Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2003–2004
24 077
Drugbeleid
29 200 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2004
Nr. 137
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 23 augustus 2004
1
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Lambrechts (D66), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF), Schippers (VVD) en Omtzigt (CDA). Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Griffith (VVD), Bakker (D66), Ferrier (CDA), C q örüz (CDA), Blom (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GroenLinks), Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD) en Eski (CDA). 2 Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, C q örüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Kant (SP), Wolfsen (PvdA), Azough (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser
KST78949 0304tkkst24077-137 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 30 juni 2004 overleg gevoerd met minister Donner van Justitie en minister Hoogervorst van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over: – de brief van de minister van VWS d.d. 8 april 2003 inzake medicinale cannabis (28 600-XVI, nr. 122); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 9 mei 2003 inzake projecten naar aanleiding van het rapport «Versterking medische zorg in de verslavingszorg» (VWS-03-595); – de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 4 juli 2003 inzake verslag 46ste zitting van de Commission on Narcotic Drugs (8–17 april 2003 (VWS-03-882); – de brief van de minister van VWS d.d. 22 maart 2004 inzake Jaarbericht 2003 Nationale Drugmonitor (24 077, nr. 124); – de brief van de ministers van VWS, Justitie en BZK d.d. 23 april 2004 inzake het cannabisbeleid (24 077, nr. 125); – het kabinetsstandpunt d.d. 18 juni 2004 inzake aanvullende evaluatie CCBH behandeling met heroïne (24 077, nr. 127); – de brief van de minister van VWS d.d. 7 juni 2004 inzake het rapport «Sterke Wiet» (24 077, nr. 126). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissies Mevrouw Joldersma (CDA) merkt op dat er weinig verschil is tussen de cannabisbrief en de drugsnota van 1995. Ook toen wilde de regering de onaanvaardbare overlast en het drugstoerisme aanpakken en was er een lobby die voor legalisering pleitte. Zij vindt het positief dat het aantal coffeeshops is afgenomen en dat de richtlijnen voor de coffeeshops beter
(VVD) en Lazrak (Groep Lazrak). Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted
Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GroenLinks), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Van As (LPF) en Örgü (VVD).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
1
wordt gehandhaafd, maar zij vindt het negatief dat er rond het cannabisbeleid een soort gedoogcultuur is ontstaan. Daardoor is onduidelijk wat wel en wat niet mag. Mevrouw Joldersma vraagt aandacht voor de wiettelers. Er zijn veel criminelen die via een wietplantage proberen snel veel geld te verdienen. De straffen die zij krijgen zijn minimaal. Is het niet mogelijk om die wiettelers civiel-, bestuurs- of strafrechtelijk meer hoge boetes te geven om duidelijk te maken wat de norm is en dat het gedrag onacceptabel is? Zij vindt ook dat wiettelers zonder pardon uit hun huis moeten worden gezet. Verder vindt zij dat illegale drugsrunners een gebiedsontzegging moet krijgen. Illegale drugsrunners gaan namelijk vaak voor een coffeeshop staan en proberen de mensen weg te houden van die coffeeshop. Er komt een project in Maastricht dat betrekking heeft op het drugstoerisme. Mevrouw Joldersma wil graag weten wat dat project precies op moet leveren. Verder wil zij het project Hektor in Venlo onder de aandacht brengen. Dat is namelijk een voorbeeld van een succesvolle aanpak, maar dat wordt nu teniet gedaan, omdat er geen subsidie meer aan wordt gegeven. Zij vindt dat de resultaten van dat project ten goede moeten komen aan andere grenssteden. Uit het laatste onderzoek naar sterke wiet, komt duidelijk naar voren dat veel gebruikers de voorkeur geven aan sterke wiet en dat er een samenhang zou kunnen zijn met de verslaving. Onderzoek naar het hoge THC-gehalte is om die reden terecht. Daar moet de consequentie aan worden verbonden dat als het inderdaad onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid met zich mee brengt, wiet met een hoog THC-gehalte wordt aangemerkt als een harddrug. Dat zou betekenen dat als een coffeeshop drugs verkoopt boven een bepaald THC-gehalte dat reden is om de coffeeshop te sluiten. Mevrouw Joldersma vindt dat heroïneverstrekking een uiterste middel moet zijn en dat eerst moet worden gekeken naar andere opties. Zij vindt dat in de wijziging van de BOPZ, waar de minister van VWS mee bezig is, ook de mogelijkheid moet worden opgenomen om verslaafden, die vaak ook psychiatrische stoornissen hebben, gedwongen op te nemen. Verder moet bij heroïneverstrekking het perspectief voor de verslaafde centraal staan. Het kan niet zo zijn dat vanwege de criminaliteit heroïne wordt verstrekt aan verslaafden, zodat ze rustig blijven. Dat perspectief voor de verslaafde heeft in het experiment veel te weinig aandacht gekregen. Zij vindt verder dat de voorwaarden waaronder de heroïne wordt verstrekt, moeten worden aangescherpt. Zij is blij dat de regering de leeftijd op wil schroeven tot 35 jaar, maar zij zou ervoor zijn als ook wordt gezegd dat het om mensen moet gaan die tien jaar verslaafd zijn. Bovendien moet stoppen met heroïne veel explicieter als doelstelling in de heroïnebehandeling worden opgenomen. De resultaten van de evaluatie laten namelijk zien dat het een aanmerkelijke groep verslaafden, 13%, met de heroïne kon stoppen. Ook moet de regel dat het moet gaan om mensen die therapieresistent zijn, stringenter worden gehandhaafd. Het aantal plaatsen in heroïne-experimenten wordt uitgebreid van 300 tot maximaal 1000. Dat moet dan ook de absolute grens moet zijn. Gelet op de kosten van de behandeling, €1500 per maand, moet ook een tegenprestatie worden gevraagd van de verslaafde. Als hij niet veel geld heeft en als hij niet kan worden gekort op de uitkering, moet hij in werkprojecten worden gezet. Dan kan hij op die manier een tegenprestatie leveren en wordt hij bovendien geholpen met de reïntegratie in de samenleving. Mevrouw Albayrak (PvdA) had hoge verwachtingen van de cannabisbrief. Zij dacht dat, aangezien zich in de samenleving, maar ook in de Kamer, meerderheden aftekenen voor vergaande veranderingen in het softdrugsbeleid, deze brief die stap zou zetten. Zij moet echter constateren dat na bijna 30 jaar softdrugsbeleid, men nog steeds de kop in het zand
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
2
steekt. Iedereen vindt dat het fout gaat, maar toch wil men niet doorpakken, en worden er geen keuzes gemaakt. Er doen zich regelmatig en op grote schaal problemen voor. Er is sprake van een omvangrijke professionele thuisteelt, maar daar wordt geen prioriteit aan gegeven bij opsporing en vervolging. Verder is sprake van ongecontroleerde lozing van pesticiden en groeimiddelen, van brandonveiligheid en wateroverlast door het ondeskundig aansluiten van elektriciteit en water, van intimidatie van bewoners om kamers af te staan aan criminelen, van schade aan woningbouwbedrijven en energiebedrijven, die niet verhaald kan worden en waar iedereen aan meebetaalt, van ongecontroleerde productveredeling met onbekende gevolgen voor de volksgezondheid, van overlast en criminaliteit. In de brief worden daarvoor geen oplossingen geboden. Het is vooral een compromis tussen de twee bewindslieden van VWS en Justitie. Alles moet een tandje strenger, vooral de handhaving. Dat is ook nodig, maar niet als symptoombestrijding. Het is nu dweilen met de kraan open. Wat is eigenlijk het doel van de voorstellen die zijn gedaan? De VNG heeft gezegd dat de bewindslieden komen met veranderingsvoorstellen waar zij niet om heeft gevraagd. Dit zijn niet de antwoorden op de problemen die de gemeenten hebben. De gemeenten zijn ervaringsdeskundig en pleiten voor een bepaalde mate van regulering van de achterdeur. Als wordt gedoogd dat mensen wiet kopen, in bezit hebben en gebruiken, moet men ook de verantwoordelijkheid nemen voor wat er wordt verkocht, hoe het wordt geteeld en wie daar al dan niet geld aan verdienen. Het beleid van de regering om vooral het aantal coffeeshops terug te draaien en harder te zijn ten aanzien van de coffeeshops, kan alleen maar contraproductief werken. Als er minder coffeeshops zijn, zal er meer illegaal worden verhandeld. Mevrouw Albayrak pleit dan ook juist voor meer ruimte voor bonafide coffeeshops en een hardere aanpak van de illegale verkooppunten. Regulering van de achterdeur zou voor veel problemen de oplossing zijn. Er is op dat punt een motie aangenomen, maar die is nooit uitgevoerd. Inmiddels zijn er meer dan 60 gemeenten die vragen om enige vorm van regulering. De voordelen van regulering zijn een reductie van de gezondheidsrisico’s, door meer controle en meer informatie over producten. Verder kunnen preventie en voorlichting worden geïntensiveerd. Daarbij zou het accent moeten liggen op de risicogroepen, zoals probleemjongeren en mensen met aanleg voor psychosen. Zij vraagt de minister de Kamer in te lichten over die verbanden. Bij de regulering zou ook sprake kunnen zijn van accijnsheffing. Dat geld kan worden gebruikt voor preventie, maar ook voor handhaving, want als duidelijk is wat illegaal is, moet daar keihard tegen worden opgetreden. Mevrouw Albayrak vindt dat het telen van plantjes voor eigen gebruik van vier naar negen zou mogen gaan. Het Platform cannabisondernemingen Nederland heeft bijvoorbeeld gezegd dat er systemen zijn, waarbij dat kan, zonder lozing en diefstal van energie. Verder zou zij graag zien dat er informatie over de inhoud op de zakjes softdrugs komt. Coffeeshop Jemig de Pemig in Almelo doet dat al. Zij waarschuwen zelfs voor de schadelijke gevolgen, zoals ook op pakjes sigaretten staat. Wat let de minister om ervoor te zorgen dat er nationale richtlijnen zijn aan de hand waarvan dit nationaal ingevoerd kan worden? De voorraad van coffeeshops mag maar 500 gram zijn en zij moeten daarom vijf, zes keer per dag naar een criminele organisatie om hun voorraad bij te vullen. Of ze leggen een grotere voorraad aan en zijn daardoor strafbaar. Mevrouw Albayrak stelt voor de toegestane voorraad op te schroeven naar één kilo. Op het punt van overlast en criminaliteit moeten op korte termijn spijkers met koppen worden geslagen. Het moet dan gaan om de aanpak van wietteelt in de woonwijken. De brief van de bewindslieden is daar veel te vrijblijvend over en schuift te veel door naar afspraken tussen gemeenten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
3
en andere partners. Mevrouw Albayrak vraagt hen om de energiebedrijven de belangrijke rol die zijn hebben in de opsporing via energienota’s, ook echt te geven. Er wordt wel geconstateerd, maar de politie vervolgt niet. Wat gaan de bewindslieden daaraan doen? Verder controleren woningbouwverenigingen op illegale onderhuur. De huurcontracten zouden meteen ontbonden moeten worden als daar sprake van is. Ook het middel van onteigening kan worden ingezet. Is de regering bereid een proefproces te voeren om te proberen een eigenaar te onteigenen als hij betrokken is bij wietteelt? Mevrouw Albayrak vindt dat de bewindslieden steun moeten geven aan de grensregio’s. Er is een Kamermeerderheid voor steun aan het project Hektor in Venlo. Zijn de bewindslieden bereid de grensregio’s de status aparte te geven die hen toekomt? Mevrouw Albayrak is voor de uitbreiding van de heroïne-experimenten. Zij vindt het echter niet goed dat er maar 1 mln per jaar wordt uitgetrokken voor een forse uitbreiding naar veel meer gemeenten die het echt hard nodig hebben. Dit moet structureel onderdeel van het beleid worden. De heer Van der Ham (D66) is tegen gedogen en voor legaliseren. Dan kunnen namelijk duidelijke regels worden gesteld en kan ervoor worden gezorgd dat de risico’s voor de volksgezondheid zo klein mogelijk zijn. Er moet in ieder geval een beter gereguleerde softdrugpraktijk komen in Nederland. Cannabis kan namelijk gevaarlijk zijn. Een hoger THC-gehalte is soms ook een probleem. Als het gereguleerd wordt kan ervoor worden gezorgd dat mensen goede informatie krijgen, zodat zij een keuze kunnen maken. Er zou informatie kunnen komen op de zakjes. De ministers zouden met de cannabisbonden om tafel moeten gaan zitten om afspraken te maken over wat er allemaal op die zakjes zou kunnen komen te staan. Het Trimbos-instituut kan daar ook bij worden betrokken. De ministers zien dit als een vorm van legalisering, maar daar is geen sprake van. Het gaat om het beperken van gezondheidsrisico’s. Ook zouden de AHOJG-criteria, die worden gehanteerd bij het controleren van coffeeshops, worden uitgebreid met de V van voorlichting of de I van informatie. Dan kan men de coffeeshophouders verplichten om echte informatie te leveren. Verder moet het THC-gehalte goed worden gecontroleerd. Als er een ontoelaatbare hoeveelheid in wiet zit, kan dat worden verboden. Het initiatief «open de achterdeur» is in Amsterdam begonnen. Veel gemeenten hebben het ondersteund. Zij vragen om hen de ruimte te geven om te experimenteren met het legaliseren van de achterdeur, want alleen als dat gebeurt, kan er worden gecontroleerd op zaken als THC en bestrijdingsmiddelen. Als je dus echt iets voor de volksgezondheid wilt doen, moet de achterdeur worden geopend en moet lokale overheden worden toegestaan om daarmee te experimenteren. De manier om de problemen met cannabis echt op te lossen, is legaliseren. De regering heeft het in de cannabisbrief over problemen met andere landen met het beleid van Nederland. Brazilië, Jamaica en zelfs Rusland werken echter aan decriminalisering van cannabis en zijn bereid om het beleid van Nederland over te nemen. In Parijs en allerlei andere steden in Europa en Amerika wordt geëxperimenteerd met een beleid dat veel gelijkenis vertoond met dat van Nederland. De heer Van der Ham heeft verleden jaar een motie ingediend, waarin staat dat de dat de Kamer vindt dat de regering een actieve opstelling moet hebben om het beleid van Nederland aan de man te brengen en ervoor te zorgen dat er reëler wordt gekeken naar het internationale drugsbeleid. Hij vindt dat de regering de uitvoering van zijn motie actiever ter hand moet nemen en met concrete initiatieven moet komen. XTC is ook een probleem, maar het wordt gewoon gebruikt. De heer Van der Ham vindt dat testen op houseparty’s mogelijk moet zijn. De minister zegt dat dat technisch niet mogelijk is. In Wenen hebben zij echter een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
4
mobiel lab dat zij van feest naar feest verplaatsen. Ze kunnen dan snel testen. Dat lijkt hem een goede manier. De heer Van der Ham is blij dat voor de heroïne-experimenten 1000 plaatsen worden gerealiseerd, maar vindt het een slechte zaak dat er zo weinig geld bij wordt geleverd. Hij vindt het ook een beetje beperkt het maximaal 1000 plaatsen mogen zijn. Als vanuit de lokale overheden de wens komt om dat aantal uit te breiden, omdat zij daar goede redenen voor hebben, zoals de gezondheid van de mensen en de veiligheid van de steden, moeten zij daarvoor de ruimte krijgen. De heer Van der Ham vindt ten slotte dat het project Hektor de ruimte moet krijgen. Mevrouw Veenendaal (VVD) vindt belangrijk dat uit de cijfers blijkt dat er geen toename is van cannabisgebruik door de Nederlandse aanpak van het gedogen van de coffeeshops. In de cannabisbrief staat meermaals dat de regering wil komen tot aanscherping van de handhaving van het cannabisbeleid. Zij wil graag van de minister weten waar hij dan aan denkt. Tevens wil zij weten of er een nieuwe Europese drugsstrategie komt en hoe die er dan uitziet. Mevrouw Veenendaal is van mening dat de overlast moet worden aangepakt. Het gaat dan om het illegaal telen van wiet, het aanpakken van de illegale coffeeshops, de nabijheid van de coffeeshops bij scholen en het drugtoerisme aan de grens. Juist op het eerste punt, de illegale teelt, mist zij een concreet voorstel. Zij vindt de inzet van het kabinet bij de handhaving te mager. Het oprichten van speciale wietteams, waarin de politie samenwerkt met energiebedrijven, de gemeenten en de fiscus, is een noodzakelijke maatregel in de strijd tegen grootschalige teelt van drugs. Het verbaast mevrouw Veenendaal dat de regering voor het programma Hektor geen middelen meer beschikbaar wil stellen. Dat succesvolle programma moet door kunnen gaan om daar conclusies uit te kunnen trekken. Anders is elke euro die er tot nu toe in is gestopt weggegooid geld. Misschien kan hierbij een proef worden meegenomen om het nationaliteitscriterium te testen. Zij ziet niet hoe de minister dit zou kunnen uitvoeren, maar zij is bereid om een proef te ondersteunen. Medicinale heroïneverstrekking biedt perspectief aan vele langdurig verslaafden. Dat zijn mensen die al jarenlang nergens anders aan hebben kunnen denken dan hoe zij hun volgende dosis heroïne krijgen. Het probleem met de drugsverslaafden wordt niet opgelost door ze aan hun lot over te laten of door ze te verplichten af te kicken of door het allemaal maar te verbieden. Het kabinet onderschrijft de conclusies van de CCBH (Centrale commissie behandeling heroïneverslaafden), dat het nodig is dat heroïneverslaafden gedurende lange tijd op medisch voorschrift met heroïne worden behandeld. Zij is met het kabinet van mening dat die behandeling moet worden uitgebreid. De behandeling leidt namelijk tot minder overlast en een sterk verbeterde lichamelijke, psychische en sociale gezondheidssituatie van chronisch heroïneverslaafden. Om ook in de toekomst medisch heroïne te kunnen verstrekken is het noodzakelijk heroïne te registreren als farmaceutisch product. Dat is ook wenselijk om onder andere de kwaliteit en de criteria duidelijk vast te kunnen leggen. Mevrouw Veenendaal wil graag weten hoe lang de registratie van heroïne als geneesmiddel gaat duren. Komen de bestaande behandeleenheden en dus de verslaafden in deze periode niet in de problemen? Medicinale heroïneverstrekking wordt vaak opgevat als zijnde gratis heroïneverstrekking aan drugsverslaafden. Dit is het echter niet. Verslaafden die heroïne verstrekt krijgen, zijn weer aanspreekbaar en daar kan dus behandeling mee plaatsvinden. De maatschappelijke opvang in de vorm van een sociaal pension kan en zou hierop aan moeten sluiten. Zo kan in een korte tijd de behoefte aan heroïne verminderen en in een aantal gevallen zal de verslaafde zelfs vrijwillig afkicken. Er dient overi-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
5
gens wel een tegenprestatie tegenover de verstrekking van heroïne te staan. Als deel van de begeleiding en als tegenprestatie kunnen verslaafden klusjes doen of deelnemen aan werkprojecten, die de maatschappij dienen. Door deze tegenprestatie en de medische begeleiding verwacht mevrouw Veenendaal dat een aantal van deze verslaafden weer enigszins opgenomen kan worden in de maatschappij, zodat hun leven weer een beetje op de rit zal komen en veel maatschappelijke overlast zal verminderen. De experimenten tonen ook aan dat dit het geval kan zijn. Deze afweging moet goed voor ogen worden gehouden. De G4 hebben aangegeven dat de uitbreiding naar 1000 plaatsen voor hen te weinig is. Hoe ziet de minister dat? Tevens hebben de grote steden naar aanleiding van de conclusies van de commissie-Paas de minister verzocht om de financiering van de behandeleenheden onder te brengen in de AWBZ. Het kabinet heeft aangegeven dat niet te willen doen. Heroïnebehandeling correspondeert echter met individuele gezondheidszorg en de AWBZ verzekert onverzekerbare risico’s, zoals chronische verslaving aan heroïne, is als verzekering het meest geëigende instrument voor chronische zorg en kan zonder aanpassing worden gebruikt als financieringsinstrument. Wat vindt de minister van het advies van de commissie-Paas? Waarom kiest de minister er niet voor om de behandeleenheden (deels) uit de AWBZ te financieren? De kosten blijven ook via de AWBZ beheersbaar door de beperkingen van het aantal patiënten, de strikte selectiecriteria voor deelname aan de verstrekking door indicatiestelling via de RIO’s. Is er volgens de minister een andere mogelijkheid om de zes grote gemeenten financieel bij te staan bij het opzetten van extra behandeleenheden? Mevrouw Tonkens (GroenLinks) merkt op dat Nederland op het punt van drugs een voorhoedepositie heeft als het gaat om een realistisch drugsbeleid en het laagste percentage drugsgebruikers in de EU, een laag percentage drugsdoden en weinig hiv- en aidsbesmettingen kent. Nederland is dan ook gidsland voor diverse andere landen. Dat is een reden om trots te zijn, maar die trots spreekt niet uit de stukken. Er wordt alleen gesproken over ontmoediging van cannabis, aanscherping van handhavingsbeleid, pasjes, intensivering van de aanpak van de hennepteelt, onderzoek naar cannabis. Het is een ambitieus en streng programma, dat waarschijnlijk veel geld kost. Waar komt dat geld vandaan? Is deze problematiek nu werkelijk belangrijker en indringender dan andere problemen, waarvan voortdurend wordt gezegd dat daar geen geld voor is? De heroïne-experimenten worden weliswaar uitgebreid, maar mogen bijna geen geld kosten. Gemeenten hebben aangegeven dat de experimenten goed werken, maar dat zij wel geld nodig hebben om die te kunnen uitvoeren. Waarom levert het kabinet dat geld niet? Waarom wordt bovendien deze grens van 1000 plaatsen gesteld, terwijl duidelijk is dat dat niet voldoende is? Mevrouw Tonkens vindt uiteraard ook dat de overlast van coffeeshops moet worden tegengegaan, maar daar zijn al instrumenten voor. De VNG zegt dat dat goed gaat. Waarom moet dat dan nog verder worden aangescherpt? Waarom moet daar zoveel tijd en geld aan worden besteed? De illegale grootschalige kweek van hennep is inderdaad een groot probleem, evenals de link met de georganiseerde criminaliteit. Volgens haar helpt intensivering van de bestrijding echter niet en is het veel effectiever en goedkoper om de teelt en de handel te legaliseren. In de stukken komt die optie niet voor, terwijl die toch belangrijke voordelen heeft. Het is nog niet bekend of een hoog THC-gehalte in cannabis een probleem is. Mevrouw Tonkens vindt het goed dat daar onderzoek naar wordt gedaan. Als blijkt dat het inderdaad een probleem is, moet het beleid op dat punt worden aangescherpt. Het lijkt haar echter niet nuttig om daar nu
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
6
al op vooruit te lopen. Het is beter om eerst af te wachten wat er uit het onderzoek naar voren komt. Als oplossing voor het drugstoerisme is gesproken over pasjes. Dat is echter in strijd met het discriminatieverbod, want buitenlanders worden dan anders behandeld dan Nederlanders. Mevrouw Tonkens vindt het ook moeilijk handhaafbaar in coffeeshops. Bovendien verplaatst het de verkoop weer naar de illegaliteit. De heer Nawijn (LPF) vindt dat de regering zich ten doel moet stellen criminaliteit en overlast voor de burgers tegen te gaan. Uit de cannabisbrief blijkt dat er nog te veel overlast is in wijken, op straten, in steden en aan de grens. Daar moet wat aan gedaan worden. Hij vindt dat de gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor openbare orde en netheid in de stad, de ruimte moeten krijgen om dat soort dingen aan te pakken en dat de rijksoverheid de gemeenten daarin moet ondersteunen. Als dat in goede banen kan worden geleid, heeft hij geen problemen met coffeeshops. De heer Nawijn is bezorgd over de internationale kant van het beleid. Hij weet niet of het wel zo goed ligt bij de andere landen van de Europese Unie. Hij wil van minister Donner weten of Nederland wel een gidsland is in de EU. Waarom moet Nederland bovendien drugstoerisme toestaan en zaken regelen voor mensen die uit een ander land komen? Laat ieder land zijn eigen problemen maar oplossen. Wat betreft de heroïneverstrekking kijkt de heer Nawijn ook eerst naar het oplossen van overlast en criminaliteit. Hij is geschrokken van de uitkomst dat van de zwaar verslaafden niet mag worden verwacht dat zij helemaal zullen afkicken. Hij dacht dat zij, na een lange behandeling, zouden worden afgekickt. Dat schijnt echter tegen te vallen. Dat neemt niet weg dat het grote probleem van de verslaafden in de grote steden moet worden aangepakt. Het aantal plaatsen wordt uitgebreid van 300 naar 1000. Daar is 1 mln extra voor beschikbaar gesteld. De heer Nawijn vindt dat weinig. Hij vindt het bovendien vreemd dat gemeenten aan de ene kant heel weinig geld krijgen en aan de andere kant beperkt worden in het aantal. Of je geeft het helemaal vrij en zegt dat gemeenten het zelf moeten betalen. Of je betaalt meer mee om die mensen van de straat te halen en dan bepaal je ook het aantal. De heer Nawijn wil ten slotte weten wat de mogelijkheden zijn om een aantal verslaafden onder te brengen onder de BOPZ. Een heroïneverslaafde is namelijk ook zwaar ziek en kan soms zo lastig zijn, dat hij moet worden opgenomen. De heer Rouvoet (ChristenUnie) vindt de ontwikkelingen niet geruststellend en kan zich voorstellen dat er op een aantal punten een tandje bij moet. Het beeld dat uit de Nationale drugmonitor naar voren komt is niet positief. Het kan twee kanten op gaan. Of je legaliseert het drugsgebruik of je handhaaft het verbod dat nog steeds bestaat. Hij steunt een verdere legalisering en liberalisering niet, maar wil graag dat het beleid de andere kant op gaat. Hij heeft er altijd twijfels over gehad dat de volksgezondheid zou dwingen tot gedoogbeleid voor met name de softdrugs. Aangezien ongeveer de helft van de cannabis niet via de coffeeshops wordt verhandeld, maar op straat, kan volgens hem niet vol worden gehouden dat scheiding van markten het argument is om het huidige gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops overeind te houden. Het belangrijkste argument van de regering is dat coffeeshops nodig zijn om greep te hebben op de drugsmarkt. Dat blijkt in de praktijk dus niet zo te werken. Dat is een reden te meer om het gedoogbeleid niet te willen voortzetten. De heer Rouvoet vindt dat in het beleid ten aanzien van cannabis het accent erg op het lokale beleid ligt. Er moet volgens hem, zeker als het gaat om de grensregio’s, ook sprake zijn van regionaal beleid. Verder staat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
7
te veel de overlast centraal en te weinig de gebruikers en de schadelijkheid van drugs. De heer Rouvoet vindt het rapport over sterke wiet niet geruststellend en vindt het van belang dat er nader onderzoek plaatsvindt. Hij meent dat alleen wat aan het THC-gehalte kan worden gedaan als Nederwiet wettelijk is erkend als genotsmiddel. Hij wil in ieder geval het gedoogbeleid voor extreem sterke wiet beëindigen en niet volstaan met waarschuwingen. Juist uit oogpunt van volksgezondheid moet ervoor worden gezorgd dat het niet verkocht kan worden in de coffeeshops, die worden gedoogd uit volksgezondheidsoverwegingen. Aangezien alleen bij de begrotingsbehandeling is gesproken over de heroïneverstrekking en de evaluatie daarvan nooit behoorlijk in de Kamer aan de orde is geweest, is de heer Rouvoet van mening dat nu nog geen groen licht kan worden gegeven aan uitbreiding van de experimenten. Hij vindt bovendien dat de focus te veel ligt op het in stand houden van de verslaving en te weinig op het beëindigen van de verslaving, terwijl dat de invalshoek zou moeten zijn. Abstinentie zou, naast overlastbestrijding en stabilisatie, weer opgenomen moeten worden als expliciete doelstelling van het beleid. Hij heeft verder moeite met de term «therapieresistent». Volgens hem kan dat namelijk ook een self-fulfilling prophecy worden en daar heeft hij moeite mee, want mensen mogen niet worden afgeschreven en dat gebeurt nu toch een beetje. De heer Rouvoet wil graag weten wat de oorzaken zijn van de positieve resultaten die blijken uit de evaluatie van Paas. Is dat inderdaad de verstrekking van heroïne of komt het ook in de disciplinerende werking van meer dagritme en regelmaat? Een controlegroep waaraan geen heroïne was verstrekt, maar die wel van dezelfde faciliteiten gebruik kon maken als de gebruikersgroep, zou heel zinnig zijn geweest. Hij sluit niet uit dat daarmee ook positieve resultaten zouden zijn geboekt. Is er ook zicht op dat wat met de ex-deelnemers is gebeurd? Het zou kunnen zijn dat zij zijn teruggevallen in hun oude gedrag. De heer Rouvoet zou er veel bezwaar tegen hebben als de heroïneexperimenten ertoe zouden leiden dat wordt beknibbeld op andere hulpverleningsprojecten. Er zijn signalen dat dat zal gebeuren als gemeenten het zelf moeten gaan betalen. De heer Van der Vlies (SGP) zal niet berusten in welk beleid ook, zolang er nog één medeburger kapot gaat aan een overmaat aan genotsmiddelen. Er moeten verstandige maatregelen worden genomen om het resultaat van halfslachtigheid in de samenleving terug te dringen. Iedereen erkent de risico’s van drugsgebruik, maar toch wordt het gedoogd. In de cannabisbrief staan aanzetten om tot een strenger beleid te komen en een steviger ontmoedigingsbeleid. Die krijgen zijn steun. De heer Van der Vlies vindt dat het aantal coffeeshops moet worden teruggedrongen en gesitueerd moeten zijn op minder kwetsbare plekken. In de brief staat dat er altijd een contradictie is tussen het bestrijden van de handel en het niet strafbaar stellen van het voor eigen gebruik in bezit hebben van cannabis. Opsporings- en vervolgingsbeleid is daarop gericht. Welke gevolgtrekking wordt verbonden aan het spanningsveld daartussen? De plicht tot voorlichting van de coffeeshops zou moeten worden aangescherpt. De heer Van der Vlies vindt het nu te vrijblijvend. Hij vindt het een normale zaak dat een verkoper van een product voorlichting geeft over de samenstelling van het product en de eventuele consequenties daarvan. Hij vindt dat aan de gedoogbeschikkingen strenge voorwaarden op dat punt moeten worden verbonden. Het is duidelijk dat er ernstige gezondheidsrisico’s zijn als het THC-gehalte een bepaalde maat overschrijdt. Er komt een vervolgonderzoek, maar dat mag niet tot uitstel leiden als het gaat om het ontwikkelen van krachtig beleid. Er moet streng naar worden gekeken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
8
Het probleem in de grensstreek is het coffeeshoptoerisme. Er is wijsheid nodig om een oplossing te vinden voor het verminderen van de verkoop aan niet ingezetenen. De heer Van der Vlies vraagt de regering daar krachtig aan te werken. Het gaat dan niet alleen om de grenzen tussen Nederland en de buurlanden, maar ook om de andere buitengrenzen, zoals de havengebieden en de luchthavens. Hij neemt aan dat daarvoor dezelfde lijn wordt uitgezet. Hennepteelt in woningen is als een olievlek over Nederland verspreid. De heer Van der Vlies vraagt of de verhuurders van die panden, naast de huurders, de wiettelers, ook niet strakker kunnen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid. De heer Van der Vlies heeft in het verhaal van de heroïneverstrekking altijd gezocht naar een evenwicht tussen de bestrijding van de overlast en het stabiliseren van de verslaafde en zijn genezing. Dat laatste is in de praktijk een somberstemmend verhaal. Als die dimensie echter uit het beleid wordt gehaald, waar het op lijkt, worden mensen opgegeven. Daar is hij nimmer voor te porren. Er zijn namelijk mensen die jaar in jaar uit in diepe putten hebben gezeten en er toch uit zijn gekomen. Dat perspectief moet inspireren om de moed op dat punt niet op te geven en die dimensie er toch vooral in te houden. Antwoord van de bewindslieden De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vindt dat er als het gaat om het drugs- en zeker het cannabisbeleid, redenen zijn voor een redelijke tevredenheid. In coffeeshops worden bijvoorbeeld vrijwel geen harddrugs aangetroffen. Dat is vanuit het oogpunt van een scheiding der markten een positieve zaak. De consumptie van cannabis behoort internationaal gezien tot de lage middenmoot. Er is een relatief klein aantal problematische harddrugverslaafden. Verder kunnen via de coffeeshops enige voorwaarden worden gesteld aan de verkoop van cannabis. Daar staan echter ook negatieve zaken tegenover. Er zijn bijvoorbeeld veel problemen met de illegale kweek van cannabis, met alle overlast die daarbij komt kijken. Verder slaat Nederland op het punt van productie van XTC een modderfiguur. De consumptie van cocaïne is gestegen. Hij probeert zoveel mogelijk begrip te krijgen voor het beleid van Nederland. Een aantal landen schuift steeds meer in de richting van Nederland en gaat minder extreem met de bestrijding van de consumptie om. Nederland is echter nog steeds het enige land met een apart coffeeshopbeleid. Het beleid van Nederland hinkt op twee gedachten: enerzijds de cannabisproductie illegaal laten, maar anderzijds het wel oogluikend toestaan. Het gedoogbeleid is inderdaad niet erg consequent, maar legaliseren is internationaal gezien onmogelijk. De minister heeft echter ook het vermoeden dat legalisering van de productie niet zo veel zal oplossen. Het is voor een deel namelijk al gelegaliseerd, de medicinale cannabis, en dat heeft heel weinig opgelost. De medicinale cannabis wordt in laboratoria bereid en bestraald tegen ziektekiemen en het wordt keurig verpakt en op de verpakking staat precies wat er in zit, maar het is daardoor veel duurder dan normale cannabis. Naast die medicinale cannabis bestaat er sinds jaar en dag ook een illegale verstrekking via postorderbedrijven van de heer De Zwaan in Rotterdam. Die producten zijn veel goedkoper dan de medicinale cannabis en daarom blijft zijn handel gewoon bestaan. Stel dat het mogelijk zou zijn om de achterdeur te legaliseren en de bevoorrading te gaan regelen, dan blijft het probleem bestaan dat veel mensen ervan overtuigd zijn dat het vrij gemakkelijk is om op kleine of grotere schaal wiet te telen. Waarschijnlijk zal de distributie zich dan gaan verleggen van de coffeeshops naar illegale verkooppunten. Het is dus een illusie dat via een algehele legalisering of een achterdeuroplossing de negatieve effecten van het drugsbeleid zouden worden teniet gedaan. De voorlichting moet worden gericht op de belangrijkste risicogroepen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
9
zoals de leerlingen in het vmbo, die vaak cannabis gebruiken. Ook in het jongerenwerk worden de risicogroepen actiever benaderd. Via de gedoogbeschikkingen die de gemeenten afgeven, kan men de coffeeshophouders verplichten om samen met de verkoop voorlichting te geven, bijvoorbeeld door folders te verstrekken van het Trimbos-instituut of door stickertjes op de producten te plakken. Het feit dat het om een illegaal product gaat, maakt het moeilijker om bepaalde vereisten aan het product te stellen, zoals het weergeven van de precieze inhoud. Via een gedoogbeschikking kan echter wel dwingend worden opgelegd aan de coffeeshophouders dat er algemene informatie over de risico’s van cannabisgebruik op de zakjes komt. De regering zal daar in haar reguliere contacten met het VNG aandacht voor vragen. Er is tegenstrijdige informatie over de mogelijke schadelijke gevolgen van een hoog THC-gehalte. Daarom zal een nieuw onderzoek worden gedaan naar de problematiek van het THC-gehalte. De minister kan nu niet veel meer doen dan de mensen ervoor waarschuwen dat er een risico zou kunnen bestaan. Als uit het onderzoek alarmerende conclusies naar voren komen, zal het beleid daarop moeten worden aangepast. De minister kan zich voorstellen dat er mensen zijn die moeite hebben met het systeem van gecontroleerde verstrekking van heroïne. Hij was in het begin ook bang dat daar het signaal van uit zou gaan dat mensen worden opgegeven en dat als men maar ernstig genoeg verslaafd is, de overheid hen een handje helpt om aan hun spullen te komen. Na uitvoerige bestudering van de problematiek, een bezoek aan een instelling en gesprekken met een aantal mensen, weet hij dat er een verschil van dag en nacht is tussen mensen die in behandeling zijn en de junkies. De mensen die in behandeling zijn zien er weer betrekkelijk normaal uit en hebben weer een normaal leven. Dat heeft hem ervan overtuigd dat verder moet worden gegaan op de ingeslagen weg, maar dan wel onder strikte voorwaarden. De primaire invalshoek van de gecontroleerde verstrekking van heroïne is de gezondheid van de patiënt en niet het voorkomen van overlast, hoewel dat een mooi neveneffect is. Verder moet de verslaving niet als gegeven worden geaccepteerd; afkicken moet altijd mogelijk blijven. Nu kickt al 13% van de mensen af. Experimenten in Zwitserland hebben aangetoond dat naarmate de experimenten langer duren, dat percentage verder omhoog gaat. Dat is ook de reden waarom het in de setting van verslavingszorg wordt gedaan. Men blijft met dezelfde expertise begeleid worden als de reguliere verslavingszorg. De experimenten worden uitgebreid van 300 naar 1000 plaatsen. Dit is het berekende aantal van wat nodig zou zijn. De minister vindt het dan ook voorbarig om over verdere uitbreiding te praten. Hij is wel blij dat de grote steden meer plaatsen zouden willen hebben. Blijkbaar heeft men er zelf zo veel middelen voor over dat 1000 nog aan de krappe kant is. De criteria zijn scherp. Je zou je kunnen afvragen of vijf jaar verslaafd zijn niet een beetje kort is. Hij heeft echter begrepen dat in het merendeel van de gevallen vijf jaar verslaafd hetzelfde is als tien jaar verslaafd. Daarna treedt nog maar weinig verbetering op. De beginleeftijd is wel verhoogd. De toetredingscriteria zijn dus scherper dan bij aanvang van het experiment. De experimenten vallen niet onder de AWBZ, omdat het dan een verzekerd recht zou worden en het moeilijk zou zijn om er limieten aan te verbinden. De minister houdt het daarom liever in de sfeer van een voorziening. Hij komt verder binnenkort met een brief over de BOPZ. Hij vindt dat de BOPZ te gelimiteerd wordt toegepast en meer ruimte biedt dan in de huidige praktijk wordt benut. Twee dingen staan echter centraal: er moet sprake zijn van een psychische stoornis en van gevaar voor zichzelf of voor de omgeving. Binnen die randvoorwaarden kan echter meer dan tot op heden gebeurt. Over het testen op houseparty’s van XTC heeft de minister al schriftelijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
10
geantwoord. Hij vindt het krankzinnig om als je streng staat te fouilleren aan de toegang van een discotheek, meteen wordt aangegeven waar men de pillen die men heeft kunnen verbergen, kan laten testen. De meeste mensen die in een heroïne-experiment zitten, hebben een uitkering. Het is aan de gemeenten om al dan niet een tegenprestatie te verlangen. De minister wil daar met de VNG over spreken. Voor de brede maatschappelijke acceptatie van het project zou het goed zijn als van de verslaafden een tegenprestatie wordt verlangd. De registratie van heroïne als farmaceutisch product zal waarschijnlijk binnen een jaar rond zijn. De minister van Justitie merkt op dat men in het buitenland niet echt onder de indruk is van het Nederlandse beleid. Hij heeft niet de illusie dat hij andere landen kan overtuigen van de manier waarop Nederland het aanpakt, maar hij vraagt van anderen wel de ruimte om het in Nederland zo te kunnen doen als de regering meent te moeten doen. Daar komt nu enige ruimte voor, maar de consequentie daarvan is wel dat andere landen zeggen dat Nederland dan wel wat moet doen aan het drugstoerisme. Zij willen niet dat hun ingezetenen in Nederland drugs kopen. Hij vindt dat een legitiem verzoek. Reguleren van de achterdeur is legaliseren, want anders wordt het gedoogbeleid ten aanzien van de achterdeur uitgebreid en daar kunnen niet allerlei eisen aan worden gesteld. Legaliseren kan echter niet vanwege internationale verplichtingen. Bovendien zouden er als Nederland gaat legaliseren onmiddellijk maatregelen worden getroffen aan alle Nederlandse grenzen. De schade daarvan is moeilijk te kwantificeren. Het is van belang dat niet het beeld wordt versterkt dat Nederland de producent van de wereld van drugs is. Hoe onterecht dat eventueel ook zou zijn, dat beeld zal onmiddellijk versterkt worden bij het legaliseren van de achterdeur. Er is sprake van spanning doordat een product en de handel daarin wordt verboden, maar het persoonlijk gebruik niet. De minister heeft in het buitenland meer begrip voor het Nederlands beleid kunnen krijgen door aan te geven dat diezelfde spanning ook in hun beleid zit. Dat kan worden opgelost door de spanning op de straat af te laten spelen of door de spanning via bepaalde knooppunten op te lossen. Dat heeft de regering met de coffeeshops gedaan. Juist omdat hij het niet kan legaliseren, kan hij niet met overheidsmaatregelen regels gaan stellen en controles uitoefenen. Het blijft onderdeel van het gedoogbeleid. Daarom moet gewoon door worden gegaan op de wijze waarop het nu wordt gedaan. Daarbij moet wel worden geprobeerd het wat beter te doen door de ontmoediging scherper te maken en door voor de uitwassen van het probleem, zoals drugstoerisme, de wietteelt en de ontwikkeling van het THC-gehalte, effectieve antwoorden te vinden. In sommige gemeenten heeft een bepaald idee om iets te regelen post gevat. Het toelaten van een deel van de aanlevering via de achterdeur en van de wietteelt daarvoor, betekent echter dat de minister nog even hard moet blijven controleren op verbouw die niet is toegestaan. De inspanning voor politie en justitie blijft dus even groot. De spanning wordt alleen verschoven. Bovendien wordt het beeld steeds verder versterkt dat het kan in Nederland, waardoor geleidelijk aan meer mensen in die sfeer terecht komen. De samenleving heeft er dus ook belang bij om het cannabisgebruik zo goed mogelijk in te dammen en waar het mogelijk is terug te dringen. Daarom is ook niet het beleid de coffeeshops terug te dringen of te sluiten, maar de ontmoediging die al in gang gezet is door het steeds verder reduceren van het aantal coffeeshops, voort te zetten, met de parameter dat dat niet moet betekenen dat de overlast door de straathandel toeneemt. Het gaat niet alleen om een gezondheidsvraagstuk, maar ook om de effecten van grootscheepse illegale handel die zich voordoet en het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
11
corrumperend effect daarvan op de samenleving. Dat illegale element kan de minister niet ontnemen aan het geheel, omdat er niet gelegaliseerd kan worden. Het enige dat kan worden gedaan is de gedoogsfeer verder uitbreiden. Dat lost de problemen die er zijn echter niet op. Er moet gekeken worden hoe een antwoord kan worden gevonden voor de problemen. Het beleid dat is aangegeven in de cannabisbrief komt neer op het stabiliseren van het verschijnsel waar dat mogelijk is en het eventueel verder terug te dringen. Daarnaast moet een aantal specifieke problemen worden tegengegaan. Dat betreft de problematiek in de grensstreek met drugstoerisme en die van de grootschalige wietteelt. Dat zijn problemen die opgelost moeten worden. De cannabisbrief is in overleg met de VNG opgesteld. De VNG is dus akkoord gegaan met een aanscherping van het beleid ten aanzien van coffeeshops. Gemeenten zien uiteraard ook andere problemen, zoals de overlast van drugsrunners. Dat is primair een kwestie die de gemeenten kunnen oplossen door middel van de algemene plaatselijke verordening. In bepaalde gevallen kan een gebiedsontzegging worden opgelegd. Als het gaat om etikettering van de gezondheidsaspecten van de drugs op het zakje, is het principiële probleem dat dat betekent dat de overheid moet controleren of de mededeling op het zakje juist is. De overheid kan dat alleen maar controleren als de hele keten onder controle is, vanaf de productie. De hele keten moet dan dus worden gereguleerd om de etikettering op het zakje behoorlijk te krijgen. Het gebruik wordt daarmee echter nog niet teruggedrongen. De minister is bereid om te kijken of er stickertjes over de gezondheidseffecten in het algemeen – dat slaat niet op de inhoud – op de zakjes moeten komen. Daarover kan met de gemeenten worden gesproken als toch wordt gesproken over het terugdringen van het gebruik door niet-ingezetenen van drugs in coffeeshops. Wat dat laatste betreft gaat het er niet om een onderscheid aan te brengen tussen Nederlanders en buitenlanders, want dat zou kunnen leiden tot discriminatie. Het gaat om het onderscheid tussen ingezetenen en nietingezetenen. Dat hangt logisch samen met de consequentie van het Kaderbesluit dat weliswaar een zekere ruimte laat aan Nederland om binnen zijn eigen grenzen voor wie hier woont een eigen aanpak te volgen, maar aangeeft dat dat niet mag gelden voor ingezetenen van andere landen. Langs die lijn kunnen dus wel degelijk verdergaande stappen worden gezet. De voorzitter deelt mee dat, in verband met de tijd, de nog openstaande vragen schriftelijk zullen worden beantwoord door beide ministers. Na het reces komt er een AO over verslavingszorg. Daar kan dan op basis van de verstrekte antwoorden het punt van de heroïneverstrekking weer aan de orde komen. De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Blok De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, De Pater-van der Meer De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 24 077 en 29 200 XVI, nr. 137
12