Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
21 825
Vaststelling van studiefinancieringsbedragen voor het jaar 1991 (Bedragen studiefinanciering 1991)
Nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 27 september 1990 Graag gaat ondergetekende, mede namens zijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, in op de opmerkingen die door de vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen in het verslag zijn gemaakt en op de vragen die daarin zijn gesteld. Ondergetekende heeft met genoegen kennis genomen van de bereidheid van de leden van de C.D.A.-fractie om mee te werken aan een tijdige behandeling van het wetsvoorstel. Met de leden van de C.D.A.-fractie is ondergetekende van mening dat ook een relatief eenvoudig wetsvoorstel een zorgvuldige behandeling vergt. Ondergetekende is deze leden, evenals de leden van andere fracties die zich op overeenkomstige wijze uitlieten, erkentelijk voor hun bereidheid voortvarend te werk te gaan bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Reden te meer om in het vervolg van deze nota naar aanleiding van het verslag aan de vragen die bij de vaste Commissie leven, zoveel als mogelijk recht te doen. De leden van de C.D.A.-fractie stelden de vraag waarom de problemen die met het onderhavige wetsvoorstel worden opgelost niet eerder werden voorzien. Ook de andere fracties die vragen stelden in het verslag, vroegen wat de reden is van de late datum van indiening van het onderhavige wetsvoorstel. Ondergetekende gaat daarop als volgt in. Het wetsvoorstel komt voort uit een diagnose aangaande de samenstelling van de indexering voor de bijstandsuitkeringen. De toelagen op grond van de Wet op de studiefi– nanciering (WSF) volgen die «op afstand», dat wil zeggen anderhalf jaar later. Dat betekent dat de gevolgen van de belastingherziening Oort voor de bijstandsuitkeringen pas in 1991 doorwerken in de toelagen ingevolge de WSF. Dat er in dit opzicht in 1991 een oneigenlijke compensatie dreigt, trad aan het daglicht in het kader van de besprekingen bij de uitwerking van de Heroriënteringnota studiefinancierïng (Tweede Kamer 1989-1990, 21 300 VIII, nr. 78) en de voorbereiding van de begroting 1991. Inzoverre het de doorwerking betreft van de nominale
014840F ISSN0921 - 7371 SDU uitgeverij 's Gravenhage 1990
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 825, nr. 5
ziekenfondspremie was voor 1990 de redenering mogelijk dat de hiermee gemoeide oneigenlijke compensatie zou komen weg te vallen bij de invoering van een collectieve ziektekostenverzekering voor WSF-studerenden. Daarmee was er onvoldoende aanleiding tot bijstelling van het indexeringsmechanisme voor 1990. Nu de planning van de invoering van bedoelde ziektekostenverzekering de streefdatum van 1 augustus 1991 kent ligt het in de rede met het oog op 1991 tot een correctie te komen. Ook vroegen de leden van de C.D.A.-fractie waarom de Informatise– ringsbank drie maanden nodig heeft voor implementatie van de voorge– stelde maatregel. Ook de leden van de fractie van Groen Links besteedden aandacht aan dit punt, terwijl de leden van de V.V.D.-fractie wilden weten op welk moment duidelijk werd dat de Informatise– ringsbank drie maanden nodig heeft voor de implementatie. Deze materie, waarin de leden van de P.v.d.A.-fractie begrip toonden voor de stellingname van eerste ondergetekende in de brief van 24 september 1990 licht ondergetekende als volgt graag nader toe. Op voorhand was bij de voorbereiding van het wetsvoorstel reeds duidelijk dat de besluitvorming voor 1 oktober rond zou moeten zijn. Dit hangt samen met het gegeven dat de invoering van de OV-studentenkaart en de prolongatiebeslissmgen over studiefinanciering beide betrekking hebben op de datum van 1 januari 1991. Het zeer strak geplande invoe– ringstraject van de OV-studentenkaart vergt een overzicht van studiefi– nancieringsgerechtigden op computertape, per 22 oktober. Aangezien het technisch onmogelijk is om voor het gehele klantenbestand twee reeksen kennisgevingen tegelijk aan te laten maken (een proces dat per reeks in totaal 2 maanden vergt tot en met de verzending), was begin juli 1990 duidelijk dat de produktie van de prolongatiebeslissingen een maand moest worden vervroegd. Normaal is voor de start van dat proces 1 november de kritieke datum. Het splitsen van de twee processen (aanmaken van de gerechtig– denband en het aanmaken van de prolongatiebeslissingen met bijbeho– rende kennisgevingen) is, behalve voor 1 januari aanstaande technisch onmogelijk, ook onwenselijk. Het zou er namelijk toe kunnen leiden dat de Informatiseringsbank, in verband met tussentijdse mutaties, jegens eenzelfde studerende verschillende uitspraken doet over de situatie per 1 januari 1991. Bijvoorbeeld: wel recht op een OV-studentenkaart maar geen recht op een basisbeurs. Dit type situatie moet met het oog op rechtszekerheid en rechtsduidelijkheid worden vermeden. Resteert de vraag wat er zou gebeuren als eerst na 1 oktober zou blijken dat het recht op studiefinanciering andere bedragen meebrengt. In dat geval zou er inmiddels zijn geprolongeerd met onjuiste bedragen. Dit zou ertoe leiden dat voor alle studerenden een nieuwe kennisgeving moet worden aangemaakt en verzonden. Een van overheidswege genomen beslissing wordt dan - in niet-begunstigende zin - gewijzigd. Daar komt bij dat dit zou ingrijpen in de strakke werkplanning van het RCC en forse extra uitvoeringslasten met zich mee zou brengen. De leden van de C.D.A.-fractie vroegen hoe plotselinge variaties kunnen worden voorkomen en vroegen een reactie op het cijfer van 3,7% prijsindexering voor juli/augustus 1990, als vermeld in het commentaar van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb). De indexering van de normen voor levensonderhoud uit de WSF is gekoppeld aan het normbedrag van een alleenstaande 18-jarige bijstandsuitkeringsgerech– tigde. Dit normbedrag ondergaat wijzigingen die van het ene op het andere jaar variëren. Daardoor zal ook de wijziging van het normbedrag voor levensonderhoud uit de WSF jaarlijks variëren. Het is slechts de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 825, nr. 5
bedoeling om de stijging van het WSF-normbedrag in verband met levensonderhoud niet hoger te laten zijn dan de prijsstijging. Door de LSVb wordt gerefereerd aan de in juli/augustus op grond van de wettelijke systematiek berekende normbedragen voor levenson– derhoud. De stijging in deze normbedragen was het saldo van een verhoging ten opzichte van de bedragen voor 1990, volgens de WSF-systematiek met ongeveer 5,1% en de aftrek wegens de invoering van de OV-studentenkaart. De nu voorgestelde normbedragen zijn eveneens een saldo. Hier gaat het om het saldo van de prijscompensatie van ongeveer 2,2% en de aftrek van de OV-studentenkaart. De leden van de C.D.A.-fractie wensten nader te worden geïnformeerd over de componenten die deel uitmaken van de voorgenomen opschoning. Deze componenten betreffen uitsluitend de in de memorie van toelichting genoemde punten van doorwerking van de Oortbelasting– maatregelen en de compensatie voor verhoging van de nominale zieken– fondspremie. Het onderhavige wetsvoorstel moet inderdaad worden gezien als een incidentele opschoning. Deze laat de reguliere koppeling van de indexering aan de loonontwikkeling op basis van de RWW-uitkering van een alleenstaande 18-jarige onverlet, zo wil onderge– tekende reageren op de betreffende opmerking van de leden van deze fractie. De leden van de C.D.A.-fractie stelden voorts de vraag of en zo ja wanneer het kabinet voornemens is de meer principiële discussie te voeren over de structurele koppeling van de indexering aan de loonont– wikkeling dan wel aan andere ontwikkelingen, zoals bij voorbeeld het soms gesuggereerde mechanisme van het kinderbijslagregime. De regering is inderdaad voornemens de meer principiële discussie die de leden van de C.D.A.-fractie voor ogen staat op korte termijn te voeren. Het wetsvoorstel dat beoogt de basisbeurs niet langer te indexeren en de overige indexeringsmechanismen te vereenvoudigen zal aanleiding kunnen bieden voor het beoogde overleg met de Staten– Generaal. Het laatstbedoelde wetsvoorstel ligt thans voor bij de Raad van State ter advisering. De leden van de C.D.A.-fractie vroegen zich af in hoeverre het voorstel doorwerkt op de aanvullende financiering. Gelet op de wettelijke koppeling van de aanpassing van het bedrag van de basisbeurs aan de aanpassing van het normbedrag in verband met de kosten van levenson– derhoud kan naar aanleiding van deze vraag gesteld worden dat het normbedrag in verband met de kosten van levensonderhoud, voor zover dit meer bedraagt dan het bedrag van de basisbeurs, wordt toegekend in de vorm van aanvullende financiering respectievelijk op grond van het ouderlijk inkomen voor rekening komt van de ouders van de studerende. Voorts vroegen de leden van de C.D.A.-fractie of de aanpassing van het normbedrag voor de ziektekostenverzekering per 1 januari 1991 al dan niet doorgang zou vinden. Ondergetekende antwoordt hierop dat het voorstel niet beoogt deze aanpassing anders te laten zijn dan de thans geldende regeling terzake. Dit betekent dat per 1 januari 1991 het normbedrag met een thans nog onbekend bedrag geïndexeerd zal worden. Op grond van artikel 8, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering (Stb. 1986, 477) is het bedrag namelijk geïndexeerd op basis van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, onderdeel ziektekostenverzekering, voor de maand oktober voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar. Dit cijfer wordt
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 825, nr. 5
door het Centraal Bureau voor de Statistiek, al dan niet als voorlopig cijfer, in de maand december gepubliceerd. Ondergetekende neemt met voldoening kennis van het standpunt van de leden van de C.D.A.-fractie dat zij de reservering van een deel van de opbrengst van dit voorstel ten behoeve van de voorgenomen collectieve ziektekostenverzekering voor studerenden eveneens van groot belang achtten. De leden van deze fractie informeerden naar de wijze waarop en met welke gevolgen dit bedrag wordt ingezet. Mede in antwoord op de desbetreffende vragen van de leden van de fracties van D66 en Groen Links deelt ondergetekende mee dat met voortvarendheid gewerkt wordt aan de invoering van een collectieve ziektekostenverzekering voor studerenden. Zoals aangekondigd is in de nota Heroriëntering studiefinanciering wordt invoering van deze verze– kering per 1 augustus 1991 beoogd. Daartoe zullen zowel de WSF als naar huidig inzicht - de regelgeving krachtens de Ziekenfondswet en de Wet toegang tot de ziektekostenverzekeringen gewijzigd moeter» worden. Het desbetreffende wetsvoorstel zal naar verwachting omstreeks het begin van het volgende kalenderjaar bij de Tweede Kamer aanhangig kunnen worden gemaakt. Over de benodigde wijzigingen in de regel– geving krachtens de Ziekenfondswet en de Wet op de toegang tot de ziektekostenverzekeringen wordt naar verwachting de daarvoor in aanmerking komende organen omstreeks medio oktober aanstaande om advies gevraagd. De adviezen zullen dan omstreeks het begin van het volgende kalenderjaar beschikbaar kunnen zijn. Indien dit tijdschema aangehouden kan worden, acht ondergetekende realisering van de beoogde invoeringsdatum in beginse! mogelijk. De voorgestelde reser– vering is een bijdrage aan de financiering van de beoogde collectieve ziektekostenverzekering voor studerenden. Daarnaast zal bij invoering van die verzekering tegelijkertijd het normbedrag voor de ziektekosten– verzekering worden geschrapt uit de WSF en worden de besparingen ingezet die optreden tengevolge van de invoering van de collectieve studerendenverzekering bij andere ziektekostenregelingen, onder meer door het vervallen van de huidige niet-kostendekkende medeverzekering voor studerende kinderen bij enkele van deze regelingen. Aldus kan de financiering van de collectieve verzekering voor studerenden macro– budgettair neutraal plaats vinden. De leden van de C.D.A.-fractie hadden behoefte aan precieze infor– matie over de doorwerking van de gevolgen van het thans aan de orde zijnde wetsvoorstel op korte en langere termijn op de niveau's van de uitkeringen, die behoren tot het zogenaamde Jongerendossier. Ondergetekende antwoordt naar aanleiding hiervan dat in de ontwerp– regeling met betrekking tot de uitkeringen voor schoolverlaters de schoolverlatersnormen gesteld worden op de budgetten voor levenson– derhoud in de WSF (niveau 1990). Tevens is in de ontwerp-regeling vastgelegd dat de schoolverlatersnormen worden herzien voor zover de ontwikkeling van de WSF-budgetten voor levensonderhoud daartoe aanleiding geeft. Als het onderhavige wetsvoorstel wordt aangenomen, worden de schoolverlatersnormen in 1991 dienovereenkomstig aangepast. Het ontwerp-besluit is op 20 september jl. voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Met de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal over het voorstel nog worden overlegd. Op de langere termijn werkt de eenmalige maatregel voor 1991 op dezelfde manier door voor de schoolverlatersnorm als voor de rechtheb– benden op studiefinanciering. Indien zich in de toekomst oneigenlijke elementen zouden voordoen zal, evenals thans, correctie alleen kunnen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 825, nr. 5
plaatshebben op grond van aanpassing van de wet. Alleen in dat geval werkt een correctie eveneens door in de schoolverlatersnorm. De leden van de C.D.A.-fractie vroegen om een nadrukkelijke beves– tiging van de gedachte dat het onderhavige wetsvoorstel niet in verband staat met de in het voorjaar van 1990 aangekondigde wijzigingen in de WSF. Ondergetekende hecht eraan naar aanleiding hiervan te onder– strepen dat het hier gaat om een incidenteel wetsvoorstel dat een correctie beoogt van een tweetal incidentele verschijnselen. Tegelijk geldt dat in de memorie van toelichting rekening wordt gehouden met het oogmerk om te komen tot een ziektekostenverzekering voor stude– renden, zodat de meer integrale context niet uit het oog wordt verloren zonder op nog te nemen beslissingen vooruit te lopen. Ook de leden van de fractie van de P.v.d.A. vroegen naar mogelijke interferentie met het Jongerendossier. Ondergetekende verwijst daarbij naar de antwoorden terzake hiervoor gegeven op vragen van de leden van de C.D.A.-fractie. De leden van de P.v.d.A.-fractie stelden de vraag of een (cijfermatige) argumentatie kan worden gegeven met betrekking tot de voorgestelde aanpassing met circa 2,2% en vroegen om een reactie op de brief van de LSVb aan de leden van de vaste commissie. Zij vroegen in het bijzonder in te gaan op de aangevoerde bezwaren tegen de gehanteerde percen– tages, de premiestijging van de nominale premie ziektekostenverze– kering, een nadere toelichting op de Oort-effecten, en de bestemming van de opbrengst. Ingevolge de WSF wordt het normbedrag voor levensonderhoud aangepast met de wijziging die de bijstandsnorm voor een alleenstaande 18-jarige heeft ondergaan. De wijziging van deze bijstandsnorm tussen 1 juli 1989 en 1 juli 1990 zoals die volgens de WSF wordt gehanteerd bevat twee verhogende componenten die in andere jaren niet in deze vorm te vinden zullen zijn. Dit geldt met name de effecten van de belas– tingherziening in het kader van Oort zoals ingevoerd per 1 januari 1990. De totale procentuele verhoging van de bijstandsnorm met 5,1% is voor meer dan de helft toe te schrijven aan deze twee componenten. De aanpassing die zonder deze twee componenten zou hebben plaatsge– vonden op basis van compensatie voor gestegen kosten van levenson– derhoud, bedraagt uiteraard 2,2%. De indexering van het normbedrag ten behoeve van levensonderhoud is bedoeld om de studerende financiële middelen ter beschikking te stellen om tijdens de studie in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarboven is bij de invoering van hoofdstuk II van de WSF besloten om de studerende tevens in welvaartsstijgingen te laten meedelen voor zover anderen die een voorziening voor levensonderhoud van de overheid ontvangen, dit ook doen. Hierbij is met name gedacht aan koppeling aan de inkomstenontwikkeling in de bijstand, reden waarom de indexering van de WSF aan de bijstandsnorm voor een 18-jarige is gekoppeld. Voor 1990 is bij de aanpassing van deze bijstandsnorm rekening gehouden met de consequenties die de invoering van de nieuwe belas– tingwetgeving heeft op de netto bijstandsnormen. Het gaat hierbij in 1991 voor WSF-gerechtigden om een verhoging van inkomsten waar geen verhoging van uitgaven tegenover staat. Het zou daarom onjuist zijn om dit deel van de verhoging van de bijstandsnorm ook door te berekenen in de WSF-norm voor levensonderhoud. De WSF-gerechtigde zou daarmee een extra reële inkomensverhoging ontvangen die niet te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 825, nr. 5
rechtvaardigen is gegeven de budgettaire ruimte en de keuzes die eerder in het kader van de heroriënterlng op de studiefinanciering zijn gemaakt. De studerende ontvangt wel compensatie voor de stijging van de kosten van levensonderhoud zodat het normbedrag voor levensonderhoud ingevolge hoofdstuk II van de WSF ook in 1991 een voldoende bijdrage is om tijdens de studie in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Dit wetsvoorstel beoogt niet het inperken van reeds bestaande uitgaven. Dit wetsvoorstel beoogt eraan bij te dragen de stijging van de uitgaven ten behoeve van studiefinanciering binnen redelijke perken te houden. In die zin leidt de beperking van de stijging van de compensatie voor prijsstijging niet tot een opbrengst. Wel wordt een deel van de anders aan de studerenden verstrekte verhoogde normbedragen gereser– veerd voor een collectieve ziektekostenvoorziening die naar verwachting in de tweede helft van 1991 zal kunnen worden ingevoerd. Ondergetekende vermoedt dat er sprake is van een misverstand waar de leden van de V.V.D.-fractie en van de fractie van Groen Links het standpunt innemen dat de compensatie voor de ziekenfondspremie in de basisbeurs en het normbedrag voor levensonderhoud niet eerder kan vervallen dan het moment waarop de collectieve studentenverzekering in werking treedt. Deze compensatie wordt thans verstrekt door de koppeling van de aanpassing van de basisbeurs en het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud aan de aanpassing van het bedrag van de bijstandsuitkering voor een alleenstaande van 18 jaar. De bijstandsuit– keringsgerechtigden hebben thans echter - in tegenstelling tot studiefi– nancieringsgerechtigden - een zelfstandige titel voor een verplichte ziekenfondsverzekering. Veel studerenden zijn thans niet verzekerd in het ziekenfonds. Zij ontvangen eigenlijk ten onrechte compensatie. Ondergetekende meent dat daarom reeds per 1 januari aanstaande compensatie zonder bezwaar kan worden geschrapt. Op de vraag van de leden van de fractie van Groen links wat er met de reservering van de genoemde f 23 miljoen zal gebeuren indien de collec– tieve ziektekostenverzekering voor studerenden later dan 1 augustus 1991 ingevoerd zal worden antwoordt ondergetekende dat in zulk een geval een nadere bezinning op de besteding van de reservering zal dienen plaats te vinden. De leden van de V.V.D.-fractie vroegen wat de effecten op de inkomens zijn. Zij vreesde dat met name de midden-inkomens door dit wetsvoorstel worden getroffen. Het normbedrag voor levensonderhoud wordt verhoogd met een lager percentage dan ingevolge de WSF gebruikelijk zou zijn. Het normbedrag, samen met een aantal toeslagen, wordt uitgekeerd in de vorm van een basisbeurs en voor studerenden uit minder draagkrachtige inkomens– groepen daarenboven in de vorm van een rentedragende lening en een aanvullende beurs. De studerenden uit meer draagkrachtige inkomens– groepen krijgen naast de basisbeurs in het algemeen een bijdrage van de ouders. Een indicatie voor de hoogte van die bijdrage is de ingevolge de WSF gedefinieerde fictieve ouderlijke bijdrage. Doordat de normen voor levensonderhoud minder zullen stijgen dan zonder dit wetsvoorstel het geval zal zijn, zal ook de fictieve ouderlijke bijdrage minder stijgen. Er zal zich dus geen negatief inkomenseffect voordoen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 825, nr. 5
Voorts vroegen de leden van de V.V.D.-fractie zich af of de stijging van de kosten van levensonderhoud niet berekend behoorden te worden over de periode van 1 januari 1990 tot 1 januari 1991. De WSF schrijft voor dat de wijziging van de bijstandsnorm voor een 18-jarige alleenstaande zoals die zich heeft voorgedaan tussen 1 juli 1989 en 1 juli 1990 de maatstaf is voor de wijziging van de WSF-norm voor de kosten van levensonderhoud per 1 januari 1991. De WSF compenseert pas later voor prijsstijgingen. Tot slot vroegen de leden van de V.V.D.-fractie op welke wijze de opbrengst van het wetsvoorstel ten goede komt aan de «algemene problematiek» van de studiefinanciering. Dit wetsvoorstel beoogt niet het inperken van reeds bestaande uitgaven. Dit wetsvoorstel beoogt ertoe bij te dragen de stijging van de uitgaven ten behoeve van studiefinanciering binnen redelijke perken te houden. In die zin komt de beperking van de stijging tot de compensatie voor prijsstijgingen niet ten goede aan de «algemene problematiek». Wel wordt een stijging van het financieringstekort voorkomen. De leden van de fractie van D66 vroegen zich af of naast de stijging van de nominale premie ziektekostenverzekering en het effect van de nieuwe belastingswetgeving de studerende nog compensatie ontvangt voor andere kosten die niet gerelateerd zijn aan het levensonderhoud. Inherent aan de koppeling van de normen voor levensonderhoud uit de WSF aan de bijstand is dat in het geval de bijstandnorm met meer dan de prijsstijging wordt verhoogd deze verhoging ook aan de studerenden wordt doorgegeven. Echter in dit geval was de verhoging van een dusdanige aard dat het doorgeven van de gehele verhoging niet verant– woord werd geacht. De leden van de fractie van D66 vroegen zich af waarom nu is besloten de koppeling aan het Bijstandsbesluit landelijke normering los te laten. Ondergetekende verwijst naar het hierboven gegeven antwoord op een dergelijke vraag van de leden van de fractie van de P.v.d.A. Voor het antwoord op de overige vragen van de fractie van D66 vindt ondergetekende de vrijheid te verwijzen naar het hiervoor in deze nota gestelde. Op de vragen van de leden van de fractie van Groen Links naar de voorgeschiedenis van het onderhavige wetsvoorstel is eveneens in het voorgaande reeds ingegaan. De opmerking van deze leden dat veel eerder bekend had kunnen zijn welke aanpassingen per 1 januari 1991 noodzakelijk zouden kunnen worden, is hiervoor reeds behartigd. Ten slotte vroegen de leden van de fractie van D66 en die van Groen Links of de prijsindexering in het wetsvoorstel wel klopt met de aange– kondigde prijsindexering in juli/augustus. De leden van de C.D.A.-fractie stelden een soortgelijke vraag. Daarom wordt volstaan met een verwijzing naar het eerdere antwoord terzake. De leden van de fractie van D66 vernamen graag welke algemene problematiek bedoeld wordt waaraan het restant van de 93 miljoen ten goede moet komen. Gerefereerd wordt hier naar de hierboven gemaakte opmerkingen over de bestemming van de opbrengst van dit wetsvoorstel.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 825, nr. 5
De leden van de fractie van Groen Links vroegen zich af of kan worden verklaard waarom er voor studerenden geen Oort-effecten zullen zijn en of de minister meent dat de Oort-effecten in de berekening van de ouderlijke bijdragen en partner-toeslagen geen invloed hebben op de kosten voor levensonderhoud. Op soortgelijke vragen met betrekking tot de Oort-effecten en de effecten op de berekening van de ouderlijke bijdragen is hierboven reeds ingegaan. Ook vroegen de leden van de fractie van Groen Links zich af waarom de stijging van de ziekenfondspremies niet gecompenseerd worden in dit voorstel, terwijl studenten wel degelijk te maken krijgen met deze stijgingen per 1 januari 1991. Studerenden die niet in het ziekenfonds zijn (mee)verzekerd, krijgen een normbedrag voor de ziektekostenverzekering in het budget toegekend. Dit normbedrag wordt op de gebruikelijke, in hoofdstuk II van de WSF voorgeschreven, wijze aangepast. Uitsluitend het deel van de verhoging van de nominale ziekenfondspremie zoals die doorwerkt in de bijstandsnorm waar de WSF norm op gebaseerd is, wordt aangepast. Daarnaast vroegen de leden van de fractie van Groen Links zich af wat de minister zich voorstelt bij de ziektekostenvoorziening voor stude– renden in de zin van de WSF, dat voor 1 augustus 1991 behandeld dient te worden. Ondergetekende heeft op dit punt in het voorgaande reeds gereageerd in procedurele zin. Dit geldt eveneens voor de vraag naar de bestemming van de opbrengst van onderhavige maatregel. Het viel de leden van de fractie van Groen Links op dat de toezegging van reservering van 23 miljoen voor de ziektekostenvoorziening voor studerenden voorwaardelijk is. De leden vroegen de minister waarom de toezegging niet hard was. Ondergetekende is op deze vraag in het voorgaande reeds ingegaan. De leden van de fractie van Groen Links vroegen zich af hoe het bedrag van 93 miljoen gulden tot stand is gekomen. Dit bedrag is tot stand gekomen door de verhoging van de uitkerings– bedragen aan basisbeurs en aanvullende beurs als gevolg van de verhoging van het normbudget voor levensonderhoud boven de 2,2% te vermenigvuldigen met de geraamde aantallen rechthebbenden op deze uitkeringsbedragen in 1991. Hierbij werden de aantallen rechthebbenden gedifferentieerd naar onderwijssoort en naar uit– of thuiswonendheid, omdat dit van invloed is op de hoogte van respectievelijk de aanvullende beurs en de basisbeurs. De leden van de fractie van Groen Links vroegen of een vertraagde behandeling van het wetsvoorstel zou leiden tot een derven van de gehele opbrengst in 1991. Ondergetekende is van mening dat dit niet het geval zou behoeven te zijn. Wel is evident dat in de sfeer van de uitvoering theoretisch niet eerder dan met het oog op 1 maart 1990 nieuwe kennisgevingen mogelijk zouden zijn, zodat in elk geval een verlies van f 15,5 mln. het gevolg is. Daar komt bij dat er dan sprake is van de hiervoor ook reeds genoemde extra uitvoeringslasten, plus dat er een mutatie in het geautomatiseerde WSF-systeem bij zou komen, bovenop de planning voor 1991. Bovendien komt het ondergetekende ongewenst voor om de kennisgevingen per 1 januari 1991, die toch beogen studerenden zicht te bieden op de in 1991 te verwachten toela– gebedragen, per 1 maart neerwaarts bij te stellen. Inzoverre de leden van
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 825, nr. 5
de fractie van Groen Links deze gedachte delen is er inderdaad sprake van een risico de gehele opbrengst voor 1991 te derven bij uitstel van behandeling. Op de vraag van deze leden naar garanties door de Informatise– ringsbank voor de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel bij tijdige behan– deling kan worden volstaan met de mededeling dat de maatregel onder die conditie uitvoerbaar is blijkens het door de Informatiseringsbank verrichte uitvoeringsonderzoek. Voor het overige zij over deze materie verwezen naar het in het begin van deze nota gestelde. De leden van de fractie van Groen Links wezen er voorts op, aangezien studerenden sinds de invoering van de WSF reeds achterstanden zouden hebben opgelopen, dat deze achterstanden zodanig zijn dat compensatie volgens de vigerende techniek voor stijgende kosten in dit geval (gedoeld wordt kennelijk op 1991) deze leden niet meer dan rechtvaardig leek. Nog daargelaten dat het ondergetekende ontgaat op welke wijze studerenden sinds de invoering van de WSF achterstanden zouden hebben opgelopen, wil ondergetekende erop wijzen dat hij zich niet goed voor kan stellen dat de leden van de fractie van Groen Links zouden willen bepleiten dat een zo onzuivere methodiek wordt gehanteerd, als waarvan in 1991 sprake zou zijn als de vigerende techniek blindelings zou worden toegepast. Het wetsvoorstel beperkt zich tot de herbere– kening in 1991 en is als zodanig de uitkomst van een zuiverder benadering. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 825, nr. 5