Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1979-1980
15 640
Fosfatennota
Nr. 5
BRIEF V A N DE MINISTER V A N VOLKSGEZONDHEID EN MILIEUHYGIËNE A a n de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Leidschendam, 28 januari 1980 Overeenkomstig de t o e z e g g i n g , gedaan in m i j n a n t w o o r d onder nr. 2, op v r a g e n van de vaste C o m m i s s i e voor Milieuhygiëne over de Fosfatennota (gedrukt stuk, 15640, nr. 4, blz. 1), zend ik u hierbij het Rapport van de Overleggroep Fosfaatreductie. Dit rapport is het resultaat van een overleg dat de afgelopen t w e e jaar g e v o e r d is tussen de rijksoverheid en de Nederlandse Vereniging van Zeepfabrikanten (NVZ). Het bevat een p r o g r a m m a voor de reductie van fosfaatgehalten van w a s m i d d e l e n ; v o o r de bijzonderheden verw i j s ik u gaarne naar het rapport. Het in dit rapport gepresenteerde f o s f a a t r e d u c t i e p r o g r a m m a levert stellig een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van de in de Fosfatennota geuite beleidsvoornemens met betrekking t o t w a s m i d d e l e n ; het betreft hier met name het in paragraaf 4 sub b g e n o e m d e v o o r n e m e n . O m meerdere redenen acht ik het p r o g r a m m a van groot belang. In de eerste plaats o m d a t daardoor ook al in de eerste fase e r v a n , dus al in de eerstkomende jaren, een aanzienlijke reductie van de fosfaatbelasting van het Nederlandse oppervlaktewater zal w o r d e n bereikt. Ik verwacht dat daarvan een grote stimulans zal uitgaan op de algehele bestrijding van de f o s f a a t v e r o n t r e i n i g i n g . In de t w e e d e plaats o m d a t dit p r o g r a m m a een concreet resultaat is van overleg tussen de overheid en de betrokken bedrijfstak w a a r b i j de beiderzijdse vera n t w o o r d e l i j k h e d e n ter zake en de voor opstelling van dit p r o g r a m m a te o v e r w i n n e n moeilijkheden op open wijze in o g e n s c h o u w zijn g e n o m e n . Dit p r o g r a m m a levert op zich het bewijs dat in goed overleg de zorg voor het milieubelang en de zorg v o o r het bedrijfs- en c o n s u m e n t e n b e l a n g kunnen worden verenigd. Een dergelijke werkwijze past geheel in de door mij voorgestane beleidsbenadering. Ik merk daarbij op dat de w a s m i d d e l p r o d u c e n t e n het bedrijfsrisico van de gefaseerde overschakeling op andere w a s m i d d e l p r o d u k t e n beter kunnen dragen doordat over de milieuhygiënische r a n d v o o r w a a r d e n v o o r dit p r o g r a m m a zoveel helderheid kon w o r d e n geschapen. Voorts laat het p r o g r a m m a zien welke verdere stappen nog zullen moeten w o r d e n gezet op het gebied van de gefaseerde fosfaatvervanging en de introductie van nieuwe w a s m i d d e l e n . De Nederlandse Vereniging van Zeepfabrikanten heeft met de afspraken in dit p r o g r a m m a duidelijke verplichtingen op zich
7 vel
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 640, nr. 5
1
genomen. De in het rapport aanbevolen voortzetting van het overleg juich ik dan ook toe. Enerzijds ter begeleiding van de ontwikkelingen in de fase vóór 1983 en anderzijds ter nadere concretisering van de fosfaatvervanging daarna. Ten slotte lijkt het mij alleszins redelijk en nuttig tegemoet te komen aan de wens van de NVZ, die in het slot van de aanbiedingsbrief bij het Rapport van de Overleggroep Fosfaatreductie tot uitdrukking is gebracht. Ik zal het nodige overleg doen openen zodat zij haar opvattingen en deskundigheid bij de voorbereiding van de wettelijke regelingen ter zake in een vroeg stadium zal kunnen inbrengen.
De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, L. Ginjaar
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15640, nr. 5
2
Aan de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne Leidschendam, 25 januari 1980 Onderwerp: Aanbieding eindrapport OFR Als voorzitter van de Overleggroep Fosfaatreductie bied ik u hierbij het eindrapport van de overleggroep aan. Begin 1978 is het onderhavige overleg tussen de overheid en de wasmiddelfabrikanten (Nederlandse Vereniging van Zeepfabrikanten = NVZ) gestart ten einde te komen tot een programma van fosfaatreductie. In april 1979 is aan u door de overleggroep een interimrapport aangeboden, bevattende het resultaat van de verrichte en een overzicht van de nog te verrichten werkzaamheden. Tevens werden al de hoofdlijnen van een fosfaatreductie programma geschetst. In de daaropvolgende periode is de overleggroep voortgegaan met het bestuderen van een aantal kernvragen ter zake, alsook van de technische en economische mogelijkheden van de toepassing van fosfaatloze en/of fosfaatarme wasmiddelen. Gebleken is dat reductie van het fosfaatgehalte van wasmiddelen, gepaard gaande met introductie van bepaalde fosfaatvervangers op geleidelijk toenemende schaal niet op milieuhygiënische bezwaren stuit. Ook vanuit technisch en economisch oogpunt zijn, alhoewel de betreffende gegevens slechts in beperkte mate en in globale vorm voorhanden zijn, geen duidelijke belemmeringen naar voren gekomen tegen de opstelling van het voorliggende fosfaatreductieprogramma. In dit programma worden voor de eerstkomende jaren tot 1983 op gedetailleerde wijze te bereiken niveaus weergegeven, terwijl daarin voor de jaren daarna op meer globale wijze de mogelijkheden worden verkend. Overeengekomen is dat de NVZ de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne jaarlijks de nodige gegevens zal verstrekken over de vorderingen met betrekking tot de door haar toegezegde fosfaatreductie. De overleggroep beveelt daarbij aan dat de betrokken instanties de ontwikkelingen ter zake nauwkeurig volgen met behulp van metingen in met name riool- en oppervlaktewater en drinkwater. Voorts wordt tijdig hernieuwd overleg tussen de overheid en de wasmiddelfabrikanten door de overleggroep wenselijk geacht ter nadere concretisering van de fosfaatreductie van wasmiddelen inde periode na 1983. Tot slot kan worden opgemerkt dat de overleggroep zich realiseert dat uitvoering van het voorliggende programma plaats zal vinden op basis van vrijwillige medewerking van de betreffende bedrijfstak. In de praktijk wordt daarmede geanticipeerd op beleidsvoornemens van wettelijke regelingen terzake die met name in de Fosfatennota van juni 1979 openbaar zijn gemaakt. Kennis genomen hebbende van deze voornemens heeft de NVZ in de overleggroep te kennen gegeven dat zij het op prijs stelt indien zij haar opvattingen en deskundigheid bij de voorbereiding van die wettelijke regeling in een vroeg stadium kan inbrengen.
De voorzitter van de Overleggroep Fosfaatreductie, J. H. Dewaide
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 640, nr. 5
3
Rapport van de Overleggroep Fosfaatreductie
Januari 1980
Tweede Kamerzitting 1979-1980,15 640, nr. 5
5
INHOUDSOPGAVE
blz.
Hoofdstuk 1 . Inleiding
7
1.1. 1.2.
7
1.3. 1.4. 1.5.
Voorgeschiedenis Taak en samenstelling van de Overleggroep Fosfaatreductie Gevolgde werkwijze De bestudeerde mogelijkheden van fosfaatreductie Opbouw van het rapport
7 8 8 9
Hoofdstuk 2. Milieuhygiënische beoordeling van fosfaatvervangers
11
2.1. 2.2.
11 12
2.3.
Inleiding Belangrij kste beoordelingsaspecten 2.2.1. Te verwachten concentraties in oppervlaktewater 2.2.2. Te verwachten concentraties in drinkwater 2.2.3. Interacties met zware metalen 2.2.4. Carcinogeniteit Conclusies 2.3.1. Beschikbaarheid van gegevens nodig voor beoordeling 2.3.2. Chemische en fysisch-chemische eigenschappen 2.3.3. Persistentie 2.3.4. Invloed op en gedrag in afvalwaterzuivering 2.3.5. Concentraties in oppervlaktewater en drinkwater 2.3.6. Toxiciteit voor de mens 2.3.7. Ecologische effecten 2.3.8. Beoordeling ten behoeve van fosfaatreductieprogramma
Hoofdstuk 3. Het programma van fosfaatreductie 3.1. 3.2. 3.3.
Inleiding Programmafase 1 9 8 0 - 1 9 8 3 Programmafase 1 9 8 3 - 1 9 8 5
3.4.
De uitvoering van het fosfaatreductieprogramma
12 14 15 16 17 17 17 17 18 18 19 21 21 23 23 24 26 27
Bijlagen1
Ter inzage gelegd op de bibliotheek.
1. Samenstelling van de Overleggroep Fosfaatreductie, januari 1980. 2. Gegevens over fosfaatvervangers. 3. Samenvatting uit: «Polyfosfaatvervangende stoffen in het stroomgebied van de Rijn», rapport nr. R 1462, Waterloopkundig Laboratorium Delft, november 1979. 4. «Polyfosfaatvervangende stoffen in het stroomgebied van de Eem», nota nr. 80.028, RIZA, december 1979. 5. «Mogelijke gevolgen van fosfaatvervangers in wasmiddelen voor de drinkwatervoorziening», dr.T. Trouwborst, januari 1980. 6. «Literatuurstudie naar de invloed van fosfaatvervangende stoffen in wasmiddelen op het gedrag van zware metalen bij de afvalwaterzuivering», RIZA, januari 1980. 7. «Invloed van fosfaatvervangende stoffen op metaalconcentraties in de Nederlandse wateren». Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, januari 1980. 8. «Rapport aan de Overleggroep Fosfaatreductie over het carcinogeniteitsrisico bij invoering van vervangers van fosfaat», Prof. dr. H. van Genderen, 1979. 9. «Economische aspecten van vervanging van NTP in wasmiddelen», drs. R. H. Donkers en ing. J. W. L. Willems, januari 1980.
Tweede Kamerzitting 1979-1980,15 640, nr. 5
Hoofdstuk 1. Inleiding
1.1. Voorgeschiedenis Een van de v o o r l o p i g e beleidsvoornemens in de ICMH-fosfatennota van 1977 (ref. 1) betrof het op korte t e r m i j n openen van overleg tussen rijksoverheid en de w a s m i d d e l f a b r i k a n t e n ten einde te k o m e n t o t de opstelling van een p r o g r a m m a ter reducering van het fosfaatgehalte van w a s m i d d e l e n . Begin 1978 w e r d b e g o n n e n met de besprekingen in de «Overleggroep Fosfaatreductie» (OFR). De o v e r l e g g r o e p produceerde in april 1979 een i n t e r i m r a p p o r t w a a r i n al de h o o f d l i j n e n van een f o s f a a t r e d u c t i e p r o g r a m m a w e r d e n geschetst en dat w a s opgesteld ter i n f o r m a t i e van de Minister van Volksgezondheid en M i lieuhygiëne, de betrokkenen in de w a s m i d d e l i n d u s t r i e en anderen die bij de werkzaamheden van de o v e r l e g g r o e p w a r e n betrokken of nog moesten w o r den ingeschakeld ter o p l o s s i n g van gerezen v r a a g p u n t e n . In de periode na het uitbrengen van het i n t e r i m r a p p o r t is de o v e r l e g g r o e p v o o r t g e g a a n met het bestuderen van een aantal kernvragen met betrekking tot de milieuhygiënische b e o o r d e l i n g , alsook van de technische en e c o n o m i s c h e mogelijkheden van de toepassing van fosfaatloze en/of fosfaatarme w a s m i d d e l e n . Op 21 juni 1979 hebben de Ministers van Volksgezondheid en M i l i e u h y g i ë ne en van Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer een nota aangeboden betreffende «Maatregelen voor het t e r u g d r i n g e n van de fosfaatbelast i n g van het Nederlandse oppervlaktewater» (Fosfatennota, 1979, ref. 2). 0 n derdeel van het daarin aangekondigde beleid is het opstellen van een prog r a m m a van gefaseerde reductie van het fosfaatgehalte van w a s m i d d e l e n , met als doelstelling totale fosfaatloosheid in 1985 in afhankelijkheid van technische en financiële m o g e l i j k h e d e n . Het thans v o o r l i g g e n d e rapport van de OFR, bevat dit p r o g r a m m a , dat o m nader o m s c h r e v e n redenen v o o r d e periode na 1983 m i n d e r gedetailleerd is uitgewerkt dan v o o r de periode daarvoor. Volledigheidshalve zij hier nog v e r m e l d dat de Nederlandse Vereniging van Zeepfabrikanten (NVZ) reeds in 1977 voorstellen heeft gedaan v o o r e e n v r i j w i l l i g e beperking van fosfaatgehalten van w a s m i d d e l e n (ref. 3). 1.2. Taak en samenstelling van de Overleggroep Fosfaatreductie De t a a k o m s c h r i j v i n g van de overleggroep luidde als v o l g t : «De Overleggroep zal - vóór 1980 een voorstel doen v o o r een p r o g r a m m a dat kan leiden tot totale fosfaatloosheid van w a s m i d d e l e n in 1985, - daartoe de diverse m o g e l i j k h e d e n van fosfaatreductie en fosfaatvervanging nagaan,en - met name de wastechnische en m i l i e u h y g i ë n i s c h e consequenties van het gebruik van fosfaatvervangende m i d d e l e n bespreken». Bij deze taakstelling w e r d van de zijde van de betrokken bedrijfstak, de NVZ, de kanttekening geplaatst dat men niet o v e r t u i g d was van de noodzaak en mogelijkheid o m in 1985 totale fosfaatloosheid te bereiken en dat de aandacht zich vooral zou m o e t e n richten op een gedeeltelijke fosfaatreductie op kortere t e r m i j n .
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15 640, nr. 5
7
Aan het overleg in de OFR namen deel: - v e r t e g e n w o o r d i g e r s van het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne - het Ministerie van Verkeer en Waterstaat - het Ministerie van Economische Zaken - de Nederlandse Vereniging van Zeepfabrikanten (NVZ). Zie voor de volledige samenstelling Bijlage 1. Incidenteel zijn ook v e r t e g e n w o o r d i g e r s van andere industrieën g e h o o r d onder andere bij de bespreking van door hun f i r m a ' s geproduceerde of voorgestelde fosfaatvervangers, respectievelijk w a s m i d d e l f o r m u l e r i n g e n met verlaagd fosfaatgehalte. 1.3. Gevolgde werkwijze In de eerste fase van het overleg w e r d een inventarisatie gemaakt van de beschikbare m i l i e u h y g i ë n i s c h e kennis over de fosfaatvervangers. Door het Rijksinstituut v o o r de Volksgezondheid te Bilthoven w e r d e n samenvattingen van gegevens alsmede evaluaties daarvan verzorgd, zowel uit open literatuur en rapporten als uit resultaten van onderzoek, v o o r dit doel ter beschikking gesteld van de zijde van de industrie. Uit de bespreking van de samenvattingen b i n n e n de overleggroep resulteerde een v o o r l o p i g e beoordeling en een daarop gebaseerd voorstel voor een p r o g r a m m a in het al eerder genoemde interimrapport. Bij het inventariseren en beoordelen van de gegevens w e r d e n lacunes in kennis en onzekerheden ten aanzien van interpretatie geconstateerd. Enkele daarvan, door de overleggroep essentieel geacht voor een meer definitieve beoordeling van fosfaatvervangers, w e r d e n in de v o r m van «kernvragen» in het i n t e r i m r a p p o r t gesignaleerd. Aan een aantal instanties w e r d e n deze vragen v o o r g e l e g d , met het verzoek o m , ten behoeve van het eindrapport van de OFR, berekeningen uit te voeren, respectievelijk een oordeel over bepaalde aspecten te geven. In hoofdstuk 2 zijn de ontvangen rapporten verwerkt. Bijzonder gewaardeerde medewerking in de v o r m van adviezen en het verzamelen en interpreteren van gegevens w e r d verleend d o o r : - prof. dr. H. van Genderen (Instituut v o o r Veterinaire Farmacologie en Toxicologie, Rijksuniversiteit Utrecht) - het W a t e r l o o p k u n d i g L a b o r a t o r i u m , Delft - het Instituut v o o r B o d e m v r u c h t b a a r h e i d , Haren - het Rijksinstituut v o o r Zuivering van Afvalwater (RIZA), Lelystad - het Rijksinstituut v o o r de Drinkwatervoorziening, V o o r b u r g - het Rijksinstituut v o o r de Volksgezondheid, Bilthoven. In de t w e e d e fase van het overleg w e r d e n gegevens verzameld over economische en technische aspecten van fosfaatvervanging. Deze w e r d e n verstrekt door de v e r t e g e n w o o r d i g e r s van het Ministerie van Economische Zaken na contact met (potentiële) producenten van fosfaatvervangers en besproken in de overleggroep. Een samenvatting van deze gegevens is bij dit rapport g e v o e g d (zie bijlage 9). 1.4. De bestudeerde mogelijkheden van fosfaatreductie In eerste instantie heeft de overleggroep zich bij het onderzoeken van de mogelijkheden van fosfaatvervanging gericht o p substituten die v o o r een deel nu al w o r d e n toegepast. Met name w e r d e n de stoffen NTA, zeolieten, Citrex-S5 en CMOS gekozen voor nadere bestudering. NTA is al jarenlang bekend als een stof die fosfaten kan v e r v a n g e n , w o r d t (in combinatie met fosfaat) al lange tijd in Canada en Zweden toegepast, en is in Nederland reeds een aantal jaren in een w a s m i d d e l als volledig fosfaatvervanger aanwezig. Zeolieten zijn de laatste jaren als mogelijkheid voor (gedeeltelijke)
T w e e d e Kamer, zitting 1979-1980,15 640, nr. 5
8
fosfaatvervanging naar voren gekomen en zijn onder andere in de Bondsrepubliek Duitsland, met medewerking van de overheid, uitgebreid onderzocht. Ze worden in Nederland sinds enige tijd in een wasmiddel toegepast. Citrex-S5 wordt (uitsluitend in Nederland) een aantal jaren in een wasmiddel toegepast, in een fosfaatloze formulering. CMOS is een ontwikkeling die uitgebreid milieu-hygiënisch is onderzocht, maar onder Europese condities minder goed wasresultaten oplevert. Alhoewel voor CMOS dus nog geen uitgebreide praktijkervaring bestond rechtvaardigde het vele milieuhygiënisch onderzoek een nadere studie door de OFR te meer daar met betrekkelijk weinig extra moeite een samenvatting en beoordeling gemaakt konden worden. De overleggroep heeft verder niet zelf andere fosfaatvervangers voor bestudering geselecteerd. Zij was er wel van op de hoogte dat er in de afgelopen jaren vele mogelijkheden door de industrie zijn onderzocht. Het perspectief van die mogelijkheden noodzaakte echter vooralsnog geen nadere bestudering. In de loop van 1978 en 1979 werden bij de overleggroep enige mogelijkheden aangemeld voorfosfaatarme en fosfaatloze wasmiddelformuleringen, die kort in het rapport vermeld zijn in verband met eventuele ontwikkelingen in deze richting in de verdere toekomst, echter zonder dat thans al een beoordeling kan worden gegeven. Het betreft: - poly-acrylaten («Clarene» van de fa. Natronchemie) - geïntegreerd produkt («IP» van de fa. Kortmann en Schulte) - een formulering gebaseerd op wassen bij lagere pH (fa. Chem-Y, DSM). Beide laatstgenoemde mogelijkheden voorfosfaatarme of fosfaatloze wasmiddelen berusten, anders dan alle bovengenoemde, niet op toepassing van één specifieke fosfaatvervangende stof, maar op het (geheel of gedeeltelijk) overbodig maken van fosfaat als gevolg van een verandering in de wasmiddelformulering. 1.5. Opbouwvan het rapport In hoofdstuk 2 wordt de milieuhygiënische beoordeling van de onderzochte fosfaatvervangers gegeven. Gekozen is voor een globale beschrijving in hoofdstuk 2, terwijl de gedetailleerde gegevens ter zake en ook (de samenvattingen van) de diverse rapporten over kernvragen in bijlagen zijn opgenomen. Op basis van de in hoofdstuk 2 gegeven beoordeling wordt in hoofdstuk 3 een fosfaatreductieprogramma gepresenteerd. Dit programma geeft te bereiken niveaus tot 1983 aan. Voorde periode 1983 tot 1985 is het om nader omschreven redenen minder gedetailleerd. Vanwege de beperktheid en de globaalheid van de economische gegevens is gekozen voor opname daarvan in een bijlage. Met betrekking tot de wastechnische aspecten (wasresultaat, slijtage wasgoed en machine) van de verschillende wasmiddelformuleringen, waarin het fosfaatgehalte niet, gedeeltelijk of geheel is teruggebracht, al dan niet onder vervanging van het fosfaat door één of meer andere stoffen, kon de overleggroep zich geen oordeel vormen aangezien over deze aspecten slechts schaarse en dan ook nog tegenstrijdige gegevens verzameld konden worden. Naast twijfel over de beschikbare gegevens om reden van manco's in de wetenschappelijke fundering, de objectiviteit en de verifieerbaarheid is er tot dusverre ook nog maar weinig praktische ervaring met wasmiddelen met fosfaatsubstituten. Referenties 1. Interdepartementale Coördinatiecommissie voor de Milieuhygiëne: «Maatregelen voor het terugdringen van de fosfaatbelasting van het Nederlandse oppervlaktewater», Verslagen Adviezen Rapporten nr. 41, Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, 1977.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 640, nr. 5
9
2. Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en Minister van Verkeer en Waterstaat: «Fosfatennota» («Maatregelen v o o r het t e r u g d r i n g e n v a n de fosfaatbelasting van het Nederlandse oppervlaktewater»), Tweede Kamer, zitting 1 9 7 8 - 1 9 7 9 , 1 5 6 4 0 , nrs. 1-2,1979. 3. Nederlandse Vereniging van Zeepfabrikanten: «Haalbaar tijdschema v o o r een trapsgewijze fosforreductie in de verschillende t y p e n w a s m i d d e l e n in N e d e r l a n d , afgeleid van het plan van de Duitse w a s m i d d e l e n i n d u s t r i e (IKW) d d . 22 februari 1977», 15 juni 1977.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15640, nr. 5
10
Hoofdstuk 2. Milieuhygiënische beoordeling van fosfaatvervangers
2.1. Inleiding Het doel van een f o s f a a t r e d u c t i e p r o g r a m m a voor w a s m i d d e l e n is, een bijdrage te leveren aan het t e r u g d r i n g e n van de belasting riool- en oppervlaktewater met fosfaten. Het spreekt vanzelf dat bij deze aanpak van het fosfaatp r o b l e e m v o o r k o m e n moet w o r d e n dat - bij voorbeeld door toepassing van fosfaatvervangende stoffen - nieuwe milieuhygiënische p r o b l e m e n van een zelfde of grotere o m v a n g ontstaan. Eveneens dient te w o r d e n v o o r k o m e n dat gevaren voor de gezondheid van de gebruiker ontstaan d o o r veranderingen in de f o r m u l e r i n g van w a s m i d d e l e n . Fosfaatvervangende stoffen dienen dan ook een degelijke beoordeling met betrekking tot milieuhygiënische eigenschappen en veiligheid voor de gebruiker te ondergaan v o o r ze een serieuze rol kunnen spelen in een f o s f a a t r e d u c t i e p r o g r a m m a . Met het o o g op een dergelijke beoordeling zijn door de o v e r l e g g r o e p de beschikbare gegevens over de meest in aanmerking komende fosfaatvervangers (zie paragraaf 1.4) verzameld en samengevat. De gegevens zijn afkomstig uit r u w w e g drie groepen b r o n n e n : (i) open wetenschappelijke literatuur, (ii) niet officieel gepubliceerde, maar wel openbare r a p p o r t e n , (iii) vertrouwelijke rapporten van fabrikanten. Het gegevensbestand is niet voor alle fosfaatvervangers van gelijke aard: bij NTA ligt de nadruk op g r o e p (i), bij zeolieten, Citrex-S5, CMOS en overige op groep (ii) of (iii). Bovendien is de hoeveelheid gegevens voor de verschillende produkten van ongelijke grootte. De meeste van de in dit rapport verwerkte basisgegevens v o o r de stoffen NTA, zeolieten, Citrex-S5 en CMOS w a r e n al beschikbaar bij het tot stand k o m e n van het interimrapport. Ze zijn niet meer in volle o m v a n g in dit hoofdstuk o p g e n o m e n , maar verwerkt in bijlage 2. Hierin zijn ook de conclusies verwerkt van twee rapporten over een vergelijkend toxiciteitsonderzoek aan fosfaatvervangers, uitgevoerd door RIV en RID, die in de loop van 1979 gereed zijn g e k o m e n . Het is het eerste onderzoek waarin de fosfaatvervangers NTA, zeolieten, Citrex-S5 en CMOS (samen met zachte zeep en een synthetische oppervlakte-actieve stof) tegelijkertijd aan een zelfde serie proeven (toxociteit voor zoogdieren en v o o r waterorganismen) zijn onderworpen. Hoewel de toepassing van fosfaatvervangers in w a s m i d d e l e n ook verdere wijzigingen in de f o r m u l e s met zich meebrengen heeft de o v e r l e g g r o e p de eventuele milieuhygiënische gevolgen daarvan niet beoordeeld o m d a t er op het m o m e n t geen details van de f o r m u l e r i n g e n bekend zijn. Bij de bestudering en beoordeling van de basisgegevens in de overleggroep dienden zich een aantal vragen aan die, hetzij in de zin van berekeningen, hetzij in de zin van interpretatie van onderzoekresultaten, b e a n t w o o r d dienden te w o r d e n vóórdat een meer definitief oordeel - in dit eindrapport over de fosfaatvervangers kon w o r d e n g e f o r m u l e e r d . In het afgelopen jaar zijn deze vragen voor het merendeel gesteld aan instanties/personen buiten de overleggroep grotendeels b e a n t w o o r d . Paragraaf 2.2 («belangrijkste beoordelingsaspecten») geeft beknopte samenvattingen van de a n t w o o r d e n , die in dit stadium cruciaal w e r d e n geacht voor de beoordeling van de milieuhygiënische aanvaardbaarheid van het gebruik van fosfaatvervangers. Voor meer gedetailleerde informatie w o r d t verwezen naar een aantal bijlagen.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 640, nr. 5
11
De stand van de informatie over overige fosfaatvervangers was zodanig globaal dat ze niet w e r d e n betrokken in b o v e n b e d o e l d e vragen. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk (2.3) w o r d t een samenvatting van conclusies v o o r alle beoordelingsaspecten gegeven, zowel die welke getrokken kunnen w o r d e n uit de basisgegevens (bijlage 2), als die welke voortvloeien uit de meer specifieke bestudering van een aantal cruciale aspecten (paragraaf 2.2). 2.2. Belangrijkste beoordelingsaspecten In het onderstaande w o r d t getracht een a n t w o o r d te geven op een viertal vragen die, na een eerste bestudering van de gegevens over de fosfaatvervangers door de o v e r l e g g r o e p , w e r d e n g e f o r m u l e e r d als essentieel v o o r het t o t stand komen v a n een o o r d e e l , te w e t e n : - welke concentraties van fosfaatvervangers zijn te verwachten in oppervlaktewater, - welke concentraties van fosfaatvervangers zijn te verwachten in drinkwater, - welke interacties kunnen er optreden tussen fosfaatvervangers en «zware metalen» met gevolgen v o o r de afvalwaterzuivering, effecten in o p pervlaktewater en in drinkwater, - kan het gebruik van fosfaatvervangers leiden tot een v e r h o o g d e kans op het ontstaan van kanker bij mensen? 2.2.1. Te verwachten
concentraties
in
oppervlaktewater
Hoewel er tot nu toe geen n o r m e n v o o r de concentraties van fosfaatvervangers in oppervlaktewater zijn opgesteld (voor fosfaten is dit w e l het gev a l , zie bij v o o r b e e l d ref. 1), kan toch op basis van gegevens over toxiteit, persistentie, bio-accumulatie, enz., getracht w o r d e n o m vast te stellen of de verw a c h t e concentraties binnen de grenzen van het aanvaardbare blijven. Het is dus van belang, b e t r o u w b a r e schattingen te hebben van die concentraties. Het W a t e r l o o p k u n d i g l a b o r a t o r i u m (WL) te Delft, heeft met behulp van het «Waterkwaliteitsmodel voor de Rijn», berekeningen gemaakt over de in de Rijn en in de Nederlandse Rijntakken te verwachten concentraties van NTA, zeolieten, Citrex-S5 en CMOS (ref. 2). Bijlage 3 geeft de samenvatting van het betreffende rapport. De schattingen van het W L hebben betrekking op een aantal varianten ten aanzien van de grootte van de afvoer van de rivier en van de t e m p e r a t u u r . Van belang zijn de varianten die de meest o n g u n s t i ge o m s t a n d i g h e d e n v e r t e g e n w o o r d i g e n (dus waarbij de hoogste concentraties zijn te verwachten), en die welke «gemiddelde» o m s t a n d i g h e d e n verteg e n w o o r d i g e n (en w a a r b i j dus ook «gemiddelde» concentraties te v e r w a c h ten zijn). Omdat alle getallen in het WL-rapport betrekking hebben op de situatie bij toepassing van telkens één stof als enige fosfaatvervanger en daarbij is a a n g e n o m e n dat ook in Duitsland die stof in alle w a s m i d d e l e n zou w o r den toegepast, leek het v o o r het doel van de o v e r l e g g r o e p , dus voor het hier te presenteren f o s f a a t r e d u c t i e p r o g r a m m a , nuttig o m - uitgaande van de W L - g e t a l l e n - e e n schatting te maken w a a r b i j sprake is van toepassing van meer dan één fosfaatvervanger. Daarbij is verondersteld dat: - NTA v ó ó r 1985 in geen geval meer dan de helft van de belasting zal bereiken die m a x i m a a l mogelijk is bij uitsluitend gebruik van deze stof als fosfaatvervanger; - zeolieten w é l ongeveer de maximaal mogelijke belasting zullen bereiken; - Citrex-S5 v ó ó r 1985 in geen geval meer dan een kwart van de maximaal mogelijke belasting zal bereiken; - CMOS niet toegepast zal w o r d e n v ó ó r 1985. (Hierbij is o v e r w o g e n dat de o n t w i k k e l i n g in Duitsland nu v o o r het grootste deel gericht is o p zeolieten, en dat in Nederland NTA zal w o r d e n toegepast, maar t o t 1985 meestal niet als enig fosfaatvervangend bestanddeel in wasm i d d e l f o r m u leringen).
T w e e d e Kamer, zitting 1979-1980,15 640, nr. 5
12
De in 1985 te verwachten concentraties in de Rijn die verder in dit rapport als u i t g a n g s p u n t gehanteerd zullen w o r d e n , zijn op g r o n d van bovenstaande veronderstellingen: Gehalten fosfaatvervangers in de Rijn (Lobith) en de Rijntakken in Nederland (1985) (In microgram/liter)
NTA Zeolieten Citrex-S5 CMOS
Maximaal (ongunstige condities)
«gemiddeld»' («gemiddelde» condities)
300 200 20
60 100 10
' Het betreft hier geen gemiddelde in de wiskundige zin van het w o o r d , maar een waarde die onder doorsnee- omstandigheden van afvoer, temperatuur e.d. verwacht kan worden.
De getallen zijn - o m v o o r de hand liggende redenen - afgerond. Het grote verschil bij NTA tussen m a x i m a l e en «gemiddelde» concentraties is het gev o l g van de sterke temperatuurafhankelijkheid van de afbraaksnelheid van NTA in oppervlaktewater (en in zuiveringsinstallaties). Bij de zeolieten speelt de afbraak in het geheel geen rol - er is dus geen temperatuursafhankelijkheid. Het RIZA heeft een rapport opgesteld over te verwachten concentraties in de E e m , een v o o r b e e l d van een zwaar met effluent belast riviertje, geheel binnen de Nederlandse grenzen liggend (bijlage 4). Wanneer men dezelfde uitgangspunten kiest met betrekking tot het verw a c h t e m a x i m a l e gebruik van fosfaatvervangers als voor de Rijn (zie boven), kunnen de v o l g e n d e concentraties verwacht w o r d e n : Gehalten fosfaatvervangers in de Eem in 1985 op de plaatsen met de hoogste concentraties (in microgram per liter)
NTA Zeolieten Citrex-S5 CMOS
Maximaal (ongunstige condities)
«gemiddeld» («gemiddelde» condities)
2100 400 300
500 100 70
Gehalten fosfaatvervangers in de Eem in 1985 op de plaats van uitstroming in het Eemmeer (in microgram per liter)
NTA Zeolieten Citrex-Sö CMOS
Maximaal (ongunstige condities)
«gemiddeld» («gemiddelde» condities)
280 400 40
70 100 10
In de Eem blijken plaatselijk aanzienlijk hogere gehalten te kunnen optreden dan in de Rijn, vooral onder ongunstige condities van afvoer en temperatuur. De concentraties variëren echter sterk van plaats tot plaats; op het punt waar de Eem u i t m o n d t in het Eemmeer zijn de verwachte gehalten, zow e l de m a x i m a l e als de «gemiddelde», ongeveer gelijk aan die in de Rijn.
T w e e d e Kamer, zitting 1979-1980, 15640, nr. 5
13
2.2.2. Te verwachten concentraties
drinkwater
Voor een schatting van mogelijke risico's van het gebruik van fosfaatvervangers voor de gezondheid van de mens is het van groot belang, inzicht te verkrijgen in de mogelijke concentraties van deze stoffen in drinkwater wanneer ze op grote schaal zouden worden gebruikt. De fosfaatvervangers zullen na gebruik in de was immers grotendeels naar het oppervlaktewater geleid worden (voor een klein deel ook naar het grondwater) en uit deze «grondstof» wordt drinkwater bereid. Naast het directe contact dat men in de huishouding kan hebben met wasmiddelen (zie ook 2.2.4 en 2.3.6) is dit de belangrijkste route waarlangs fosfaatvervangers door de mens opgenomen zouden kunnen worden (accumulatie in consumeerbare waterdieren treedt bij de bestudeerde stoffen niet op: zie 2.3.7). In bijlage 5 wordt een overzicht gegeven van de verschillende wegen waarlangs fosfaatvervangers in oppervlaktewater en grondwater terecht kunnen komen, en vandaar in drinkwater. Vervolgens wordt aangegeven welke reducties in de concentraties er naar verwachting zullen optreden op de weg van grondstof naar produkt. Bovendien wordt nagegaan welke neveneffecten er zouden kunnen optreden, bij voorbeeld ten aanzien van reactieprodukten bij gebruik van oxydatiemiddelen in het drinkwaterzuiveringsproces en ten aanzien van de concentraties van zware metalen. Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van toepassing van NTA, zeolieten, Citrex S5 en CMOS op grote schaal zijn, voor wat betreft het drinkwateraspect, twee wijzen van drinkwaterbereiding bepalend, te weten: (i) drinkwaterbereiding door oeverinfiltratie, en (ii) drinkwaterbereiding uit oppervlaktewater zonder tussenschakeling van infiltratie of een spaarbekken. In deze beide typen gevallen kunnen theoretisch de hoogste concentraties van fosfaatvervangers gevonden worden (afgezien van eigen winning van drinkwater door particulieren die nog slechts voor 0,3% van de inwoners van Nederland plaatsvindt, en waar in bepaalde, ongunstige situaties, hogere concentraties zouden kunnen optreden). Wanneer Rijnwater als grondstof wordt gebruikt voor genoemde wijzen van drinkwaterbereiding kunnen de in de vorige paragraaf gegeven concentraties als uitgangspunt genomen worden. Men mag aannemen dat door additionele afbraak tijdens het bereidingsproces (o.a. door toepassing van ozon of chloor) de concentraties van de organische fosfaatvervangers kunnen dalen ten opzichte van die van de grondstof; zeolieten zullen op andere wijze (door bezinking, filtratie e.d.) worden weggenomen. Over de desbetreffende reductiefactoren kan weinig met zekerheid gezegd worden. De te verwachten concentraties in drinkwater (bij deze typen bereiding) zijn daarom geschat door de «gemiddelde» concentraties in de Rijn als maximaal te verwachten drinkwaterconcentratie te nemen. Ten hoogste te verwachten «gemiddelde» gehalten fosfaatvervangers in drinkwater bereid uit Rijnwater (1985) (in m icrogram/liter) NTA Zeolieten Citrex-S5 CMOS
60 100 10
-
De maximale Rijnwater-concentraties zijn niet als uitgangspunt genomen omdat er bij de drinkwaterbereiding een zekere afvlakking van de concentratieschommelingen optreedt, maar vooral omdat bij deze concentraties acute effecten op de gezondheid van de mens geen rol spelen: het gaat veeleer om de chronische belasting, dus om de gemiddelde concentraties in het geconsumeerde drinkwater.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15640, nr. 5
14
2.2.3. Interacties
met zware
metalen
De fosfaatvervangers NTA, zeolieten, Citrex-S5, en CMOS reageren in w a terige o p l o s s i n g met metaalionen, hetzij door c o m p l e x v o r m i n g (chelerende of sequestrerende eigenschappen), hetzij d o o r i o n e n w i s s e l i n g . Aan o.a. deze eigenschap danken ze hun v e r m o g e n o m in een w a s m i d d e l f o r m u l e r i n g geheel of gedeeltelijk het trifosfaat te vervangen. M e t a a l i o n e n b i n d i n g zou een p r o b l e e m o p r o e p e n wanneer fosfaatvervangers op grote schaal in rioolwater, zuiveringsinstallaties en oppervlaktewater terecht zouden gaan k o m e n en daar de verdeling van zware metalen over opgeloste en vaste fase zouden veranderen. Het Rijksinstituut v o o r de Zuivering van Afvalwater (RIZA) en het Instituut v o o r B o d e m v r u c h t b a a r h e i d (IB) hebben o p verzoek van de overleggroep studies verricht over respectievelijk interacties met zware metalen in zuiveringsinstallaties en interacties in oppervlaktewater (zie bijlage 6 en 7). De conclusies ten aanzien van dit beoordelingsaspect kunnen als v o l g t samengevat w o r d e n . In r u w afvalwater zullen, afhankelijk van de schaal w a a r o p de verschillende fosfaatvervangers w o r d e n toegepast, concentraties van enkele tientallen mg/liter kunnen optreden. Wanneer m e n veronderstelt dat, in geval van fosfaatloosheid van alle w a s m i d d e l e n , in 1985 in Nederland de fosfaten voor ca. 4 0 % d o o r NTA, 4 0 % d o o r zeolieten, en 2 0 % door andere stoffen (waaronder Citrex-S5) zullen zijn v e r v a n g e n , zullen bedoelde concentraties liggen in de orde van groote v a n : - NTA — Zeolieten — Citrex-S5
10 mg/liter 18 mg/liter 1 mg/liter
Deze schatting is gemaakt op basis van enerzijds een schatting uitgaande van de hoeveelheid fosfaatvervanger gebruikt per dag per i n w o n e r , in c o m binatie m e t een leidingwatergebruik van 100 liter per dag per p e r s o o n ; anderzijds uitgaande van de nu in ruw afvalwater aangetroffen hoeveelheid fosfaten - 15 è 20 mg/liter doorsnee - en schatting van de daarmee equivalente hoeveelheden fosfaatvervangers. Hogere dan de aangegeven concentraties zullen kunnen optreden onder bepaalde o m s t a n d i g h e d e n , bij voorbeeld bij een relatief g r o o t aandeel van huishoudelijk afvalwater in de lozingen op een rioolstelsel (de mate van v e r d u n n i n g met regenwater en met industrieel afvalwater hangt af van tijd en plaats). De concentraties kunnen dan t o t ongeveer het d u b b e l e van de g e n o e m d e w a a r d e n stijgen. In de zuiveringsinstallaties zullen de gehalten door afbraak en/of bezinking v e r m i n d e r e n . De concentraties in het effluent k u n n e n , onder dezelfde v e r o n derstellingen als b o v e n , geschat w o r d e n op « g e m i d d e l d » : - NTA — Zeolieten - Citrex-S5
2 tot 5 mg/liter 2 mg/li1er 0,2 mg/liter
Deze effluentconcentraties zijn ten naaste bij gelijk aan de concentraties in de zuiveringsinstallaties zelf, bij aanname van volledige m e n g i n g . O p g e m e r k t m o e t w o r d e n dat de fosfaatvervangers in het afvalwater voor een g r o o t deel met Ca en metalen «beladen» zullen zijn, dus slechts gedeeltelijk in de v o r m van het oorspronkelijke natriumzout aanwezig zullen zijn. Uit onderzoek in Canada blijkt dat de aanwezigheid van NTA in afvalwater daar niet het gedrag van zware metalen in zuiveringsinstallaties beïnvloedt. De NTA-gehalten zijn echter relatief laag: ca. 4 mg/liter. Het is uit deze en andere gegevens ( l a b o r a t o r i u m p r o e v e n , proeven op praktijkschaal) niet mogelijk o m een b e t r o u w b a r e schatting te maken van beïnvloeding van het gedrag van zware metalen in zuiveringsinstallaties door NTA bij influentconcentraties die in doorsnee 10, en incidenteel 20 mg/liter kunnen w o r d e n . In
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 640, nr. 5
15
s o m m i g e experimentele opstellingen begint NTA metaalionen in oplossing te brengen vanaf concentraties van ca. 0,2 mg/liter. In de praktijk blijkt gezien de resultaten uit Canada, geen mobilisatie van zware metalen door NTA in zuiveringsinstallaties op te treden bij influentconcentraties tot 4 mg/liter. Of dit in Nederland ook het geval zal zijn, en of bij concentraties hoger dan 4 mg/liter w e l effecten zullen gaan optreden zal slechts uit nader onderzoek afgeleid kunnen w o r d e n , met name uit onderzoek dat in een periode van geleidelijke o v e r g a n g naar gebruik van NTA op praktijkschaal in en bij zuiveringsinstallaties gedaan zou kunnen w o r d e n . Van Citrex-S5 is bekend dat de chelerende eigenschappen m i n d e r sterk zijn dan die van NTA. Dit, in c o m b i n a t i e met de duidelijk lagere te v e r w a c h ten concentraties, maakt het w e i n i g waarschijnlijk dat deze stof het gedrag van zware metalen in zuiveringsinstallaties zal beïnvloeden. Zeolieten kunnen, door i o n e n w i s s e l i n g , metaalionen b i n d e n , en deze bij bezinking in de zuiveringsinstallatie «meenemen» naar het zuiveringsslib. Over het optreden en de grootte van mogelijke effecten in zuiveringsinstallaties bij de bovenaangegeven concentraties (doorsnee 18 mg/liter, m a x i m a a l 36 mg/liter in het influent) kan echter op g r o n d van het kleine aantal verrichte proeven geen uitspraak gedaan w o r d e n . O m d a t de effecten van zeolieten en NTA in de zuiveringsinstallatie potentieel tegengesteld zijn, moet rekening w o r d e n g e h o u d e n met de mogelijkheid van een gedeeltelijke compensatie. Onderzoek op dat punt zou aanbeveling v e r d i e n e n . In oppervlaktewater zullen de concentraties van de fosfaatvervangers lag e r z i j n dan in het afvalwater: zie paragraaf 2.2.1. De mogelijkheid van beïnv l o e d i n g van het gedrag van zware metalen zal daar dus kleiner zijn. Zo zullen de concentraties van NTA in de Rijn meestal lager zijn dan die w a a r b i j in e x p e r i m e n t e n mobilisatie-effecten zijn w a a r g e n o m e n . Ook hier geldt echter dat slechts onderzoek in een praktijksituatie, dus w a n n e e r NTA in grotere hoeveelheden dan op het ogenblik in het oppervlaktewater terecht gaat kom e n , de afwezigheid van effecten zal kunnen bevestigen. Dit geldt ook v o o r zeolieten en Citrex-S5, m e t o p n i e u w de aantekening dat de te verwachten zeer lage concentraties van laatstgenoemde stof het optreden van interactie met zware metalen in oppervlaktewater uiterst onwaarschijnlijk maken. Het v e r m o e d e n dat bij d r i n k w a t e r w i n n i n g uit oppervlaktewater geen negatieve beïnvloeding van de kwaliteit van het drinkwater door metalen zal o p t r e d e n , zal ook eerst d o o r praktijkonderzoek bevestigd kunnen w o r d e n . 2.2.4.
Carcinogeniteit
De overleggroep v o n d het g e w e n s t o m bijzondere aandacht te besteden aan de mogelijkheid dat door het gebruik van NTA of andere stoffen als fosfaatvervangers voor de bevolking een v e r h o o g d kankerrisico zou ontstaan. A a n l e i d i n g daartoe w a r e n met name in de Verenigde Staten uitgevoerde o n derzoekingen aan NTA, die bij toepassing van hoge doses, een v e r h o g i n g van de t u m o r f r e q u e n t i e bij ratten en muizen te zien gaven. Prof. dr. H. van Genderen (Instituut v o o r Veterinaire Farmacologie en Toxicologie. Rijksuniversiteit Utrecht) heeft voor de o v e r l e g g r o e p een rapport samengesteld dat een overzicht geeft van de uitgevoerde onderzoekingen en een beoordeling van de risico's van kankerverwekking. Het rapport is in zijn geheel o p g e n o m e n in bijlage 8. De conclusies ten aanzien van dit beoordelingsrapport kunnen als v o l g t samengevat worden. NTA heeft in hoge doses een carcinogene w e r k i n g bij ratten en muizen. Het is echter niet te verwachten dat het aantal kankergevallen in Nederland zal t o e n e m e n , o m de v o l g e n d e r e d e n e n : - de carcinogene w e r k i n g van NTA kan tot de zogenaamde tweede categorie (Gezondheidsraad) w o r d e n gerekend dat w i l zeggen beneden een bepaalde dosis treedt het carcinogene effect niet meer o p ; - de ADI ligt bij 7,5 m g NTA per persoon (50 kg) per d a g ; - de m a x i m a l e belasting die - bij grootschalig gebruik van NTA in was-
T w e e d e Kamer, zitting 1979-1980,15640, nr. 5
16
m i d d e l e n - v e r w a c h t mag w o r d e n , is 120 m i c r o g r a m NTA per persoon (50 kg) per dag (belasting via drinkwater, de meeste relevante route); er is dus een factor van 60 tussen deze m a x i m a l e belasting en de ADI. Zeolieten blijken bij ratten hyperplasie van het blaasepitheel te kunnen veroorzaken. Er zijn echter geen aanwijzingen dat door dit verschijnsel of anderszins carcinogene effecten te verwachten zijn. Uit het onderzoek aan Citrex kunnen nauwelijks conclusies getrokken w o r den over mogelijke carcinogeniteit, o m d a t de daarvoor nodige proeven niet plaatsgevonden hebben. Een mutageniteitsproef had echter een negatief resultaat en de chemische structuur behoort niet tot een stofklasse w a a r v a n carcinogeniteit bekend is. CMOS ten slotte m a g , op g r o n d van het uitgevoerde onderzoek, als nietcarcinogeen w o r d e n b e s c h o u w d . 2.3. Conclusies 2.3.1. Beschikbaarheid
van gegevens
nodig voor
beoordeling
Voor NTA is een grote hoeveelheid informatie uit een verscheidenheid aan b r o n n e n beschikbaar, grotendeels in open literatuur. Zeolieten en CMOS zijn o p een groot aantal aspecten onderzocht d o o r de producenten en/of verwerkers en open literatuur over deze stoffen begint thans beschikb a a r t e k o m e n ; Citrex-S5 is op een beperkt aantal aspecten onderzocht. Van de overige kandidaatfosfaatvervangers die in paragraaf 1.4 g e n o e m d zijn, zijn gegevens recent beschikbaar g e k o m e n ; er kan nog geen uitspraak gedaan w o r d e n over de bruikbaarheid van deze gegevens v o o r een beoordeling. Veldgegevens van enige betekenis zijn er slechts v o o r NTA, namelijk uit Canada, waar deze stof al een aantal jaren op grote schaal w o r d t toegepast in w a s m i d d e l e n . Voor zeolieten zijn gegevens bekend uit een grootscheepse verbruiksproef in de Bondsrepubliek Duitsland. De beschikbare informatie maakt het mogelijk tot de hierna v o l g e n d e beo o r d e l i n g e n te k o m e n van NTA, zeolieten, CMOS en Citrex-S5. Daarbij m o e t w e l w o r d e n opgemerkt dat de kennis over Citrex-S5 duidelijk achterblijft bij die over de andere drie stoffen. De overige kandidaatfosfaatvervangers kunnen in dit rapport nog niet aan een beoordeling w o r d e n o n d e r w o r p e n . 2.3.2. Chemische
en fysisch-chemische
eigenschappen
De chemische samenstelling van NTA, zeolieten en CMOS is bekend. Die van Citrex-S5 (een mengsel van stoffen) is in grote lijnen bekend: een nadere specificatie is gewenst. Voor zeolieten en Citrex-S5 bestaan geen analytische m e t h o d e n ter vaststelling van de concentratie in water (althans niet bij aanwezigheid van andere stoffen); van de methode v o o r CMOS is niet zeker dat ze specifiek is. 2.3.3.
Persistentie
NTA, Citrex-S5 en CMOS zijn alle drie in redelijke mate biologisch afbreekbaar. Het is onwaarschijnlijk dat bij de afbraak g e v o r m d e t u s s e n p r o d u k t e n , die v o o r a l bij het stikstofhoudende NTA van belang zouden kunnen zijn, een rol van betekenis spelen. De anorganische zeolieten zijn niet biologisch afbreekbaar; er zijn w e l aanwijzingen dat de door synthese verkregen deeltjes in water of in de b o d e m op den duur hun specifieke eigenschappen verliezen. Zowel bij de afvalwaterzuivering als in het oppervlaktewater mag dus gerekend w o r d e n met een relatief grote mate van afbraak van NTA, Citrex-S5 en CMOS. Bij het schatten van in oppervlaktewater te verwachten concentraties (zie 2.3.5) is hiermee rekening gehouden. Van NTA zijn ook enige gege-
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15640, nr. 5
17
vens beschikbaar over afbraak in de b o d e m ; deze v e r l o o p t onder aërobe o m s t a n d i g h e d e n snel, maar v i n d t onder anaërobe o m s t a n d i g h e d e n n a u w e lijks plaats. 2.3.4. Invloed op en gedrag in
afvalwaterzuivering
Er zijn geen aanwijzingen dat een der vier te beoordelen fosfaatvervangers de goede w e r k i n g van zuiveringsinstallaties nadelig zou beïnvloeden. Organische fosfaatvervangers kunnen tot een v e r g r o t i n g van het zuurstofverbruik in installaties leiden. Naar analogie v a n de berekeningen die d o o r T N O v o o r z e e p w a s m i d d e l e n zijn uitgevoerd (ref. 3) kan een kwantitatieve benadering w o r d e n gemaakt. Wanneer m e n veronderstelt dat in Nederland in 1985 (in geval van fosfaatloosheid) de fosfaten v o o r ca. 4 0 % door NTA, voor ca. 4 0 % door zeolieten en v o o r ca. 2 0 % d o o r andere stoffen (waaronder Citrex-S5) vervangen zullen zijn zal een v e r h o g i n g van het zuurstofverbruik ten opzichte van dat zonder fosfaatvervangers enkele procenten zijn en waarschijnlijk zonder p r o b l e m e n in de bestaande installaties verwerkt kunnen w o r d e n . Introductie van zeolieten zal een zekere t o e n e m i n g van de hoeveelheid g e v o r m d zuiveringsslib t o t g e v o l g h e b b e n ; deze kan eveneens op enkele procenten geschat w o r d e n . Fosfaten en fosfaatvervangers kunnen d o o r hun «hardheid»-bindende en m e t a a l b i n d e n d e eigenschappen in beginsel invloed uitoefenen op de verdeling van metaalionen tussen de opgeloste en vaste fase, dat w i l zeggen tussen effluent en zuiveringsslib. Het c o m p l e x e geheel van factoren dat bij deze verdeling een rol speelt maakt het moeilijk o m tot goede kwantitatieve v o o r s p e l l i n g e n over eventuele v e r s c h u i v i n g e n te k o m e n . NTA heeft sterke chelerende eigenschappen en zal dus metalen in oplossing kunnen h o u d e n of b r e n g e n , w a a r d o o r de concentraties daarvan in het effluent v e r h o o g d kunnen w o r d e n . De chelerende eigenschappen van Citrex-S5 en CMOS zijn m i n d e r sterk. Zeolieten daarentegen b i n d e n , d o o r ionenwisseling, zware metalen en doen deze d o o r bezinking in het zuiveringsslib t e r e c h t k o m e n . Bij een verondersteld gebruik van fosfaatvervangers zoals dat hierboven is aangegeven kunnen in de zuiveringsinstallatie de v o l gende concentraties verwacht w o r d e n : NTA 2 t o t 5 mg/liter, zeolieten 1 t o t 2 mg/liter en Citrex ca. 0,2 mg/liter. De invloed van Citrex-S5 kan bij deze c o n centraties v e r w a a r l o o s d w o r d e n . Effecten v a n NTA en zeolieten kunnen eventueel o p t r e d e n , maar het is mogelijk dat ze elkaar opheffen. Gegevens uit recent onderzoek geven daarover echter w e i n i g houvast, of w e l doordat het onderzoek slechts betrekking had op de effecten van NTA alleen, dus niet in c o m b i n a t i e met zeolieten (ref. 4), of w e l d o o r d a t met h o g e concentraties w e r d gewerkt die aanzienlijk boven het gebied van te verwachten concentraties liggen (ref. 5) 2.3.5. Concentraties
in oppervlaktewater
en
drinkwater
In paragraaf 2.2.1 is aangegeven welke concentraties van fosfaatvervangers in oppervlaktewater tot 1985 verwacht zouden kunnen w o r d e n . Bij de schattingen is rekening g e h o u d e n met (i) het m a x i m a a l te verwachten gebruik per stof, (ii) het reductiepercentage in zuiveringsinstallaties, (iii) afbraak in het oppervlaktewater (onder verschillende temperatuurcondities) en (iv) v e r d u n n i n g in het oppervlaktewater (onder verschillende afvoercondities). Zie de tabellen in paragraaf 2.2.1. In Canada, waar NTA al jarenlang o p grote schaal w o r d t toegepast, v i n d t m e n in 7 5 % van de o p p e r v l a k t e w a t e r m o n s t e r s m i n d e r dan 100 m i c r o g r a m NTA per liter, in 9 7 % van de monsters m i n d e r dan 500 m i c r o g r a m / l i t e r . De schattingen v o o r de Rijn lopen daarmee goed parallel. In de Eem kunnen echter (plaatselijk) hogere concentraties o p t r e d e n (tot ca. 2 m g NTA/liter). Schattingen van concentraties in drinkwater (zie tabel in paragraaf 2.2.2) zijn gemaakt v o o r situaties w a a r i n drinkwater w o r d t bereid via oeverinfiltratie, respectievelijk rechtstreeks (zonder tussenschakeling van infiltratie of spaarbekken) uit oppervlaktewater.
Tweede K a m e r z i t t i n g 1 9 7 9 - 1 9 8 0 , 1 5 6 4 0 , nr. 5
18
Deconcentraties van NTA in drinkwater in Canada variëren van 0 tot 55 microgram/liter, het gemiddelde ligt beneden 5 microgram per liter. De hier geschatte waarden voor NTA kunnen dus een factor 10 hoger liggen dan de Canadese. Een en ander is afhankelijk van de mate waarin tussen de grondstof (oppervlaktewater) en het produkt (drinkwater) reductie optreedt. Daarover bestaat nog niet voldoende zekerheid, zodat uit veiligheidsoverwegingen de meest ongunstige te verwachten waarden zijn opgenomen. De concentraties in drinkwater dat op andere dan de bovengenoemde wijzen wordt gewonnen (te weten: via spaarbekkens, duininfiltratie, grondwaterwinning) zullen naar verwachting lager liggen. Voor de conclusies ten aanzien van de betekenis van de te verwachten concentraties voor de gezondheid van de mens en voor de toestand van aquatische ecosystemen wordt verwezen naar de volgende paragrafen (2.3.6 en 2.3.7). 2.3.6. Toxiciteit voor de mens De mogelijke toxiciteit van fosfaatvervangers voor de mens moet grotendeels beoordeeld worden aan de hand van proeven met zoogdieren. Slechts enkele gegevens uit proeven met mensen zijn beschikbaar, namelijk over opneming en uitscheiding van NTA en CMOS. Oraal toegediend NTA en CMOS worden bij mensen en apen slechts voor enkele procenten opgenomen uit het maagdarmkanaal; het opgenomen gedeelte wordt onveranderd (NTA), of omgezet (CMOS) met de urine uitgescheiden, het niet opgenomen gedeelte verlaat met de faeces het lichaam. Dit is een belangrijke constatering omdat de meeste toxiciteitsproeven met ratten zijn gedaan, die een aanzienlijk groter opnemingspercentage vertonen. Voor zeolieten bestaan geen aanwijzingen dat opneming van de verbinding als zodanig uit het maagdarmkanaal zal optreden; de componenten worden geringe mate wel opgenomen. Van Citrex-S5 zijn op dit punt geen gegevens. Eenmaal opgenomen wordt NTA niet omgezet; in dierproeven is bij toediening van hoge doses een geringe accumulatie in het botweefsel geconstateerd. Er zijn geen aanwijzingen dat dit op enige wijze schadelijk is. CMOS en Citrex-S5 zullen mogelijk ten dele via normale stofwisselingsprocessen worden omgezet (gezien de chemische structuur), hoewel geen feitelijke gegevens beschikbaar zijn. Bij toediening van hoge doses zeolieten aan proefdieren is enige ophoping van aluminium- en siliciumverbindingen in de nieren en het lumen van de blaas waargenomen. Voor NTA, zeolieten, Citrex-S5 en CMOS moet de kans op het optreden van accumulatieverschijnselen bij de mens, gezien de te verwachten veel lagere belasting dan bij proefdieren, zeer gering worden geacht. De acute orale toxiciteit van NTA, zeolieten, Citrex-S5 en CMOS is gering: de LD-50 ligt boven 1 gram per kg lichaamsgewicht. Irritatie van de huid en ogen treedt bij geen der vier fosfaatvervangers op. Wasmiddelen met fosfaatvervangers veroorzaken niet meer irritatie dan fosfaathoudende. Er zijn geen aanwijzingen voor mogelijke sensibilisatie door huidcontact met de vier fosfaatvervangers. In de longen zou accumulatie van Si, mogelijk ook van Al kunnen optreden bij inhalatie van zeolieten. Inademing van zeolietpoeder leidt in dierexperimenten echter niet tot silicoseverschijnselen (inademing van kwartsstof wel). De door de mens ingeademde hoeveelheden zullen in elk geval aanzienlijk kleiner zijn dan die waarbij in dierproeven effecten werden gevonden. Van de drie organische fosfaatvervangers mag verwacht worden dat ze na inademing in opgeloste vorm worden opgenomen en daarna worden omgezet respectievelijk uitgescheiden. Er zijn aanwijzingen voor inhalatoire toxiciteit (met Citrex-S5 is echter geen onderzoek gedaan). Als toxische effecten bij langdurige toediening (semi-chronisch en chronisch onderzoek) werden voor NTA gevonden: nierbeschadiging, verhoging van de glucosespiegel in het bloed en toeneming van zinkgehalte in het bloed. Het toxisch nul-effectniveau ligt in de buurt van 300 mg NTA per kg
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15640, nr. 5
19
voer. Toepassing van een veiligheidsfactor van 100, en omrekening naar dagelijkse opneming levert een ADI (acceptable daily intake) voor de mens op van 7,5 mg per persoon (50 kg). Voor CMOS werden zelfs in de hoogste geteste dosering (ca. 4000 mg per kg voer) geen duidelijke effecten gevonden. De ADI zal dus in elk geval hoger zijn dan 100 mg per persoon (50 kg). Voor zeolieten wordt, afhankelijk van de herkomst, hyperplasie van de blaas gevonden vanaf 400 mg per kg voer, respectievelijk vanaf 10 000 mg per kg voer. Voor het eerste geval is geen ADI vastte stellen, omdat lagere doseringen niet zijn getetst. Voor het tweede geval kan het nul-effectniveau in de buurt van 200 zeoliet per kg voer liggen, zodat de ADI op 50 mg per persoon (50 kg) gesteld kan worden. Met Citrex-S5 is geen semi-chronisch en chronisch onderzoek uitgevoerd; er kan geen ADI worden berekend. In subacuut oraal onderzoek worden echter geen effecten gevonden boven 2000 mg per kg voer. In onderstaande tabel worden de voorgestelde ADI's samengevat: ADI (aanvaardbare dagelijkse opname) (in miligrammen per dag door een persoon van 50 kg) NTA Zeolieten Citrex-S5 CMOS
7,5 50 ? 100
(Niet voor alle typen bekend) (Niet voldoende gegevens)
De resultaten van onderzoek naar effecten op reproduktie en naar mogelijke teratogene effecten voor NTA en CMOS waren negatief. Voor zeolieten en Citrex-S5 zijn wat dat betreft geen gegevens beschikbaar. Mutageniteitsonderzoek leverde voor NTA, zeolieten, Citrex-S5 en CMOS negatieve resultaten op. Over carcinogeniteit ten slotte is in paragraaf 2.2.4. een samenvatting en evaluatie van gegevens opgenomen, gebaseerd op een rapport van prof. Van Genderen (zie ook bijlage 3). NTA mag geacht worden niet tot tumorvorming bij de mens te leiden wanneer de doses beneden de bovenvermelde waarde van 7,5 mg per persoon (50 kg) per dag blijven. Voor zeolieten en CMOS bestaan uit onderzoek geen aanwijzingen voor mogelijke carcinogeniteit. Citrex-S5 is op dit punt onvoldoende onderzocht; de chemische structuur en een negatieve mutageniteitsproef geven echter geen reden tot bedenkingen. Uit het bovenstaande, in samenhang met de verwachtingen ten aanzien van concentraties die in drinkwater zullen optreden (zie paragraaf 2.3.5), kan worden geconcludeerd dat in een situatie zoals die tot 1985 zou kunnen worden verwacht met betrekking tot de in paragraaf 2.2.1. veronderstelde toepassing van fosfaatvervangers geen toxische effecten zullen optreden. Voor wat betreft Citrex-S5 leiden vooral de lage te verwachten concentraties tot deze conclusie. Directe effecten in de huishouding bij het omgaan met wasmiddelen zijn, vanwege de geringe acute toxiciteit van de vier fosfaatvervangers, niet te verwachten. Effecten ten gevolge van langdurige blootstelling aan lage doses (met name door consumptie van drinkwater) zijn evenmin te verwachten. Wanneer men een consumptie van 2 liter water per persoon per dag veronderstelt, en uitgaat van de drinkwaterconcentratie zoals gegeven in 2.3.5 kan men berekenen dat de feitelijke dagelijkse opname van fosfaatvervangers met drinkwater aanzienlijk beneden de voorgestelde ADI's zullen blijven: Opname
ADI
(microgram per persoon (50 kg) per dag) NTA Zeolieten Citrex-Sö CMOS
120 200 20
—
7 500 50 000 ? 100 000
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15640, nr. 5
20
Voor Citrex-S5 kan d o o r het ontbreken van gegevens geen definitieve uitspraak over het risico bij gebruik op grote schaal gedaan w o r d e n . De beschikbare i n f o r m a t i e w i j s t nauwelijks o p toxiciteit. 2.3.7. Ecologische
effecten
Op g r o n d van de chemische samenstelling (geen P, N of andere mogelijk eutrofiërende elementen) mag a a n g e n o m e n w o r d e n dat Citrex-S5 en CMOS niet de potentie tot eutrofiëring hebben. NTA, dat stikstof bevat, heeft die potentie w e l ; de hoeveelheid stikstof die als gevolg van het gebruik van NTA extra in Nederlands oppervlaktewater zou k o m e n is echter relatief te gering o m in de praktijk van betekenis te kunnen zijn (een v e r h o g i n g van m a x i m a a l 1 % ten opzichte van de huidige stikstofconcentratie kan w o r d e n verwacht). Het is onwaarschijnlijk dat uit zeoliet-kristallen het silicium in v o l d o e n d e mate vrij zou kunnen k o m e n o m v o o r diatomeeën (een g r o e p algen met kiezelskelet) beschikbaar te zijn. In l a b o r a t o r i u m p r o e v e n is geen s t i m u l e r e n d e w e r k i n g van zeoliet op de groei van d i a t o m e e ë n of andere algen g e v o n d e n . De acute toxiciteit van NTA, zeolieten, Citrex-S5 en CMOS voor vissen en lagere w a t e r o r g a n i s m e n is gering (LC-50 hoger dan 100 mg/liter). Ook andere effecten, zoals die ten gevolge van langdurige blootstelling en effecten o p reproduktie, treden pas bij relatief hoge concentraties op (meestal ook boven 100 mg/liter). Omdat m a g w o r d e n a a n g e n o m e n dat de concentratie v a n geen der fosfaatvervangers in Nederlands oppervlaktewater boven enkele mg/liter zal u i t k o m e n (zie paragraaf 2.3.5) zullen toxische niveaus niet w o r den bereikt; in de meeste gevallen zal er zelfs een factor 100 of meer tussen het feitelijke en het toxische niveau blijven. Er zijn geen indicaties v o o r o p h o p i n g (bio-accumulatie) van NTA, zeolieten, Citrex-S5 en CMOS in w a t e r o r g a n i s m e n . De gegevens voor zeolieten en Citrex-S5 zijn echter beperkt. In paragraaf 2.2.3 is ingegaan op de mogelijke interacties van fosfaatvervangers met zware metalen. Dergelijke interacties zullen in zuiveringsinstallaties waarschijnlijk w e l optreden (althans met NTA en zeolieten); er zal nader onderzocht moeten w o r d e n of ook in het oppervlaktewater mobilisatie, respectievelijk demobilisatie zal o p t r e d e n . Slechts NTA en zeolieten zullen onder bepaalde o m s t a n d i g h e d e n in oppervlaktewateren concentraties kunnen bereiken w a a r b i j dergelijke effecten kunnen o p t r e d e n . De v e r w a c h t i n g dat in de Rijn, waar de concentraties beneden 0,5 mg/liter zullen blijven, v o l gens de huidige inzichten geen mobilisatie zal optreden, zal eveneens door nader onderzoek moeten w o r d e n bevestigd. Ten slotte dient ook onderzocht te w o r d e n welke betekenis zulke effecten hebben. 2.3.8. Beoordeling
ten behoeve
van
fosfaatreductieprogramma
De overleggroep is van m e n i n g dat, op g r o n d van de in dit hoofdstuk besproken gegevens en op g r o n d van de daarmee verrichte berekeningen, er geen milieuhygiënische bezwaren zijn tegen een gefaseerde overschakeling o p de fosfaatvervangers NTA, zeolieten, Citrex-S5 en CMOS in Nederland, in de periode tot 1985. Met betrekking t o t de milieuhygiënische situatie in geval van volledige fosfaatvervangers plaatst de overleggroep de kanttekening dat nog enige lacunes in de kennis ten aanzien van de g e n o e m d e fosfaatvervangers bestaan. Hoewel deze een positieve opstelling ten aanzien van de gefaseerde overschakeling niet in de w e g staan, is het gewenst dat in de komende jaren, terwijl de introductie van fosfaatarme en fosfaatvrije w a s m i d delen plaatsvindt, nader onderzoek w o r d t verricht. Met name zal nog een aantal f u n d a m e n t e l e gegevens over Citrex-S5 moeten w o r d e n verkregen, maar vooral ook zal het gebruik van NTA en zeolieten op grotere schaal moeten w o r d e n aangegrepen o m onderzoek in de praktijk te doen, onder andere naar gedrag in zuiveringsinstallaties en in oppervlaktewater. Op basis van de uit verder onderzoek verkregen gegevens zal in de komende jaren kunnen w o r d e n bepaald of de toepassing van afzonderlijke fosfaatvervangers nog verder zal kunnen t o e n e m e n dan nu voorzien w o r d t .
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 640, nr. 5
21
Referenties 1. Concept Indicatief Meerjarenprogramma (IMP) 1980-1984, Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, 1979. 2. Waterloopkundig Laboratorium: «Polyfosfaatvervangende stoffen in het stroomgebied van de Rijn», Verslag onderzoek R 1462, Delft, november 1979. 3. Kessel, P. J. M. van, M. A. de Ruiter, J. A. Somers: «Textielwasmiddelen. Eventuele vervanging van synthetische door zeepwasmiddelen; de gevolgen voor zuiveringsinrichtingen voor huishoudelijk afvalwater», rapport A 84, Instituut voor Milieuhygiëne en Gezondheidstechniek TNO, december 1976. 4. Stoveland, S„ J. N. Lester, R. Perry: «De invloed van NTA op de metaalbalans in het actief-slibproces», H2O 72(16), 346-363,1979. 5. Muller, G.: «NTA and type Azeolite as phosphate substitutes in detergents: impact on heavy metals in surface waters», ChemikerZeitung 703(4), 131-132,1979.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15640, nr. 5
22
Hoofdstuk 3. Het programma van fosfaatreductie
3.1. Inleiding In het vorige hoofdstuk is een oordeel v a n u i t milieuhygiënisch o o g p u n t gegeven over een aantal fosfaatvervangers, respectievelijk fosfaatarme en fosfaatloze f o r m u l e r i n g e n . Daaruit blijkt dat reductie van het fosfaatgehalte van w a s m i d d e l e n , gepaard gaande met introductie van bepaalde fosfaatvervangers zoals in paragraaf 2.3.8 is a a n g e g e v e n , niet op milieuhygiënische bezwaren stuit. Voor het opstellen van een f o s f a a t r e d u c t i e p r o g r a m m a is ook inzicht nodig in de technische en economische m o g e l i j k h e d e n van de toepassing van fosfaatloze en/of fosfaatarme w a s m i d d e l e n , ( w a s w e r k i n g , kosten, beschikbaarheid, enz.) Het was de overleggroep niet mogelijk, deze aspecten op een even g r o n d i ge manier te bestuderen als de milieuhygiënische. De betreffende gegevens zijn slechts in beperkte mate en in globale v o r m v o o r h a n d e n (zie ook paragraaf 3.3). In bijlage 9 zijn de in de o v e r l e g g r o e p beschikbaar g e k o m e n gegevens samengevat. In deze gegevens, en in het feit dat een aantal fosfaatloze of fosfaatarme w a s m i d d e l e n , zij het in beperkte mate, al enige jaren o p de markt zijn, zijn echter duidelijk de m o g e l i j k h e d e n onderkend v o o r de opstelling van het v o o r l i g g e n d e f o s f a a t r e d u c t i e p r o g r a m m a . Gezien het bovenstaande en gezien de o n t w i k k e l i n g e n die nog plaatsvinden op het gebied van fosfaatvervangers en fosfaatloze f o r m u l e r i n g e n , heeft de overleggroep het mogelijk geacht een p r o g r a m m a v a n fosfaatreductie op te stellen dat v o o r de eerstkomende jaren tot 1983 op gedetailleerde wijze de te bereiken niveaus weergeeft en v o o r de jaren daarna op meer globale w i j ze mogelijkheden verkent. Bij het opstellen van het f o s f a a t r e d u c t i e p r o g r a m m a is in de beschouwing betrokken het fosfatenbeleid zoals dat in de Fosfatennota (1979) i s a a n g e g e ven. In concreto houdt dit laatste i n : (i) dat het p r o g r a m m a ertoe zal moeten leiden dat de fosfaatbelasting van het Nederlandse oppervlaktewater die toe te schrijven is aan fosfaten uit w a s m i d d e l e n in de k o m e n d e jaren duidelijk zal v e r m i n d e r e n e n (ii) dat ernaar gestreefd w o r d t , in 1985fosfaatloosheid van w a s m i d d e l e n te bereiken, in afhankelijkheid v a n financiële en technische mogelijkheden. Derde-traps-zuivering in zuiveringsinstallaties en fosfaatreductie van w a s m i d d e l e n zijn de belangrijkste pijlers v a n het fosfatenbeleid uit de gen o e m d e nota. Beide zijn gericht op het in aanzienlijke mate t e r u g d r i n g e n van de fosfaatbelasting. Daarbij bestaat wel een verschil in aanpak namelijk dat maatregelen v o o r zuiveringsinstallaties een regionaal karakter zullen hebben, terwijl maatregelen ten aanzien van w a s m i d d e l e n slechts v o o r heel Nederland g e n o m e n kunnen w o r d e n . Het lijkt in de praktijk te moeilijk o m met betrekking tot w a s m i d d e l e n binnen Nederland een regionale aanpak te realiseren. In de Fosfatennota w o r d t , op basis van gegevens uit het KNCV-rapport 1976, de belasting van riool- en/of oppervlaktewater met wasmiddelfosfaten geschat op 8,8 x 10 9 gram P per jaar. Schattingen gebaseerd op meer reeente gegevens komen uit op een afgeronde hoeveelheid van 10 x 10 9 gram P per jaar. De overleggroep w i l met behulp van het hierna gepresenteerde p r o g r a m m a een halvering van dit getal bereiken in 1983. Deze maatregelen beogen derhalve de totale hoeveelheid uit w a s m i d d e l e n afkomstige, geloosde fosfaten te beperken tot circa 5 x 10 9 g r a m P.
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 640, nr. 5
23
Punt (i) leidt zo tot de conclusie dat het niet voldoende is, slechts het fosfaatgehalte van wasmiddelen te verminderen: ook de dosering en het totale gebruik dienen in beschouwing te worden genomen, om te voorkomen dat bij voorbeeld een lager fosfaatgehalte samengaande met hogere doseringen, tot een onvoldoende vermindering van de fosfaatbelasting zou leiden. Uit punt (ii) volgt dat een nü te presenteren programma rekening dient te houden met het streven om in 1985 fosfaatloosheid van wasmiddelen te bereiken. De overleggroep meent dat het haar op dit moment nog niet mogelijk is definitieve uitspraken over de programmafase van 1983 tot 1985 te doen, maar vindt dat door de afspraken over de fase tot 1983 wel naardedoelstelling «fosfaatloosheid in 1985» wordt toegewerkt. 3.2. Programmafase 1980-1983 ' Over de fosfaatreductie van middelen voor de machinale vaatwas (aandeel in de fosfaatbelasting ca. 10%) zij opgemerkt dat de NVZ in de overleggroep heeft toegezegd voorstellen ter zake op korte termijn binnen de bedrijfstak te zullen bespreken (zie opm. bij tabel verder in deze paragraaf). 2 In het plan dat in 1977 door de NVZ openbaar werd gemaakt, werd een andere grootheid gehanteerd, namelijk het aantal grammen P per liter wassop bij een dosering van 10 gram wasmiddel per liter wassop (een normale dosering bij water van middelmatige hardheid). Omdat het formeel niet mogelijk is een regeling of afspraak te maken over de feitelijke dosering zoals die in de huishouding wordt toegepast, terwijl de eenheid «grammen P per liter wassop» wel die suggestie wekt, is besloten niet het fosfaatgehalte van het wassop, maar het fosfaatgehalte van het wasmiddel (weliswaar gecorrigeerd voor de aanbevolen dosering) als grootheid te hanteren. Hoewel de dimensies van beide grootheden niet dezelfde zijn, is er een éénduidige numerieke relatie: het aantal grammen per liter wassop zoals gehanteerd door de NVZ is numeriek gelijk aan 10 x Fc. 3 De aangegeven dosering dient volgens het Wasmiddelenbesluit gesplitst te worden opgegeven voor drie trajecten van hardheid van leidingwater: (i) minder dan 10° D, (ii) tussen 10 en 16° D, (iii) meer dan 16°D. In het algemeen is de aanbevolen dosering groter naarmate de hardheid van het waswater groter is. In het eerder genoemde plan van de NVZ is de relatie tot uitdrukking gebracht door voor de drie genoemde hardheidstrajecten verschillende waarden voor het maximale aantal grammen per liter wassop aan te geven. Voor het fosfaatreductieprogramma is een uitsplitsing naar hardheidstrajecten echter overbodig. Elk wasmiddel wordt namelijk bij alle drie de trajecten gebruikt: er zijn geen wasmiddelen speciaal voor hard, middelhard of zacht water. Wanneer men dus de dosering bij één hardheidstraject bij voorbeeld van 10 tot 16° D - vastlegt, en het werkelijk fosfaatgehalte van het wasmiddel bekend is, ligt in beginsel ook de totale fosfaatbijdrage door dat wasmiddel voor het gehele land vast. (Daarbij is aangenomen dat er in de eerstkomende jaren weinig verandering zal komen in het patroon van hardheden van leidingwater in Nederland). Het is dus voldoende wanneer men per wasmiddel één Fe - betrokken op de aanbevolen dosering bij 10 tot 16° D - hanteert.
Zoals boven aangegeven, beogen maatregelen in deze fase te leiden tot een halvering van de fosfaatbelasting uit wasmiddelen van riool- en/of oppervlaktewater in 1983 ten opzichte van de huidige hoeveelheid. Dit doel lijkt bereikbaar met een gedeeltelijke fosfaatvervanging (dat wil zeggen wasmiddelen hoeven in deze periode nog niet geheel fosfaatloos te worden) en wel voor met name de groep textielwasmiddelen 1 die kwantitatief het overgrote aandeel (>85%) in de fosfaatbelasting uit wasmiddelen heeft. De afspraken die daartoe gemaakt moeten worden, hebben vanzelfsprekend op de eerste plaats betrekking op de fosfaatgehalten van de diverse wasmiddelen. Zolang die gehalten niet nul worden, is het echter niet voldoende om de fosfaatgehalten zonder meer aan een maximum te binden. Dat zou immers - althans theoretisch - de mogelijkheid openlaten van hogere aanbevolen wasmiddeldoseringen, respectievelijk een hoger absoluut wasmiddelgebruikten gevolge waarvan de te bereiken waarde van circa 5 x 109 gram P per jaar niet bereikt zou worden. Daarom wordt voorgesteld waar mogelijk een «gecorrigeerd fosfaatgehalte» (Fe) van wasmiddelen als te reguleren grootheid te hanteren 2 . Dit wordt voor textielwasmiddelen voor machinale was als volgt gedefinieerd: F
c
-F
w
A
x ^ 200
Fc =
gecorrigeerd fosfaatgehalte van een bepaald wasmiddel, uitgedrukt in gewichtsprocenten P
F
=
werkelijk fosfaatgehalte van dat wasmiddel, uitgedrukt in gewichtsprocenten P
D
=
de op de verpakking aangegeven dosering van dat wasmiddel voor óén «lading» (20 liter sop of 4 a 5 kg wasgoed) bij een hardheid van 10 tot 16 ° D , uitgedrukt in grammen wasmiddel per lading
Wanneer de aangegeven dosering, zoals meestal het geval is, 200 gram wasmiddel per lading is, is de factor D/200 in de formule gelijk aan 1, zodat dan het gecorrigeerd fosfaatgehalte gelijk is aan het werkelijk fosfaatgehalte. Wanneer D echter groter of kleiner is dan 200 wordt het gecorrigeerd fosfaatgehalte ook groter of kleiner dan het werkelijk fosfaatgehalte. Het aangeven van D op de wasmiddelverpakking is al wettelijk geregeld (Wasmiddelenbesluit. Warenwet) 3 . Bij het maken van afspraken of regelingen over Fc blijft voor de fabrikant de vrijheid bestaan om een hoog fosfaatgehalte te combineren met een lage dosering of andersom, zonder dat daardoor de fosfaatbelasting van riool en/of oppervlaktewater beïnvloed wordt. In de praktijk zijn deze variaties overigens niet bijzonder groot, zoals blijkt uit een publikatie in de Consumentengids (maart 1975).
Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15640, nr. 5
24
De huidige situatie (peildatum 1979) ten aanzien van werkelijk en gecorrigeerd fosfaatgehalte van w a s m i d d e l e n is als v o l g t : witwasmiddelen: Fw in 19 van de 20 produkten gelijk aan of lager dan 8 % Fe in 19 van de 20 produkten gelijk aan of lager dan 8 % bontwasmiddelen: Fw in 6 van de 8 produkten gelijk aan of lager dan 12% Fe in 7 van de 8 produkten gelijk aan of lager dan 12% - overige textielwasmiddelen: F w i n 12 van 15 produkten gelijk aan of lager dan 8 % (hiertoe behoren w o l - en f i j n w a s m i d d e l e n , speciale i n w e e k m i d d e l e n en v o o r w a s m i d d e l e n ) Fe: v o o r deze categorie 4 w a s het nog niet mogelijk deze d o o r m i d d e l van een f o r m u l e te definiëren. A a n g e n o m e n w o r d t dat dit op korte t e r m i j n wel gerealiseerd zal zijn. Het gecorrigeerd fosfaatgehalte (Fe) bij w i t - en b o n t w a s - m i d d e l e n blijkt goed overeen te komen met het werkelijk fosfaatgehalte (Fw). De overleggroep stelt nu v o o r de v o l g e n d e m a x i m a l e Fe waarden te laten gelden: Type wasmiddel:
Witwasmiddelen Bontwasmiddelen Overige textielwasmiddelen 1
Maximale waarde pe r produkt bij aflevering na: 1 januari 1981
1 januari 1983
Fc Fc Fc
Fc Fc Fc
< < <
8% 12% 8%
< < <
5% 7,5% 6%
1 Aangenomen w o r d t dat op de genoemde tijdstippen de F c gedefinieerd is. Opmerking ter zake van macinale vaatwasmiddelen: binnen de NVZ zal worden gesproken over een voorstel voor een F op 1 januari 1981 en op 1 januari 1983 van respectievelijk < 15%, < 10%.
Zoals uit de getallen blijkt kan het v o o r 1 januari 1981 gestelde doel bereikt w o r d e n zonder fosfaatvervanging. Bij slechts enkele produkten hoeven de huidige fosfaatgehalten enigszins aangepast te w o r d e n . Het v o o r 1 januari 1983 gestelde doel vereist w e l fosfaatvervanging, of in elk geval h e r f o r m u l e r i n g van w a s m i d d e l e n . Door de NVZ is in de overleggroep de verzekering gegeven, dat de in b o v e n g e n o e m d e tabel aangegeven fosfaatreductie door de verschillende w a s m i d d e l f a b r i k a n t e n , zij het in bepaalde gevallen met moeite, ook daadwerkelijk zal w o r d e n bereikt. Zonder dat precies kan w o r d e n aangegeven met welke middelen deze fosfaatreductie tot stand zal w o r d e n gebracht, kan toch een meest waarschijnlijk beeld w o r d e n geschetst. Nu al enkele jaren bestaande fosfaatloze w a s m i d d e l e n op basis van respectievelijk NTA en Citrex-S5 zullen waarschijnlijk een rol blijven spelen met v o o r l o p i g een bescheiden aandeel in de markt. Een vrij groot deel van de markt zal w o r d e n i n g e n o m e n d o o r m i d d e l e n met een c o m b i n a tie van fosfaat en zeolieten. Daarnaast is te verwachten dat in deze periode enige nieuwe f o r m u l e r i n g e n op de markt zullen k o m e n w a a r i n geen van de eerder genoemde fosfaatvervangers een rol speelt, bij voorbeeld het zogenaamde «geïntegreerd produkt» van de fa. Kortman en Schulte. 4
Dit geldt ook voor de machinale vaatwasmiddelen. De Fw in zes produkten varieert van 7,5 tot 15,1%.
Verwacht kan w o r d e n dat met de voorgestelde reductie van fosfaatgehalten in 1983 de bijdrage van de wasmiddelfosfaten aan de totale fosfaatbelast i n g van riool- en/of oppervlaktewater gehalveerd zal zijn. Weliswaar w o r den niet van alle w a s m i d d e l e n de maximale fosfaatgehalten gehalveerd,
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 640, nr. 5
25
maar een aantal produkten zal minder dan het vastgestelde maximum aan fosfaat bevatten; een aantal zal zelfs -zoals ook nu al het geval is "fosfaatloos zijn. Een speculatieve gedachtengang is bewust geweerd uit de hier beschreven programmafase. Ter vermijding van het ten onrechte wekken van verwachtingen is daarom in de voor dit tijdsbestek genoemde percentages geen rekening gehouden met een overigens niet geheel uitgesloten aanzet van een ontwikkeling van wasmiddelen op basis van vervanging van fosfaat door combinaties van bij voorbeeld NTA met zeolieten en van NTA met Citrex-S5. Naast de in het programma betrokken textielwasmiddelen zullen de middelen voor de machinale vaatwas als object van fosfaatreductie in beschouwing worden genomen. Ten slotte resteert nog een gevarieerde groep van produkten (was- en reinigingsmiddelen) die eveneens aan de fosfaatbelasting bijdragen. De hoeveelheden daarvan zijn echter gering. Een speciaal op deze restgroep gerichte regeling lijkt op dit moment niet urgent. Ten behoeve van het volgen van het verloop van de fosfaatreductie in de fase tot 1983 zullen elk jaar een aantal gegevens beschikbaar komen. De NVZ zal daartoe elk jaar de volgende gegevens leveren: - per categorie wasmiddelen: de op de markt gebrachte hoeveelheid wasmiddel en fosfaat (in tonnen) in het betreffende jaar; - per produkt: het fosfaatgehalte en de volgens het Wasmiddelenbesluit, Warenwet op de verpakking aan te geven dosering. Uit deze gegevens kan enerzijds Fe worden berekend (en worden nagegaan of dit het overeengekomen maximum niet overschrijdt) en kan anderzijds de totale hoeveelheid fosfaat in de in het betreffende jaar op de markt gebrachte textielwasmiddelen worden berekend. 3.3. Programmafase 1983-1985 In de Fosfatennota is als beleidsvoornemen het streven opgenomen om fosfaatloosheid van wasmiddelen in 1985 te bereiken. De NVZ heeft als haar mening in de overleggroep te kennen gegeven dat zij deze doelstelling op dit ogenblik niet kan onderschrijven, omdat er naar haar mening nog twijfel bestaat over de haalbaarheid en zinvolheid van volledige fosfaatvervanging op grote schaal. Desondanks meent de overleggroep dat het wenselijk is enige beschouwingen te wijden aan de periode na 1983 zonder dat a priori de mogelijkheid van fosfaatloosheid van wasmiddelen in 1985 als vaststaand wordt beschouwd, respectievelijk wordt ontkend. Bij handhaving van het thans bestaande assortiment op de markt zullen vanaf 1983 fosfaatloze formuleringen beschikbaar zijn: - met NTA als enige fosfaatvervanger - met Citrex-S5 als enige fosfaatvervanger - op basis van zeep. Mogelijk beschikbaar zullen vanaf 1983 zijn fosfaatloze formuleringen (nu in ontwikkeling): - met een combinatie van NTA en zeolieten als fosfaatvervanging - volgens het concept van het «geïntegreerd produkt» (Kortman en Schulte). In de komende jaren kunnen nieuwe mogelijkheden toepasbaar worden, bijvoorbeeld: - met een combinatie van NTA en Citrex-S5 als fosfaatvervanging - volgens het concept van wassen bij lagere pH (Chem-Y) - met poly-acrylaten. Over het aspect van de milieuhygiënische aanvaardbaarheid van de produkten die na 1983 een rol zullen spelen in de fosfaatvervanging kan het volgende gezegd worden. De groep van stoffen die in dit rapport nader is beoordeeld, te weten NTA, Citrex-S5 en zeolieten, kan ook bij toepassing vanaf
Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15640, nr. 5
26
1983 m i l i e u h y g i ë n i s c h aanvaardbaar blijken te zijn. De toets aan de praktijksituatie blijft echter altijd g e b o d e n en lijkt in dit geval alleszins gerechtvaard i g d . Het ligt dan ook v o o r de hand dat in de komende jaren de resultaten van het gevoerde beleid en de getroffen maatregelen goed w o r d e n g e v o l g d d o o r de betrokken o v e r h e d e n , waterkwaliteitsbeheerders, w a t e r l e i d i n g b e drijven enz. Van g r o o t belang moeten met name w o r d e n geacht gerichte m e t i n g e n in riool- en oppervlaktewater en drinkwater (zoals dat al jaren lang in Canada gebeurt). Mede uit dergelijk onderzoek zullen conclusies kunnen w o r d e n getrokken over de snelheid, de schaal en wijze van u i t v o e r i n g van de verdere fosfaatreductie. Voor de g r o e p stoffen die in dit rapport niet aan een gedetailleerde bes c h o u w i n g konden w o r d e n o n d e r w o r p e n geldt, dat dit in de k o m e n d e tijd nog dient te gebeuren v o o r d a t daarover het «milieuhygiënisch aanvaardbaar» kan w o r d e n uitgesproken; nieuwe produkten die vanaf 1983 op grotere schaal zouden w o r d e n aangeboden zouden in elk geval daarvóór beoordeeld m o e t e n zijn. Over de e c o n o m i s c h e en technische aspecten (met name beschikbaarheid en kosten) kan hier slechts een oordeel w o r d e n gegeven voorzover het nu al o p de markt zijnde produkten betreft. NTA, Citrex-S5 en zeolieten zijn beschikbaar; de produktie kan, indien n o d i g , volgens de fabrikanten van deze stoffen w o r d e n o p g e v o e r d . Er is geen reden o m te veronderstellen dat beperkingen in de beschikbaarheid ten aanzien van deze stoffen na 1983 een beperking in de mogelijkheden van fosfaatreductie zouden opleveren w a n neer t w e e of meer produkten tegelijkertijd de fosfaatvervanging zouden verzorgen. Ten aanzien van produkten die nog niet op de markt zijn kan de overleggroep geen uitspraak d o e n . De bij de NVZ aangesloten fabrikanten zijn niet in staat collectief een inzicht in dergelijke ontwikkelingen te geven. W a t betreft de p r o g r a m m a f a s e 1983-1985 zij ten slotte nog o p g e m e r k t dat v e r w a c h t m a g w o r d e n dat in de daaraan voorafgaande fase van fosfaatreductie en introductie van w a s m i d d e l e n met fosfaatsubstituten tevens over de wastechnische aspecten (wasresultaat, slijtage aan w a s g o e d en machines) meer gegevens vanuit de bedrijven, uit de praktijk, en van onafhankelijk onderzoek beschikbaar zullen k o m e n w a a r d o o r aan de thans nog bestaande behoefte aan grotere wetenschappelijke b e t r o u w b a a r h e i d , objectiviteit en verifieerbaarheid kan w o r d e n v o l d a a n . 3.4. De uitvoering van het fosfaatreductieprogramma 1. In afwachting van uitvoering d o o r de overheid van door haar openbaar gemaakte beleidsvoornemens ter zake van wettelijke regelingen met betrekking t o t fosfaten in w a s m i d d e l e n hebben de w a s m i d d e l f a b r i k a n t e n zich in het overleg met de overheid reeds bereid verklaard op basis v a n uitsluitend v r i j w i l l i g h e i d een reductie van het fosfaatgehalte van t e x t i e l w a s m i d d e l e n te bewerkstelligen tot de in dit rapport beschreven niveaus v o l g e n s een eveneens aangegeven fasering. De NVZ zal de M i n i s t e r v a n Volksgezondheid en M i l i e u h y g i ë n e jaarlijks de nodige gegevens verstrekken over de v o r d e r i n g e n met betrekking t o t de toegezegde fosfaatreductie. 2. De overleggroep beveelt ten zeerste aan dat de o n t w i k k e l i n g e n ten aanzien v a n de veranderende w a s m i d d e l e n d o o r de betrokken instanties nauwkeurig met behulp van metingen in met name riool- en oppervlaktewater en drinkwater w o r d e n g e v o l g d . 3. Met het oog o p nadere concretisering van de reductie van fosfaat in w a s m i d d e l e n i n d e periode vanaf 1983 is het gewenst dat t i j d i g o p n i e u w overleg zal w o r d e n gevoerd tussen de overheid en w a s m i d d e l f a b r i k a n t e n . Hierbij zal dan rekening kunnen w o r d e n g e h o u d e n met de onder de punten 1 en 2 bedoelde beschikbaar g e k o m e n gegevens en met eventueel nieuwe o n t w i k k e l i n g e n op het gebied van fosfaatvervangers en fosfaatloze w a s m i d delformuleringen.
T w e e d e Kamer, zitting 1979-1980,15640, nr. 5
27