2
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1986-1987
19710
Activiteitenoverzicht Volwasseneneducatie 1987
Nr. 2
ACTIVITEITENOVERZICHT
INHOUDSOPGAVE Blz. I.
Beleidsmatige ontwikkelingen
4
1. 2. 3. 4.
Basiseducatie Dag-avondonderwijs Beroepseducatie Coördinatie volwasseneneducatie
4 5 6 8
II.
Informatieve gegevens
8
1. 2.
8
3. 4. 5. 6. 7. 8.
MICOVO-projecten Deelname aan vormen van volwasseneneducatie Basiseducatie Dag-avondonderwijs Open Universiteit Post-hoger onderwijs Deeltijd h.b.o./w.o. Beroepseducatie
9 10 13 14 15 15 16
III.
Relaties tussen beleidsterreinen
22
1. 2. 3. 4.
Buitenschoolse vorming Educatieve omroep Emancipatiebeleid Minderhedenbeleid
23 23 23 24
IV.
Ondersteunende voorwaarden
25
1. 2.
Studiefaciliteiten Educatief verlof
25 26
V.
Advies en overleg
26
VI.
Bijlagen
28
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
3
I BELEIDSMATIGE ONTWIKKELINGEN 1. Basiseducatie De Rijksregeling basiseducatie is onlangs, na de behandeling in de Tweede Kamer en na de overweging door de Raad van State, in het Staatsblad gepubliceerd. De Rijksregeling is eind augustus 1986 aan de Tweede Kamer aangeboden en zal in werking treden op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip en werkt met uitzondering van een aantal artikelen terug tot een bij het besluit te bepalen tijdstip. Het is overigens wenselijk dat de regeling middels dat Koninklijk Besluit op uiterlijk 1 oktober 1986 in werking zal treden en dat enkele artikelen van die regeling terug zullen werken tot 1 januari 1986. Indien dit niet mogelijk zou blijken, dan zal er een vertraging optreden van zeker een jaar. Vooralsnog ben ik ervan uitgegaan dat de invoering van de Rijksregeling per 1 januari 1987, voor wat betreft de uitvoering, wordt geëffectueerd. In 1986 wordt vormgegeven aan de voorbereiding en planning van de activiteiten in het kader van de Rijksregeling. Flexibele invoering De voorbereidingsprocedure ten aanzien van de Rijksregeling basiseducatie (RRBE) heeft helaas meer tijd in beslag genomen dan was voorzien. Dit heeft onder andere gevolgen voor de (inter)gemeentelijke planning; de fasering van de planning, zoals aangegeven in de RRBE, kon niet worden aangehouden omdat de eerste planningsfase, te weten het uitbrengen van het landelijk overzicht basiseducatie voor het jaar 1987, reeds was verstreken. De periode waarin gemeenten moeten komen tot de voorbereiding en vaststelling van een programma basiseducatie bleek voor een aantal gemeenten dan ook te kort. Daarom is dan ook besloten een flexibele invoering van de basiseducatie in de periode 1-1-1987 tot 1-8-1987 mogelijk te maken. Dit betekent dat (samenwerkende) gemeenten en instellingen, die niet per 1 januari 1987 kunnen of willen starten, tot uiterlijk 1 augustus 1987 de mogelijkheid wordt geboden door te werken aan de voorbereiding van de basiseducatie. O vergangsperiode De periode van 1-1-1987 tot 1-1-1989 wordt als overgangsperiode aangemerkt. Dit houdt in dat gedurende deze periode het beschikbare geld voor de uitvoering van de basiseducatie zo wordt verdeeld dat er per gemeente evenveel geld beschikbaar is als er in het kader van de reallocatie ten behoeve van de basiseducatie in totaal aan onttrokken is; deze financiële middelen dienen, gedurende de overgangsperiode, in dezelfde omvang als voorheen, door de gemeenten te worden doorgesluisd naar instellingen voor basiseducatie die voortkomen uit de in de desbetreffende gemeente opererende voorlopers. In de overgangsperiode geldt bovendien dat gemeentelijke of regionale programma's alleen dan worden goedgekeurd en voor een bijdrage in aanmerking komen als de nieuwe instellingen voor basiseducatie voortkomen uit de in de desbetreffende gemeenten of regio's opererende voorlopers. Tenslotte dienen alle personeelsleden die bij de uitvoering van de genoemde voorlopers betrokken zijn, in de overgangsperiode, in dezelfde taakomvang als voorheen te worden ingezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
4
Beleid
basiseducatie
Met de invoering van de RRBE komt een einde aan een periode waarin onderdelen van de basiseducatie, zowel regulier als in de vorm van ontwikkelingsprojecten, versnipperd door verschillende instellingen werden uitgevoerd. De introductie van een eenduidig beleids- en bekostigingskader brengt in dat opzicht dan ook zowel inhoudelijke als organisatorische veranderingen met zich mee. De beleidsdoelen, zoals die in de regeling zijn geoperationaliseerd zijn er onder meer op gericht te komen tot: a. programmering op plaatselijk/regionaal niveau teneinde ruimte te bieden om de verschillen, die zich dienaangaande voordoen binnen de doelgroep, naar plaats en tijd, tot uitdrukking te laten komen; b. een geïntegreerd aanbod basiseducatie op plaatselijk/regionaal niveau; c. uitvoering van het (geïntegreerd) aanbod basiseducatie door instellingen voor basiseducatie; d. uitvoering van de basiseducatie door betaalde professionele werkers, waar mogelijk ondersteund door vrijwilligers. Voor een uitwerking van bovenstaande wordt verwezen naar hoofdstuk 11.3. 2. (Dag-)avondonderwijs a v o / v w o Reeds vaker is geconstateerd dat het (dag-)avond-avo/vwo een vorm van volwassenenonderwijs is die wat betreft regelgeving en eindtermen is geënt op het overeenkomstig jeugdonderwijs en dat mede daardoor een te geringe flexibiliteit in het desbetreffende onderwijsaanbod kan worden gerealiseerd. Een adequate afstemming van het aanbod op de behoeften en mogelijkheden van potentiële deelnemers wordt daarmee uiterst moeilijk. Mede in het kader van de conceptie van wederkerend onderwijs - het leidend beginsel wat betreft de beleidsontwikkeling en "implementatie t.a.v. volwasseneneducatie/beroepseducatie voor volwassenen in de komende jaren - zal dan ook aan de flexibilisering en een nadere taakstelling van het (dag)avond-avo/vwo worden gewerkt. (Dag-)avond-mavo Te zamen met de basiseducatie wordt het dag-avond-mavo (inclusief schakeling naar vervolgonderwijs) gerekend tot het op basisvorming gericht onderwijsaanbod. Dit impliceert een grote (ook financiële) betrokkenheid bij deze vorm van onderwijs. Beoogd wordt te komen tot budgetfinanciering voor het (dag-)avond-mavo, waarin naast een instellingenplanning conform de WVO-planprocedure, een regionale activiteitenplanning zal plaatsvinden. De activiteitenplanning zal gebaseerd zijn op twee functies van het (dag-)avond-mavo: - tweede kans functie (alsnog behalen van diploma, zij het met ingeperkt-doorstroomrelevant-vakkenpakket) - oriëntatie en schakelingsfunctie richting (m)bo. Bezien zal moeten worden hoe t.z.t. de vertaling van het WRR-advies inzake de basisvorming naar het volwassenenonderwijs zal moeten plaatsvinden. (Dag-)avond-havo/vwo Ook voor het (dag-)avond-havo/vwo zal budgetfinanciering worden geïntroduceerd. Twee functies zullen worden onderscheiden: - tweede kans functie (ingeperkt vakkenpakket) - oriëntatie en schakeling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
5
Waar bij het beroepsonderwijs voor volwassenen het marktbeginsel versterkt zal worden kan, gezien het initiële karakter en met name de doorstroommogelijkheden, deze sector niet zonder meer aan de markt worden overgelaten. Ook hier wordt in instellingenplanning conform de WVO-planprocedure en regionale activiteitenplanning voorzien. Uit een oogpunt van rechtvaardige allocatie van overheidsmiddelen zal een modus van een gebruiksrechtregeling worden geïntroduceerd. Daarbij hebben leerlingen die nog niet een diploma havo/vwo hebben en in de jeugdfase slechts beperkt voortgezet onderwijs hebben genoten, voorrang. 3. Beroepseducatie 1. Hoofdlijnen van beleid De beleidsmatige ontwikkelingen op het terrein van het beroepsonderwijs voor volwassenen zullen de komende tijd langs een tweetal hoofdlijnen plaatsvinden. De eerste hoofdlijn van beleid betreft de wens tot een samenhangend en doelmatig opgezet aanbod op het terrein van de beroepseducatie voor volwassenen. In perspectief van het algehele regeringsbeleid inzake scholing en werkgelegenheid zal gestreefd moeten worden naar een bundeling van initiatieven en beleidsinspanningen. Het gaat er daarbij om om binnen de beperkte financiële kaders de meest doelmatige bestedingsmogelijkheden te realiseren. Voorwaarde daarvoor is het vermijden van doublures en overlappingen in het aanbod en het streven naar koppeling en versterking van diverse scholingsmaatregelen. Deze tendens betreft zowel het scholingsaanbod van de diverse departementen als zodanig, als ook heel nadrukkelijk de afstemming tussen de verschillende departementen. Overigens zij, voorwat betreft het scholingsbeleid in meer specifieke zin, hieïbij verwezen naar de memorie van toelichting bij de Rijksbegroting, in het hoofdstuk Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Naast deze afstemmings- en doelmatigheidsdoelstelling is het ook van belang om intensivering van de scholingsinspanningen na te streven. Dit kan geschieden door verhoging van zowel kwaliteit (efficiency; rendement) als kwantiteit van het aanbod waarbij een versterkte nadruk op de arbeidsmarktrelevantie wordt gelegd. In nauw overleg met het bedrijfsleven (bedrijfstakken en/of branches) c.q. sociale partners zal voor een goede relatie tussen scholing en de arbeidsmarkt zorg gedragen dienen te worden. De 2e hoofdlijn van beleid betreft niet zoals in het voorafgaande de organisatie van het aanbod, maar de inhoud van het aanbod. Het is van belang om dit aanbod verregaand te flexibiliseren; zowel in de richting van de arbeidsmarkt als in de richting van de deelnemers. Een flexibel op de wensen en mogelijkheden van deelnemers en arbeidsmarkt toegesneden onderwijsaanbod zal zodanig ingericht moeten zijn dat werk en leren elkaar aanvullen en afwisselen. Deze gedachtengang die neergelegd is in de conceptie van wederkerend onderwijs zal de komende tijd verder uitgewerkt moeten worden, waarbij wordt voortgebouwd op de resultaten van de conferentie over wederkerend onderwijs van maart jl. Deze uitwerking zal enerzijds betrekking hebben op wet- en regelgeving die het mogelijk moeten maken dat reguliere onderwijsinstellingen kostendekkende kontraktaktiviteiten kunnen ontwikkelen. Ook zullen wettelijk maatregelen inzake tijdelijke en/of gedeeltelijke overheidsbekostiging ontwikkeld worden. Anderzijds zal deze uitwerking doorwerken in de planning (spreiding en situering) en financiering van het aanbod. Het gaat daarbij o.a. om de werking van het marktmechanisme en de complementaire (aanvullende) rol die de overheid t.a.v. dit vraag- en aanbodme-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2 i
6
chanisme speelt. Alle scholen zullen in principe voldoende worden toegerust om op de markt te kunnen opereren; de overheid volgt op afstand, aanvullend, waar nodig initiërend. Ook zal de spreiding en situering van het onderwijsaanbod in versterkte mate geconcentreerd worden per regio. Dit zowel om doelmatigheidsredenen als om redenen van vergroting van de flexibiliteit. Uiteindelijk doel van deze beleidsvoorstellen is om de hele onderwijsinfrastructuur (zowel in termen van personeel als materieel) flexibel mede in te zetten voor het scholings- en werkgelegenheidsbeleid. Zowel het jeugdwerkgarantieplan als het scholingsbeleid in het kader van het arbeidsvoorzieningenbeleid zal voor het onderdeel scholing op de onderwijsinfrastructuur terug moeten kunnen grijpen. De onderwijsinfrastructuur zal daartoe op de boven omschreven wijze «maatwerk» moeten kunnen leveren. 2.
Beleidsmaatregelen
De in het voorafgaande geschetste hoofdlijnen van beleid zullen de komende tijd concreet geoperationaliseerd en geïnstrumentaliseerd moeten worden. Daartoe is een aantal maatregelen en voorstellen ontwikkeld. Op de eerste plaats zal op korte termijn een standpunt bepaald worden over het vervolg op de concept-beleidsnota beroepsgerichte volwasseneneducatie. Het interdepartementaal overleg daarover is gaande. Op de tweede plaats worden thans voorbereidingen getroffen die wettelijke ruimte en voorwaarden scheppen voor een optimale benutting van de onderwijsinfrastructuur ten behoeve van beroepsopleidingen/scholing voor volwassenen. Verder wordt gewezen op de voorbereiding van het CBA en de vorming van een Ministeriële Commissie voor V.E./BVE (zie par. 4). Naast deze kaderstellende activiteiten zal ook de concrete uitvoering van activiteiten de komende tijd nader worden geïnstrumentaliseerd in de vorm van de primaire beroepsgerichte volwasseneneducatie (PBVE). In 1987 zal een begin worden gemaakt met de start van projecten op dit punt, die voorzien in een interdepartementaal samenhangend en flexibel scholingsaanbod met gegarandeerde arbeidsmarktrelevantie voor zwakke doelgroepen. Ook ten aanzien van planning en financiering zullen de nieuwe beleidsvoornemens in deze projecten geconcretiseerd worden. Op het punt van deregulering en grotere autonomie van instellingen zal de PBVE eveneens een proeftuin zijn voor het werken met lumpsum financiering t.b.v. het ontwikkelen van educatieve programma's (op basis van/ontleend aan leerlingwezen totaalprogramma's) met oriënterende schakelende en kwantificerende onderdelen. In de PBVE is het de bedoeling om besturings- en financieringssystematieken van O&W en SZW te koppelen, waardoor instellingen tot samenwerking worden gebracht. Tevens is door nadrukkelijke inschakeling van GAB's en sociale partners voorzien in de arbeidsmarktrelevantie (en de toetsing daarop) van de scholing. Er wordt flexibel gebruik gemaakt van bestaande infrastructuren, waardoor koppeling van scholingsactiviteiten plaatsvindt. Dit maakt constructies mogelijk waarbij relatief goedkoop passende scholing ontwikkeld kan worden. Daarmee worden een groot aantal beleidsdoelstellingen uit het voorafgaande geconcretiseerd. Zie overigens hoofdstuk II.8. 3.
Perspectief
Na de uiteenzetting over hoofdlijnen van beleid en de instrumentatie daarvan door middel van maatregelen is het vervolgens van belang om na te gaan wat het perspectief van de hiermee in gang gezette ontwikkelingen is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
7
De hoofdlijnen van beleid zoals in dit activiteitenoverzicht geschetst zullen wat dat betreft dan ook in de komende kabinetsperiode verder worden voortgezet en mogelijk zelfs nog versterkt. Immers, het kabinetsbeleid is gericht op wederkerend onderwijs en een intensivering van scholing. Zo ligt in het voornemen om tot een sociaal convenant met de sociale partners te komen met globale afspraken op de onderdelen economische groei, herindeling van werk, loonkostenontwikkeling, functioneren in de arbeidsmarkt en scholing. Dit convenant bouwt voort op de door het vorige kabinet gemaakte afspraken in de Stichting van de Arbeid. Tevens bestaat het voornemen om tot een bestuursakkoord met de lagere provinciale en gemeentelijke overheden inzake decentralisatie van taken te komen. In dat verband zal ook de rol van de lagere overheden op het punt van beroepsopleiding/scholing volwassenen bezien worden. Daarmee ontstaat enig inzicht in het perspectief dat zich zal bewegen tussen landelijke afspraken van overheid en sociale partners met daarbij bestuursuitspraken op het decentrale niveau. Voor het voortzetten van de geschetste hoofdlijnen van beleid is het van belang om in dat perspectief te blijven streven naar bundeling van taken en middelen, naar effectiviteit, flexibiliteit en slagvaardigheid. Ten einde hieraan uitvoering te geven zal o.a. het initiatief worden ontplooid dat in overleg met de sociale partners een actieplan wordt opgesteld waarin de uitwerking en verdere vormgeving van scholingsvoornemens (inclusief de taak/rol van de onderwijsinfrastructuur) zal worden uiteengezet. Met dit actieplan zal een brug geslagen worden tussen de huidige beleidsvoornemens en maatregelen en het perspectief van het nieuwe kabinetsbeleid en zal naar verwachting een nadrukkelijker koppeling van doelstellingen van onderwijs, arbeidsmarkt" en economisch herstelbeleid tot stand komen. Een dergelijke koppeling is uiteraard om doelmatigheidsredenen van belang (bundeling van krachten/middelen) maar is ook van groot belang voor de met deze maatregelen beoogde doelgroepen. 4. Coördinatie V.E./BVE - In het Regeerakkoord is geregeld dat de verantwoordelijkheid voor de volwasseneneducatie komt te berusten bij het departement van onderwijs en wetenschappen. De desbetreffende begrotingen en organisatie-eenheden van het departement van WVC zullen overgaan naar het departement van O&W. Dit heeft onder andere als consequentie dat het beleid en beheer t.a.v. de basiseducatie volledig onder de verantwoordelijkheid van het departement van O&W komen te vallen. De uitvoering ervan zal vóór 1-1-1987 geschieden. - Ten behoeve van optimale onderlinge afstemming van het beleid t.a.v. volwasseneneducatie en beroepseducatie voor volwassenen met verwante beleidsterreinen zal een ministeriële commissie V.E. en BVE onder leiding van de Minister-President worden gevormd. Ten behoeve van ambtelijke voorbereiding zal een zgn. ambtelijk voorportaal worden gevormd, waarvan de coördinatie bij het departement van O&W ligt. De huidige ISVE wordt in verband hiermee opgeheven.
II INFORMATIEVE GEGEVENS 1. MICOVO-projecten De in het kader van het projectministerschap voor de volwasseneneducatie ter hand genomen projecten, verkeren in een verschillend stadium van uitwerking.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
8
Met betrekking tot de basiseducatie valt te constateren dat de desbetreffende Rijksregeling is afgerond; in hoofdstuk I is hierop nader ingegaan. In het Activiteitenoverzicht 1986 is met betrekking tot het educatief verlof reeds een uiteenzetting gegeven over de aard en oorzaken van de stagnatie van de beleidsvoornemens terzake. In de verdere ontwikkeling van het beleid op het terrein van de beroepseducatie zal steeds bezien worden of en in welke mate invulling kan worden gegeven aan vormen van scholingsverlof. De beoogde datum van de Invoeringswet van de Kaderwet Volwasseneneducatie is nu, bij Nota van Wijziging op het wetsvoorstel, houdende uitstel van de Invoeringswet, gesteld op 1 januari 1988 (of zoveel eerder als mogelijk is). Van het eerdere voornemen om terzake de ondersteuning VE, vooruitlopend op de Invoeringswet, door middel van een wetswijziging op de Kaderwet, een en ander te regelen, is afgezien. De ondersteuning zal onderdeel van de Invoeringswet uitmaken. Wel zal aan de Kamer een «proeve» van het desbetreffende hoofdstuk uit de invoeringswet ter kennisneming worden toegezonden. Zoals in het eerste debat over het Uitstelwetje van de zijde van de regering met nadruk is gesteld, wordt het streven de Invoeringswet voor of uiterlijk op 1 januari 1988 af te ronden, onverkort gehandhaafd. Gezien de hiervoor geschetste situatie met betrekking tot de MICOVOprojecten en gezien de in het regeerakkoord vastgelegde verdergaande verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs en Wetenschappen voor de volwasseneneducatie, is besloten het projectministerschap als zodanig als beëindigd te beschouwen en de finale afwikkeling van de wetgeving te doen plaatsvinden op grond van de hierboven genoemde verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs en Wetenschappen. 2. Deelname aan vormen van volwasseneneducatie Jaarlijks geeft het CBS een overzicht voor deelname aan een aantal vormen van volwasseneneducatie. Het laatste overzicht dateert van maart 1986 (Statistieken van onderwijs en wetenschappen, Mededelingen CBS, nr. 7874). Vergeleken met het overzicht gepresenteerd in het Activiteitenoverzicht Volwasseneneducatie 1986 (Tweede Kamer, Vergaderjaar 1985-1986, 19 322, nrs. 1-2) blijft overheersen dat inzicht in de deelname aan verschillende vormen van volwasseneneducatie vooral afhankelijk is van de ontwikkeling van de statistiek zelf. Dit betekent dat een totaal beeld nog niet bruikbaar is voor analyses. Tabel 1. Deelname aan vormen van volwasseneneducatie
1983 Algemeen vormend onderwijs Ontwikkelingsproject v.e. Educatie via radio en t.v. Niet erkend schriftelijk onderwijs Beroepseducatie
1984
153 697 46 430
146 953 51 753
316 030 175 000 1 005 315
428 417 175 000 991 268
1 696 472
1 793 391
Bron: Op grond van mededeling CBS, nr. 7848, maart 1986
De keuze van de categorieën in tabel 1 komt overeen met de beleidsinvalshoek van dit activiteitenoverzicht, waarin aandacht wordt besteed aan algemeen vormend onderwijs, basiseducatie en beroepseducatie voor volwassenen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
9
De opvoering van «educatie via radio en t.v.» en de categorie «niet erkend schriftelijk onderwijs» was nodig omdat binnen die categorieën geen onderverdeling te maken was naar algemeen vormend onderwijs of beroepseducatie. Een statistiek van basiseducatie is op dit moment nog niet mogelijk. Enig inzicht zou verkregen kunnen worden uit de voorlopers van de basiseducatie, waartoe met name de ontwikkelingsprojecten volwasseneneducatie te rekenen zijn (exclusief de projecten beroepskwalificerende educatieve activiteiten (b.k.e.). In paragraaf 2.1. zal tentatief hierop nader worden ingegaan, waarbij ook gelet zal worden op het Vormingswerk voor Jonge Volwassenen en de huishoudelijke en consumentenvoorlichting. Opvallend is de toename van deelname aan educatie via radio en t.v., veroorzaakt door een stijging van de deelname aan Teleaccursussen (zie ook bijlage IV). Nader onderzoek moet duidelijk maken, wat hiervan de achtergrond is en welke betekenis in het geheel van deelname aan vormen van volwasseneneducatie hieraan gehecht moet worden. 3. Basiseducatie Met de publikatie van de Rijksregeling in het Staatsblad is ook het concept-jaaroverzicht basiseducatie verschenen. In dit jaaroverzicht wordt onder meer uiteengezet op welke wijze de toedeling van de gelden zal gebeuren en de aanpak van de planning dient te geschieden en op welke wijze vooralsnog de ondersteuning van de basiseducatie is geregeld. Tevens is verschenen de «Handleiding basiseducatie volwassenen» als praktisch hulpmiddel voor organisaties en instellingen die werkzaam zijn op het terrein van de basiseducatie. Voornaamste kenmerken Basiseducatie is erop gericht volwassenen die in een educatieve achterstand verkeren mogelijkheden te bieden die kennis en vaardigheden te verwerven die strikt noodzakelijk zijn om zich in het dagelijks leven te redden. Basiseducatie is er tevens op gericht allochtonen voor te bereiden op een volwaardige deelname aan de Nederlandse samenleving, met de mogelijkheid dat vanuit de eigen culturele achtergrond te doen. De activiteiten dienen een samenhangend aanbod te vormen van taalvaardigheden, rekenvaardigheden en sociale vaardigheden. Kenmerkend voor het aanbod is de directe band tussen de inhoud van het aanbod en de ervaringen in de dagelijks leef- en werksituaties van de deelnemers. Zowel in de programmering als in de uitvoering van de activiteiten moet ruimte bestaan om de verschillen die zich dienaangaande binnen de doelgroep naar plaats en tijd voordoen, tot uitdrukking te laten komen. Derhalve is in de Rijksregeling basiseducatie gekozen voor een opzet van decentrale programmering van de basiseducatie en zijn er in de regeling geen stringente voorschriften opgenomen met betrekking tot de feitelijke inhoud van taal- en rekenvaardigheden en sociale vaardigheden, noch met betrekking tot de vormgeving, de werkwijze, de organisatie en dergelijke. Laatstgenoemde aspecten komen overigens wel aan de orde in de handleiding basiseducatie. Deze handleiding heeft geen normatieve betekenis, maar het karakter van een handreiking voor het uitvoerend werk. Op een aantal essentiële aspecten wordt hieronder kort ingegaan. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de genoemde documenten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
10
Financieringswijze De Rijksregeling basiseducatie biedt een nieuwe, eenduidige bekostigingssystematiek voor educatieve activiteiten voor volwassenen. Voor de opzet hiervan wordt verwezen naar de Rijksregeling basiseducatie zelf en het concept-landelijk overzicht basiseducatie. Bij de invoering van de Rijksregeling wordt een tweejarige overgangsperiode in acht genomen. Kenmerk hierbij is dat de gelden van de voorlopers van de basiseducatie gedurende deze periode weer daar terecht komen waar ze vandaan komen. Tevens vindt een oormerking ten behoeve van basiseducatie plaats van gelden uit de Rijksbijdrageregeling Sociaal-Cultureel Werk. Het eerste landelijk overzicht basiseducatie bevat een overzicht van de verdeling van het landelijk budget voor basiseducatie voor het eerste overgangsjaar. Samenhang en afstemming Basiseducatie is geen op zich staand geheel. Het is een essentieel onderdeel van en sluit aan op een groter geheel aan educatieve en andere mogelijkheden. Genoemd kunnen worden in dit verband: het (dag)avondonderwijs, het vormings- en ontwikkelingswerk, het sociaal-cultureel werk, het welzijnswerk culturele minderheden, de beroepskwalificerende educatie. Deze sectoren zorgen enerzijds voor activering en toeleiding tot de basiseducatie en anderzijds kan basiseducatie leiden tot doorstroming van deelnemers uit de basiseducatie naar voornoemde vervolgactiviteiten. Op grond van de Rijksregeling basiseducatie dienen gemeenten bij de vaststelling van het ontwerp-programma basiseducatie de samenhang van dit programma met andere voor de basiseducatie relevante terreinen in acht te nemen. Programmering De programmering van de basiseducatie is in eerste instantie de taak van zogenaamde educatieve beraden die, op initiatief van de gemeente of in regioverband samenwerkende gemeenten, tot stand dienen te komen. Deze educatieve beraden bereiden jaarlijks voor 15 juli van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop het programma betrekking heeft, een ontwerp-programma basiseducatie voor dat, na vaststelling in de desbetreffende gemeenteraad, voor 15 oktober aan de Minister van Onderwijs en Wetenschappen ter goedkeuring wordt voorgelegd. De voorwaarden waaraan het programma basiseducatie dient te voldoen zijn in de Rijksregeling aangegeven; de budgetten waarover men op (inter)gemeentelijk niveau voor de uitvoering van de basiseducatie kan beschikken worden jaarlijks in het landelijk overzicht bekendgemaakt. Instellingen voor basiseducatie In de Rijksregeling is als bekostigingsvoorwaarde opgenomen dat de basiseducatie wordt uitgevoerd door instellingen, waarbij onder instelling dient te worden verstaan een door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid in stand gehouden organisatorische eenheid die basiseducatie verzorgt. In het landelijk overzicht basiseducatie 1987 is uitgebreid aandacht besteed aan de wijze waarop de zogenaamde voorlopers van basiseducatie kunnen worden omgevormd tot instellingen voor basiseducatie. Ondersteuning In afwachting van de definitieve structuur voor de ondersteuning van de gehele volwasseneneducatie die via de Invoeringswet in de Kaderwet
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
11
Volwasseneneducatie zal worden geregeld, is voor de ondersteuning van de basiseducatie een voorlopige structuur gekozen. Het kader daarvoor staat de Rijksregeling basiseducatie. In het Landelijk Overzicht Basiseducatie wordt deze structuur uiteengezet. Tevens is een overzicht opgenomen van de verdeling van het budget voor de ondersteuning basiseducatie. In verband met de overgang van projectenbeleid naar de invoering van de basiseducatie zullen tijdelijk specifieke maatregelen op het gebied van de ondersteuning worden genomen. Ten behoeve van de introductie van de Rijksregeling basiseducatie en ter bevordering van de samenwerking is er een landelijk ondersteuningsteam opgericht dat samengesteld is uit diverse betrokkenen afkomstig uit het terrein van de uitvoering en ondersteuning van voorlopers basiseducatie. De taak van dit team is vooral gericht op het hulp bieden bij het operationaliseren van de verschillende aspecten die de invoering van de basiseducatie betreffen. De voorlichting aan gemeenten, provincies, instellingen etcetera op het terrein van basiseducatie geschiedt in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Professionele
deskundigheid
De uitvoering van basiseducatieve activiteiten ligt bij professioneel opgeleide werkers die desgewenst geholpen kunnen worden door vrijwilligers. Naar aanleiding van het eindrapport «Naar professionalisering van werkers in de basiseducatie» is door de VE-bewindslieden een beleidsnotitie uitgebracht waarin staat aangegeven op welke wijze de deskundigheidsbevordering (zowel de nascholing als het halen van de bevoegdheid) zal worden aangepakt. Extra aandacht, zo is het voornemen, zal er met name zijn voor allochtone werk(st)ers in de basiseducatie. In het afgelopen jaar zijn reeds cursussen op diverse onderdelen van de volwasseneneducatie ontwikkeld en uitgevoerd. Als subsidievoorwaarde vermeldt de Rijksregeling dat de basiseducatie wordt uitgevoerd door personen die voldoen aan «door Onze minister vast te stellen eisen van bekwaamheid». Deze eisen van bekwaamheid zijn inmiddels samengevoegd tot een zogenaamde lijst van eisen educatieve werkers basiseducatie. Deze lijst vormt één van de instrumenten die de Commissie Bevoegheden Basiseducatie bij haar werkzaamheden ten dienste staan. De commissie bevoegdheden is ingesteld op 1 oktober 1986 en heeft tot taak de beoordeling van de bekwaamheid van werkers basiseducatie op grond van vooropleiding en ervaring en kent op grond van deze elementen al dan niet de bevoegheid educatief werker basiseducatie toe (in de vorm van een verklaring van bevoegdheid). Die werkers die, in dienstverband binnen een instelling voor basiseducatie werkzaam, niet voldoen aan de eisen van bekwaamheid, wordt gedurende een periode van maximaal vier jaar de mogelijkheid geboden, door middel van het volgen van door de commissie bevoegdheden aangewezen delen van het urgentieprogramma basiseducatie, de verklaring van bevoegdheid basiseducatie te verwerven. Dit urgentieprogramma zal op een aantal nader te bepalen plaatsen in ons land worden aangeboden. Overleg
rechtspositie
Het rechtspositionele overleg over de basiseducatie is op hoofdlijnen afgerond. Nadere uitwerkingen zullen in de tweede helft van 1986 geschieden. Kerninhouden zijn onder meer dat er een onderwijsrechtspositie komt met BBRA-schalen en met het ABP als pensioenfonds. Bij de uitwerking van de rechtspositieregeling zijn waarborgen ingebouwd die de eigenheid en herkenbaarheid van de basiseducatie verzekeren. Voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
12
uitvoeriger informatie wordt verwezen naar de «Hoofdlijnen rechtspositieregeling basiseducatie». Wet- en regelgeving De Rijksregeling Basiseducatie zal te zijner tijd een integraal onderdeel gaan vormen van de Kaderwet Volwasseneneducatie. Dit zal geschieden door middel van de invoeringswet Kaderwet VE. Daarmee zal de huidige AMvB Basiseducatie verdwijnen. Deelnamecijfers
basiseducatie
Op grond van artikel 34 van de Rijksregeling Basiseducatie zijn gemeenten verplicht medewerking te verlenen aan de levering van gegevens over basiseducatie ten behoeve van het Centraal Bureau voor de Statistiek en ten behoeve van de evaluatie van de basiseducatie. In dit verband zullen onder andere gegevens worden verzameld over de deelname aan basiseducatieve activiteiten. Voor wat deelnamecijfers uit voorlopers van de basiseducatie betreft, zij verwezen naar bijlage I. Coördinatie
basiseducatie
Wat de eerder voorgestelde interdepartementale stuurgroep basiseducatie (ISBE) betreft zij opgemerkt dat uit het regeerakkoord is voortgevloeid dat formatieplaatsen en begrotingsposten van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur overgaan naar het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. De voorgestelde ISBE is derhalve niet meer nodig. 4 . (Dag ( a v o n d o n d e r w i j s v o o r v o l w a s s e n e n In de Memorie van Toelichting bij de Onderwijsbegroting 1987 wordt de nodige aandacht besteed aan de conceptie wederkerend onderwijs. Aangegeven wordt dat deze conceptie één van de leidende beginselen is voor het onderwijsbeleid. a. (Dag-)avond-m.a.v.o.,
h.a.v.o. en v.w.o.
In het algemeen vormend en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs zijn twee functies te onderscheiden, namelijk een schakelende functie en een zelfstandige functie. Over de schakelende functie is op te merken dat deze ten doel heeft doorstroming te verzorgen naar andere educatieve activiteiten als beroepseducatie en universiteit. Bij de zelfstandige functie heeft het a.v.o. en v.w.o. tot doel een bepaald educatieniveau te behalen dat in de jeugdperiode om welke reden dan ook niet is gelukt. Voor verdere informatie wordt verwezen naar de betreffende Memorie van Toelichting en beleidsstukken terzake en naar hoofdstuk I. - Deelname Na de expansieve groei van het (dag-)avond-a.v.o. en v.w.o. in de periode 1975-1982 is er na 1983 sprake van een duidelijke teruggang, zoals uit navolgende cijfers blijkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
13
Tabel. Deelname (dag-)avond-m .a.v.o., h .a.v.o., v.w.o. en m.e.a.o.
1978
1982
1983
1984
V M
45 859 20 124
87 654 31 746
83 635 31 733
88 437 39 868
74 834 29 130
84 387 39 173
Totaal (avo/ vwo)
32 649
75 983
119 400
114 368
103 964
XXX XXX
Totaal (avo/ vwo + meao)
XX X X X
XX XXX
133 781
128 305
XXX XXX
123 560
1985 avo/vwo
1985 avo/vwo/ meao
Bron; (a) IBN-1 5 «Trends in V E » , interne uitgave O&W (b) inspectie OV-rapportage (c) CBS.
Uit bovenstaande blijkt een sterke daling van het aantal cursisten in het (dag-)avondonderwijs. In twee jaar tijds daalde het aantal leerlingen met 10 221 (vrouwen: 8383; mannen 1838). De terugval in het a.v.o. en v.w.o. is gecompenseerd door de toename in het m.e.a.o. De terugval wordt deels gecompenseerd door de groei van het aantal jongeren vanaf 18 jaar dat het (dag-)avondonderwijs met zijn beperkte vakkenpakket verkiest boven het regulier dagonderwijs voor jongeren. - Flexibiliteit Het (dag-)avondonderwijs is nog sterk geënt op de regelgeving voor het jeugdonderwijs. Deze regelgeving is in elk geval niet voldoende flexibel voor het dag-avondonderwijs. Een en ander wordt momenteel bezien en er zijn reeds aanpassingen tot stand gekomen, zoals studie per vak en versnelde examinering. - Spreiding over het land Er zijn in ons land 85 (dag-)avondscholen voor, dan wel scholengemeenschappen met a.v.o. en/of v.w.o. Zodoende kan van een fijnmazige spreiding worden gesproken. - Financiering In 1985 droeg de rijksoverheid door middel van autonome financiering bij voor het - m.a.v.o.: f 7 3 764 min.; - h.a.v.o.: f 1 4 6 8 9 min.; en - v.w.o.: f 4 2 750 min. Deelnemers betalen een bijdrage per vak waarvoor men inschrijft. 5. Open Universiteit - Deelname Ten aanzien van de deelname kan worden opgemerkt, dat de markt groter is dan bij de aanvang was aangenomen. Het percentage cursisten dat afvalt is echter ook groot, namelijk 40 a 45%. Van de deelnemers heeft een derde a 40% al een h.b.o. opleiding. De meeste deelnemers die aan de OU studeren hebben een baan.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
14
Tabel. Deelname OU 1984/85
1985/86
Vrouwen Mannen
2494 5173
6 502 12 046
Totaal
7667
18 5 4 8 '
1986/87 (prognose)
t
30 000
1
31/10/85. Eerstejaarsstudenten Ouderejaars studenten Overige ingeschrevenen
10 834 3 712 4 002
- Flexibiliteit De regelingen voor de OU zijn soepel met het oog op de onderwijskundige inrichting. Deze inrichting houdt rekening met diverse instroomniveaus en met een gemoduleerd aanbod. - Spreiding over het land Hoewel de OU afstandsonderwijs is, zijn er 24 studiecentra opgericht ten behoeve van onder andere voorlichting, begeleiding en dergelijke van cursisten. Deze centra zijn zo gelijkmatig mogelijk over het land verspreid. - Financiering De cursist betaalt per cursusmodule f 2 3 0 . ledere module gaat uit van 100 studie-uren. Op dit moment zijn de overall-kosten (inclusief de ontwikkelingscomponent) per module ongeveer f 1000. Verwacht wordt dat de overall-kosten kunnen worden gedrukt doordat er meer modules zullen worden verkocht door de toeloop van deelnemers aan de Open Universiteit. 6. Post-hoger onderwijs De laatst bekende cijfers omtrent het post-hoger onderwijs zijn gegeven in de concept-beleidsnotitie «Naar samenhang in het post-hoger onderwijs». Een schatting voor 1983 wees uit dat ongeveer 25 000 cursisten zo'n 600 cursussen volgden. De indruk bestaat dat er in 1984 en 1985 sprake is van een lichte stijging van deze aantallen. Voor het post-hoger beroepsonderwijs waren slechts onvolledige cijfers beschikbaar. Aan een inventarisatie wordt thans gewerkt. 7. Deeltijd-h.b.o./w.o. a.
Deeltijd-HBO Het aantal studenten deeltijd-HBO heeft zich gestabiliseerd:
1983 1984 1985
Mannen
Vrouwen
Totaal
22 374 22 309 22 090
20 609 21 052 21 301
43 083 43 361 43 391
Bron: RHOBOS '85.
Prognose voor 1990 is een blijvende stabilisatie, waarbij het aantal deelnemende vrouwen vrijwel gelijk zal zijn aan het aantal deelnemende mannen. Het aantal deelnemers steeg in de sectoren techniek, kunst (beeldende vorming), MO-opleidingen en bij het HEAO-onderwijs (vrouwen). Er was
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
15
een aanzienlijke daling van het aantal deelnemers in de sociaal-agogische sector. b. Deeltijd WO Evenals de vorige jaren steeg het aantal deeltijdstudenten in het WO:
1983 1984 1985
Mannen
Vrouwen
Totaal
4684 5429 6253
2090 2820 3849
6 774 8 249 10 102
Bron: RHOBOS '85.
Het geven van prognoses van deeltijdstuderenden WO is tot dusverre niet mogelijk gebleken. Het aantal deelnemers aan de studierichtingen sociologie en psychologie in deeltijd groeit vanaf eind 1984. Opmerkelijke dalingen in onderscheiden sectoren zijn niet aanwezig. 8. Beroepsgerichte volwasseneneducatie Over het vervolg op de concept-nota beroepsgerichte volwasseneneducatie zal nog een standpunt worden bepaald. Het voorliggende activiteitenoverzicht is beperkt tot een analyse van de deelname aan verschillende nu bestaande vormen van beroepsgerichte volwasseneneducatie. Voorts zullen vanuit een optiek van de totale volwasseneneducatie de belangrijkste aspecten van de beroepsgerichte volwasseneneducatie geanalyseerd worden, die van belang zijn voor samenhang en afstemming met overige voorzieningen in de volwasseneneducatie. Deelname aan vormen van beroepsgerichte
volwasseneneducatie
In de inleiding is beschreven, dat ongeveer de helft van alle deelnemers aan vormen van volwasseneneducatie deelnemen aan een of andere vorm van beroepsgerichte volwasseneneducatie. Op grond van de beschikbare gegevens kan een inzicht gegeven worden hoe de deelname verdeeld is over de verschillende voorzieningen. Tabel 2. Deelname aan de belangrijkste vormen van beroepsgerichte volwasseneneducatie van 18-jarigen en ouder 1983
1984
31 828 25 384 70 599 245 77 991 6 877 2 691 6 095 49 193 85 164 163 767
dt + d/a mbo Cursorisch ondernemersonderwijs bbo/dt kmbo/CJW > 18 jr. Cursussen m.b.o. HBO WO ROI Bestuursscholen, -academie Gezondheidszorgopleiding Buitenschools/mondeling Erkend schriftelijk Open Universiteit BKE Scholingsmaatregelen SZW Bedrijfsopleidingen
2 110 16 806 400 000
31 207 30 580 97 513 2 510 71 979 8312 3 601 5 153 46 320 72 640 165 945 7 667 2 024 16 101 400 000
Totaal
938 750
961 552
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2 i
16
Diverse onderdelen van de beroepsgerichte
volwasseneneducatie
De plaats van de beroepsgerichte volwasseneneducatie in het geheel van de volwasseneneducatie wordt bepaald door de stellingname, dat de beroepsgerichte volwasseneneducatie primair tot taak heeft om adequaat deelne(e)m(st)ers voor te bereiden op hun functioneren in het arbeidsbestel. Het gevolg van deze stellingname is, dat de totstandkoming van beroepsgerichte volwasseneneducatie in een nadrukkelijke wisselwerking staat met sociaal-economische ontwikkelingen. Tegelijkertijd betekent dit, dat er aandacht moet zijn voor de afstemming van de geboden opleidingen op de ervarings- en belevingswereld van de volwassen deelne(e)m(st)er. Beleidsmatig en bestuurlijk dient nadrukkelijk gelet te worden op de effectiviteit van de samenhang en de meerwaarde van de afstemming mede gelet op de kosten, die ook samenhang met zich brengen. Vanuit de beroepseducatie gezien is samenhang daar zinvol, waar deze een bijdrage kan leveren aan het realiseren van relevante beroepsgerichte volwasseneneducatie, die afgestemd is op de deelne(e)m(st)ers. Instellingen, die een bijdrage in deze te leveren hebben, dienen dan ook betrokken te worden bij de ontwikkeling en de totstandkoming van beroepsgerichte volwasseneneducatie. Met name in dit verband valt te denken aan de betrokkenheid van het algemeen vormend onderwijs, het vormingswerk en de knowhow van organisaties, die geacht mogen worden de ervarings- en belevingswereld van de deelne(e)m(st)ers te kennen. Wil deze knowhow enigszins effectief zijn, dan zal er afstemming moeten zijn met de planningssystematiek van de beroepsgerichte volwasseneneducatie en omgekeerd. Primaire beroepseducatie
voor volwassenen
In de in mei 1986 gepubliceerde beleidsvoornemens primaire beroepseducatie voor volwassenen wordt een gemeenschappelijk kader geboden voor verschillende nu min of meer afzonderlijke activiteiten zoals de b.k.e. projecten, cursussen jeugdige werklozen, cursussen banen- en beroepenoriëntatie voor vrouwen en dergelijke. In aansluiting op de ervaringen die in de b.k.e.-projecten zijn opgedaan, zal de primaire beroepsgerichte volwasseneneducatie gekenmerkt worden door het opleidinstraject: oriëntatie, schakeling en kwalificatie. Het kwalificerende deel zal vergelijkbaar moeten zijn met het niveau primair leerlingwezen en kent naast kwalificaties voor deelname aan het examen primair leerlingwezen ook (andere) kwalificaties die relevant zijn voor de regionale arbeidsmarkt. In de aansluiting op de basiseducatie wordt voorzien. De opleidingen in de primaire beroepsgerichte volwasseneneducatie zijn bedoeld voor de minst-opgeleiden en/of degenen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Meer concreet kan daarbij gedacht worden aan (langdurig) werklozen, met werkloosheid bedreigden, randgroepjongeren, maar vooral ook aan (herintredende) vrouwen en leden van culturele minderheden. Het beleid zal vooral op regionaal niveau, middels samenwerkingsverbanden, gestalte moeten krijgen. Landbouwonderwijs Algemeen informatief Uitgangspunt voor de agrarische VE is dat het goed functioneren en daarmee het voortbestaan van de agrarische bedrijfstak sterk afhankelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
17
is van het ondernemer- en vakmanschap van de op deze bedrijven werkzame personen. In het overheidsbeleid voor de land- en tuinbouw wordt dan ook een belangrijke eigen rol toegekend aan de beroepseducatie. Naast een agrarische beroepsopleiding doet zich de noodzaak van min of meer permanente bij- en nascholing van agrarische ondernemers in deze tijd in steeds versterkte mate voelen. Derhalve bestaat er binnen de agrarische sector een hecht stelsel van beroepseducatie voor volwassenen. Dit stelsel is op de allereerste plaats gericht op het verbreden, verdiepen en met name actualiseren van de «vakkennis» van de agrarische ondernemers waarvoor in de dagopleiding (of in de dagelijkse praktijk) reeds de basis is gelegd. Om aan deze doelstelling zo adequaat mogelijk invulling te geven, is op de allereerste plaats - zoals een jarenlange praktijk heeft uitgewezen - een goede samenwerking met het agrarisch bedrijfsleven noodzakelijk. Daarnaast coördineert de overheid de instrumenten waarover zij in dit verband beschikt, het drieluik onderwijs, landbouwkundig onderzoek en landbouwvoorlichting, zodanig dat de inspanningen een zo hoog mogelijk rendement opleveren: het zoveel mogelijk aanreiken van oplossingen voor de vele en diverse problemen waarvoor een agrarisch ondernemer in deze tijd is gesteld en mede daardoor bijdragen aan een optimalisering van de agrarische bedrijfsvoering. Het cursorisch
onderwijs
Algemeen Het cursorisch onderwijs is zeer nauw verbonden aan het reguliere agrarische onderwijs en kent dezelfde vakgebieden. Alle cursussen worden afgesloten met een examen of cursusonderzoek. Bij voldoende resultaat wordt de cursisten een diploma uitgereikt. In 1987 zullen de volgende groepen van cursussen worden georganiseerd voor de verschillende sectoren. Basiscursussen Doelstelling van de basiscursus is het aanbrengen van basisvakkennis en basisvaardigheden, zonodig aangevuld met basiskennis op de terreinen biologie, natuur-, schei- en wiskunde, economie etcetera, zoals deze in het programma wat betreft niveau binnen het LA.O. en het agrarisch primaire leerlingwezen voorkomen. Door middel van het geven van onderwijs wordt getracht de cursisten genoemde basiskennis en basisvaardigheden aan te leren, zodat zij deze kennis en kunde in de praktijk van het beroep kunnen toepassen. Vakgebiedscursussen Doelstelling van de vakgebiedscursussen is het bijbrengen van actuele en vernieuwde vakkennis (uitbreiding en verdieping van de basisvakkennis) en vakvaardigheid (uitbreiding en verdieping van de basisvaardigheden), zonodig aangevuld met basiskennis, zoals deze in het programma wat betreft niveau in het M.A.O. wordt bereikt. Door middel van het geven van onderwijs wordt getracht genoemde vakkennis en vakvaardigheid met succes bij de cursist aan te brengen of te verbeteren, teneinde deze kennis en kunde in de praktijk van het beroep te kunnen toepassen. Bedrijfsvoeringscursussen De onderwijsdoelstelling van de bedrijfsvoeringscursus is het aanbrengen en vergroten van actuele economische en/of vaktechnische kennis en vaardigheden, voortbouwend op tweedegraads cursussen en de nieuwste ontwikkelingen, waarbij speciale aandacht geschonken wordt aan:
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
18
- het aanbrengen van kennis van managementsaspecten voor het agrarisch bedrijf of voor het desbetreffende bedrijfstype en/of - het vormen van deelnemers in sociaal-maatschappelijk opzicht en het aanleren van sociale vaardigheden, afhankelijk van de soort bedrijfsvoeringscursus. Deeltijdonderwijs
in de agrarische sector
Het agrarisch leerlingwezen In het agrarisch leerlingwezen worden ruim 6500 leerlingen per jaar in verschillende beroepen van landbouw, tuinbouw, land- en tuinbouwambachten, bosbouw, cultuurtechniek en levensmiddelenindustrie opgeleid. Het verder uitbouwen van de huidige taken van de drie Landelijke Organen van het Agrarisch Leerlingwezen tegen de achtergrond van het tweede fase-vervolgonderwijs en de volwasseneneducatie hoort tot de activiteiten in 1987. (Ook in het rapport Wagner wordt een soortgelijke beleidslijn aanbevolen). De betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het Leerlingenwezen en het dragen van mede-verantwoordelijkheid via de Landelijke Organen geldt in de agrarische sector zowel voor de opleiding van jeugdigen als die van volwassenen. Middelbaar agrarisch onderwijs in deeltijd Steeds meer tonen mensen op latere leeftijd belangstelling vooreen middelbare beroepsopleiding. In de agrarische sector gaat het daarbij met name om de volgende groepen: - agrariërs zonder MAS-diploma; velen bezitten een L.A.O.-diploma; - mensen die in de landbouwproduktensector willen gaan werken; - echtgenotes van agrarische ondernemers. Een van de overwegingen hierbij is dat de bezitter van een diploma maatschappelijke waardering ondervindt: het diploma van een middelbare agrarische school heeft een civiel effect dat niet verbonden is aan het cursorisch onderwijs, van belang onder meer in verband met eventuele vestigingseisen. Daarnaast biedt het een betere basis voor het eventueel functioneren in economische en maatschappelijke organisaties, met name in het agrarisch bedrijfsleven. Mede vanwege het civiel effect van het MAS-diploma wordt ook in 1987 gewerkt aan het uitbouwen van een certificatenregeling waardoor cursisten via vooraf vastgestelde programma's eveneens voor dit diploma in aanmerking kunnen komen. Het ligt niet in de bedoeling het aantal deeltijd MAS'en in 1987 uit te breiden. Deeltijd hoger landbouwonderwijs en post-hoger landbouwonderwijs Onderzocht zal worden op welke wijze programma-onderdelen van het hoger landbouwonderwijs (HAO en LH) in deeltijdvorm kunnen worden aangeboden. Op deze wijze kan een categorie studenten worden bereikt die om diverse redenen geen gebruik maakt van het voltijds hoger landbouwonderwijs en kan gestalte worden gegeven aan hoger landbouwonderwijs als twee-wegonderwijs. Hierbij is het beleid erop gericht aansluiting te vinden bij de Open Universiteit. Tevens is het beleid erop gericht om een samenhangend stelsel van post-hoger landbouwonderwijs tot stand te brengen als vorm van bijscholing en verbetering van het arbeidsmarktperspectief na de afgeronde initiële opleiding aan de LH of een instelling voor HAO. Administratieve procedures Het in het cursusjaar 1985-1 986 gehouden experiment betreffende een vereenvoudigde procedure rond de administratieve afhandeling van de cursussen zal ook in 1987 verder worden ingevoerd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 1 9 710, nrs. 1-2
19
De vereenvoudiging speelt zich af op schoolniveau, het niveau van de regionale inspectie en de directie Landbouwonderwijs. De regionale adviesorganen (P.O.O.Cs) en het landelijk adviesorgaan (C3L0) stemmen hiermee van harte in. Financiering Voor het cursusonderwijs, inclusief het deeltijdonderwijs is voor het jaar 1987 in de begroting van Landbouwonderwijs een bedrag opgenomen groot: Mf 7. Cursistenaantallen Verwacht worden de volgende cursistenaantallen in 1987: 530 basiscursussen totaal 8400 cursisten 220 vakgebiedscursussen totaal 4000 cursisten 50 bedrijfsvoeringscursussen totaal 890 cursisten 4 deeltijd M A . O . opleidingen totaal 210 cursisten M.e.a.o., m.t.o. en m.d.g.o. ~ Deelname In het m.e.a.o. zit een duidelijke groei. Uitgedrukt in het totaal aantal inschrijvingen per vak is er tussen 15 september 1983 en 15 september 1985 een toename van ruim 25 %te constateren. Tabel 2. M.e.a.o., inschrijvingen per vak 15/09/83
15/09/84
15/09/85
58 643
64 685
74 524
Bron: Rapportage inspectie OV.
In 1984 bedroeg het deelnemersaantal 19 494. Bij het m.t.o. waren er in 1984 3370 deelnemers (CBS). Dit laatste cijfer is vrijwel stabiel. Het deeltijd m.d.g.o. kent een lichte daling tot 10 283 deelnemers. - Flexibiliteit Evenals dit geldt bij het algemeen vormend onderwijs kan worden geconstateerd dat de wet- en regelgeving nog niet voldoende flexibel is. Diverse versoepelingen zijn te verwachten, onder andere door stapelbare certificaten. Ook waar wet- en regelgeving ontbreekt, zoals in het avond- en deeltijd-m.t.o. en het deeltijd-m.d.g.o. blijft flexibilisering uit. Bij de wijziging van de bekostigingssystematiek zullen prikkels worden ingebouwd. - Spreiding over het land Avond- en deeltijd-m.t.o. De spreiding is als onevenwichtig te kenmerken. Er zijn 14 scholen, terwijl daarnaast op 20 plaatsen cursussen worden aangeboden. Dag/Avond m.e.a.o. Hier geldt dat er een redelijke spreiding over het land is, namelijk 25 afzonderlijke scholen en 37 m.e.a.o. afdelingen in scholengemeenschappen. Het deeltijd-m.d.g.o. is nu ongelijkmatig gespreid over het land. In de concept-beleidsnotitie die in voorbereiding is, zal op de spreiding en situering nader worden ingegaan. - Financiering Op dit moment is er nog sprake van autonome financiering. De middelen van de rijksoverheid voor m.t.o., respectievelijk m.e.a.o. bedroegen in
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
20
1985 f 9 3 1 7 min en f 3 0 919 min; deze bedragen zijn exclusief de cursussen. c. cursussen Er is in de volwasseneneducatie een groot aantal cursussen dat een aanvulling vormt op beroepservaring of eerdere opleiding. Met ingang van 1 augustus 1987 zal de planning hiervan flexibel worden, zodat meer kan worden aangesloten op sociaal-economische of sociaal-culturele prioriteiten. Vooruitlopend op wijziging van de financiering zal dan ook de bekostiging van cursussen ontvlecht worden van de bekostiging van dag-avondopleidingen en deeltijdopleidingen onder meer om meer zicht te krijgen op de kosten. Deze ontvlechting zal worden verbonden met standaardisering van aanvrage- en afhandelingsprocedures. Andere
scholingsactiviteiten
De bijdrage van het ministerie van Economische Zaken aan de beleidsinspanningen ten behoeve van volwasseneneducatie is - uitgezonderd waar het gaat om het ondernemersonderwijs - aanvullend van karakter op de inspanning van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en dat van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voor een belangrijk deel zullen EZ-inspanningen gericht zijn op het bevorderen van de opzet en introductie van cursussen en opleidingen waar het (reguliere) onderwijs terkort schiet en er niettemin behoeften zijn bij het particuliere bedrijfsleven. In deze aanpak is mede begrepen ondersteuning in de aanpak respectievelijk aanpassing van opleidingen in het licht van technologische veranderingen. De onderstaande projecten, die in het hiervoor geschetste kader moeten worden gezien, zullen in de komende planperiode in behandeling worden genomen en naar verwachting tevens worden uitgevoerd. Een belangrijk knelpunt is het achterblijven van het opleidings- en bijscholingsaanbod bij de snelle technologische veranderingen. Dat is vooral merkbaar in de procesindustrie, de chemische industrie, de metaalindustrie, de textielindustrie en in de branche van de rubber en brandstoffen. Door het bieden van verschillende vormen van ondersteuning, en door het medefinancieren van de ontwikkeling van een aangepast opleidingsen bijscholingsaanbod in deze branches, levert het departement van Economische Zaken een bijdrage aan het opvullen van de bovengenoemde lacunes. Naast de activiteiten op het terrein van opleiding en bijscholing wordt door EZ een financiële bijdrage geleverd aan de bijscholingsactiviteiten die door het FNV, het CNV, het CMV en de Industriebond FNV worden ontwikkeld met het doel de kaderleden beter toe te rusten als gesprekspartners, als het gaat om technologische vernieuwingen in de ondernemingen. Ondernemersonderwijs Als gevolg van wijziging in het subsidiebeleid van het cursorisch ondernemersonderwijs zullen (deels) ingrijpende maatregelen moeten worden genomen inzake een meer efficiënte structuur en inrichting daarvan. De (overkoepelende) organisaties van het desbetreffende bedrijfsleven, de GADO en de Kamers van Koophandel, zijn daarbij sterk betrokken. Momenteel kan nog niet concreet worden aangegeven op welke wijze een en ander kan of zal worden uitgewerkt, zij het wel dat de samenhang van al het ondernemersonderwijs per sector/ branche een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
21
centraal uitgangspunt is in het te voeren beleid, alsmede de verbetering van het applicatieonderwijs voor gevestigde ondernemers. Management In de planperiode krijgen voorts industriële marketing en logistiek bijzondere aandacht. Dit mondt mogelijk uit in de opzet van specifieke managementscursussen, waaraan door EZ financieel wordt bijgedragen. De cursussen worden ontwikkeld door niet-commerciële organisaties. In het kader van het Informaticastimuleringsplan wordt de bijscholing van werkzamen (dus in hoofdzaak volwassenen) gestimuleerd via het Nationaal Inhaalprogramma Informatica Opleidingen (NIIO). Dit programma bevat twee hoofdonderdelen: - bijscholing van informatici - bijscholing van managers. Ten behoeve van de bijscholing van informatici worden bestaande topcursussen gebundeld in een programma aangeboden (thans een veertigtal). Thans wordt onderzocht waar dit programma nog «witte vlekken» vertoont. Ten behoeve van de invulling van deze witte vlekken worden commerciële instellingen uitgenodigd ontwikkelingen te verrichten welke - deels - gesubsidieerd kunnen worden. Bedrijven die medewerkers het programma of delen daarvan willen laten volgen kunnen hiervoor een gedeeltelijke tegemoetkoming ontvangen. Dit programma wordt beheerst door de Stichting NIIO; een samenwerkingsverband van het bedrijfsleven (VNO, Centrum voor Informatiebeleid) en de Ministeries van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ten behoeve van de bijscholing van managers zijn vier deelprogramma's in ontwikkeling. Voor overheidsmanagers is een programma van ROI en CIVOB operationeel. De doelgroep - ambtenaren vanaf de rang van administrateur - zal bij de rijksoverheid om budgettaire redenen voorshands niet geheel worden bereikt. Voor het midden- en kleinbedrijf wordt de totstandkoming van branchegewijze bijscholingsprojecten gestimuleerd. Vooralsnog lopen de relatief geavanceerde branches (boekhandel, installatietechniek) voorop. Ten behoeve van de industrie wordt de inrichting van een drietal «Praktijktrainingscentra voor produktievernieuwing» nagestreefd. Programmavoorstellen voor een centrum op het gebied van computer-aided design and engineering, flexibele produktie-automatisering en computergesteunde/gestuurde bewerkingstechniek zijn in ontwikkeling. Ten behoeve van de transito/transportsector is in Rotterdam een bijscholingsprogramma voor managers en personeel ontwikkeld bij de Vervoers- en Havenschool «Jan Bakx». Het grootste deel van dit programma is thans operationeel.
III RELATIES TUSSEN BELEIDSTERREINEN Inleiding Samenhang en afstemming zijn begrippen die thuishoren in de gedachten van permanente educatie, zoals die zich begin jaren zeventig hebben ontwikkeld voor het terrein van onderwijs, scholing en vorming. In het rijksbeleid is deze gedachte verder verkend in een vijftal ontwikkelingsprojecten volwasseneneducatie. Het op dit manier nader verkennen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2 i
22
van onder andere mogelijkheden voor samenhang en afstemming in de volwasseneneducatie heeft tot nu toe geleid tot een pragmatische invulling van deze begrippen. Gaande het ontwikkelingsbeleid VE is er namelijk meer zicht gekomen op onderscheiden visies binnen de volwasseneneducatie en op de samenhang met andere dan VE-beleidsterreinen. Het streven naar samenhang blijft op zich wenselijk, maar richt zich in eerste instantie alleen op nadere afstemming tussen die VE-deelterreinen die concrete raakvlakken kennen. Een belangrijk algemeen uitgangspunt bij het realiseren van nadere afstemming tussen verschillende VE-activiteiten is dat de desbetreffende VE-activiteiten zelf dienen te zorgen voor de voor potentiële deelnemers nodige toeleiding, voorschakeling, begeleiding en dergelijke. Buitenschoolse
vorming
Op basis van het regeerakkoord is overleg gevoerd tussen de ministeries van Onderwijs en Wetenschappen en Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur over de relatie tussen buitenschoolse vorming en volwasseneneducatie. Dit overleg is inmiddels afgerond. Educatieve omroep Zowel voor het regulier onderwijs als in het kader van volwasseneneducatie worden programma's door landelijke omroepen verzorgd. In het kader van de Feduco wordt specifieke zendtijd besteed aan educatieve uitzendingen voor volwassenen. Deze uitzendingen zijn gericht op doelgroepen als culturele minderheden en in het kader van onder meer beroepseducatie, Open School en Open Universiteit. Ook de Stichting Teleac en de Radio Volksuniversiteit verzorgen educatieve uitzendingen, die o.a. een functie hebben op het terrein van de VE. Er kan gesproken worden van een langzame doch gestage groei van de hoeveelheid zendtijd. Per oktober 1986 is een zendtijduitbreiding voor culturele minderheden goedgekeurd. In het Activiteitenoverzicht VE 1986 is aangekondigd dat de Feduco medio 1986 advies zou uitbrengen over de gewenste opzet van een definitieve structuur voor de educatieve omroep. Inmiddels is vastgesteld dat er een onvoldoende basis voor de leden van de Federatie was om in het verband van de Feduco gezamenlijk verder te opereren op de wijze waarop dit de afgelopen jaren is geschied. Geconcludeerd is dat in het kader van de Feduco alleen sprake zal zijn van coördinatie van de organisaties die educatieve programma's verzorgen. Zowel op het terrein van de lokale omroep als de regionale omroep zijn er initiatieven om educatieve programma's te verzorgen. Emancipatiebeleid De samenhang met het beleidsterrein emancipatiebeleid is op meerdere onderdelen van de volwasseneneducatie duidelijk. Op een aantal aspecten wordt hieronder nader ingegaan. Bij de beleidsvoornemens inzake de primaire beroepsgerichte volwasseneneducatie biedt het voorgenomen bekostigingssysteem der samenwerkingsverbanden de mogelijkheid om kinderopvang aan te bieden. Eveneens zal er op regionaal niveau de gelegenheid zijn begeleiding van vrouwelijke cursisten te stimuleren. In de rijksregeling basiseducatie is reeds eerder aangegeven dat vrouwen als categorie extra aandacht behoeven. Zo is in de bekostigingsregeling vastgelegd welke (financiële) mogelijkheden er zijn voor kinderopvang. Overigens zij opgemerkt dat emancipatie niet alleen betrekking heeft op vrouwen, maar ook op mannen. Echter om te bevorderen dat vrouwen aan educatieve activiteiten kunnen deelnemen, dienen er
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
23
voorwaarden geschapen te worden om die deelname zeker te stellen. In dit verband vallen te noemen: aanvangs- en doorlooptijd van cursussen, mogelijke kinderopvang, deelcertificaten etc. Voor een beeld met betrekking tot de deelname van allochtone vrouwen aan volwasseneneducatie zij verwezen naar bijlage II. Ten behoeve van de begeleiding van allochtonen in de basiseducatie is er de mogelijkheid geschapen voor 100 personen uit allochtone groeperingen, waarbij specifiek aandacht aan vrouwen wordt besteed, de bevoegdheid te halen om te werken in de basiseducatie. De betreffende voorstellen zijn in juni en juli 1986 besproken als een onderdeel van de concept-beleidsnotitie «Deskundigheid educatieve werkers basiseducatie» in zowel de Centrale Commissie voor Onderwijsoverleg als in het Gestructureerd Overleg (WVC). Minderhedenbeleid
en
doelgroepenbeleid
Een van de doelstellingen van het minderhedenbeleid is dat algemene voorzieningen voldoende toegankelijk dienen te zijn voor allochtonen. Hun zwakke arbeidsmarktpositie, mede als gevolg van onvoldoende opleiding, benadrukt het belang van voldoende toegankelijke voorzieningen voor volwasseneneducatie. Binnen de deelterreinen van volwasseneneducatie wordt op verschillende manieren specifiek aandacht geschonken aan culturele minderheden. Het rijksbeleid inzake de basiseducatie maakt onder andere het alfabetiseren van allochtone deelnemers in de eigen taal van het land van herkomst mogelijk; dit gebeurt met het oog op het aanleren van de Nederlandse taal. Verder biedt het onderdeel sociale vaardigheden ruimte voor activiteiten die de problematiek rond de leefsituatie van allochtonen betreffen. Inzake de opleiding en/of nascholing van educatieve werkers basiseducatie is het streven erop gericht te zorgen dat allochtone begeleid(st)ers een plaats in de basiseducatie behouden, dan wel krijgen. Onder meer zal, zo is het voornemen, aan honderd allochtonen de mogelijkheid worden geboden een urgentieprogramma te volgen teneinde een bevoegdheid te verkrijgen. Op het terrein van de ondersteuning op landelijk niveau zal specifiek aandacht worden geschonken aan culturele minderheden. In bijlage II wordt uitgebreid ingegaan op allochtone vrouwen in diverse vormen van volwasseneneducatie. Op het terrein van de beroepseducatie zijn met name de ontwikkelingen in de primaire beroepseducatie voor volwassenen (PBVE) van belang, omdat daar sprake zal zijn van permanent bijzondere aandacht voor de - deels overlappende - doelgroepen binnen de beroepseducatie, vooral vrouwen en culturele minderheden. De PBVE is tevens gericht op de sociaal-economisch zwakste deelnemerscategorieën met een laag opleidingsniveau. Bij de PBVE-opleidingen wordt rekening gehouden met diverse doelgroepen. Het verwerven van een arbeidsplaats kan weliswaar niet worden gegarandeerd, maar wordt wel beoogd door een afgestemd aannamebeleid. Het opleidingstraject bestaat daartoe uit oriëntatie, schakeling en kwalificatie. Deelnemers aan zo'n opleiding moeten vanaf een voor hen passend niveau met de opleiding kunnen beginnen. Dit begin kan zowel bij de oriëntatie als bij de kwalificatie liggen, al dan niet na enige voorschakeling. Er zal verder ook binnen de PBVE-opleidingen in steeds mindere mate sprake zijn van standaard-leertrajecten. Deze opzet van de PBVE-opleidingen geeft tevens gelegenheid tegemoet te komen aan specifieke opleidingsbehoeften zoals die bestaan bij culturele minderheden. Inzake de toegankelijkheid van PBVE-opleidingen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2 i
24
voor culturele minderheden vindt thans op het CVV te Utrecht een experiment plaats, waarin naast taal ook aan sociaal-culturele knelpunten aandacht wordt besteed. De Minister van Binnenlandse Zaken, in zijn hoedanigheid van coördinerend minister voor het minderhedenbeleid, presenteert jaarlijks een Actieprogramma Minderhedenbeleid. In dat Actieprogramma rapporteert hij onder meer op basis van onderzoek over ontwikkelingen in de positie van etnische minderheden in de verschillende beleidssectoren en over de toegankelijkheid van voorzieningen en diensten die in die sectoren in stand worden gehouden. De rapportage vindt plaats in het kader van de doelstelling van het minderhedenbeleid tot het verminderen van sociale en economische achterstand van leden van minderheidsgroepen. Tevens komen in het Actieprogramma Minderhedenbeleid het beleid dat het afgelopen jaar in de verschillende sectoren en de voornemens voor het volgend jaar aan de orde. Een van die sectoren is onderwijs en volwasseneneducatie. In het algemeen hebben leden van minderheidsgroepen nog een achterstand op onderwijsgebied ten opzichte van overige leerlingen. Volwasseneneducatie - en vooral activiteiten die speciaal gericht zijn op werving van en drempelverlaging van leden uit minderheidsgroepen, zoals de Rijksregeling basiseducatie - is van groot belang voor het bereiken van de doelstelling van het minderhedenbeleid om achterstand van leden van minderheidsgroepen te verminderen. Ten aanzien van de afstemming tussen het in de Minderhedennota van 1983 aangekondigde en inmiddels ontwikkelde achterstandsgebiedenbeleid en het beleid inzake de VE heeft het kabinet onlangs afspraken gemaakt. Besloten is een bedrag van f 11.4 miljoen van de voor het achterstandsgebiedenbeleid gereserveerde middelen te bestemmen voor door de betrokken gemeenten te ontwikkelen activiteiten op het terrein van de VE.
IV. ONDERSTEUNENDE VOORWAARDEN Studiefaciliteiten De studiefaciliteiten met betrekking tot het reguliere rijksbekostigde onderwijs zijn voor O&W neergelegd in de nieuwe wet studiefinanciering. Kernelement in deze regeling is dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen studerenden van 18 tot 30 jaren die volledig onderwijs volgen en studerenden van 21 jaar en ouder die geen volledig onderwijs volgen. De wet studiefinanciering is op 1 oktober 1986 ingevoerd, ledere student tussen de 1 8 en 30 jaar krijgt een basisbeurs, ongeacht het inkomen van de ouders. Als voorwaarden gelden tenminste dat het onderwijs erkend is en dat het volledig dagonderwijs is. De basisbeurs is niet voldoende voor een student om van rond te komen. Een uitwonende student heeft bijvoorbeeld recht op een basisbeurs van f 6 0 4 , 2 2 per maand. Er bestaat een regeling voor aanvullende financiering, indien het inkomen van de ouders een bepaalde grens niet overschrijdt. Deze bestaat uit een rentedragende lening en, indien nodig, een aanvullende beurs. College- of lesgeld zitten in de aanvullende financiering. De studiekostenregeling voor deeltijdstuderenden is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten voor deeltijdstudies en bepaalde schriftelijke cursussen. De tegemoetkoming in kosten bedraagt maximaal het verschuldigde college dan wel cursusgeld, verhoogd met een bedrag voor noodzakelijke boeken, leermiddelen en reiskosten. Als voorwaarde om voor deze vergoeding in aanmerking te komen geldt dat iemand tenminste 21 jaar dient te zijn en inkomen heeft dat niet veel hoger ligt dan een bijstandsinkomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
25
Bij SZW bestaan er twee regelingen: - de regeling scholing in Samenwerking tussen Overheid en Bedrijfsleven (SOB) en - de Studiekostenregeling werkzoekenden (SKR). In 1984 maakten van de SOB 3942 personen (waarvan 9% vrouwen) gebruik en van de SKR 19 069 (geen gedifferentieerde instroom bekend). Er wordt aan gewerkt om beide regelingen te integreren. Uitgangspunten bij de nieuwe opzet zijn onder meer: - toepasbaar bij gesubsidieerde (ook niet-overheids)instellingen; - honorering indien er een aantoonbaar extern arbeidsmarkteffect wordt bereikt; - directeur GAB bepaalt de procentuele bijdrage; - ook de regeling «gerichte scholing» die voor het C(A)W geldt is in de nieuwe regeling opgenomen; - bij scholing in het bedrijfsleven dient er een scholingsovereenkomst te zijn. Experimenten betaald educatief verlof
(scholingsverlof)
Aan een drietal initiatiefnemers is door het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid financiële ondersteuning verleend voor de voorbereiding van een concreet experiment betaald educatief verlof, waartoe in 1987 daadwerkelijk zou moeten worden overgegaan. Deze drie initiatieven zijn met name ingegeven door toenemende scholingsbehoeften in en bij arbeidsorganisaties. De ondersteuning vanuit Sociale Zaken en Werkgelegenheid reflecteert het toenemend belang dat moet worden gehecht aan scholing temidden van de overige arbeidsvoorwaarden. Het is allereerst aan sociale partners om dit toenemend belang tot uitdrukking te brengen, in welk verband verwezen kan worden naar de onlangs in de Stichting van de Arbeid bereikte overeenstemming over een intensivering van de scholingsactiviteiten. Het overheidsbeleid is ten deze voorwaardenscheppend en aanvullend: in dat kader situeert zich de onderhavige ondersteuning van experimenten betaald educatief verlof. De drie initiatiefnemers zijn: - De provincies Friesland, mede namens de provincies Groningen en Drenthe. Het experiment wordt voorbereid bij een aantal bedrijven in de sector zakelijke dienstverlening. - De toneelsector (werkgevers en werknemers). Het experiment wordt gericht op technisch en administratief personeel. - De gemeente Nijmegen. Het experiment wordt voorbereid zowel ten behoeve van personeel in dienst van de gemeente als ten behoeve van het bedrijfsleven in de regio. Het concrete experiment zal nader inzicht moeten verschaffen in (onder meer) de samenstelling en het aantal verlofgangers, de duur van het verlof, de gevolgen voor de bestaande educatieve infrastructuur, de vervanging van de verlofgangers (hier treedt het herverdelend effect naar voren) en de voorwaarden waaronder deze vervanging verloopt.
V. ADVIES EN OVERLEG Advies Raad voor de Volwasseneneducatie. De Raad voor de Volwasseneneducatie is officieel geïnstalleerd op 26 maart 1986. De Raad is inmiddels door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gevraagd advies te geven over de nota «Herintreedsters».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
26
Overleg Vóór de Invoeringswet KVE wordt over de overlegstructuur geen standpunt ingenomen. Het door het veld ingerichte «Landelijk Educatief Overleg» (LEO) kan derhalve voorlopig blijven dienen als een te consulteren orgaan voor de coördinerend minister voor de volwasseneneducatie. Gezien de afspraken in het regeerakkoord met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor de VE, is het overigens de vraag of de samenstelling van het LEO daarmee nog in overeenstemming is. Het zojuist gestelde laat onverlet dat de bestaande departementale overlegstructuren worden geconsulteerd indien dit nodig is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
27
Kwantitatieve gegevens uit voorlopers basiseducatie voor volwassenen
I
Overzicht deelnemers naar doelgroep, projecten educatieve activiteiten voor culturele minderheden
s
Aantal gehonoreerde aanvragen
<
Toegekend bedrag in miljoenen guldens
Deelnemersaantallen Buitenlandse migranten
Vluchtelingen
Woonwagenbewoners
Molukke rs
Surinamers en Antillianen
O -t CO Q>
M
Q,
V
geen spec.
totaal
M
V
geen totaal M spec
9 11 14 16
246 404 453 470
176 344 334 435
124 371
1119
119 192
1097
V
geen t o - M spec .taal
V
geen t o - M spec. taal
19 36 10 10
43 29
23 73 134
V
Niet Totaa 1 gesp. deeln.
geen t o spec. taal
M
V
geen spec.
totaal
O
£2
a'
CU
cc 00
! (O CD
>4
co
i A.
ro
1980 1981 1982 1983" 1984
75 126 172 191 211
3,6' 5,4' 8 ' 7,9 2 7.2 3
3213 3133 2811 4576 4976 2418 6348 7082 1004 6815 7424 2470
1 I nclusief intensieve programma's in de vier grote steden. 2 Exclusief intensieve programma's in de vier grote steden vanaf seizoen 1983/1984. 3 Exclusief intensieve programma's in de vier grote steden. 4 Het gaat hier om deelnamecijfers ontleend aan de gehonoreerde aanvragen. Deze wijken af van de elders in deze voortgangsrapportage genoemde werkelijke deelnamecijfers over het jaar 1983.
157 970 434 709
546 906
37 39 49 34 121 65 85 112
95
19 1 1 9 16 1 9 6 11 207 24
23 20
25
8 5 228 320 1 1 8 307 527 1 6 8 428 559
249 7 9 7 1264 540 1374 2854 159 1146 3008 6 9 371 442 257 1070 3865
3743 3711 5352 5910 7361 8063 7765 8433
4490 6292 4434 6819
12 11 17 19 23
423 944 554 850 017
Deelnemers uit culturele minderheden bij projecten alfabetisering Alfabet i sering Nederlands M
Turken Marokkanen Overige buitenlandse migranten Molukkers Surinamers Antillianen Woonwagenbewoners Vluchtelingen Niet naar herkomst gespecificeerde deelnemers Totaal'
V
Alf. taal land van ïerkomst niet gespec.
466 572 239 12 90 14 84 34
608 527 311 27 172 18 109 52
12
47
3
1523
1871
127
1 Het grote aantal deelnemers dat niet is gespecificeerd naar activiteit wordt voornamelijk veroorzaakt door onvol-
56 24
Niet gespecif. naar activiteit niet gespec.
Totaal
M
V
16 112 10
413 42 11
58 27
8
51
1440
1439
1175
4175
474
136
1440
1460
1175
8344
M
V
niet gespec. 21
1638 1304 571 39 266 32 233 86
4 40
138
doende gegevens hieromtrent van de 4 grote steden.
Project educatieve activiteiten culturele minderheden Overzicht deelnemers bekeken naar deelname van mannen en vrouwen en nationaliteit Doelgroep
Mannen
Vrouwen
aantal
% van doelgroep
aantal
% van doelgroep
Turken Marokkanen Overige buitenlandse migranten Subtotaal buitenlandse migranten Vluchtelingen Molukkers Surinamers Antillianen Woonwagenbewoners
2605 2095 1122
36 53 41
4651 1859 1594
64 47 59
(5822) 516 83 196 41 20
(42) 46 54 42 38 58
(8104) 607 69 269 66 15
(58) 54 46 58 62 42
Totaal
6678
42
9130
58
Niet naar geslacht gespecificeerde deelnemers: 1694. Doelgroep
aantal
Turken Marokkanen Overige buitenlandse migranten Subtotaal buitenlandse migranten Vluchtelingen Molukkers Surinamers Antillianen Woonwagenbewoners Totaal
Vrouwen
Mannen % van totaal aantal mannen
aantal
% van totaal aantal vrouwen
2605 2095 1122
39 31,4 16,8
4651 1859 1594
50,9 20,4 17,4
(5822) 516 83 196 41 20
(87,2) 7,7 1,2 3 0,6 0,3
(8104) 607 69 269 66 15
(88,7) 6,6 0,8 3 0,7 0,2
6678
100
9130
100
Niet naar geslacht gespecificeerde deelnemers: 1694.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
29
Intensieve taalcursussen naar doelgroep/nationaliteit en opleiding Cursusjaar 1 9 8 3 - 1 9 8 4 Soort vooropleid mg
V
M Turken Marokkanen Overige buitenlandse migranten Vluchtelingen Woonwagenbewoners Molukkers Surinamers Antillianen Overigen Totaal
Minde r dan 2 jr. b.o./K oran:;chool
Geen enkele schoc ilopleid ing
Tot.
M
V
Tot.
Volled lig lage r onderwijs/Koranschool
Minde :r dan 2 jaar lager beroepsond.
M
M
V
Tot.
Volledig lager beroepsond.
V
Tot.
M
V
Tot.
Minder dan 2 jr. alg. v oortgez. ond.
Volledig alg. voor tgezet ond.
Volledig MBO/HBO/Universiteit
M
M
Tot.
M
V
Tot.
V
V
Tot.
16 60
25 40
41 100
19 53
30 10
49 63
84 158
59 44
143 202
42 35
•!
49 41
28 21
7 5
35 26
35 32
13 14
48 46
46 31
14 8
60 39
26 4
4 1
30 5
1 11
3 20
4 31
1 19
5 13
6 32
29 57
36 57
65 114
18 22
15 17
33 39
29 27
7 30
36 57
23 42
31 28
54 70
22 81
17 74
39 155
10 35
14 34
24 69
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
—
— —
14
17
31
4 1 10
103
105
208
107
1
—
1
—
—
—
16 1 7
20 2 17
4 15 12 24
82
189
383
7 17 8 49
11 32 20 73
4 6 5 27
3 9 5 32
7 15 10 59
4 3 4 21
2 1 6 35
6 4 10 56
2 7 3 28
4 1 3 33
6 8 6 61
50
277
660
159
94
253
137
93
230
172
127
299
234
Van 143 deelnemers ontbreken gegevens over de vooropleiding. Opmerkingen bij overzicht naar opleiding, cursusjaar 1983—1984. Daar veel deelnemers die in het cursusjaar 1982—1 983 deelnamen ook in het cursusjaar 1983—1984 op de cursus zaten, is ook in dit laatste jaar het aantal deelnemers met een te hoge vooropleiding nog vrij groot. De effecten van het uitbrengen van de circulaire op dit punt zullen eerst in het cursusjaar 1984—1985 duidelijk zichtbaar worden.
3 1
—
-
-
2 89
5 1 2 139
1 1 1 14
19
2 3 1 33
206
440
92
75
167
2
—
1 2
—
VJV 1 november 1985
totaal 17 868 6428 M 11 440 V
1 november 1984
totaal 1 5 269 5608 M 9 661 V
1 november 1983
totaal 15 540 5671 M 9 869 V
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
31
BIJLAGE II
I. Volwasseneneducatie allochtone vrouwen Inleiding Als algemeen beeld wordt dikwijls aangenomen dat het met de deelname van allochtone vrouwen aan educatieve activiteiten matig is gesteld. Dit beeld mag in het verleden voor een deel juist zijn geweest, uit de meest recente gegevens blijkt dat er een veel groter gebruik wordt gemaakt van educatieve voorzieningen dan dikwijls wordt verondersteld. Naast de deelnamecijfers die in onderstaande paragrafen worden weergegeven is het echter van belang in het oog te houden om welke educatieve activiteiten het gaat. Hieronder worden vooral activiteiten beschreven die min of meer als basisvaardigheden moeten worden gezien. Het gaat om educatieve activiteiten voor culturele minderheden, om alfabetisering, om open school programma's (5e klas lager onderwijs tot ongeveer 3e klas l.b.o./m.a.v.o.) en om een eerste beroepskwalificatie. Deelnamecijfers aan diverse vormen van regulier (dag-)avondonderwijs - hiermee wordt bedoeld m.a.v.o., h.a.v.o., v.w.o., m.b.o. en dergelijke zijn echter niet beschikbaar. Beleidsmaatregelen om in de diverse onderwijssectoren de deelname van allochtonen te bevorderen zijn op dit moment nog niet overal duidelijk te formuleren. Bij de basiseducatie voor volwassenen 1 is de aandacht voor etnische groeperingen c.q. andere nationaliteiten een essentieel uitgangspunt, zoals blijkt uit de tekst van de betreffende rijksregeling. In verband met de deelname van vrouwen is het onder meer mogelijk dat er voorzieningen voor kinderopvang worden gecreëerd, indien deze niet voorhanden zijn. Over aanvangstijden en de frequentie van de educatieve activiteiten, over de plaats waar deze worden uitgevoerd, over de omvang en de inhoud van het aanbod spreekt de rijksoverheid zich slechts in algemene termen uit. In de plaatselijke situatie zullen deelneemsters zelf inhoud en vorm van het programma kunnen bepalen. Deelname allochtone vrouwen aan educatieve
activiteiten
De deelname van allochtone vrouwen aan met name onderwijsachtige activiteiten en scholingsactiviteiten wordt beschreven aan de hand van gegevens van vijf projecten. De eerste vier projecten vallen onder het regime van wat straks de basiseducatie voor volwassenen zal zijn. Het vijfde project is een voorloper van de primaire beroepsgerichte volwasseneneducatie. A.
Basiseducatie
De activiteiten die straks onder de basiseducatie zullen vallen zijn: 1. projecten educatieve activiteiten voor culturele minderheden; 2. intensieve programma's Nederlandse taal en oriëntatie op de samenleving; 3. projecten alfabetisering; 4. introductie werkwijze open school.
1. Educatieve activiteiten culturele
< Onder basiseducatie, waarvan de uitvoering
minderheden
De deelname aan deze activiteiten is in een periode van vijf jaar verdubbeld, zoals moge blijken uit onderstaande tabel.
van activiteiten start met ingang van 1 januari 1987, vallen onder meer activiteiten die nu in afzonderlijke projectvorm worden aangeboden, te weten onder andere alfabetisering en taalcursussen voor educa tieve minderheden
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2 i
32
Deelnemersaantallen
1980 1981 1982 1983 1984 1985
3743 5352 7361 7765 7737
3 711 5 910 8 063 8 433 10 057
geen spec.
Totaal
4490 6292 4434 6819 7512
12 423 11 944 17 554 19 850 23 017 25 306
Uit de cijfers blijkt dat de deelname van vrouwen groter is geworden. Hoewel er geen specificatie is bij ± 30% van het aantal deelnemenden mag worden verondersteld dat naar rato de verhouding vrouw-man dezelfde is. Dit zou inhouden dat er meer dan 14000 vrouwen aan deze activiteiten deelnemen, dat wil zeggen ruim 55%. Over een verdeling naar bevolkingsgroep c q. naar nationaliteit wordt verwezen naar bijlage I. 2. Intensieve programma's leving
Nederlandse taal en oriëntatie op de samen-
Het aantal vrouwen dat deelneemt aan deze programma's is kleiner dan het aantal mannen, zoals uit onderstaande gegevens blijkt. Cursusjaar
1982-1983 1983-1984 1985-1986
3. Projecten
Deelnemersaantallen Geen spec.
Totaal
2097 2589 2341
635
447
1015
1354
1056
179
alfabetisering
Evenals bij de educatieve activiteiten voor culturele minderheden is hier in de periode 1980-1985 het aantal deelnemenden vanuit de hoek van de minderheden verdubbeld. Er is een tendens zichtbaar dat er meer vrouwen dan mannen aan alfabetiseringsactiviteiten deelnemen. Dit kan betekenen dat de drempel voor vrouwen om aan deze projecten deel te nemen relatief afneemt. Het zegt tegelijk iets over de achterstand die allochtone vrouwen hebben in educatief opzicht. Geen spec. TotaalGeneraal
Aantallen deelnemers allochtonen
autochtonen M
1980 1981 1982 1983 1984 1985
2395 3605 4407 4676
geen spec.
geen spec.
1789 2780 3083 3623
3462 2685 2308 2104
4 526 7 646 9 070 9 798 10 403
2458 2692 4530 4495
2261 2940 4609 5134
3982 2614 2930 488
totaal
6017 8 701 8 246 12 069 10 117
4771 2879 5104 2160 2933
7 167 15314 19 226 22 420 24 027 23 453
4. Introductie open school werkwijze In de introductieprojecten Open Schoolwerkwijze, die na 1 januari 1987 onderdeel zullen uitmaken van de basiseducatie, zien we in toene-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
33
mende mate dat nieuwe doelgroepen bereikt worden. Op dit moment is de tendens dat door samenwerking met projecten alfabetisering en educatieve activiteiten voor culturele minderheden gezorgd wordt voor doorstroming binnen Open School. Van deze doorstromingsmogelijkheid wordt door steeds meer vrouwen uit allochtone groepen gebruik gemaakt. Samenwerking tussen Open School en BKE geeft nieuwe mogelijkheden voor adequate schakeling naar beroepsopleiding en het gelijktijdig leren van de taal. In een aantal projecten doet men ervaring op met nevenschakeling door deelname aan zowel Open School als BKE. Tot slot moet gewezen worden op de schakelcursussen binnen Open School die in nauwe samenwerking met ontvangen instellingen en middelbare beroepsopleidingen leidt tot een zeer gerichte schakeling naar een beroepsopleiding. Ook daarvan is bekend dat vooral vrouwen waaronder leden van culturele minderheden juist voor deze korte schakelmogelijkheid kiezen. Concluderend Bij de eerste drie projecten kan worden gesteld dat de vrouwen qua deelnemersgetal de overhand hebben. Indien ervan wordt uitgegaan dat de helft van het aantal officieel in Nederland geregistreerd allochtone vrouwen ± 2 5 0 0 0 0 (jong en oud) bedraagt, dan blijkt dat er een redelijk aantal volwassen vrouwen via de projecten wordt bereikt, namelijk ruim 20000. Verdere
activiteiten
In het Vormingswerk Jonge Volwassenen (VJV) en in het (dag-)avondonderwijs (DAO) zijn er ook diverse activiteiten. Met name dienen in dit verband de volgende te worden genoemd. -
Emancipatiefaciliteiten VJV. Reeds een aantal jaren wordt door VJV-instituten gewerkt aan de emancipatie-problematiek van allochtone vrouwen. De wijze waarop aan deze emancipatie-activiteiten invulling wordt gegeven varieert. Het doel is echter: a. het vergroten van sociale vaardigheden en van de sociale weerbaarheid van deze vrouwen; b. het werken aan kadervorming; c. het pogen om een link te leggen tussen basiseducatie en beroepseducatie. DAO. In het verleden zijn ook aan het DAO emancipatiefaciliteiten toegekend ten behoeve van begeleiding, ontwikkeling, uitvoering en coördinatie van emancipatie-activiteiten. Zowel allochtone als autochtone vrouwen kunnen aan deze onderwijs- en scholingsactiviteiten deelnemen. - Faciliteiten ten behoeve van leden van culturele minderheden Zowel aan het VJV als aan het DAO worden jaarlijks extra faciliteiten toegekend in de vorm van extra gastdocenturen of extra leraarlessen ten behoeve van educatieve activiteiten voor allochtonen. Ook anderstalige vrouwen worden op deze wijze bereikt. Precieze cijfers zijn op dit moment echter niet te geven. B. Beroepskwalificerende
educatie
De projecten beroepskwalificerende educatie (BKE) kenden op 1 mei 1984 2024 deelnemers. Van de deelnemenden was - 3 1 % allochtoon - 14% allochtoon en vrouw.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2
34
Dat betekent dat er zo'n 286 allochtone vrouwen aan de BKE-projecten deelnamen. Het totaal aantal vrouwen in de projecten bedroeg 41 procent, d.w.z. 837. De verschillen in onderscheiden doelgroepen binnen de 22 projecten is nogal groot zoals blijkt uit het volgende: het percentage vrouwen per project loopt van 12 tot 88%; het aantal allochtonen van 3 tot 67%. Uit het «Tussentijds evaluatieverslag proefprojecten «Beroepskwalificerende educatieve activiteiten»» blijkt dat relatief homogene projecten significant minder uitval hebben en een hoger uitstroompercentage naar werk dan wel vervolgopleidingen. Dit impliceert dat homogene groepsvorming een belangrijk aandachtspunt is - naast andere zaken die staan vermeld - voor de benadering van (deel)doelgroepen. Aantallen vrouwen en mannen, autochtonen en allochtonen in het eerste b.k.e.-jaar 1983/84 Autochtoon
Mannen Vrouwen
Allochtoon
Totaal
aantal
%
aantal
%
aantal
846 551
42 27
341 286
17 14
1187 837
59 41
1397
69
627
31
2024
100
%
Het geheel overziend, daarbij rekening houdend met de vrouwen die allochtoon dan wel autochtoon zijn, valt te concluderen dat de deelname niet tegenvalt. Wel dienen er maatregelen te worden genomen om de deelname van vrouwen te bevorderen en ook om de deelname aan opleidingsrichtingen te diverseren. Overigens mag hierbij niet uit het oog worden verloren, dat het volgen van een opleiding een belangrijk doel is op weg naar sociaal-economische onafhankelijkheid. Dit laatste betekent dat er aandacht dient te wroden geschonken aan de mogelijkheid om ook niet-traditionele opleidingstypen aantrekkelijk te maken. Deelname aan opleidingsrichtingen Opleidingsrichting Oriëntatie/schakeling Groenteteelt/Hovenier Metaal Bouw Procestechniek Electro Autotechniek Installatietechniek Textiel Meubelmaker Vrouwen in technische beroepen Administratief Verkoopmedewerker/detail Horeca Recreatie/toerisme Kappen Grafische technieken Gezinshulp/Bejaarden werk Assistent civiele dienst Voeding Brood Banket Diversen
Mannen
Vrouwen
10 25 19 7 9 65
-
2 12 318 48 11 12 70 2 102 7 21 5 36
428 30 164 129 67 66 47 26 22 18 12 510 67 44 16 70 12 127 26 28 14 101
1187
837
2024
290 10 162 108 66 61 43 26 22 16 192 19 33 4
138 20 2 21 1 5 4
Totaal
-
Bron: «Tussentijdse evaluatie BKE-projecten».
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
35
Een uitsplitsing naar allochtone vrouwen is jammer genoeg op dit moment niet te geven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
36
BIJLAGE III
Zendtijd Feduco eind 1985 Radiozendtijd:
landelijk regionaal
104 uur 4,15 uur (t.b.v. Friese Ope
Televisiezendtijd:
totaal waarvan — Open School — Open Universiteit — Medelanders — Werken en werk — Telebord — Vrij te besteden
176,08 uur 52 40 44 15 21,08 04,00
uur (realisatie Teleacl uur uur uur uur uur
Begrotingsomvang 1985: f 5 212 313.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
37
BIJLAGE IV
Aantal tv cursussen, uren en deelnemers van Teleac per seizoen Deelnemers tot.
1979/80 1980/81 1981/82 1982/83 1983/84 1984/85
120 207 129 161 141 252
Cursussen M
411 529 203 480 030 417
114 038
V
per curs.
tot.
w.o. met begeleidend materiaal
139 379
10 034 14 823 8 601 10 093 10 848 14 907
12 14 15 16 13 18
12 14 15 16 13 17
Uren
181 181 181 181 181 181
Bron: Teleac. Verdeling mannen en vrouwen geschat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
38
BIJLAGE V
Cursusgelden in guldens per 1-8-1986 (o.g.v. Bijlage bij circulaire DGVO 13 838) I. Avondscholen als bedoeld in het Besluit avondscholen v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-m.e.a.o. Voorgestelde cursusgelden per cursusjaar in guldens Aantal lessen
m.a.v.o.
v.w.o./h.a.v.o.
m.e.a.o.
1,2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
135 140 145 150 155 160 165 170 180 190 200
235 245 255 270 285 300 315 330 350 370 390
200 210 220 230 240 250 265 280 295 310 325
In het geval dat w o r d t ingeschreven voor meer dan 12 lessen per week wordt het op 12 lessen gebaseerde cursusgeld voor de avondscholen en dag-avondscholen voor m.a.v.o., v.w.o./h.a.v.o. en m.e.a.o. voor elke wekelijkse les boven het aantal van 12 verhoogd met respectievelijk f 17, f 32 en f 27. De in bovenstaande tabel en daaropvolgende alinea vermelde cursusgelden worden met f 10 per wekelijkse les verhoogd indien de leerling ten tijde van de inschrijving in het bezit is van een diploma als afsluiting van gelijk, gelijkwaardig of hoger niveau dan de lessen waarvoor wordt ingeschreven. II. Overige avond- en dag-avondscholen, cursussen en opleidingen Voor het hierna volgende onderwijs geldt, dat geen cursusgeld indien de cursist bij de aanvang van de cursusgeldperiode de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
Het cursusgeld in guldens per 1 augustus 1986 Per les
Maximum per cursusjaar
0,80 1,15 1,40
155 220 335
1,75
335
Soort school of cursus A. 1. I.b.o. m.b.o. (m.u.v. m.e.a.o.) 2. cursussen I.b.o. m.b.o., waaronder voor wat het m.d.g.o. betreft uitsluitend begrepen de bijscholingscursussen voor hoofden civiele dienst verbonden aan scholen voor m.d.g.o. 3. cursussen middelbaar dienstverlenings-en gezondheidszorg onderwijs B. Voor het volgen — al dan niet met een leerovereenkomst —van algemeen en op het beroep gericht onderwijs aan scholen voor beroepsonderwijs in het kader van het leerlingwezen (Stb. 1966, 215) en voor het deelnemen aan in het kader van de invoering van de tweede dag partiële leerplicht ontworpen beroepsoriënterende programma's, schakelprogramma's, keuzeprogramma's en studievaardigheidsprogramma's van cursussen verbonden aan bovengenoemde scholen alsmede voor het deelnemen aan in het Besluit proefprojecten deeltijd vervolg/beroepsonderwijs (Stb. 1983, 128) bedoelde educatieve programma's waarvan één of meer beroepsopleidende programma's deel uitmaken
445
1,40
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 710, nrs. 1-2 JL.
335
39
BIJLAGE V I Mondelinge deeltijdopleidingen
Mondelinge deeltijd
opleidingen
onderwijs
Algemeen onderwijs Beroepsgericht onderwijs en/ot belangstellingscursussen Open
totaal
totaal
Alfabetisering
17 909 19 128 13 824 14215
56 079 11 144 27 556 11 169
68 556 22 359 41 894 30 580
112 704 15 540 43 559 77 991
78 671 5 671 22 097 35 020
34 033 9 869 21 462 42 971
6 877 2 691 6 095 49 193 85 834
4 758 2 096
2 119 595
13 282 44 634
35 911 41 200
181 426
124 719
56 707
Beroepskwalificerende
culturele
minderheden'
educatie*
Open school Scholingsmaatregelen Sociale Zaken
van het ministerie
en
17 659
10 396
7 263
163 767
114 323
49 444
Deeltijdonderwijs
consumentenvoorlichting
Bedrijfsopleidingen Vormingswerk
6
73 836 5 608 22 222 34 979
33 543 9 661 20 086 37 000
8312 3 601 5 153 46 320 74 057
5 461 2 707
2 851 894
12 506 38 510
33 814 35 547
128 321
52 710
15 086
8 945
6 141
165 945
119 376
46 569
7 667
5 173
2 494
51 049
57 817
102 467
47 192
55 275
22 420
11 784
10 636
24 027
12611
11 416
19 859
9 509
10 350
23 013
11 037
11 976
2 110
1 098
1 012
3 022
1 451
1 571
4 151
494
3 657
4713
624
4 089
16 101
141 030
80 387
60 643
253 417
114 038
139 379
20 174
2 017
18 157
18315
16 484
1 831
11 000 20 000 1 75 000 110 250
9 000 64 750
1 171 540
1 088 350
n.e.g.'
Niet erkend schriftelijk
107 379 15 269 42 308 71 979
108 866
16 806
instellingsenquêtes
51 519 7 118 28 291 13 583
van
Teleacs Huishoudelijke
037 241 603 997
181 031
17 15 13 16
in internaats-
2
Educatieve activiteiten
M
545 434
73 988 30 272 41 380 25 384
universiteit
Vormings- en ontwikkelingswerk verband
Totaal
1984
571 508
Mavo Lager beroepsonderwijs V.w.o./h.a.v.o. Cursorisch ondernemers o n d . ' * 2 Beroepsbegeleidend ond./part. ond./vormingswerk voor jeugdigen/k.m.b.o. Vormingswerk voor jong-volwassenen Overig middelbaar beroepsonderwijs Hoger beroepsonderwijs 3 Wetenschappelijk onderwijs en theologische hogescholen Rijksopleidingsinstituut Bestuursscholen, -academies Gezondheidszorgopleidingen 2 Buitenschools mondeling onderwijs 2 Erkend schriftelijk
1983
20 000 175 000
11 000 110 250
9 000 64 750
400 000
288 000
112 000
400 000
288 000
112 000
485 000
199 000
286 000
485 000
199 000
286 000
175 000
89 250
85 750
175 000
89 250
85 750
1 255 000
697 500
557 000
1 255 000
697 500
557 500
onderwijs7
7
n.e.g. 7
Overig radio en televisie1 Totaal persoonsenquêtes1 Totaal-Generaal 1
Geheel of gedeeltelijk bekostigd door het Min. van O en W. 2 Verdeling mannen en vrouwen gedeeltelijk geschat. 3 1984 voorlopige cijfers.
2 343 350
2 426 540
4
Schatting. Verdeling mannen en vrouwen geschat. 6 Incl. eventuele dubbeltellingen tussen de diverse vormen. ' Schatting gebaseerd op Algemeen Voorzieningengebruik Onderzoek 1983. 5
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
40
BIJLAGE VII
Ontwikkeling van het aantal deelnemers per onderwijselement, dag-avondonderwijs 1979
1978 Totaal absoluut
1981
1982
114 709
119 400
1983
1984
1980= 100 Mannen Avondonderwijs v.w.o./h.a.v.o. m.a.v.o. Dagonderwijs v.w.o./h.a.v.o. m.a.v.o. Dag-avondonderwijs v.w.o./h.a.v.o. m.a.v.o. Totaal v.w.o./h.a.v.o. m.a.v.o.
86 65
91 76
113 97
111 90
107 78
89 64
37 72
74 97
133 135
243 185
290 234
313 221
22 75
94 97
203 131
332 195
483 269
749 590
79 66
89 78
118 101
130 101
137 98
135 93
68 58
88 78
118 102
127 100
127 84
117 80
Vrouwen Avondonderwijs v.w.o./h.a.v.o. m.a.v.o. Dagonderwijs v.w.o./h.a.v.o. m.a.v.o. Dag-avondonderwijs v.w.o./h.a.v.o. m.a.v.o.
32 63
67 82
136 99
153 101
162 97
166 78
17 45
49 67
137 110
177 132
212 132
299 214
Totaal v.w.o./h.a.v.o. m.a.v.o.
52 60
77 79
125 101
140 102
146 93
150 86
Absoluut
87 654
Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19710, nrs. 1-2
41
w
o m <
Gegevens per schoolsoort Gegevens per 15-9-85 en 15-9-84 Teldatum 15-9-84 MNL
VRL
« &
HAVO MAVO MEAO VWO VWO + H A V O
3 16 8 5 4
7 51 8 9 10
Totaal
39 496
amer, ver
Soort ond.
198
! *
ï•
? CD
l»
•f*
979 954 940 203 420
Totaal
722 672 355 607 964
11 701 68 626 17 295 14810 15 384
88 320
127 816
15-9-85 MNL
VRL
3 15 9 5 4
7 48 9 9 9
720 762 981 113 031
38 607
164 328 513 380 792
84 177
Verschil MNL
Verschil VRL
Verschil Totaal
% verschil MNL
% verschil VRL
% verschil Totaal
884 090 494 493 823
-259 -1192 1041 -90 -389
-558 -3344 1158 -227 -1172
-817 -4536 2199 -317 -1561
93 92 111 98 91
92 93 113 97 89
93 93 112 97 89
122 784
-889
-4143
-5032
Totaal
10 64 19 14 13
a m
Overzicht leeftijdgroepen per schoolsoort per 15-9-85 ' CD CD CL
S. ond.
tt>
7; 0)
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
Totaal
M tot
V
M
V
M
V
M
V
M
V
M
V
M
V
M
V
tot
jaar
jaar
20-24 jaar
20-24 jaar
25-29 jaar
25-29 jaar
30-34 jaar
30-34 laar
35-39 jaar
35-39 jaar
40-44 jaar
40^14 jaar
45-49 jaar
45-49 jaar
boven 50 jaar
boven 50 jaar
1919
2 874 4 034 5 002
4 407 3 537 5 849
2708 2294 2149
4 909 1 547 3 378
2308 1172 1211
7 316 1 031 3 328
2108
9 943
1300
6041
866
4152
1605
707
909
443
4 040
2517
145 260
199
857
286 412
1504
119 539
2 407
62 766 18 653 39 254
13 793
7151
9 834
4691
11 675
3672
14 892
1998
9001
1271
5855
2263
10 069
120 673
2260
10 726 4 325
1499
6416 2527
900
8 261 2 491
806
323
446
271 157
4441 1492
1777
452
15 857
2274
9389
1328
Totaal
er, v
3
CD CD 0)
:lerj< aar 1 CD 00
-1987, co
I
MAVO MEAO VWO+HAVO
2273
2775 1279 3528
Totaal
5016
7582
11 9 1 0
MAVO VWO/HAVO MEAO
1953 2180
3 292 5 287 3 696
5 006 6 240 3 204
2890 2304 2145
5 593 3 802 1 374
2466 1374 1095
8 046 3715
641
3030 3699 1204
892
930 729
Totaal
4974
7933
12 275
14 450
7339
10 769
4935
12 653
3919
824
7 535 127
84/85*
1 2
Interne gegevens Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. CBS-gegevens.
215
605 154
6148
2536
216
10 968
68 556 41 894 17 297 127 747