Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006–2007
19 637
Vreemdelingenbeleid
Nr. 1123
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 9 januari 2007 De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 12 december 2006 overleg gevoerd met minister Verdonk voor Vreemdelingenzaken en Integratie over: – de brief d.d. 10 juli 2006 over landgebonden asielbeleid Libië (19 637, nr. 1066); – de brief d.d. 15 augustus 2006 inzake adviezen over landgebonden asielbeleid van de UNHCR aan het VK en de BRD (19 637, nr. 1069); – de brief d.d. 18 augustus 2006 inzake landgebonden asielbeleid Eritrea (19 637, nr. 1070); – de brief d.d. 7 september 2006 inzake landgebonden asielbeleid Somalië (19 637, nr. 1072); – het ACVZ-advies «Transparant en Toetsbaar, een advies over landeninformatie in het vreemdelingenbeleid» (30 573, nr. 3); – de brief d.d. 26 september 2006 over uitvoering van de moties die zijn aangenomen in het debat over uitzettingen naar Syrië (19 637, nr. 1088). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
1
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Rouvoet (ChristenUnie), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, C q örüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Gerkens (SP), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Eijsink (PvdA), ondervoorzitter, Azough (GroenLinks), Griffith (VVD), Teeven (VVD), De Roon (PVV), Schinkelshoek (CDA), Verdonk (VVD), Wolbert (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA) en Leijten (SP). Plv. leden: Sterk (CDA), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Langkamp (SP), Weekers (VVD), Koenders (PvdA), Van der Vlies (SGP), Ormel (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Roemer (SP), Joldersma (CDA), Donner (CDA), Abel (SP), Dijsselbloem (PvdA), Halsema (GroenLinks), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Fritsma (PVV), Schermers (CDA), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA) en Van Gijlswijk (SP).
De heer C q örüz (CDA) stelt vast dat het ACVZ-advies van juli 2006 geen echte tekortkomingen in de ambtsberichten signaleert, maar wel enkele aanbevelingen doet om te komen tot een verdere verbetering van de transparantie ervan. Komt er nog een kabinetsreactie? Zo nee, wat gaat het kabinet dan doen met de aanbevelingen? Is de minister ook niet van mening dat Nederland een voortrekkersrol moet blijven spelen bij het tot stand brengen van een uniform Europees asielbeleid? Nederland kent een beleid dat toegespitst is op bepaalde categorieën. Hoe wordt in dit verband omgegaan met de zogenoemde Dublin-claimanten? Wat is de situatie als bijvoorbeeld een tot christen bekeerde moslim uit Iran op basis van de Dublin-claim wordt overgedragen aan Duitsland dat geen speciaal beleid kent voor deze groep? De heer C q örüz onderschrijft het door de minister ingestelde tijdelijke beleid voor Libië, Eritrea, Somalië en Iran. Een pas op de plaats is geboden, maar hij benadrukt het tijdelijke karakter van het bieden van
KST104286 0607tkkst19637-1123 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 19 637, nr. 1123
Vragen en opmerkingen uit de commissie
1
bescherming dan wel het afzien van uitzetting. De periodes van onzekerheid dienen zo kort mogelijk te zijn. Hoe staat het met het onderzoek naar de situatie in Libië en hoe gaan andere landen om met uitgeprocedeerde Libische asielzoekers? Is Nederland het enige land met speciaal beleid voor dit land? Hoe verloopt momenteel de terugkeer van asielzoekers naar Eritrea nu de Raad van State heeft uitgesproken dat de overheid nadrukkelijker moet motiveren waarom voor de betrokken asielzoekers geen sprake is van een artikel 3 EVRM-risico? De heer C q örüz stemt in met het beleid ten aanzien van Somalië. Is ondertussen al bekend wanneer het Europese Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak gaat doen? Het is een goede zaak dat nu weer kan worden beslist in zaken van homoseksuele asielzoekers uit Iran. Helaas blijft de onzekerheid voor bekeerde christenen voortduren. Waarom moet worden gewacht op het ambtsbericht dat pas in het voorjaar van 2007 wordt uitgebracht? Nu gegevens over seksuele oriëntatie, religie en etniciteit niet in de IND-systemen worden geregistreerd, dient zich de vraag aan wat er gebeurt als een vertrekmoratorium wordt opgeheven. Hoe wordt vastgesteld wie daaronder valt? Ten slotte dringt de heer C q örüz aan op duidelijkheid voor de 181 Syrische personen en op uitwerking van de motie-Van Fessem op dit punt. Klopt het bericht dat nog niemand van deze mensen een bericht over een laissez passer heeft ontvangen en dat sommigen al 18 maanden in een vertrekcentrum of vreemdelingenbewaring verblijven? Is nog niemand van deze mensen uitgezet? De Syrische autoriteiten moeten instemmen met een IOM-project aldaar, maar maakt Nederland zich op deze manier niet erg afhankelijk van Syrië? De heer Van Bommel (SP) vraagt of het vertrekmoratorium voor Libië na 1 januari van kracht blijft. Hoe staat het met het onderzoek door Buitenlandse Zaken? Gaat de IND voortaan in individuele gevallen specifiek motiveren waarom bij terugkeer van asielzoekers uit Eritrea geen risico op schending van artikel 3 EVRM bestaat? Het is een goede zaak dat er voortaan geen Iraanse homoseksuele asielzoekers worden teruggestuurd en dat het besluit- en vertrekmoratorium voor Iraanse christenen is verlengd tot mei 2007. Waarom heeft de minister Iraanse bekeerlingen overigens niet aangewezen als een specifieke groep die in aanmerking komt voor een vergunning? De UNHCR-beleidsadviezen hebben volgens de minister in Engeland en Duitsland min of meer dezelfde status als in Nederland. Zij wijst erop dat die landen de adviezen niet altijd opvolgen in bijvoorbeeld hun beleid ten aanzien van Irak. Bij brief van 20 oktober 2006 heeft de UNHCR de Kamer echter laten weten dat dit enige nuancering verdient. Er wordt op dit moment vanuit Duitsland niet gedwongen uitgezet naar Irak. Vanuit Engeland wordt alleen uitgezet naar Koerdisch Irak. Deelt de minister de opvatting dat het beleid van beide landen feitelijk overeenkomt met het advies van de UNHCR? Is zij op de hoogte van het feit dat België sinds 10 oktober 2006 subsidiaire bescherming biedt aan asielzoekers uit Centraal- en ZuidIrak en dat naar deze gebieden niet wordt uitgezet? Is dat voor haar aanleiding om het Nederlandse beleid alsnog te herzien? Kloppen de berichten dat Irakezen worden uitgezet met EU-documenten in plaats van laissez passers? Het zou gaan om door de IND gemaakte A4’tjes zonder enige rechtsgrond. De aanbeveling van de ACVZ om een onafhankelijke commissie in te stellen die toezicht houdt op de inhoudelijke en procedurele kwaliteit van ambtsberichten is van groot belang. Hetzelfde geldt voor de aanbeveling met betrekking tot verbetering van de kwaliteit van de berichten. De heer Van Bommel deelt ook de wens van de ACVZ om de transparantie bij de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 19 637, nr. 1123
2
voorbereiding te vergroten en duidelijker om te gaan met tegenstrijdige informatie. Organisaties met specifieke expertise dienen meer te worden betrokken bij het opstellen van ambtsberichten. Wat gaat de minister met deze aanbevelingen doen? De Kamer heeft uitgesproken dat bij presentaties van ex-asielzoekers buiten ambassades en consulaten in Nederland altijd vertegenwoordigers van de IND aanwezig moeten zijn. De heer Van Bommel meent dat daarbij ook een tolk aanwezig moet zijn. De aanwezigheid van IND-vertegenwoordigers heeft geen enkele zin als zij niet begrijpen wat er wordt gezegd. Zij kunnen dan ook niet vaststellen of er ongeoorloofde druk wordt uitgeoefend. Ook is het zorgelijk dat in het beleidskader niets staat over de aanwezigheid van een advocaat of een rechtshulpverlener. Als een land waarnemers bij presentaties weigert en de minister besluit toch dat de presentatie moet doorgaan, dient zij de Kamer te informeren. Het is duidelijk dat noch de IND, noch de UNHCR noch de IOM enige vorm van bescherming kan bieden aan teruggestuurde Syriërs. Het gaat hier om mensen van wie asielgerelateerde informatie door nalatigheid van de Nederlandse overheid in handen is gekomen van een bewind dat bekend staat om zijn mensenrechtenschendingen. De 181 mensen waarom het gaat, mogen niet worden blootgesteld aan dergelijke schendingen. Niet goed valt in te zien hoe het IOM-project daarvoor kan zorgen. Deze mensen moeten daarom zo snel mogelijk een status krijgen. De heer Spekman (PvdA) merkt op dat elke overheid een goed georganiseerde tegenkracht nodig heeft. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat alle ACVZ-adviezen onverkort moeten worden overgenomen, maar de aanbevelingen om de transparantie te vergroten zijn natuurlijk niet van belang ontbloot. Het is zeer de vraag of daarnaast nog een aparte onafhankelijke adviesclub nodig is. De heer Spekman heeft zich erover verbaasd dat de stukken zo laat worden geagendeerd dat ze aan relevantie verliezen. Wat betreft Syrië, Libië en Eritrea sluit hij zich aan bij de heer Van Bommel. Mevrouw Schippers (VVD) vindt het jammer dat de minister zo beknopt is over de status van de UNHCR-beleidsadviezen. Duidelijk is dat elk land een eigen asielbeleid kan voeren. Dit sluit samenwerking met andere EU-lidstaten natuurlijk niet uit. De ACVZ stelt vast dat pas op langere termijn een gemeenschappelijk informatie- en documentatiecentrum kan worden gerealiseerd dat Europese ambtsberichten opstelt. Wordt hieraan door Nederland actief bijgedragen? Wat zijn precies de belemmeringen en aan welke termijn kan worden gedacht? Bij Europese partners schijnt onduidelijkheid te bestaan over de rolverdeling in Nederland tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Vreemdelingenzaken. Die spitst zich toe op het optreden van de IND en de bevoegdhedenverdeling tussen de diverse instanties. Wanneer zal het kabinet het ACVZ-advies voorzien van een reactie en hoe zal het worden ingepast in de evaluatie van de Vreemdelingenwet? De procedure bij de presentatie lijkt zorgvuldig te zijn. Om welke landen gaat het meestal in geval van ontzegging van de toegang van Nederlandse ambtenaren? Welke argumenten hanteren die landen daarbij? Zijn het dezelfde landen die onvoldoende meewerken om terugkeer mogelijk te maken? Wanneer wordt het ambtsbericht over Syrië precies verwacht? Mevrouw Schippers sluit zich aan bij de vragen en opmerkingen van de heer C q örüz over de 181 Syriërs. Heeft het Europese Hof inmiddels een uitspraak gedaan in de aanhangige Somalische zaken? Valt er nog een totaalconclusie te trekken uit verschillende zaken die in Straatsburg spelen ten aanzien van Somaliërs? Mevrouw Schippers steunt het beleid voor homoseksuele Iraanse asielzoekers, maar vraagt zich wel af of misbruik van de regeling kan worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 19 637, nr. 1123
3
voorkomen. Hetzelfde geldt voor de regeling met betrekking tot christelijke bekeerlingen. Antwoord van de minister De minister verwacht dat het kabinet begin 2007 met een reactie zal komen op het ACVZ-advies. Daarbij wordt overigens geen relatie gelegd met de evaluatie van de Vreemdelingenwet. Het opstellen van een betrouwbaar en zorgvuldig ambtsbericht vergt de nodige tijd en ook daarom zal het bericht over Iran niet voor mei 2007 kunnen worden uitgebracht. Ook voor homoseksuele asielzoekers geldt het Dublin-regime. In de EU geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel dat bepaalt dat alle landen hun verdragsverplichtingen moeten nakomen. Mensen die in het kader van dat regime naar bijvoorbeeld Duitsland worden teruggestuurd, kunnen geen beroep doen op specifiek Nederlands beleid. De Kamer is al toegezegd dat de uitzetting van de 181 Syrische asielzoekers niet eerder ter hand zal worden genomen dan nadat de IOM de benodigde ondersteuning daadwerkelijk kan leveren. Twee mensen hebben geopteerd voor een zelfstandig vertrek. Zij bleken over de benodigde documenten te beschikken. De rest van de groep maakt geen werk van de geboden terugkeermogelijkheden. Syrië heeft toegezegd dat er voor hen op korte termijn laissez passers zullen worden geleverd. De IOM heeft een projectvoorstel ter goedkeuring aan de Syrische autoriteiten voorgelegd. Als de IOM activiteiten ontwikkelt in Syrië, spreekt het vanzelf dat de Syrische autoriteiten daarvan op de hoogte moeten zijn en hun toestemming moeten verlenen. Er wordt naar gestreefd om de terugkeerprocedure zo snel mogelijk ter hand te nemen. Het nieuwe ambtsbericht geeft geen aanleiding om de inschatting van het risico bij terugkeer te wijzigen. Er zijn geen aanwijzingen dat het enkele feit dat men een asielaanvraag heeft ingediend tot negatieve aandacht leidt van de Syrische autoriteiten bij terugkeer. Soms is er sprake van een korte, routinematige detentie om de identiteit van betrokkenen vast te stellen. Het doel van de aanwezigheid van IND-vertegenwoordigers tijdens presentaties is enkel het waarnemen van het gesprek. Er is dus geen aanleiding om daarbij ook een tolk aanwezig te laten zijn. Achteraf, dus zonder de aanwezigheid van de autoriteiten van het land van terugkeer, vindt er nog een gesprek plaats met de vreemdeling in kwestie. Het noemen van landen die weinig genegen zijn, mee te werken aan de terugkeer, bergt het risico in zich dat het terugkeerproces ongunstig wordt beïnvloed. Het is echter van groot belang, de relaties met die landen op peil te houden om het diplomatieke proces zo vruchtbaar mogelijk te doen zijn. Landen als Vietnam en Syrië laten overigens weer IND-vertegenwoordigers toe bij presentaties. Het is uitvoeringstechnisch ondoenlijk, de Kamer te informeren over presentaties waarbij die vertegenwoordigers niet aanwezig kunnen zijn. Er vinden vele presentaties plaats en de IND is volledig op de hoogte van de te volgen procedure. Er worden ongeveer 11 000 laissez passers per jaar aangevraagd en er vinden jaarlijks ongeveer 5000 presentaties plaats. Niet bekend is wanneer het EHRM een uitspraak zal doen over de Somalische zaken. De interim measures bevatten geen inhoudelijk oordeel over individuele zaken. België voert een subsidiair beleid ten aanzien van asielzoekers uit Centraal- en Zuid-Irak op basis van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. België interpreteert dit artikel anders dan Nederland en heeft de term «individueel» niet in de nationale wetgeving opgenomen. Daardoor ontstaat de mogelijkheid van een groepsgebonden beleid. Nederland zal echter individueel blijven toetsen. De Raad van State is het eens met de Nederlandse interpretatie. Het Nederlandse beleid – dus geen categoriaal beschermingsbeleid – is in lijn met het beleid van landen als Duitsland,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 19 637, nr. 1123
4
het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Een individuele toetsing moet er ook aan bijdragen dat geen misbruik wordt gemaakt van het beleid ten aanzien van homoseksuele asielzoekers en bekeerlingen uit Iran. De IND is zeer beducht voor dergelijk misbruik. Met het oog op onvoldoende onderzoeksmogelijkheden in Libië zal de minister in de ministerraad het voorstel doen om het besluit- en vertrekmoratorium te verlengen tot 30 juni 2007. De Kamer zal worden geïnformeerd over de uitslag van het overleg in de ministerraad. De Raad van State heeft geoordeeld dat op grond van het ambtsbericht schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Eritrea niet kan worden uitgesloten. Dat was aanleiding tot een beleidsherziening in die zin dat er een zwaardere motiveringsplicht is voor de overheid. Maar ook bij dit gewijzigde beleid wordt van de individuele vreemdeling een geloofwaardig verhaal verwacht. Nederland is nog steeds bezig, vorm en inhoud te geven aan zijn voortrekkersrol in de EU. Er is veel wetgeving tot stand gebracht, maar nu het moment is aangebroken waarop concrete afspraken over samenwerking moeten worden gemaakt, blijkt het toch nog behoorlijk lastig te liggen. Wel zit er schot in de praktische samenwerking tussen de diverse immigratiediensten. In een pilot wordt nagegaan welke criteria moeten gelden voor een gezamenlijk ambtsbericht ten behoeve van twee of meerdere EU-landen. Ten slotte merkt de minister op dat de door de heer Van Bommel bedoelde A4’tjes van de IND EU-documenten zijn die zijn gebaseerd op een raadsbesluit van de EU. Ze worden in overeenstemming met de Iraakse autoriteiten gebruikt als betrokkene geen documenten heeft. Nadere gedachtewisseling De heer C q örüz (CDA) wil graag opheldering over de verlenging van het moratorium voor Libische asielzoekers met een half jaar. Welke positie nemen andere EU-landen in op dit punt? Gaat het om Libiërs die tegenstander zijn van het regime? De heer Van Bommel (SP) stemt in met de verlenging van het moratorium voor Libische asielzoekers. Hij heeft begrip voor het antwoord van de minister met betrekking tot Eritrea en Iran. Het is welhaast onvoorstelbaar dat de republiek Irak haar exclusieve bevoegdheid aangaande toelating van personen heeft overgedragen aan Nederland nu de IND de documenten opstelt als betrokkenen zelf daarover niet beschikken. Amnesty International en VluchtelingenWerk Nederland zeggen over voldoende informatie te beschikken om aan te nemen dat teruggekeerde Syrische asielzoekers wel degelijk gevaar lopen. De heer Van Bommel blijft zich dan ook grote zorgen maken over het lot van deze mensen. De heer Spekman (PvdA) sluit zich wat betreft Libië en Syrië aan bij de heer Van Bommel. Hij verbaast zich erover dat er ten aanzien van Eritrea geen categoriaal beschermingsbeleid wordt gevoerd nu diverse andere EU-landen dat wel doen. Mevrouw Schippers (VVD) is van mening dat de minister niet terughoudend moet zijn als het gaat om het noemen van landen die structureel het Nederlandse terugkeerbeleid frustreren. De minister wijst erop dat de rechtbank te ’s-Gravenhage op 5 oktober 2005 heeft geoordeeld dat het op de weg van de minister ligt om de vraag over de reikwijdte van het beleid ten aanzien van Libische asielzoekers voor te leggen aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Er waren echter onvoldoende onderzoeksmogelijkheden in Libië. De rechtbank heeft
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 19 637, nr. 1123
5
daarop geoordeeld dat de passage uit het ambtsbericht over mogelijke schending van artikel 3 EVRM betrekking heeft op alle terugkerende asielzoekers uit dat land. Er is gevraagd om een nieuw ambtsbericht en in afwachting daarvan wordt het moratorium verlengd tot 1 juli 2007. De Iraakse autoriteiten accepteren de laissez passers van de EU. Er is geen sprake van een overdracht van bevoegdheden. Er kan geen categoriaal beschermingsbeleid voor Eritrea worden gevoerd omdat niet wordt voldaan aan de eerste indicator van artikel 3.106 van het Vreemdelingenbesluit. De situatie in Eritrea is relatief veilig en stabiel. Bovendien zou het niet in lijn zijn met het beleid van EU-landen als België, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, De Pater-van der Meer De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Justitie, Beuker
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 19 637, nr. 1123
6