Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006–2007
31 046
Wijziging van de Embryowet in verband met het schrappen van de termijn waarbinnen een voordracht moet worden gedaan voor een koninklijk besluit op grond waarvan artikel 24, onderdeel a, vervalt
Nr. 4
VERSLAG Vastgesteld 25 mei 2007 De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid. Inhoudsopgave
Blz.
Algemeen Het wetsvoorstel
1 2
Algemeen
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Kos¸er Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU). Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Azough (GL), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (VVD), Griffith (VVD), Atsma (CDA), Van der Ham (D66), C q örüz (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Langkamp (SP), Jacobi (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), De Wit (SP), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Hamer (PvdA) en Ortega-Martijn (CU).
KST107359 0607tkkst31046-4 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2007
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Embryowet in verband met het schrappen van de termijn waarbinnen een voordracht moet worden gedaan voor een Koninklijk besluit op grond waarvan artikel 24, onderdeel a, vervalt. De wens van deze leden om het speciaal tot stand brengen en gebruiken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek en andere doelen dan het tot stand brengen van zwangerschap te verbieden, wordt via deze wetswijziging ingewilligd. De leden van de PvdA-, de SP- en de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Embryowet in verband met het schrappen van de termijn waarbinnen een voordracht moet worden gedaan voor een koninklijk besluit op grond waarvan artikel 24, onderdeel a, vervalt De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van onderhavig wijzigingsvoorstel. Deze leden constateren dat met dit wijzigingsvoorstel gevolg wordt gegeven aan de afspraak in het regeerakkoord dat tijdens deze kabinetsperiode het verbod op het speciaal tot stand brengen en gebruiken van embryo’s voor weten-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 046, nr. 4
1
schappelijk onderzoek en andere doeleinden dan het tot stand brengen van zwangerschap, wordt gehandhaafd. De leden van de D66-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Een verbod op het speciaal genereren van embryonale stamcellen voor onderzoek beperkt de vooruitgang, innovatie, kennisontwikkeling en behandelingsmogelijkheden en maakt dat de kennis op dit gebied naar het buitenland verdwijnt, waar de wetgeving minder dogmatisch is. Bij de beoordeling van de vraag hoe moet worden omgegaan met menselijke embryo’s staat voor de leden van de SGP-fractie voorop dat elk menselijk leven, of het nu gaat om een embryo of een ouder ongeboren kind of in welke leeftijdsfase ook, beschermwaardig is. Vanuit deze optiek willen deze leden het wetsvoorstel beoordelen. Deze leden hebben er daarom waardering voor dat er op dit moment niet wordt overgegaan tot het schrappen van het verbod om een embryo speciaal tot stand te brengen of zulke embryo’s te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek en andere doeleinden dan het tot stand brengen van een zwangerschap. Toch hebben zij bij dit wetsvoorstel zeer gemengde gevoelens. Het wetsvoorstel Voor de leden van de CDA-fractie is het uitgangspunt dat menselijk leven in alle stadia moet worden beschermd en dat de waardigheid van het leven niet afhankelijk mag zijn van de kwaliteit ervan of van het ontwikkelingsstadium waarin het verkeert. Deze leden zijn tegen het creëren van leven om louter instrumentele redenen. Daarnaast zijn er ook ethische dilemma’s en medische risico’s voor donerende vrouwen ten aanzien van het verkrijgen van onbevruchte eicellen. De ontwikkelingen van het stamcelonderzoek met adulte stamcellen en stamcellen afkomstig uit navelstrengbloed zijn inmiddels dermate gevorderd dat dit perspectiefrijke onderzoek wellicht over een aantal jaren daadwerkelijk tot bruikbare klinische toepassingen kan leiden. Voor dit onderzoek hoeven geen embryo’s gecreëerd te worden. Het is ook nog nergens ter wereld gelukt om door middel van celkerntransplantatie een menselijk embryo tot stand te brengen. Deelt de regeing de mening dat deze wetswijziging wetenschappelijke ontwikkeling niet in de weg staat? Voorts vragen deze leden vragen waarom dit wetsvoorstel zich beperkt tot het laten vervallen van de tweede volzin en het woord «voorts» in de derde volzin van artikel 33. Kan worden toegelicht waarom niet is overwogen om het tweede lid van artikel 33 geheel te schrappen? Genoemde leden zijn van mening dat als in de toekomst een voorstel gedaan zal worden om alsnog artikel 24, onderdeel a, te laten vervallen, dit een dusdanige wijziging van de Embryowet zal zijn dat daarvoor een wetswijziging staatsrechtelijk de meest zuivere weg is. Waarom kan ook niet het tweede deel van de eerste volzin van het eerste lid van artikel 33 komen te vervallen? De leden van de CDA fractie wijzen er op dat het creëren van embryo’s voor het tot stand brengen van een zwangerschap mogelijk blijft, maar dat deze techniek niet gebruikt moet worden om onnodig restembryo’s tot stand te brengen. Wetenschappelijke ontwikkelingen, die bijvoorbeeld het invriezen van onbevruchte in plaats van bevruchte eicellen mogelijk maken, bieden de mogelijkheid om niet meer embryo’s te creëren dan noodzakelijk zijn om bij een receptor in één cyclus te implanteren. Deelt de regering de mening dat door deze gevorderde techniek het aantal restembryo’s kan verminderen? Zo neen, kan dan worden toegelicht op welke gronden meer embryo’s gecreëerd mogen worden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 046, nr. 4
2
De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van het bevorderen wetenschappelijk onderzoek met stamcellen voor medische toepassingen en wetenschappelijke inzichten. In 2002 heeft de partij dan ook vóór de Embryowet gestemd. Daar staat onder andere in beschreven dat wetenschappelijk onderzoek met restembryo’s is toegestaan. Het tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek is tijdelijk verboden en kan door een koninklijk besluit komen te vervallen, hiertoe moet binnen 5 jaar na inwerkingtreding van de wet worden besloten. Naar aanleiding hiervan vragen genoemde leden de regering een wettelijke en wetenschappelijke definitie van het embryo te formuleren. Kan de regering voorts aangeven wat gezien deze definitie het verschil is tussen een embryo dat gecreëerd is om een zwangerschap tot stand te brengen, een restembryo en een embryo dat gecreëerd is voor wetenschappelijk onderzoek? Kan de regering toelichten wat de absolute morele status van het embryo is? Het verbod op het tot stand brengen van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek wordt opgeheven wanneer daar wetenschappelijke noodzaak toe bestaat en er voldoende maatschappelijk draagvlak in de samenleving is. Uit de evaluatie van de Embryowet 2006 (30 486, nr. 1) resulteert het advies om het tijdelijke verbod op het tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek op te heffen vanwege de huidige en toekomstige stagnatie in wetenschappelijk onderzoek door dit tijdelijke verbod. Echter, de huidige regeringscoalitie heeft besloten om het tijdelijke verbod gedurende deze regeringsperiode niet op te heffen. Dit besluit gaat tegen het advies van de evaluatiecommissie in. Het is dus een politiek besluit niet gestoeld op wetenschappelijke bevindingen. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat wetgeving onder andere gebaseerd dient te zijn op wetenschappelijke inzichten. Welke uitgangspunten hanteert de regering bij wetgeving? Aangezien de meningen over de wetenschappelijke stagnatie in onderzoek door het verbod verdeeld is over de diverse stakeholders en er een redelijke consensus lijkt te bestaan dat onderzoek voorlopig nog voort kan gaan met restembryo’s verdwijnt de noodzaak om het moratorium nu op te heffen. Daarnaast is aan de andere voorwaarde nog niet voldaan, namelijk dat er maatschappelijk draagvlak in de samenleving bestaat voor het tot stand brengen van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. Onder diverse segmenten in de samenleving is wel draagvlak. Onder andere zijn diverse patiëntenbelangenverenigingen voorstander van het opheffen van het verbod aangezien er mogelijkerwijs voor hun aandoening een genezing wordt gevonden. Ook de wetenschappers die bijvoorbeeld zoeken naar een oplossing voor de verschillende ziektebeelden door middel van stamcel onderzoek kunnen voor een opheffing van het verbod zijn. Maar breed maatschappelijk draagvlak ontstaat niet zomaar dat moet gecreëerd en aangetoond worden. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven hoe het maatschappelijk draagvlak op dit moment eruit ziet. Wat hebben de vorige kabinetten de afgelopen 5 jaar concreet gedaan om het maatschappelijke draagvlak te bevorderen? Welke metingen naar draagvlak zijn er onder de bevolking verricht? Wiens taak is het om draagvlak te creëren en om dit te meten? Wat is volgens de regering de beste manier om maatschappelijk draagvlak te creëren? Burgers hebben recht op adequate informatie en voorlichting op wat er wettelijk mogelijk is met embryo’s en wat er daadwerkelijk gebeurt met onderzoek hiernaar. Mensen moeten niet vervreemden van de samenleving waarin zij wonen. Genoemde leden vragen de regering hoe de overheid werkt om aan dit informatierecht van burgers tegemoet te komen. Volgens het advies van de Raad van State bij het wetsvoorstel en de memorie van toelichting uit 2000 vervalt het verbod automatisch wanneer er voor 1 september 2007 geen besluit wordt genomen over het tijdsstip waarop het verbod zal komen te vervallen. Enige haast voor het noemen van een tijdstip buiten de regeerperiode is dus geboden. De regering stelt nu voor om de vijf jaarstermijn waarbinnen een datum moet worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 046, nr. 4
3
genoemd voor het opheffen van het verbod uit de wet halen. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering wat zij kan melden over het feit dat zij met deze wetswijziging tevens de techniek in de wet verandert en niet alleen het tijdelijke verbod handhaaft. Wanneer het tot stand brengen van embryo’s legaal is ontstaat het probleem van het collecteren van eicellen. Is de regering voorbereid op de toekomst en anticipeert zij op deze toekomstige ontwikkelingen? Wat zijn de plannen of gedachten om op een ethische manier aan deze eicellen te komen? Tot slot geeft de Raad van State in zijn advies ook aan dat er rekening moet worden gehouden met internationale ontwikkelingen. Nederland is historische gezien altijd sterk geweest op innovatief vlak. De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van het bevorderen van de innovatie op verschillende terreinen, zo ook op het gebied van stamcelonderzoek. Genoemde leden zien nu al dat Groot-Brittannië, waar geen verbod op het tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek is, internationaal koploper is op wetenschappelijk gebied maar daar economische veel voordeel van heeft. Gaat Nederland door het tijdelijke verbod, op wetenschappelijk maar ook op economisch gebied, niet te veel achterlopen bij de rest? Hoe kijkt de regering aan tegen dit internationaal perspectief op wetenschappelijk en economisch gebied? Welke ideeën heeft de regering om stamcelonderzoek te bevorderen? De leden van de SP-fractie hadden al vragen bij de afwegingen destijds in de Embryowet. In de memorie van toelichting bij de Embryowet werd ten aanzien van de toelaatbaarheid van het kweken van embryo’s speciaal voor wetenschappelijk onderzoek, vier invalshoeken geschetst met als conclusie dat het om reden van respect voor menselijk leven en de (inter-) nationale publieke opinie de voorkeur verdiende dit te verbieden. Vervolgens werd een regeling voorgesteld die het doen ontstaan van embryo’s ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek verbiedt, welk verbod echter na ten hoogste vijf jaar zou vervallen. Deze leden vonden het opmerkelijk dat de regering toen op grond van beschermwaardigheid van het embryo en het respect voor het leven tot een verbod kwam maar gelijk stelde dat binnen 5 jaar de afweging anders zou uitvallen. Begrijpen deze leden het goed dat door nu de tweede volzin in artikel 33 te laten vervallen, de termijn eruit gaat en dat het vervallen van onderdeel a van artikel 24 ofwel het opheffen van het verbod op het speciaal tot stand brengen van een embryo ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, heel wel mogelijk blijft? Acht de regering het heel wel mogelijk dat zij dat in de komende vier jaar ook gaat voorstellen, of acht zij zich gebonden aan het regeerakkoord waar staat dat tijdens deze kabinetsperiode het verbod op het speciaal tot stand brengen en gebruiken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek en andere doeleinden dan het tot stand brengen van zwangerschap zal worden gehandhaafd. In dat laatste geval vinden deze leden het vreemd dat we nu zeker weten dat de afweging binnen vier jaar niet anders zou kunnen afvallen. Kan de regering hier nader op ingaan? De leden van de SP-fractie zijn niet bij voorbaat principieel tegen therapeutisch klonen. Zij hebben als uitgangspunt de menselijke waardigheid en het beginsel van respect voor menselijk leven in het algemeen. Dit betekent dat het concrete leed van patiënten zwaar moet wegen. Dat betekent echter ook grote aarzelingen bij het speciaal tot stand brengen van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. In principe zou voor deze embryo’s dezelfde beschermwaardigheid moeten gelden als voor restembryo’s, het gaat immers om dezelfde vormen van leven. Maar een embryo tot stand brengen met het oogmerk deze te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek is een ander oogmerk dan voortplanting. Gesteld zou kunnen worden dat je het embryo hiermee volledig instrumentaliseert. De aard van het gebruik is bij restembryo’s weliswaar even instrumentaliserend, het gaat vooral om de intentie waarmee het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 046, nr. 4
4
embryo tot stand is gebracht. In dit geval gebeurt dit uitsluitend met het oogmerk deze te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek. Deze leden vinden het ook een belangrijke vraag of de benodigde eicellen op een moreel verantwoorde wijze kunnen worden verkregen. Is het aanvaardbaar vrouwen te vragen om ter wille van wetenschappelijk onderzoek een behandeling te ondergaan die voor hun eigen gezondheid niet zonder risico is? Zeker als er alternatieven bestaan en de verwachtingen wat betreft therapeutisch klonen en celkerntransplantatie vooralsnog niet hoog zijn. Deze leden vragen of zij goed hebben begrepen dat het verbod op het creëren van embryo’s voor onderzoek automatisch een verbod op therapeutisch klonen met zich meebrengt. Is het waar dat voor het maken van onderzoeksmodellen om nieuwe medicijnen te testen, restembryo’s verrijkt met genetisch materiaal voldoende zijn? Is het waar dat in GrootBrittannië en België hierbij therapeutisch klonen wordt aanvaard en hoe denkt de regering hierover? Kan de regering ingaan op de consequenties voor onderzoek indien dit niet mag. De leden van de SP-fractie stellen dat onderzoek met embryonale stamcellen uit restembryo’s wel is toegestaan. Klopt het dat er voldoende restembryo’s beschikbaar zijn voor onderzoek? Welke resultaten zijn er met dit stamcelonderzoek tot nu toe bereikt, in Nederland en daarbuiten? Hoe zit het daarbij met de octrooiontwikkeling? Deze leden wijzen er tegelijk op dat het van belang is om nieuwe technieken te ontwikkelen die voor vrouwen minder belastend zijn maar die tevens mogelijk minder restembryo’s met zich meebrengen. Tevens vragen zij welke mogelijkheden en beperkingen er zijn wat betreft onderzoek met volwassen stamcellen. Klopt het dat het volwassen lichaam geen stamcellen hartspier- en nierweefsel bevat? Deze leden hebben begrepen dat voor het onderzoek naar de herprogrammering van de volwassen celexperimenten met celkerntransplantatie nodig zijn, klopt dat? Wat betekent het ethisch gezien dat volwassen lichaamscellen eerst worden gedeprogrammeerd tot embryonale stamcellen, in relatie tot beschermwaardigheid? De regering wil dit, perspectiefrijke, onderzoek met adulte stamcellen krachtig stimuleren. Kan de regering toelichten welke perspectieven dit op de kortere termijn biedt? De leden van de SP-fractie hebben begrepen dat het verbod op het creëren van embryo’s voor onderzoek zeker wel beperkingen opleveren op het gebied van het onderzoek naar vruchtbaarheid en zwangerschap. Welk soort onderzoeken worden hier precies mee belemmerd en wat is het belang hiervan? Deze leden hebben begrepen dat er sprake is van nieuwe technieken. Zo zouden bevruchte eicellen, die de eerste 12 uur nog niet hebben gedeeld en niet nodig zijn voor zwangerschap, geschikt zijn voor kloneren. Is het waar dat deze techniek niet valt onder het verbod op therapeutisch kloneren? Deze leden wijzen er tevens op dat bij onderzoek ter verbetering van de ivf-behandeling (in-vitrofertilisatie) of uitbreiding van de mogelijkheden hiervan, tegelijk de vraag gesteld moet worden in hoeverre we deze mogelijkheden willen uitbreiden. Hoever willen wij gaan met uitbreiding van de mogelijkheden. Zaadcellen die op eigen kracht niet kunnen, krijgen hulp; met pre-implantatie genetische screening kunnen straks de beste embryo’s worden geselecteerd; met cytoplasma transfer krijgen we een manier om met top-eicellen te werken; invriestechnieken maken uitstel van zwangerschap mogelijk. Genoemde leden vragen of het geen tijd is voor reflectie. Is er sprake van stijging van de vraag en zo ja, heeft dat te maken met meer en langer uitstellen van de kinderwens? Wat zijn de gevolgen voor het kind? Is hier onderzoek naar gedaan of gaande en zo neen, is de regering bereid lange termijn onderzoek op gang te zetten? In het artikel «Teveel van het goede» in Medisch Contact van 16 februari 2007 wordt melding gemaakt dat wetten op het gebied van voortplantingsgeneeskunde elkaar overlappen, kwaliteitscontrole blokkeren en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 046, nr. 4
5
onduidelijkheid scheppen over verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op dit artikel. De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat door het schrappen van de termijn in artikel 33, «ruimte» ontstaat om een beslissing over het al dan niet laten vervallen van het verbod in artikel 24, onderdeel a, te laten afhangen van wetenschappelijke en maatschappelijke inzichten. Het betreurt genoemde leden dan ook enigszins dat de regering in de memorie van toelichting niet verder ingaat op de huidige maatschappelijke inzichten en verwachtingen van embryonaal onderzoek voor andere doeleinden dan zwangerschap. De genoemde ruimte bestaat volgens deze leden dan ook uitsluitend hieruit, dat het de weg naar innovatief embryonaal onderzoek hier te lande blokkeert. Wat zijn voor de regering belangrijke maatschappelijke inzichten om embryonaal onderzoek te blijven blokkeren? Welke fundamentele ethische bezwaren zijn doorslaggevend geweest het huidig verbod op verdergaand embryonaal onderzoek te willen handhaven? Genoemde leden zijn van mening dat de echte ethische grens, namelijk de vraag of embryonaal onderzoek ten principale verboden moet worden of niet, reeds lang geleden is overschreden. Het is nu immers al mogelijk om embryonaal onderzoek te doen ten behoeve van vruchtbaarheidsonderzoek. Kan uiteen worden gezet waarom voor dit soort embryonaal onderzoek andere ethische grenzen bestaan dan voor ander embryonaal onderzoek? De door deze regering erkende knelpunten op het gebied van mogelijkheden voor uitbreiding van de doeleinden waarvoor embryo’s ter beschikking mogen worden gesteld, zijn, gelet op de inhoud en strekking van de memorie van toelichting, met de huidige wetswijziging dan ook verre van opgelost. Hoe verhoudt deze keuze zich tot de huidige kabinetsvisie op de rol van de Europese Commissie, waarin wordt gemeend dat «er een inspanning van de Europese Commissie verlangd zou moeten worden te komen tot het ondersteunen van fundamentele onderzoeksprogramma’s naar nieuwe alternatieven op de lange termijn voor orgaandonatie», zoals blijkt uit de eerste appreciatie van dit kabinet van een aantal in het Commissiewerkprogramma 2007 opgesomde initiatieven? De leden van de VVD-fractie onderkennen de noodzaak van het krachtig stimuleren van onderzoek met gebruik van adulte stamcellen door dit kabinet. Tegelijkertijd hebben genoemde leden de volgende vragen. Deelt de regering in het algemeen en in het bijzonder de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Economische Zaken, de mening dat, door handhaving van het verbod op uitgebreider embryonaal stamcelonderzoek, belangwekkend onderzoek, met de daaraan verbonden arbeidsplaatsen, kennisverwerving en investeringen, naar het buitenland verdwijnt? Zo ja, is de regering alsnog bereid binnen de termijn zoals verwoord in artikel 33 een voordracht voor een koninklijk besluit te doen, zodat het verbod in artikel 24, onderdeel a, kan komen te vervallen? Indien de regering deze mening niet is toegedaan, weigert het dan ook eventuele toekomstige, in het buitenland opgedane kennis en kunde toe te laten in de Nederlandse gezondheidszorg? Ter toelichting: als er bijvoorbeeld in België effectieve medicijnen en therapieën worden ontwikkeld met behulp van in Nederland niet toegestaan embryonaal onderzoek, worden deze medicijnen en therapieën dan eveneens niet toegelaten in Nederland, met alle voor Nederlandse patiënten bizarre consequenties van dien? Tot slot vragen deze leden of de regering bereid is naast de beantwoording van de door de leden van de VVD-fractie gestelde vragen nader in te gaan op (het ontbreken van) de maatschappelijke inzichten die in de memorie van toelichting genoemd zijn. In het licht van de afgelopen «100-dagen-periode» zouden er toch kabinetsbrede aanknopingspunten moeten zijn een aantal van deze inzichten onder het voetlicht te brengen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 046, nr. 4
6
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat met dit voorstel ruimte ontstaat, anders dan thans het geval is, om een beslissing over het al dan niet laten vervallen van het verbod te laten afhangen van wetenschappelijke en maatschappelijke inzichten. Hoe verhoudt deze ruimte zich tot de afspraak in het regeerakkoord? Hoe breed gedragen moeten wetenschappelijke en maatschappelijke inzichten zijn om aanleiding te vormen voor het opheffen van het verbod op embryonaal stamcelonderzoek? Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, blijft staan dat een algemene maatregel van bestuur voldoende is om op enig moment artikel 24, onderdeel a te laten vervallen. Genoemde leden brengen naar voren dat een zuiverder route zou zijn om, indien er al reden zou zijn om deze bepaling te schrappen, dit alleen te doen via een wijziging van de wet als zodanig. Niet alleen uit oogpunt van wetgevingstechniek, maar ook omdat de bepaling wezenlijk van aard is en tot het hart van de Embryowet hoort. Discussies over de wenselijkheid van het voortbestaan van het verbod horen daarom in beginsel thuis op het niveau van de wetgever. In de memorie van toelichting wordt geconstateerd dat de bijdrage die van dit onderzoek verwacht kan worden voor de genezing van zieken en de bevordering van de gezondheid vooralsnog gering is. En dat uit oogpunt van wetenschappelijk stamcelonderzoek er in de huidige situatie geen reden is om het verbod op het tot stand brengen van embryo’s voor andere doeleinden dan zwangerschap te laten vervallen, omdat er embryonale stamcellen die over zijn na een ivf-behandeling wel voor onderzoek gebruikt mogen worden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er naast deze overwegingen van medisch-pragmatische aard ook medisch-ethische redenen aan het wijzigingsvoorstel ten grondslag liggen. Tevens staat in de memorie van toelichting beschreven dat voor bepaalde vormen van onderzoek, zoals onderzoek naar de rijping van eicellen buiten het lichaam of naar het invriezen van eicellen, het uiteindelijk nodig is om embryo’s speciaal voor het onderzoek tot stand te brengen. Alles afwegende wordt er vooralsnog geen reden gezien om het verbod op het tot stand brengen van embryo’s voor andere doeleinden dan zwangerschap te laten vervallen. Genoemde leden willen graag weten om welke afwegingen het precies gaat. Tot slot, kan de regering een toelichting geven op wat bedoeld wordt met de zin «De voordracht voor een koninklijk besluit over het tijdstip van het vervallen van onderdeel a van artikel 24 blijft derhalve wel mogelijk, maar is daarmee niet meer aan een uiterste termijn gebonden». Wat betekent dit voor de toekomst? De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een menselijk embryo na de nesteling in de baarmoeder in toenemende mate beschermwaardig is. Dit betekent dat de waarde van het embryo niet absoluut is, maar kan worden afgewogen tegen andere belangen. Deze andere belangen zijn bijvoorbeeld gelegen in de grote medische verwachtingen die er bestaan ten aanzien van bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer, diabetes en kanker. Daarom pleiten deze leden voor het beëindigen van het moratorium op het speciaal kweken van menselijke embryo’s ten behoeve van medisch wetenschappelijk onderzoek Genoemde leden vinden het dan ook jammer dat de regering haar besluit tot handhaving van het moratorium nauwelijks toelicht. De regering geeft in de vierde alinea van de memorie van toelichting aan dat het ter verbetering van de ivf-behandeling «uiteindelijk nodig (is) om embryo’s speciaal voor het onderzoek tot stand te brengen», maar vindt dat er, alles afwegende, geen reden is tot opheffen van het moratorium. De leden van de D66-fractie vragen wat de afwegingen/bezwaren van de regering in deze zijn, aangezien ze in de memorie van toelichting buiten beschouwing
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 046, nr. 4
7
blijven. Kan de regering alsnog haar afweging inzichtelijk maken door de beloften van het speciaal tot stand brengen van embryonale stamcellen voor onderzoek af te zetten tegen de bezwaren? De leden van de D66-fractie brengen hieronder graag hun afweging naar voren als het gaat om het genereren van embryonale stamcellen voor onderzoek. Door het moratorium is het onderzoek met en naar embryonale stamcellen alleen mogelijk met restembryo’s. Het is niet toegestaan om embryo’s speciaal tot stand te brengen, louter met het doel van het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Dit onderscheid tussen embryo’s die «over» zijn, en embryo’s die speciaal tot stand zijn gebracht achten genoemde leden merkwaardig: beide soorten embryo’s worden immers puur instrumenteel gebruikt. Het enige relevante verschil lijkt te zijn dat voor restembryo’s geen extra eicellen gedoneerd hoeven te worden. Deelt de regering de mening dat als dat het enige verschil is, dat hooguit pleit voor een verbod op het doneren van eicellen voor wetenschappelijk onderzoek, niet voor een verbod op het tot stand brengen van embryo’s? Dan zou bijvoorbeeld wel gebruik gemaakt mogen worden van eicellen die voor ivf-behandeling zijn afgestaan, maar om een of andere reden niet bevrucht zijn (failed fertilized eggs). Maar is het niet van tweeën een: of je vindt dat embryo’s een bijzondere morele status hebben, en dan moet je alle instrumentele gebruik van embryo’s verbieden. Net zoals het gebruik van het spiraaltje, dat er immers voor zorgt dat bevruchte eicellen zich niet kunnen innestelen, of je vindt dat embryo’s geen bijzondere morele status hebben, en dan is er geen moreel relevant verschil tussen restembryo’s en speciaal tot stand gebrachte embryo’s. Graag ontvangen de leden een reactie van de regering. Het onderzoek is, zoals ook in de memorie van toelichting aangegeven, vooral van belang voor het verbeteren van vruchtbaarheidstechnieken. Dat is een relevant belang, want momenteel wordt al zo’n vier procent van de kinderen geboren na een vruchtbaarheidsbehandeling. De verwachting is dat dit cijfer nog wel eens omhoog zal kunnen gaan, met name vanwege de oprukkende obesitas-epidemie en het verschijnsel van oudere moeders. Toch is met name de ivf-behandeling nog weinig effectief, slechts bij een kwart van de vrouwen die ivf ondergaat is de behandeling uiteindelijk succesvol. Onderzoek naar een verbetering van de effectiviteit en de veiligheid is dan ook van groot belang. Niet alleen voor de ouders, maar ook voor de kinderen die door vruchtbaarheidstechnieken geboren worden. Fundamenteel onderzoek kan bijvoorbeeld ook leiden tot effectievere en veiliger methoden voor het invriezen van embryo’s na ivf. Een ander belangrijk doel is het verkrijgen van een beter ziektebegrip van bepaalde erfelijke aandoeningen. Deelt de regering deze wetenschappelijke inzichten? In 2002 waren er voor de wetgever drie voorwaarden waaraan voldaan moest zijn om een einde aan het verbod te kunnen maken. De eerste voorwaarde is dat wetenschappelijke ontwikkelingen aanleiding moeten geven het verbod op te heffen. Anders gezegd, het opheffen van het verbod moet zinvolle medische toepassingen mogelijk maken. Deze wetenschappelijke ontwikkelingen zijn er zeker. Zo lijken er mogelijkheden te bestaan om in plaats van bevruchte eicellen in te vriezen, zoals nu gebeurd, onbevruchte eicellen in te vriezen. Daarmee zouden embryo’s «bespaard» kunnen worden. Maar om te zien of dit een veilige techniek is, moeten deze ontdooide eicellen natuurlijk wel bevrucht worden en de embryo’s onderzocht. Het zou volstrekt onverantwoord zijn met deze ontdooide eicellen een zwangerschap tot stand te brengen voordat zeker is dat het veilig is. Anders gezegd, om te kunnen onderzoeken of je embryo’s kunt besparen, moet je ze eerst kweken. Hoe staat de regering hier tegenover? Een tweede voorwaarde was verschuivende opvattingen in het buitenland. Ook die zijn er ruimschoots geweest. Inmiddels loopt Nederland met zijn wetgeving achter bij landen als Japan, Australië, Zuid-Korea en Groot-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 046, nr. 4
8
Brittannië. Ook in Frankrijk wordt de roep om een verruiming van de mogelijkheden groter. Het zou vreemd zijn als we onderzoek aan speciaal gekweekte embryo’s door andere landen laten uitvoeren, hen daarmee de morele kastanjes uit het vuur laten halen om er vervolgens wel de vruchten van te plukken. Het lijkt zuiverder om het onderzoek ook in eigen land uit te voeren, zodat we zelf de regulering en randvoorwaarden kunnen vaststellen en controleren. De leden van de D66-fractie zouden ook hierop graag een reactie van de regering ontvangen. Dan het draagvlak, de derde voorwaarde voor het opheffen van het verbod. Waarop baseert de regering zich als ze meent dat er onvoldoende draagvlak zou bestaan? Uit een recent opinieonderzoek van Maurice de Hond blijkt dat 60 procent van de bevolking vóór het opheffen van het moratorium is. Voorts is het Rathenau Instituut bezig met een onderzoek naar het draagvlak, waarvan de resultaten later dit jaar bekend worden. De vraag van deze leden is dan ook of de regering bereid is tot opheffing van het verbod op het speciaal kweken van embryonale stamcellen als uit dit onderzoek blijkt dat er een breed draagvlak voor is onder de Nederlandse bevolking. Tot slot vragen de leden van de D66-fractie de regering te reageren op de volgende stelling van Julian Savulescu, Professor Toegepaste Ethiek aan de Universiteit van Oxford (GB) «Het is gewoon onverantwoordelijk en immoreel om niet alles te doen om dit levengevende onderzoek te stimuleren». De leden van de SGP-fractie missen in het voorliggende wetsvoorstel een duidelijk ethisch kader. De argumentatie wordt vooral gevonden in de vraag of de wetenschap al dan niet in staat is om met behulp van speciaal tot stand gebrachte embryo’s resultaten te boeken. Wat is het ethische kader dat het kabinet hiervoor hanteert? Is de wetenschap leidend voor de ethiek of is de ethiek norm voor de wetenschap? Een ethisch gevoelige materie zoals in het wetsvoorstel aan de orde is, kan niet los worden gezien van de ethische waarden die ten grondslag liggen aan het wetsvoorstel. Kan de regering toelichten welke waarden dat zijn? Op welke manier is hierbij de bovengenoemde beschermwaardigheid van het menselijk leven in acht genomen? Is de regering van mening dat het ethisch verantwoord is om al dan niet speciaal tot stand gebrachte embryo’s te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek en als gevolg daarvan het embryo teniet te laten gaan? Voor de beantwoording van de eerder in dit verslag genoemde ethische vragen is het ook noodzakelijk om na te denken over de vraag wat een embryo is. Deelt de regering de opvatting van de leden van de SGP-fractie dat er bij de ontwikkeling vanaf de conceptie biologisch gezien een continue ontwikkeling is waarin geen duidelijke breuk is aan te wijzen tussen verschillende ontwikkelingsstadia? Wat is de legitimatie om dan toch tot een bepaald moment in deze ontwikkeling verbruikend onderzoek toe te staan en daarna niet meer? In de toelichting op het voorliggende wetsvoorstel zegt de regering dat er «vooralsnog» geen reden is om het verbod te laten vervallen. Waarom kiest de regering voor een dergelijke voorzichtige formulering? Ook het stamcelonderzoek met adulte stamcellen komt in de toelichting aan de orde. Graag zouden genoemde leden vernemen hoe de regering het perspectiefrijke onderzoek naar behandelingsmogelijkheden met deze lichaamsstamcellen krachtig denkt te gaan stimuleren. Welke maatregelen worden hiervoor overwogen? In wetstechnische zin is artikel 33 van de Embryowet een zeer vreemde constructie. Normaal gesproken is een wettelijk verbod permanent totdat er via een wetswijziging wordt beslist dat om bepaalde redenen een andere (ethische) keuze noodzakelijk is. Waarom is er niet voor gekozen om de hele bepaling uit de wet te schrappen en daarmee te kiezen voor een normale procedure van wetswijziging, mocht er ooit besloten worden dat het verbod moet komen te vervallen? Tot slot hebben de leden van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 046, nr. 4
9
SGP-fractie een vraag over de ingangsdatum van het wetsvoorstel. De terugwerkende kracht is te begrijpen, maar waarom is dit wetsvoorstel niet meteen na het aantreden van het kabinet naar de Kamer gestuurd, zodat de terugwerkende kracht niet nodig is? Hoe houdbaar is deze constructie? De voorzitter van de commissie, Smeets Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 046, nr. 4
10