Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1990-1991
20487
Natuur– en Milieu-educatie
Nr. 8
LIJST VAN ANTWOORDEN
Ontvangen 16 mei 1991 Hierbij zend ik u, mede namens de bewindslieden van Economische Zaken, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Water– staat, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en voor Ontwikkelingssamenwerking de antwoorden op de vragen van de leden van de vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen van uw Kamer, inzake de kaderbrief Natuur– en Milieu-educatie. De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, J. Wallage
113228 F
SDU mtgevenj 's Gravenhage 1991
Tweede Kamer, vergaderjaar 1 990-1 991, 20 487, nr. 8
A. Inleiding
1 De reden is dat, als gevolg van de Algemene Beschouwingen bij de Rijksbegroting 1991, van de zijde van het Kabinet is toegezegd dat de Kamer nog vóór het Kerstreces 1990 geïnformeerd zou worden over de gezamenlijke NME-activiteiten van de periode 1991-1994 gericht op basis– en voortgezet onderwijs. Daarmee is prioriteit gegeven aan dat deel van het meeromvattende kaderplan NME als uitvoering van de motie-Feenstra/Eisma (vergaderjaar 1987-1988, 20487, nr. 4). Gelet op de vereiste afstemming van het onderwijsdeel met de overige delen van het meeromvattende kaderplan NME is enige tijd nodig om de inpassing van dit onderwijsdeel te kunnen realiseren Aangezien ook de voorbe– reiding van de uitvoering van het onderwijsdeel meer tijd vraagt dan aanvankelijk was voorzien, zal de Kamer de informatie over het meerom– vattende kaderplan NME, zoals in de kaderbrief NME is aangegeven, niet in het voorjaar 1991 maar in het najaar 1991 bereiken.
2 De overheid streeft naar een maatschappij die is gebaseerd op duurzame ontwikkeling. Het overheidsbeleid is erop gericht het draagvlak voor duurzame ontwikkeling, en de participatie van de bevolking daarin, te versterken. NME in het onderwijs vormt één van de instrumenten om dit te bereiken. In het NMP zijn dientengevolge de acties A 150 en A 151 - gericht op de ontwikkeling van het basisinformatiepakket en de opname van natuur– en milieu-educatieve aspecten in de eindtermen van alle onderwijstypen - opgenomen. De doelstellingen van het natuur– en milieu-educatieplan zijn er op gericht om die voorwaarden te scheppen die de scholen in basis– en voortgezet onderwijs in staat stellen om NME mhoudelijke betekenis, gericht op participatie en versterking van het draagvlak voor duurzame ontwikkeling, te geven in de dagelijkse schoolpraktijk. Nadere uitwerking hiervan wordt geconcretiseerd in de verdere inhoudelijke planopstellmg met bijdragen van de instellingen die betrokken zullen worden bij deze planopstelling. Evaluatie zal plaatsvinden zowel via onderwijsonderzoek als via voort– gangsrapportages vanuit de participerende instellingen. De eis om tot evaluatie over te gaan zal worden opgenomen in de inhoudelijke planop– stelling.
3 De activiteitenplanning voor 1991 die wordt voorgesteld in de kader– brief is een overgangsmaatregel, omdat ook de al lopende NME-activi– teiten, die eerder zijn gestart, daarin zijn meegenomen. Uiteraard zijn de uitgangspunten daarbij richtinggevend. Voor de jaren daarna zullen hoofdelementen uit het Indicatief Meerjarenplan, gerelateerd aan directe betrokkenheid van scholen, in overeenstemming gebracht worden met de in de kaderbrief NME opgenomen uitgangspunten. Met deze systematiek wordt beoogd zowel de uitgangspunten uit de kaderbrief als de hoofdlijnen van het Indicatief Meerjarenplan 1990-1994 met elkaar in verband te brengen. De activiteitenplanning vormt een minimumpakket, dat in ieder geval zal worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen in de planvorming voor 1991 ook nieuwe activiteiten worden opgenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20487, nr. 8
B. Hoofdlijnen
4 In de kaderbrief NME wordt gesteld: «kerndoelen en examenpro– gramma's zullen - waar nodig - worden aangepast en zijn vervolgens richtinggevend». In eerste instantie wordt bij de integratie van elementen van NME in kerndoelen gedacht aan de reeds verwerkte elementen van NME zoals is verwoord in het ontwerp-besluit kerndoelen. Dit besluit is nu voor commentaar en advies aangeboden aan respectievelijk de onder– wijsorganisaties en de Onderwijsraad. Naast deze elementen kan desge– wenst over een meer verplichte thematische behandeling van NME in het onderwijs met het onderwijsveld overleg worden gevoerd over de verdere procedure, vormgeving en uitwerking. Aan de uitvoeringsorganisatie NME (procesmanagement) zal, wat het voortgezet onderwijs betreft, opdracht worden gegeven om hierover tot afstemming te komen met het Procesmanagement Basisvorming (PMT) en voor het beroepsonderwijs met het Procesmanagement SVM en PML (zie voor de organisatie 33 en volgende). Bij de aanpassing van de kerndoelen zal uitgegaan worden van een zodanig niveau van globalisering dat de scholen zelf de vrijheid hebben om NME in te vullen, rekening houdend met het vigerende beleid op het gebied van duurzame ontwikkeling, zoals vastgelegd in het NMP en andere belangrijke beleidsnota's met een relatie naar NME.
5 De structurele inbedding van NME is een omvangrijk en complex proces. De binnen– en buitenschoolse componenten dienen op elkaar te worden afgestemd. Tevens is afstemming nodig met de activiteiten van andere departe– menten en met andere campagnes, gericht op natuur en milieu. Het vraagt bovendien om een groot aantal samenhangende activiteiten zowel op het terrein van ontwikkeling als invoering, waarbij communicatie tussen instellingen, departementen en het scholenveld van groot belang is. Het gaat er vooral om dat daarbij die hulp wordt gegeven die past bij het eigen onderwijsprogramma, ook waar het de regionale en/of plaatse– lijke activiteiten betreft. Met samenhangend wordt onder andere bedoeld dat de school er inhoudelijk wezenlijk wat aan heeft zonder dat er sprake is van overlap in aanbodsituaties en het aanbod zodanig is geordend, dat invoering binnen de normale schooltijd dan wel de lessentabel kan plaatsvinden. Er zal zorgvuldig op worden toegezien dat deze principes in het meerjarenplan tot uitdrukking komen. Een voor scholen toegankelijke informatievoor– ziening zal, met gebruikmaking van de thans bestaande infrastructuur, hiervoor worden geregeld.
6 Het is niet de bedoeling om tot nieuwe structuren en/of organisaties te komen. De bestaande infrastructuur zal worden ingezet om de door scholen gewenste activiteiten op te leveren en uit te voeren. De instellingen die als (wettelijke) taakstelling ontwikkelings– en invoe– ringsaspecten kennen, zullen vanzelfsprekend bij het plan betrokken worden. Het betreft hier ook de inschakeling van de particuliere (NME)organisaties.
7 Veel kennis en expertise op het gebied van NME in het onderwijs is aanwezig bij lokale schoolbiologische diensten, natuur– en milieu-educa–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20487, nr. 8
tieve centra en vrijwilligers. Bij de invoering van NME wordt gebruik gemaakt van de kennis en vaardigheden van het netwerk van deze instel– lingen. In het Plan zal deze noodzakelijke afstemming in de activiteiten worden gewaarborgd waar deze instellingen zowel actief zijn voor individuele scholen als op het bovenschools niveau, daarbij rekening houdend met de coördinatietaak van de algemene onderwijsverzorgingsinstellingen. Gezien de veelheid en verscheidenheid van scholen, instellingen en organisaties die bij NME betrokken zullen worden, zal ook om redenen van efficiëntie en differentiatie bij de implementatie speciale aandacht aan een plaatselijke/regionale infrastructuur gegeven worden (zie ook 5).
8 De deskundigheid die in het scholenveld aanwezig is, wordt benut bij de ontwikkeling en invoering van NME in het onderwijs. Docenten zullen, binnen het kader van de NME-middelen, indien het de inschakeling van docenten betreft bij specifieke opdrachten, daarvoor worden vrijgesteld door middel van een vergoeding van taakuren c.q. schooltijden op basis van de daarvoor vastgestelde regelingen. De uitvoeringsorganisatie NME (procesmanagement) zal gevraagd worden een en ander nader vorm te geven bij de verdere planopstelling.
9 Een groot aantal instellingen zijn ook thans betrokken bij de uitvoermg van NME-activiteiten op basis van reeds lopend beleid. Ook bieden de ervaringen van het Landelijk Netwerk Ontwikkelingseductie (LNO) voor het onderwijs relevante aanknopingspunten. Deze kennis en ervaring wordt ook ingezet binnen de kaders van het onderwijsplan NME. Dat betekent dat zowel scholen als particuliere (natuur– en milieu-)organisaties en verzorgingsinstellingen een bijdrage aan dit plan leveren, rekening houdend met de betrokkenheid en deskundigheid van elke instelling apart. Gelet op een effectieve en efficiënte uitvoering van het plan is het noodzakelijk deze bijdragen op elkaar af te stemmen en in onderlinge samenhang te programmeren. Aangezien de kaderbrief NME een nieuwe situatie betekent, zullen nog keuzen moeten worden gemaakt inzake de instellingen en instituten waarvan in dit nieuwe beleid een inzet wordt verwacht. In beginsel worden geen instellingen uitgesloten (zie ook 6).
10 Zoals in de kaderbrief NME is aangegeven is onderwijs een van de instrumenten. In het NMP-plus komt aan de orde welke andere instru– menten of combinatie van instrumenten wordt ingezet om het draagvlak te vergroten ten einde te bereiken dat de samenleving transformeert in een die is gebaseerd op duurzame ontwikkeling. Het Natuurbeleidsplan beschrijft op soortgelijke wijze het instrumentarium dat is gericht op vergroting van het draagvlak voor duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden. Kortheidshalve verwijs ik uw Kamer naar H 4 van het NMP-plus waarin een opsomming en beschrijving van deze instrumenten staat vermeld respectievelijk naar hoofdstuk 5 van het NBP. 11 Het onderwijs is één, heel belangrijk, kanaal naar de doelgroep jongeren. Met de andere schakels worden bedoeld: de andere kanalen waarlangs de doelgroep jongeren bereikt kan worden, alsmede de kanalen waarlangs andere doelgroepen bereikt kunnen worden. Deze doelgroepen en kanalen kennen uiteraard een andere wijze van beïnvloeding dan de scholen in het basis– en voortgezet onderwijs. In het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20487, nr. 8
raamplan NME (motie Feenstra/Eisma) zal hieraan aandacht worden besteed (zie 1). Antwoord 12, 19 In het basisonderwijs bieden de volgende leergebieden aanknopings– punten voor NME: natuur, waaronder biologie, aardrijkskunde, geschie– denis, maatschappelijke verhoudingen, waaronder staatsinrichting, bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer en bevordering van gezond gedrag. In de basisvorming zijn elementen van NME voorzien in de kerndoelen voor de vakken natuur– en scheikunde, biologie, geschiedenis en staats– inrichting, aardrijkskunde, techniek, en ook economie. In het voorgezet onderwijs tweede fase gaat het om de vakken biologie, natuur– en schei– kunde, aardrijkskunde, geschiedenis en staatsinrichting, maatschappijleer en economie. Het in 1989 afgesloten NME-VO-project heeft materiaal opgeleverd voor vakken als aardrijkskunde, biologie, natuurkunde en scheikunde. Het gaat niet om een verplichting, afgezien van een sterk uitgesproken verwachting in het NMP, maar om het gebruik maken van vernieuwd, geactualiseerd onderwijsleermateriaal (zie ook 20). Daarmee worden alle leerlingen in het l.b.o., m.a.v.o., h.a.v.o., en v.w.o. bereikt. De kerndoelen zijn in ontwerp-besluit voor commentaar en advies aan respectievelijk de onderwijsorganisatie en de Onderwijsraad gestuurd. Daarna kan overleg volgen met het onderwijsveld over de verdere thema– tische vormgeving. Het aanpassen van examenprogramma's zal concreet worden uitge– werkt na het verschijnen van de beleidsnotitie inzake de Tweede Fase voortgezet onderwijs en als de ontwikkelingen van deeikwahficaties in gang zijn gezet. In het MBO en leerlingwezen gaat het om integratie in de beroepsge– richte vakken waarbij nadrukkelijk een relatie moet worden gelegd tussen NME en de toepassing daarvan in de beroepspraktijk.
13 Schoolbiologische diensten en natuur– en milieu-educatieve centra verzorgen regionaal/lokaal NME-activiteiten. Deze NME-netwerken zijn, voor zover bekend, op een zeer groot aantal plaatsen in Nederland actief. Scholen maken ook van deze deskundigheid gebruik. Het gebruik door de scholen van deze regionale/lokale instanties wordt onder verantwoordelijkheid van de schoolbesturen vastgesteld. Door de overheid, dan wel bekostigd door derden, vindt kosteloze dienstverlening plaats. Soms wordt voor specifieke producten een aanvullende bijdrage van het schoolbestuur verlangd. Sturing en afstemming van de onder dit plan NME in het onderwijs vallende activiteiten van deze NME-netwerken is voorzien in de opzet van het plan NME in het onderwijs. 14 Verzorgingsinstellingen zullen samen met particuliere (natuur– en milieu-)organisaties en universiteiten gevraagd worden om zorg te dragen voor landelijke programma-ontwikkeling en –invoering. Met betrekking tot het M.B.O. en het leerlingwezen hebben het bedrijfstakge– wijze overleg onderwijs bedrijfsleven, en de landelijke organen van het leerlingwezen een eigen taak. Voorts zal in dat kader een duidelijk verband moeten worden gelegd naar de activiteiten in het kader van het ontwikkelingsplan beroepson– derwijs (O.B.I.K.). De bekostiging daarvan zal plaatsvinden uit NME-middelen, op basis van de door de interdepartementale stuurgroep goedgekeurde plannen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20487, nr. 8
15 Zoals uw Kamer bekend is, heeft de Nederlandse regering de uitkomsten van het VN-rapport «Our Common Future» van de commissie Brundtland aanvaard. Daardoor is het ombuigen van de huidige maatschappelijke en economische ontwikkelingen naar een ontwikkeling met een meer duurzaam karakter hoofdlijn van het milieubeleid geworden. Dat betekent dat het in het milieu niet langer alleen maar gaat om het terugbrengen van milieu-problemen tot een aanvaardbaar niveau. 16 Bij de Algemene Beschouwingen is, op verzoek van uw Kamer, tussen Kabinet en uw Kamer overeengekomen om tot uitvoeringsbeleid NME te komen voor het basis– en voortgezet onderwijs. Daartoe behoort wat het voortgezet onderwijs betreft naast het Algemeen Voortgezet Onderwijs en het LBO ook het MBO, het Leerlingwezen en het Landbouwonderwijs. Inzake de overige onderwijssectoren wordt verwezen naar de beant– woording bij de vragen die betrekking hebben op de motie Feenstra/ Eisma (zie onder andere 1). 17 De samenwerking tussen de mensen uit het NME-werkveld en uit het onderwijs bestaat onder andere uit de volgende elementen: - het verzorgen van een NME-onderwijsaanbod aansluitend bij de lokale of regionale situatie en als nadere uitwerking van de landelijke programma-ontwikkeling en invoering. In dit onderwijsaanbod worden mondiale aspecten van de natuur– en milieuproblematiek vervat; - de actualiteit in de school brengen; - mogelijkheden bieden voor natuur– en milieubewust handelen in en rond de school. - de concrete vorm van de samenwerking zal afhankelijk zijn van de aard van de deelactiviteiten. 18 Zie antwoord op vraag 8. 19 Zie antwoord op vraag 12. 20 Voor zover regelgeving, eindexamens en kerndoelen aangepast worden aan NME zullen scholen NME een plaats geven in het reguliere curri– culum (zie ook het NMP, punt A 151). De ontwikkeling en invoering van NME beoogt bovendien een aanbod van leermiddelen en ondersteuning te bieden binnen de grenzen van deze regelgeving. De bevoegde gezagsorganen in het onderwijs hebben nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de mate waarin en de wijze waarop NME - inhoudelijke - wordt ingevoerd. Binnen dit beginsel kan ervan worden uitgegaan dat elke school positief staat tegenover de zelfverplichting om NME te willen invoeren. C. Activiteitenplanning 1991
21 In de kaderbrief NME is gekozen voor de opstelling van een meerjaren– kader NME voor de jaren 1991 - 1994 en daarop gebaseerde jaarplannen. In het meerjarenkader worden de globale inhoudelijke en organisatorische kaders aangegeven. In de jaarplannen vindt nadere verdieping en uitwerking van de activiteiten plaats. Deze werkwijze maakt het mogelijk om eventuele beleids– en/of strategiewijzigingen jaarlijks te
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 487, nr. 8
vertalen naar activiteiten bij de planopstelling. In die zin is er elk jaar sprake van een geactualiseerd jaarplan als onderdeel van het meerjaren– kader.
22 De activiteitenplanning 1991 geeft in ieder geval globaal aan welke activiteiten in 1991 worden uitgevoerd. Een en ander wordt nader uitge– werkt in het jaarplan voor 1991 dat wordt opgesteld in relatie tot het meerjarenperspectief 1992-1994. Daarnaast zullen projectvoorstellen uit het veld kunnen worden opgenomen in de plannen voor 1991.
23 In 1991 wordt prioriteit gegeven aan de opzet van een basisinformatie– pakket. Dit basisinformatiepakket moet scholen stimuleren om mee te doen met de invoering van NME en scholen mogelijkheden bieden om aan de slag te gaan met NME. Het basisinformatiepakket informeert scholen over NME in het onderwijs, over producten en diensten die worden aangeboden en over de mogelijkheden om producten en diensten te vragen. Het basisinformatiepakket bestaat uit jaarlijkse afleveringen, waarbij waarschijnlijk een onderscheid wordt gemaakt tussen het basisonderwijs, het algemeen voortgezet onderwijs, het LBO en het MBO/leerlingwezen. Het ligt in de verwachting dat een eerste aflevering van het basisinforma– tiepakket verschijnt in het komende schooljaar voor deze drie onderwijs– sectoren in combinatie met een algemene NME-campagne. Deze aflevering wordt gratis naar alle scholen verzonden. Overigens moet de term «basisinformatiepakket» ruim worden opgevat. Naast producten zullen ook allerlei activiteiten, waaronder door de scholen zelf geïni– tieerde, onderdeel zijn van dit pakket. Inzake het middelenkader moet afgewacht worden wat de prijsspecifi– caties zullen zijn die daarna beoordeeld en vastgesteld zullen worden. Vooralsnog wordt wel uitgegaan van kosteloze deelname gelet op de middelen die de overheid ter beschikking heeft. Niet uitgesloten moet worden dat in enige fase van het uitvoerings– traject wel een bijdrage van de scholen noodzakelijk wordt geacht. Overigens zal dit dan bezien worden in de samenwerking tussen de uitvoeringsorganisatie en de scholen. De overheid zal zich van de zijde van de uitvoeringsorganisatie hierover laten adviseren.
24 De activiteiten voor NME in 1991 richten zich zowel op het basis– als het voortgezet onderwijs. Het basisonderwijs en algemeen voortgezet onderwijs en het LBO staan dit jaar meer centraal gelet op de reeds lopende NME-activiteiten. Voor het MBO en leerlingwezen wordt in 1991 de definitieve planopstelling voorbereid, zodat in 1992 kan worden gestart met de activiteiten. Voor het landbouwonderwijs wordt verwezen naar 30 en 32. Een belangrijk deel van de lopende activiteiten is gericht op het algemeen voortgezet onderwijs. Nieuwe plannen voor 1991 zullen vooral ook gericht kunnen zijn op het basisonderwijs, het LBO, het MBO en het leerlingwezen.
25 Het energieproject McPower is gericht op de bovenbouw van het basisonderwijs en heeft als oogmerk deze doelgroep in grote lijnen vertrouwd te maken met alle facetten van het energiebeleid. De eerste fase van het project is gericht op groep 7 en bestaat uit uitgebreid infor– matiemateriaal, waaronder een video en een computerprogramma. De
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20487, nr. 8
eerste fase is in september 1990 afgeleverd en is inmiddels begonnen. Evaluatie van de eerste fase is voorzien rond het eind van het lopend schooljaar. De tweede fase, als vervolg op de eerste fase, is gericht op groep 8 en zal afgeleverd worden vóór aanvang van het schooljaar 1991/1992. De tweede fase bestaat uit een pakket met daarin allerlei suggesties om een werkweek in te vullen rond het thema energiebeleid.
26 Onderwijs wordt aangeboden in contexten die voor jongeren van belang zijn. Dit betekent dat het meer bewust kiezen als consument ook aandacht krijgt op basis van natuur– en milieucriteria. 27 Zoals vermeld in de Kaderbrief NME zal het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in 1991 binnen de kaders van het onderwijsplan NME f 1 mln. besteden aan onderwijsondersteunende activiteiten vanuit de natuursector. Op het terrein van onderwijsondersteunende activiteiten vanuit de natuursector zijn tal van organisaties en instellingen actief. In de kader– brief is daarvan een opsomming gegeven. Een compleet overzicht van financiële bronnen is niet beschikbaar. Wel kunnen enkele belangrijke financiers worden genoemd. Dat zijn: provincies, gemeenten en particu– liere organisaties. Ter illustratie wordt vermeld, dat in ongeveer 50 gemeenten schoolbiologen en natuur– en milieu-educatieve medewerkers werkzaam zijn. De kosten daarvan worden door de betrokken gemeenten gedragen. 28 Zie antwoord op vraag 23. 29 In combinatie met de eerste aflevering van het basisinformatiepakket wordt een NME-campagne opgezet en uitgevoerd, gericht op scholen en de schoolomgeving. Gelet op de reikwijdte van de onderwijssectoren in de kaderbrief NME zal een multimediale aanpak noodzakelijk zijn. In verband van Educom zal zowel aan de NOT als aan Teleac gevraagd worden om een bijdrage te willen leveren voor deze multimediale aanpak. Daarmee kunnen scholieren en docenten worden bereikt. De laatsten ook in het kader van nascholingsactiviteiten. 30 De opleiding Natuur– en Milieutechniek is op experimentele basis enkele jaren geleden gestart. In 1991 worden de eerste diploma's uitge– reikt. Vanaf het schooljaar 1990-1991 is deze opleiding officieel erkend. Overigens zij opgemerkt dat deze activiteiten in feite niet vallen onder het plan NME in het onderwijs. Hetzelfde geldt voor 32. 31 Bedoeld is aan te sluiten bij de praktijk waarin onderwijsinstellingen en hun organisaties in goed overleg met relevante bedrijfstakken/-sectoren vernieuwingen aanbrengen in het onderwijs om daarmee een betere aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt te bewerkstelligen. Hierbij kan verwezen worden naar de opvattingen die het Kabinet heeft neergelegd in de Kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Rauwenhoff. Voorop staat daarbij dat onderwijsinstellingen en bedrijfs– leven een dialoog voeren met betrekking tot vraagarticulatie en onder– wijsaanbod. Er kan geenszins sprake zijn van een eenzijdige bepaling van curricula door het bedrijfsleven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20487, nr. 8
8
Gewezen kan worden op de subsidiëring van de regionale centra door EZ en O&W (waarover de Kamer steeds geïnformeerd is, onder andere in het kader van de Beleidsoverzichten Technologie). Deze centra kunnen op verzoek van de onderwijsinstellingen in de regio een deel van de praktijkcomponent van technologisch georiën– teerde opleidingen verzorgen als het na– en bijscholen van werknemers uit bedrijven. Daardoor wordt op een zeer directe wijze geschakeld tussen ontwikkelingen in de beroepspraktijk en het initieel onderwijs. Het zijn de onderwijsinstellingen zelf die, binnen de geldende kaders, het curriculum bepalen. Bij wijze van voorbeeld kan gewezen worden op een door EZ ondersteund initiatief van de MTO-sectororganisatie VMTS die, op basis van onderzoek binnen het MKB naar de benodigde expertise op milieu-gebied, cursusprogramma's wil ontwikkelen ten behoeve van het middenkader in bedrijven op verschillende vakgebieden. De ontwikkelde kennis kan ook worden gebruikt om in het initieel beroepsonderwijs milieu-aspecten onder de aandacht te brengen in technische opleidingen. Overigens zij hier opgemerkt dat het niet op voorhand vaststaat dat alle activiteiten op dit terrein onder het plan NME in het onderwijs vallen. Zo zal naar verwachting in de technologische centra voor de procestech– nologie, waar veel raakvlakken bestaan met milieu-problematiek en aspecten van bedrijfsinterne milieuzorg, een uitbreiding van simulatiemo– gelijkheden plaatsvinden, waardoor kennis van milieuproblemen en beschikbare technologie onderdeel zullen uitmaken van de daar verzorgde praktijkcomponent.
32 De opleiding Natuur– en Milieutechniek is een 4-jarige Middelbare Opleiding en is gegroeid vanuit de opleiding Bosbouw en Cultuur techniek. De Natuurtechniek richt zich op het scheppen, handhaven, ontwikkelen en herstellen van de levensvoorwaarden voor de inheemse flora, fauna en levensgemeenschappen. De Milieutechniek richt zich op bescherming van het milieu en het herstel van met name bodemverontreiniging, waterverontreiniging en verontreinigde waterbodems. De specifieke functies waarop deze opleidmg zich richt komen onder andere voor bij ingenieursbureaus, aannemersbedrijven, waterschappen, waterleidingbedrijven, provincies en gemeenten, natuurbeschermingsin– stanties en grondbedrijven. De opleiding behoort tot de afdeling Bosbouw, Cultuur– en Milieutechniek, die aan één AOC (Agrarisch Oplei– dings Centrum) is verbonden. Daardoor zal de jaarlijkse uitstroom beperkt blijven. (Tot 1994 ca. 30 afgestudeerden per jaar, vanaf 1994 ca. 60 afgestudeerden per jaar.) D. Organisatie
33 Gelet op de vele betrokken departementen en de vele belanghebbende instellingen is het van groot belang om een adequate uitvoeringsorgani– satie beschikbaar te krijgen om de complexe NME-aangelegenheden in het onderwijs in te voeren en afstemming te bewerkstelligen met de activiteiten buiten het onderwijs. Daartoe is het enerzijds noodzakelijk om de begeleiding en sturing vanuit de overheid goed te organiseren en anderzijds de bedoelde uitvoeringsorganisatie operationeel te krijgen. Om de schakeling tussen overheid en uitvoeringsorganisatie aan te brengen, zal een eenvoudig procesmanagement worden ingericht. Dit procesmanagement zal in een zekere onafhankelijke schakelende rol tussen overheid en belangheb–
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20487, nr. 8
bende instellingen functioneren. In die hoedanigheid is er geen sprake van absolute onafhankelijkheid daar waar de overheid opdrachtgever is. Wel kan het procesmanagement vanuit een niet zelf inhoudelijke uitvoe– ringspositie zowel de uitvoerende instellingen als de overheid onafhan– kelijk van adviezen bedienen. Gelet op deze benadering is het woord tussen haakjes gezet Uiteraard blijven de normale verantwoordelijkheden van de participe– rende departementen aanwezig.
34 De interdepartementale stuurgroep NME-onderwijs is alleen belast met de uitvoering van de kaderbrief NME. Hierover vindt afstemming plaats met de Interdepartementale Werkgroep Natuur– en Milieu-educatie (IWNME, waarin naast VROM en LNV ook EZ, OS, WVC en OenW parti– ciperen), waar, onder voorzitterschap van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, overleg plaats vindt over de uitvoering van de motie Feenstra/Eisma. Overigens zal de uitvoering van de kaderbrief NME een belangrijk onderdeel zijn van deze motie. (Zie ook 1). 35 Juist de participatie, in onderlinge medeverantwoordelijkheid, van 6 departementen vraagt om een duidelijke interdepartementale organisa– tiestructuur van waaruit doelmatig en effectief gehandeld kan worden. Daarbij staat voorop dat tot een verantwoord inhoudelijk programma gekomen moet worden. De oplevering en regelmatige bijstellmg c.q. toetsing en evaluatie daarvan vraagt om deze, overigens in vergelijking met andere aangelegenheden niet zware, interdepartementale structuur. Voor de inhoudelijk vastgestelde planvorming vindt financiering plaats op basis van vigerende regelgeving vanuit elk betrokken departement. De globale inhoudelijke en andere kaders zullen overeengekomen worden in de Interdepartementale stuurgroep. De voorbereiding en uitvoering zullen voor het grootste deel in handen komen van het proces– management, waardoor de taak van de stuurgroep sterk verlicht wordt. Uiteraard laat dit onverlet de inhoudelijke eindtoets, indien deze door een of meerdere departementen, in relatie met de vigerende beleidsvoering, wordt verlangd. 36 Uitgegaan wordt, op basis van de uitgangspunten voor NME in het onderwijs, zoals vastgelegd in het NMP, de kaderbrief en de door de overheid vastgestelde organisatiestructuur, van de medeverantwoorde– lijkheid van alle participerende departementen. Dit betekent dat de besluitvorming op basis van consensus zal plaats– vinden. 37 Binnenkort zal overgegaan worden tot het operationeel maken van de organisatiestructuur als aangegeven bij 33. 38 Zie antwoord op vraag 37. 39 Zie antwoord op vraag 33. 40 Gezien het grote maatschappelijke belang van het creëren van een draagvlak voor en participatie van doelgroepen in een duurzame ontwik– keling, en de grote rol van het onderwijs daarin, zullen het onderwijsveld
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20487, nr. 8
10
en het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen dienen te opereren binnen de kaders die gesteld worden in het NMP en NMP-plus. Dit houdt in concreto in dat de globale lijnen van de inhoud mede bepaald worden door andere departementen. In dat verband zullen de samenwerkende departementen, waaronder het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen als coördinerend minis– terie terughoudend zijn bij de inhoudelijke kanten die tot de verantwoor– delijkheid van de bevoegde gezagsorganen van scholen c.q. de landelijke organen van het leerlingwezen behoren.
41 Zowel scholen als onderwijsverzorgingsinstellingen zullen betrokken worden bij de ontwikkeling en invoering van NME. De practische invulling van deze betrokkenheid wordt duidelijk in de verdere planopstelling. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de taakstellingen zoals die zijn geregeld in de Wet op de onderwijsverzorging (WOV). In het M.B.O. en het leerlingwezen wordt een relatie gelegd met het ontwikkelingsplan beroepsonderwijs, dit vormt het kader waarbinnen de verantwoordelijkheden zijn vastgelegd. Met betrekking tot de onderwijs– verzorging in het leerlingwezen is het Centrum voor Innovatie Beroepson– derwijs Bedrijfsleven betrokken. E. Financiën
42 Ja, deze middelen zijn bestemd voor NME en zijn inderdaad van bestemming veranderd. 43 Verdeling van de financiën over de verschillende activiteiten is pas duidelijk na verdere planopstelling. Daarbij zijn leidraad de optimale inschakeling van participerende scholen zowel bij de ontwikkeling van activiteiten als bij de uitvoering ervan en beperkte kosten voor de organi– satiestructuur onderwijs voor NME. Bij de informatie aan de Kamer in het najaar 1991 zal verantwoording worden afgelegd over de gevraagde bestedingen (zie ook 1).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 487, nr. 8
11
44 en 45 Financiëla gevolgen kaderbrief Compensatie 1991
artikel
artikel
Economische Zaken
06.01 sub 1 W 1,0
020-0
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
02.11 1,0
0403 1,0
Onderwijs en Wetenschappen
03.05 0,3
0410 0,35
0,35
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
05 03.01 0,5
05 0305
05 03 10
0,25
0,25
Verkeer en Waterstaat
07. 09.01 2,0
2,0
Ontwikkelingssamenwerking
VI g 2,0
2,0
artikel
artikel
totaal
-550
1,0
2,0 2,0
0509
12. 12 1 ,0
2,0
05 06.06 1 ,0
2,0
12,0
Compensatie
1992
1993
5x3 + 2
5x4 + 2
1994
5x5 + 2
Deze meerjarenreeks wordt vastgesteld op basis van procentuele ophoging binnen de aangegeven artikelen met dien verstande dat de compensatie-artikelen in enig jaar na 1991 wijziging kunnen ondergaan met behoud van de aangegeven maxima. Verantwoording daarover zal plaats vinden in de jaarlijkse voortgangs– rapportage evenals een specificatie van de bijdrage van de verschillende departementen. Globaal zal de financiële bijdrage en de transfers in de jaarlijkse ophoging volgens de verhouding in 1991 worden doorge– trokken met dien verstande dat de bijdrage van OS jaarlijks 2,0 mln. zal bedragen. (Zie voor het eerste onderdeel ook 42). F. Procedure
46 Uw Kamer zal in het najaar 1991 het jaarplan 1991 en het meerjaren– kader 1991 - 1994 ontvangen. Overigens zullen vooruitlopend op maar wel gerelateerd aan het jaarplan en meerjarenkader reeds activiteiten worden uitgevoerd in 1991. 47
Zie antwoord op vraag 46.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20487, nr. 8
12