Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002–2003
28 600 XV
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2003
Nr. 110
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 25 april 2003 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 2 april 2003 overleg gevoerd met staatssecretaris Phoa van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de nota Een veilig land waar vrouwen willen wonen (SOZA-03-004). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie
Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Nicolaï (VVD), Blok (VVD), Smits (PvdA), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Vietsch (CDA), Bruls (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Rutte (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD) en Schultz van HaegenMaas Geesteranus (VVD). Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Koopmans (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Aptroot (VVD), Remkes (VVD), Tichelaar (PvdA), Wijn (CDA), Lazrak (SP), Van Geel (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Wilders (VVD), Eerdmans (LPF), De Vries (VVD) en De Grave (VVD).
Mevrouw Hirsi Ali (VVD) memoreert dat de Kamer in 1981 een motie heeft aangenomen, waarin de regering werd verzocht om van bestrijding van geweld tegen vrouwen een beleidsprioriteit te maken. Sindsdien heeft de regering naast het publiceren van nota’s met prachtige voornemens, internationale verdragen geratificeerd, zoals het VN-vrouwenverdrag, en is allerlei internationale afspraken aangegaan om de mate en de ernst van geweld tegen vrouwen in de gaten te houden. 22 jaar lang is het het kabinet echter niet gelukt om een samenhangend beleid inzake geweld tegen vrouwen en geweld in huiselijke kring tot stand te brengen, de versnippering van informatie, middelen en expertise te systematiseren en prioriteiten te stellen. Het is blijven steken in vage beleidsvoornemens. Kan de staatssecretaris doelstellingen formuleren die hij wil bereiken als het gaat om het bestrijden van huiselijk geweld en aangeven hoeveel middelen hij daarvoor in gaat zetten? Kan hij tevens aangeven welke tijdsvolgorde hij kiest en wat zijn uitgangspositie is? Hoofdstuk 4 van de nota van de staatssecretaris, genaamd Beleidsreactie, beslaat 5 pagina’s, maar bevat alleen mooie volzinnen over tweesporenbeleid, analyses en monitoring. Mevrouw Hirsi Ali wil dat de staatssecretaris vandaag concrete doelstellingen noemt als het gaat om het bestrijden van huiselijk geweld. Dat moeten heldere prestatieafspraken zijn, waar de Kamer hem en zijn ambtsopvolger op af kan rekenen. Een concreet doel zou moeten zijn het aantal mishandelde vrouwen de komende vier jaar met de helft af te laten nemen. Wellicht zou een aparte dienst die zich met de bestrijding van huiselijk geweld bezig houdt kunnen helpen. Daarnaast vraagt zij de staatssecretaris om zijn bezorgdheid over vrouwenbesnijdenis uit te werken in concrete maatregelen en om alle meisjes tussen de 0 en 15 jaar uit culturen waar vrouwenbesnijdenis voorkomt, in kaart te brengen en een controlesysteem op te zetten om te voor-
KST67846 0203tkkst28600XV-110 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XV, nr. 110
1
1
komen dat zij besneden zullen worden. Het kan namelijk niet alleen blijven bij bezorgdheid. Mevrouw Kraneveldt (LPF) juicht de maatregelen toe die Nederland in internationaal verband wil nemen om het geweld tegen vrouwen te bestrijden en te voorkomen. Nederland moet echter eerst de eigen zaken op orde hebben. Er vinden in Nederland namelijk nog steeds vrouw- en mensonterende praktijken plaats. Geweld tegen vrouwen wordt nog te vaak gezien als een hulpverleningsprobleem, in plaats van een veiligheidsprobleem. De nadruk ligt meer op opvang en nazorg en minder op preventie, signalering en handhaving. Dit probleem verdient echter een daadkrachtige aanpak. Bovendien moet de problematiek goed benoemd worden en moet men zich niet verschuilen achter een contraproductieve politieke correctheid, maar duidelijk benoemen om welke groep mensen het gaat. In zijn nota schrijft de staatssecretaris dat het beleid ter bestrijding van geweld tegen vrouwen inmiddels is geïntegreerd in een breder beleid, dat ook is gericht op andere categorieën burgers. Dat brengt echter het gevaar met zich mee dat dan minder effectief en doelgericht wordt gewerkt. Er is een discussie gaande over universaliteit van mensenrechten tegenover cultuurrelativisme. Als in de Nederlandse westerse cultuur wordt gezegd dat geweld tegen vrouwen, in welke vorm dan ook, absoluut onacceptabel is, hoort iemand die zich daar niet aan wil houden, welke geloofsovertuiging hij ook heeft of uit welke cultuur hij ook komt, niet in Nederland thuis. Hoe denkt de staatssecretaris hierover? De nota van de staatssecretaris ziet er goed uit en er staan mooie beleidsvoornemens in, maar wat gaat er nu gebeuren? Wat zijn de concrete plannen? Er ontbreken in de nota harde cijfers op veel terreinen. Die cijfers moeten echter wel boven tafel komen. Hoe gaat de staatssecretaris bij de OVSE de bestrijding van bijvoorbeeld vrouwenhandel hoger op de agenda zetten? Heeft hij verder al inzicht in de consequenties van geweld tegen vrouwen in oorlogen en andere gewapende conflicten voor het Nederlands asielbeleid? Heeft hij al een overzicht of een analyse van de voor vrouwen en meisjes schadelijke traditionele praktijken in Nederland? De heer De Ruiter (SP) vraagt zich af hoe succesvol het beleid van de staatssecretaris ter voorkoming van geweld tegen vrouwen is en wat de resultaten tot nu toe zijn. In Utrecht wordt nu de dader benaderd in plaats van het slachtoffer, waar uiteraard ook van alles voor wordt gedaan. Hij vindt dat een goede methode en wil weten of die nu overal in Nederland gehanteerd gaat worden en of er voldoende expertise in huis is bij politie en justitie om dat waar te maken. De staatssecretaris zou op heel korte termijn een plan van aanpak aan de Kamer moeten overleggen. Gaat hij dat doen en zo ja, op welke termijn en welke aspecten zullen daar dan onderdeel van uit maken? De heer De Ruiter is van mening dat er zo snel mogelijk een meldpunt huiselijk geweld moet komen. Verder vindt hij dat er een meldrecht voor artsen moet komen, zodat zij melding kunnen maken van huiselijk geweld. Dit zou een eerste stap kunnen zijn naar de situatie dat er één organisatie is die zich bezighoudt met huiselijk geweld. In de stukken wordt gesproken over de vroegsignalering. De heer De Ruiter vraagt hoever de staatssecretaris daarmee is en wat de rol is van andere instanties, zoals consultatiebureaus. Kan de staatssecretaris concrete maatregelen op dit punt melden? Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA) brengt naar voren dat bij geweldsdossiers gemiddeld zes departementen zijn betrokken en dat daarnaast gemeenten, politie, justitie en de zorgsector nog een belangrijke rol spelen. Er is dus sprake van versnippering en een veelheid aan invalshoeken. Dat vraagt om een effectieve coördinatie, samenhang en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XV, nr. 110
2
samenwerking. De staatssecretaris wil dit bevorderen door de vrouwenveiligheidsindex (VVI) te introduceren. Dit zou een instrument kunnen zijn, aansluitend op de politiemonitor. Huiselijk geweld moet namelijk als geweld zichtbaar zijn en niet als een relatieprobleem of als een cultuurprobleem. Zij is van mening dat de dader aangepakt en strafrechtelijk vervolgd moet worden en dat het slachtoffer in de gezamenlijke woning moet blijven en daar moet worden ondersteund. Het zelfvertrouwen en respect dienen in de eigen leefomgeving weer opgebouwd te worden. Er moet echter wel per situatie worden bekeken hoe het beste met de problematiek kan worden omgegaan. De nota is een beleidsreactie op het rapport Het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen van het Studie- en informatiecentrum mensenrechten (SIM) en op het advies van de Adviesraad internationale vraagstukken (AIV). De nota is echter slechts een opsomming van de onderzoeken en van wat er allemaal gebeurt. Het beleidskader wordt alleen geschetst. Mevrouw Van Oerle mist de toegevoegde meerwaarde vanuit het emancipatieperspectief. In VN-verband zijn er op initiatief van Nederland resoluties aangenomen, waardoor de problematiek van bijvoorbeeld eerwraak en genitale verminking op de internationale agenda is gekomen. Kan de staatssecretaris wat meer zeggen over de effecten daarvan? Het geweld tegen vrouwen in oorlogen en andere conflicten is opgenomen in het statuut voor het Internationale Strafhof. Daardoor is juridische behandeling mogelijk. De consequenties voor het asielbeleid of ander beleid zullen onderzocht worden. Wanneer krijgt de Kamer daar informatie over? Mevrouw Van Oerle vindt het belangrijk dat de samenwerking in de Europese Unie op het punt monitoring en evaluatie van geweldsbeleid vanuit sekseperspectief wordt gestimuleerd en vraagt of de staatssecretaris dat wil bevorderen. Indien doelstellingen niet gehaald worden, dient een analyse uitsluitsel te geven over de oorzaak daarvan. Daarbij moeten dan voorstellen worden gedaan over hoe de doelstellingen wel gehaald kunnen worden. Deze rapportage kan tevens gebruikt worden voor de vierjaarlijkse rapportage aan de VN, waartoe de regering zich heeft verplicht middels de ratificatie van het VN-vrouwenverdrag. Mevrouw Bussemaker (PvdA) merkt op dat in Nederland al heel lang wordt gepraat over geweld tegen vrouwen, maar dat er verder niet veel gebeurt. Zij begrijpt niet waarom het tweeënhalf jaar heeft geduurd voordat deze nota werd uitgebracht. Er worden namelijk geen nieuwe inzichten geformuleerd of een nieuw kader gecreëerd of een omvattend plan van beleid gepresenteerd, maar er wordt alleen voortgebouwd op wat al in gang was gezet. In het beleid van het huidige kabinet krijgt het punt van huiselijk geweld onvoldoende aandacht. In de nota is geen integrale visie opgenomen. Ook is niet aangegeven hoe de samenwerking met de zes departementen die betrokken zijn bij huiselijk geweld vorm gaat krijgen. Er moet een structureel plan komen, waarin wordt aangegeven hoe departementen moeten samenwerken. Dan kunnen de instellingen ook goed samenwerken. Bovendien moet er sprake zijn van een ketenbenadering, zodat als iets strafbaar wordt gesteld, iemand ook gestraft kan worden en er waar nodig, opvang geregeld kan worden. Ook als het gaat om illegale vrouwen of vrouwen met afhankelijke verblijfsvergunningen is er onvoldoende voortgang geboekt in het beleid. Mevrouw Albayrak heeft in 2000 een motie ingediend, waarin werd gevraagd om huisvestingsvergunningen voor vrouwen die in afwachting zijn van een verblijfsvergunning en die te maken krijgen met geweld. Die motie is aangenomen, maar vervolgens heeft de Kamer daar niets meer van gehoord. Waarom kan daarmee geen vaart worden gemaakt?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XV, nr. 110
3
Mevrouw Bussemaker is geïntrigeerd door de opmerking dat men wil kijken of bij oorlogen en oorlogstribunalen geweld tegen vrouwen meegenomen kan worden, bijvoorbeeld door het op te nemen in het statuut van het Internationaal Strafhof. Zij vindt dat een buitengewoon belangrijke suggestie. In de nota staat echter helaas alleen dat de mogelijkheden onderzocht zullen worden. Na die tweeënhalf jaar dat aan deze nota is gewerkt, moet daar toch wel wat meer over gezegd kunnen worden. Zij verwacht daar dan ook een concreter antwoord op van de staatssecretaris. Mevrouw Tonkens (GroenLinks) meent dat het mogelijk moet zijn voor de staatssecretaris om binnen een week een nationaal actieplan tegen vrouwenmishandeling te maken. Daarin moet de staatssecretaris aangeven wat er met de bestaande losse eindjes moet gebeuren en welke nieuwe ideeën hij wil lanceren. Het is dan aan het nieuwe kabinet om dat voort te zetten. Zij doet een aantal suggestie voor punten die in dat actieplan opgenomen zouden moeten worden. Een punt dat opgenomen moet worden betreft genitale verminking. Daar is een uitstekend project van Pharos voor. Dat moet financieel ondersteund worden. Een ander punt is de afhankelijke verblijfsvergunning. Volgens het VN-vrouwenverdrag moet Nederland ervoor zorgen dat vrouwen die geen hulp krijgen omdat ze geen zelfstandige verblijfsvergunning hebben, toch worden geholpen. Mevrouw Tonkens vindt dat huiselijk geweld een reden moet zijn om een zelfstandige verblijfsvergunning te verstrekken. Een derde punt is dat er voldoende opvangplaatsen moeten komen. Bovendien moeten vrouwen een beter perspectief hebben in de opvang. Ze blijven daar vaak te lang hangen, omdat ze nergens naar toe kunnen. Dat heeft te maken met huisvesting, maar ook met perspectief op opleiding, werk, kinderopvang en alles wat nodig is om een nieuw bestaan op te bouwen. Andere punten die opgenomen moeten worden in dat actieplan zijn uithuisplaatsing van daders, meld- en steunpunten huiselijk geweld, de VVI-pilots en de opvang van allochtone meisjes. GroenLinks heeft al een actieplan tegen vrouwenmishandeling gemaakt. Dat plan is genaamd Veiligheid achter de voordeur. Daar staan dingen in die goed in een actieplan van de staatssecretaris opgenomen zouden kunnen worden. Zo zou er een nationale campagne tegen vrouwenmishandeling moeten komen. De staatssecretaris zou dat nu meteen kunnen starten, want hij heeft daar wel geld voor. Het is ook belangrijk om de kwaliteit van de hulpverlening in de vrouwenopvang te verbeteren. In vergelijking met bijvoorbeeld de GGZ lopen daar de methodiekontwikkeling, evaluatie en kwaliteitsbeleid achter, omdat er niet genoeg geld en aandacht voor is. Wil de staatssecretaris daar werk van maken? Het is ook van groot belang dat vrouwenmishandeling een verplicht onderdeel wordt van inburgeringscursussen, zodat vrouwen en mannen meteen weten hoe het hier in Nederland gesteld is. Een ander onderdeel van het plan van GroenLinks is verplichte hulpverlening voor mannen. In sommige landen gebeurt dat al en daar blijkt dat daardoor tussen de 50% en 80% van de mannen niet meer recidiveert. Een andere suggestie, die de staatssecretaris meteen uit kan voeren, is een jaarlijkse prijs voor een organisatie of persoon die zich inzet voor de strijd tegen vrouwenmishandeling. Verder moeten algemene hulpverleningsinstellingen beter getraind worden om met signalen van huiselijk geweld om te gaan. In het actieplan van de staatssecretaris moet bovendien duidelijk worden gemaakt dat mensenrechten altijd gaan boven cultuur, traditie en geloof. Antwoord van de staatssecretaris De staatssecretaris vindt het voorkomen en terugdringen van vrouwenmishandeling zeer belangrijk. In zijn nota heeft hij op een rij gezet wat het kabinet in de afgelopen tijd heeft gedaan naar aanleiding van het rapport
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XV, nr. 110
4
van de SIM en het advies van de AIV. De Universele verklaring van de rechten van de mens, het Verdrag van de rechten van het kind en het VN-vrouwenverdrag zijn uitgangspunt van het normenstelsel. Ten aanzien van huiselijk geweld, geweld achter de voordeur, is veel voortgang geboekt in de laatste jaren, maar men is er nog lang niet. Een coördinerend bewindspersoon kan dingen overzien, kan vernieuwen, kan aanjagen, maar moet vooral toewerken naar een concrete actie vanuit de vele actoren. Daarom lijkt alles erg versnipperd. Op lokaal niveau is er echter behoefte aan casemanagement, zowel voor gezinnen als voor samenlevingseenheden zonder kinderen. Verder is er behoefte aan coördinatie op regionaal en nationaal niveau. Daar zal de staatssecretaris zich de komende tijd extra op richten. Coördinatie vindt nu plaats vanuit emancipatie en gezinszaken enerzijds, maar ook vanuit Justitie en Volksgezondheid. Onderwijs heeft ook met het onderwerp te maken, maar in veel mindere mate. De nota Privé geweld-publieke zaak levert veel concrete doelen op. Onlangs is de aanwijzing van het college van procureurs-generaal gepresenteerd. Het gaat daarbij om een strafrechtelijke benadering, hetgeen een doorbraak is als het gaat om de manier waarop naar het probleem wordt gekeken. Het vraagstuk van de vrouwenmishandeling is namelijk lange tijd in de relationele sfeer bezien, terwijl het gaat om geweldsdelicten. Als de hoofden van de parketten, zoals in de aanwijzing staat, er allemaal toe overgaan een functionaris huiselijk geweld aan te stellen, gaat daar een enorme kracht van uit. Als vervolgens niet alleen bij het openbaar ministerie maar ook bij politie, de gezondheidszorg, de opvang en het onderwijs iemand lokaal verantwoordelijk is voor het aandachtspunt vrouwenmishandeling, zowel thuis, als op straat, op het werk en op scholen, is dat de winst van de afgelopen tijd. Als de strafrechtelijke benadering een stok achter de deur is om te komen tot daderhulpverlening en -aanpak en slachtofferopvang en -hulpverlening en een gecombineerde aanpak van slachtoffer en dader, is dat een goede zaak. Er zijn nog meer doelen voortgevloeid uit de nota Privé geweld-publieke zaak, zoals het project ter verbetering van de registratie van huiselijk geweld, onder andere ten behoeve van de veiligheidsmonitor, maar ook in de vrouwenveiligheidsindex. Verder moet er een weerbaarheidstraining in het voortgezet onderwijs komen. Het ministerie van Justitie is druk bezig met het onderwerp uithuisplaatsing van de daders. De Kamer zal daarover worden geïnformeerd. Een ander doel is een uitbreiding van de behandelcapaciteit, voor zowel plegers als slachtoffers van huiselijk geweld. Het wetsvoorstel ter verhoging van de strafmaat is in behandeling en er is een onderzoek uitgevoerd naar de omvang van huiselijk geweld in allochtone kring. Verder is er een monitor met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld en is er een project om de gemeenten bij te staan in hun regierol. Als het gaat om vrouwenbesnijdenis heeft de stichting Pharos 2,8 mln euro gekregen voor voorlichting en deskundigheidsbevordering in de (jeugd)gezondheidszorg. Het heeft ook de aandacht van de advies- en meldpunten kinderopvang. Er zijn vijf bewindslieden betrokken bij huiselijk geweld. Zij gaan over deskundigheidsbevordering en hebben hun eigen taakstelling. Er moet daarom voor worden gezorgd dat er geen witte vlekken vallen en geen sprake is van doublures. Er gaat nu veel verloren doordat er geen duidelijkheid is over de loketten. Er zijn al een aantal meldpunten voor huiselijk geweld. Die worden gemeentelijk opgezet. Uitermate belangrijk en doorslaggevend voor het succes van dit beleid is dat in iedere regio helder is waar de burger – het slachtoffer zelf of buren of gezinsleden – naar toe kan. Aangezien er een hoge drempel is om naar de politie te gaan, omdat dat gekoppeld is aan aangifte, moet er een laagdrempelige instantie zijn waar men terechtkan met de melding. De meldpunten moeten landelijk gekoppeld zijn. Het verkrijgen van een zelfstandige verblijfsvergunning is geen onmoge-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XV, nr. 110
5
lijkheid. Als de overwegingen daartoe leiden, wordt zo’n vergunning toegekend. De staatssecretaris zal de minister voor Integratie en Vreemdelingenzaken er toe aansporen de beloofde notitie over de problematiek zo spoedig mogelijk aan de Kamer te sturen. Hij kan niet toezeggen dat voor de opvang van vrouwen die geen zelfstandige verblijfsvergunning hebben extra geld beschikbaar komt. Dat is namelijk een gemeentelijke bevoegdheid. Als vrouwen de eigen bijdrage niet kunnen betalen, kunnen gemeenten daarin voorzien. De opvang van allochtone meisjes betreft een algemeen capaciteitsvraagstuk. Het gaat echter niet alleen om capaciteit en geld, maar ook om de doorstroom. Als er geen wegen worden gevonden om de doorstroom te verbeteren, zal het lijken of er steeds meer geld nodig is voor de opvang. De budgetten voor vrouwenopvang en prioritering binnen de budgetten is een zaak voor het volgende kabinet. De resoluties van Nederland ter bestrijding van eerwraak en genitale verminking zijn aangenomen in de VN. Nederland is ingenomen met de aandacht voor geweld tegen vrouwen in het Statuut van het Internationale Strafhof, maar zal niet het voortouw nemen. Nederland is gastland en zal vanuit die positie dat punt agenderen. Verder zijn er EU-indicatoren voor huiselijk geweld. De staatssecretaris zal een gids voor goede praktijken en een studie over maatregelen in de lidstaten aan de Kamer toesturen. De VVI moet ervoor zorgen dat per gemeente helder is hoe veilig een gemeente is voor vrouwen. Dat systeem zal eerst in drie gemeenten worden ingevoerd. Daarmee zal het concrete punt van vrouwenmishandeling voor de komende jaren een vast punt op de agenda worden. De staatssecretaris vindt dat essentieel, aangezien het moeilijk is om voor huiselijk geweld aan budget te komen. Er moet dus met bestaande middelen en bestaande mensen aan worden gewerkt. De staatssecretaris ziet het niet als zijn taak om binnen één week op alle onderdelen concrete doelen en tijdstrajecten neer te zetten. De voortgangsrapportage over de nota Privé geweld-publieke zaak is gepland voor eind april/begin mei. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Hirsi Ali (VVD) weet na het antwoord van de staatssecretaris nog niet of er een samenhangend beleid is of komt. Zij vraagt daarom wederom of de staatssecretaris een set van doelstellingen kan formuleren als het gaat om het bestrijden van huiselijk geweld en aan kan geven hoeveel middelen hij daarvoor in gaat zetten. Mevrouw Kraneveldt (LPF) wil graag schriftelijk antwoord krijgen op de vragen die de staatssecretaris niet heeft beantwoord. Zij wil verder van de staatssecretaris weten wat hij nog gaat doen in de tijd die hem nog gegeven is. Kan de Kamer nog een concreet beleidsplan tegemoet zien? De heer De Ruiter (SP) vindt dat de staatssecretaris moet komen met een plan van aanpak, waarin de punten die door de Kamer zijn genoemd, kunnen worden opgenomen. Er moeten nu eens een paar concrete zaken worden uitgevoerd. Er moet opvang zijn om de vrouwen waarom het gaat, te kunnen helpen. De staatssecretaris doet echter geen enkel concreet voorstel in die richting. Hij moet echter zijn verantwoordelijkheid nemen en de centrale regierol in handen nemen en die niet doorschuiven naar de gemeenten. Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA) wil graag van de staatssecretaris een stuk ontvangen, waarin hij aangeeft wat hij mist om het beleid goed te kunnen coördineren. Wellicht kan hij in dat stuk ook opnemen hoe een volgend coördinerend bewindspersoon beter aan de touwtjes kan trekken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XV, nr. 110
6
Mevrouw Bussemaker (PvdA) heeft bij de begrotingsbehandeling gevraagd om een notitie over het bevorderen van de emancipatie en de zelfredzaamheid van allochtone vrouwen. Die notitie zou voor 1 april bij de Kamer zijn. Kan de Kamer die de komende week tegemoet zien? Er zijn nu drie ministeries die coördineren. Dat kan niet goed gaan. Wie heeft nu echt de regie in handen als het gaat om het bestrijden van huiselijk geweld en het bestrijden van geweld tegen vrouwen in het algemeen? Mevrouw Tonkens (GroenLinks) meende dat het ging om het directoraat Coördinatie emancipatiebeleid, maar het blijkt te gaan om het directoraat Registratie emancipatiebeleid. Om dat te veranderen moet de staatssecretaris een actieplan maken, waarin hij aangeeft wat er volgens hem moet gebeuren. De staatssecretaris zegt toe de niet beantwoorde vragen schriftelijk te zullen beantwoorden. Hij kan ook een notitie maken, waarin staat wat hij eigenlijk allemaal zou willen bereiken. Dat valt echter buiten het bestek van deze rapportage. De coördinerend bewindspersoon voor emancipatie en familiezaken moet er bij alle beleidsterreinen op toezien dat het emancipatie-element voldoende doorklinkt. Daarom is de VVI als lokaal instrument zijn speerpunt van beleid. Dat zal leiden tot concrete verbetering van de ketenbenadering. Er is een inventarisatie gemaakt van de positie van allochtone vrouwen. De staatssecretaris heeft daarvoor gesprekken gevoerd met geëmancipeerde allochtone vrouwen en met hun moeders en vervolgens met alle departementen. Die inventarisatie is toegezonden aan de Kamer. De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Hamer De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Nava
Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XV, nr. 110
7