe eraan deel te nemen vanaf Turks grondgebied. Ook heeft Turkije zich bereid verklaard 20 000 Kosovaarse ontheemden te ontvangen, waarvan er inmiddels 7 500 daadwerkelijk zijn opgenomen.
Kaukasus Voor de Kaukasus vormt Turkije het toegangsland tot het Middellandse Zee-bekken, zowel over land als via de Zwarte Zee. Dit leidt tot een natuurlijke oriëntatie van de betrokken regio op Turkije, een oriëntatie die nog is toegenomen met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. De politieke belemmeringen voor nauwere betrekkingen vielen weg, en met de economische neergang van Rusland was de keuze voor het relatief kapitaalkrachtige Turkije ook vanuit economisch perspectief een voor de hand liggende. Wel is de Kaukasus het gebied bij uitstek waar Rusland zijn macht wil bestendigen, met name vanwege de eigen economischstrategische belangen: ongehinderde toegang tot en gebruik van de Zwarte Zee en het veiligstellen van de olie- en gasreserves – en de aanvoer daarvan – rond de Kaspische Zee. De verdeling van de bodem en het wateroppervlak van de Kaspische Zee alsook de meest geschikte route voor de afvoer van olie en gas uit het gebied zijn onderwerp van discussie. De Westerse landen, waaronder Nederland, onderstrepen het belang van toevoer via een zogenoemd «multiple pipeline-system», waardoor er geen afhankelijkheidssituatie wordt gecreëerd. Met Georgië en zeker met Azerbeidzjan onderhoudt Turkije goede betrekkingen. Met Armenië bestaan geen diplomatieke relaties. Dit is vooral toe te schrijven aan historische ressentimenten in Armenië jegens Turkije. Ook heden ten dage bestaat conflictstof, en wel over de Turkse opstelling ten aanzien van Nagorny Karabach; Turkije wordt door Armenië beticht van partijdigheid ten gunste van Azerbeidzjan.
Nederlandse positie De regering is van oordeel dat Turkije een gewichtige sleutelpositie inneemt in de regio en als het ware fungeert als een toegang tot Centraal-Azië en het Midden-Oosten. De committering van Turkije ten opzichte van die regio’s – zoals die onder meer sprak uit de Turkse rol in de Golfoorlog en zoals zij nog blijkt uit de inzet voor Kosovo en voor de diverse regionale initiatieven – verdient naar het oordeel van de regering een positieve beoordeling. Die rol onderstreept eens te meer het belang van een democratisch Turkije, ingebed in de westelijke structuren. Specifiek ten opzichte van Centraal-Azië is er een wezenlijk belang gediend met een stabiel Turkije. Oliedoorvoer vanuit Midden-Oosten en Kaukasus
Oliedoorvoer vanuit Midden-Oosten De export van Iraakse olie via Turkije vindt onder nauw toezicht plaats in het kader van het «food-for-oil»-programma van de Verenigde Naties. Zoals bekend is het Irak toegestaan per zes maanden voor een bedrag van 5.2 miljard dollar aan olie te exporteren. Een groot deel van deze export verloopt via Turkije. De bestaande pijpleiding vanuit Iran/Irak functioneert overigens nauwelijks.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 200 V, nr. 82
4
Oliedoorvoer vanuit Kaukasus Oliedoorvoer vindt plaats langs verscheidene pijpleidingen. Eén oliepijpleiding verbindt de Azerbeidzjaanse hoofdstad Bakoe met de Georgische Zwarte Zeehaven Supsa, van waaruit vooralsnog verder transport per tanker plaatsvindt. Een alternatieve pijpleiding loopt vanuit Bakoe door Rusland naar Novorossiysk. Deze leiding is regelmatig om technische redenen buiten bedrijf. De afvoer van olie en gas naar westerse afnemers vormt daarmee voor de gehele Centraal-Aziatische regio een belangrijke politieke en economische aangelegenheid. Reeds geruime tijd zijn plannen in ontwikkeling over de aanleg van andere alternatieve pijpleidingen. Turkije behoort tot de groep van landen die in aanmerking zouden kunnen komen als transitoland voor olie uit de Kaspische Zee-regio – per pijpleiding. Hierdoor zou ook een belangrijk gedeelte van het transport over de Zwarte Zee onnodig worden – een mede vanuit milieu-perspectief aantrekkelijke gedachte. Turkije’s rol in het sanctiebeleid ten aanzien van Irak Als VN-lid heeft Turkije uitvoering gegeven aan het vigerende sanctieregime jegens Irak. Dit heeft negatieve effecten op de economische ontwikkeling, met name van Zuid-Oost Turkije. Turkije’s rol en beleid ten aanzien van drugs en mensensmokkel
Drugs De Turkse regering werkt samen met de internationale gemeenschap op het gebied van de drugsbestrijding. Turkije is partij bij de belangrijkste internationale drugsverdragen en heeft daarnaast met 44 landen bilaterale akkoorden afgesloten. Nederland heeft geen bilateraal drugsverdrag met Turkije; de redenen hiervoor heeft mijn ambtgenoot van Justitie reeds uiteengezet in zijn brief aan de Vaste Kamercommissie voor Justitie van 8 maart 1999. Door de strategische ligging is Turkije nog altijd een van de grootste doorvoerlanden voor heroïne en opium vanuit Afghanistan en andere West-Aziatische landen naar West-Europa: de zogeheten Balkanroute. In de andere richting wordt het land eveneens geconfronteerd met een probleem op het gebied van de illegale handel in precursoren (chemische stoffen die benodigd zijn voor de productie van illegale drugs) in Turkije zelf en naar de Centraal Aziatische republieken, Afghanistan en Pakistan. Turkse criminele organisaties die in Nederland de doorvoer en handel in illegale drugs verzorgen zijn doorgaans goed georganiseerd. Kortheidshalve moge ik verwijzen naar de brief van de Minister van Justitie en ondergetekende aan de Kamer van 20 augustus 1998 inzake de georganiseerde criminaliteit in Nederland, waarin ook aan deze kwestie aandacht wordt besteed. De Turkse regering is bezorgd over de rol die de Koerdische Arbeiders Partij (PKK) speelt in de handel in drugs richting West-Europa. De strijd tegen drugs kan dan ook volgens de Turkse autoriteiten niet worden los gezien van de strijd tegen het terrorisme.
Mensensmokkel De belangrijkste route van illegale immigratie vanuit het Midden-Oosten en Azië leidt via Turkije naar de EU. De mensensmokkel is grotendeels in handen van de georganiseerde misdaad, waarvan ook Turkse organisaties deel uitmaken. Het overheidsbeleid is formeel gericht op bestrijding van de mensensmokkel, maar levert tot dusverre een beperkt resultaat op. De samenwerking met de Turkse autoriteiten laat terzake eveneens nog te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 200 V, nr. 82
5
wensen over, onder meer vanwege de bekoelde betrekkingen tussen de EU en Turkije. Turkije’s visie op de ontwikkelingen die kunnen leiden tot een Europese defensie-identiteit binnen de NAVO Turkije acht in de huidige discussie over de Europese Veiligheids- en Defensie Identiteit Turkse betrokkenheid bij toekomstige EU-geleide vredesoperaties van groot belang. Het wenst als Europees NAVO-land vanaf het begin te worden betrokken bij de veiligheidsgerelateerde onderwerpen en activiteiten in EU-kader. Bij EU-geleide vredesoperaties wil het land zich kunnen associëren en vervolgens gelijke rechten hebben bij de implementatie ervan. Turkije is niet bereid te fungeren als «onderaannemer» voor door de EU genomen besluiten, indien men in het geheel niet is betrokken bij de besluitvorming en alleen een rol is weggelegd bij de uitvoering. Turkije zou gaarne zien dat de positie die het als geassocieerd lid van de WEU heeft verworven, wordt gecontinueerd wanneer te eniger tijd de WEU-regelingen worden overgeheveld naar de EU. De Nederlandse regering acht dit verlangen alleszins redelijk en streeft ernaar in internationaal overleg hieraan zoveel mogelijk tegemoet te komen. Financieel protocol/MEDA-gelden In 1995 heeft de Unie de volgende steun toegezegd aan Turkije: – MEDA (375 meuro) – speciale fondsen bij de totstandkoming van de douane-unie (375 meuro). – EIB-leningen ter waarde van 2 x 375 meuro (in het kader van MEDA en in het kader van de douane-unie) De tenuitvoerlegging van de MEDA-hulp geschiedt in nauwe afstemming met het Europees Parlement, dat op 19 september 1996 in een resolutie heeft uitgesproken dat de programma’s waar Turkije bij betrokken is, dienen te zijn gericht op de consolidering van de democratie en versterking van de mensenrechten en de «civil society». Voor de toetsing van de projecten aan deze criteria bestaat een speciale contactgroep tussen het Europees Parlement (EP) en de Commissie. In totaal is sinds 1996 235 meuro aan projecten gecommitteerd, en is ongeveer 12 meuro daadwerkelijk uitgegeven. De speciale steun in het kader van de totstandkoming van de douane-unie is nog steeds geblokkeerd aangezien Griekenland instemming blijft onthouden aan de desbetreffende ontwerpverordening. EIB-leningen zijn om dezelfde reden slechts in beperkte mate mogelijk gebleken. Nadat de Europese Raad van Cardiff (juni 1998) de behoefte aan financiële steun voor de Europese Strategie voor Turkije had gememoreerd, diende de Commissie op 21 oktober 1998 een tweetal ontwerpverordeningen in, inzake financiële samenwerking met Turkije voor een periode van 3 jaar (COM (1998) 600). De ene verordening betreft maatregelen ter intensivering van de douane-unie tot een totaal van 15 meuro en is gebaseerd op artikel 235 EG, hetgeen vaststelling bij unanimiteit betekent. De andere verordening betreft maatregelen ter bevordering van economische en sociale ontwikkeling tot een totaal van 135 meuro en is gebaseerd op artikel 130W EG (ontwikkelingssamenwerking), hetgeen besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid impliceert. Beide verordeningen liggen nu voor aan het EP, dat evenwel naar verwachting pas na de aanstaande Europese verkiezingen zijn advies zal geven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 200 V, nr. 82
6
Nederlandse positie De regering is van mening dat zo spoedig mogelijk inhoud moet worden gegeven aan de financiële verplichtingen die de Unie jegens Turkije is aangegaan. Daaraan verbindt de regering een beroep op Turkije tot het hervatten van de politieke dialoog met de Unie en tot het houden van een Associatie-Raad. De Bosporus: effecten van doorvaart op het milieu/mogelijkheid van (scheeps)rampen/rol voor Nederland Doorvaart door de Bosporus is een complexe aangelegenheid, waarbij niet alleen de mogelijkheid van (scheeps)rampen en de effecten op het milieu aan de orde zijn, maar waarbij op de achtergrond ook de substantiële belangen bij olietransporten in en door de regio een rol spelen. Er bestaat een spanningsveld tussen de in het Verdrag van Montreux neergelegde rechten op vrije doorvaart door het gebied en de zorg van Turkije voor de veiligheid van de circa 13 à 14 miljoen omwonenden en voor het marine milieu. Nederland is betrokken geweest bij de discussies die de afgelopen jaren binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zijn gevoerd over bepaalde aspecten van de doorvaart door de Bosporus. Een aantal betrokken landen, waaronder de Russische Federatie, Bulgarije, Griekenland en Cyprus, heeft de wijze waarop Turkije meent de vrije doorvaart vanuit de genoemde oeverstaat-belangen te moeten beperken sterk bekritiseerd. Naar hun mening is één en ander in strijd met internationale verdragen. Nederland heeft zich in deze discussie steeds neutraal opgesteld – conform de opstelling van de meeste lidstaten van de Europese Unie – en heeft getracht de discussie te helpen depolitiseren. Waterproblematiek: dammen in Eufraat en Tigris, gevolgen voor Syrië en Irak Syrië en Irak zijn voor drinkwater, irrigatie, industriële gebruik en waterkracht afhankelijk van de Eufraat en de Tigris, die hun oorsprong in Turkije hebben. De drie belanghebbende staten – Turkije, Syrië en Irak – zijn vanwege verschillende politieke belangen er vooralsnog niet in geslaagd om tot een voor alle partijen aanvaardbare verdeling van het beschikbare water te komen. De onderlinge verhoudingen zijn verslechterd vanwege het door Turkije uitgevoerde Groot Anatolië Project (GAP), dat bestaat uit de bouw van een stelsel van dammen en kanalen in de Eufraat en de Tigris. Hiermee wordt beoogd de eigen elektriciteitscapaciteit met 70 procent te vergroten en 1,6 miljoen hectare landbouwgrond te bevloeien. De kosten van het GAP bedragen ongeveer 30 miljard dollar en het project moet in 2003 gereed zijn. Het GAP omvat in totaal 22 dammen die worden gebouwd door een consortium van Franse, Belgische, Oostenrijkse, Duitse en Turkse bedrijven. Syrië en Irak hebben bezorgd gereageerd op het GAP. Beide landen zijn van mening dat de bouw van een dergelijk dammenstelsel in strijd is met hun historische rechten, aangezien de Eufraat en de Tigris eeuwenlang Mesopotamië bevloeiden. Wanneer het GAP begin volgende eeuw zal zijn voltooid, zullen beide staten slechts een derde van hun huidige volume aan water ontvangen, met alle gevolgen van dien voor de landbouw in beide landen. Irak is niet alleen vanwege een dreigend tekort aan water verontrust over het GAP, maar ook vanwege toename van het zoutgehalte. In het verleden heeft overigens ook Syrië plannen ontwikkeld om dammen in de Eufraat te bouwen om onontgonnen land te gaan irrigeren en om de totale elektrische capaciteit te laten toenemen. Het project is overigens nooit voltooid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 200 V, nr. 82
7
Tot slot De regering heeft bij de Adviesraad Internationale Vraagstukken een breed geformuleerde aanvraag neergelegd voor een advies over Turkije. Dit advies, dat op korte termijn wordt verwacht, zal ook een aantal van de onderwerpen behandelen waarop hierboven is ingegaan. Zoals gebruikelijk zullen het AIV-advies en de reactie van de regering de Kamer toegaan. De Minister van Buitenlandse Zaken, J. J. van Aartsen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 200 V, nr. 82
8
Bijlage
Aan de minister van Buitenlandse Zaken, ’s-Gravenhage, 21 mei 1999 Gelet op het algemeen overleg over de actuele situatie in Turkije en in aanvulling op reeds eerder toegezonden informatie verzoek ik u namens de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken om nadere schriftelijke informatie over de volgende punten: – Hoe ziet Turkije zijn eigen geopolitieke positie ten opzichte van Centraal-Azië, het Midden-Oosten, de Balkan, de Kaukasus e.d. – Hoe ziet het land de ontwikkelingen die kunnen leiden tot een Europese defensie-identiteit binnen de NAVO. – De waterproblematiek van bijvoorbeeld de Eufraat/Tigris, die vooral gevolgen heeft voor Syrië en Irak. – De situatie rond de doorvaart door de Bosporus, de effecten op het milieu daarvan en de mogelijkheid van (scheeps)rampen in de Bosporus en de rol die Nederland speelt of zou kunnen spelen hierbij. – De laatste stand van zaken rond het financieel protocol en de MEDA-gelden. – De situatie met betrekking tot de oliedoorvoer door pijpleidingen vanuit het Midden-Oosten en/of de Kaukasus. – De rol die Turkije speelt in het sanctiebeleid ten aanzien van Irak. – De rol van Turkije en het Turkse beleid ten aanzien van drugs en mensensmokkel. – De politieke beoordeling van de Nederlandse regering van de verkiezingsuitslag en de kabinetsformatie. De griffier van de commissie, Hommes
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 200 V, nr. 82
9