Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996–1997
25 016
Beleidsvoornemens politie 1997
Nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 26 november 1996 Met het oog op het overleg met de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en voor Justitie op 2 december a.s. over het onderdeel politie van de begrotingen van Binnenlandse Zaken en van Justitie, de Beleidsvoornemens politie 1997 en het Budgetverdeelsysteem Politie 1996, zet ik u, mede namens mijn ambtgenote van Justitie, in deze brief ons beleid met betrekking tot de budgettaire en de sterkte-ontwikkeling van de politie in de komende jaren uiteen. Tegelijkertijd maak ik van deze gelegenheid gebruik u nader te informeren over een aantal aspecten die bij de behandeling door uw Kamer van de begroting van Binnenlandse Zaken op 10 oktober jl. aan de orde zijn geweest en waarover ik u nadere gegevens heb toegezegd. Het betreft hier onder meer een overzicht van de stijging van het BVE-normbedrag in de periode 1994–1997, een meerjarig overzicht van de bijzondere bijdragen en de BVE-groei en de ontwikkeling daarvan in de periode 1997–2000. Tijdens eerdergenoemde begrotingsbehandeling op 10 oktober jl. hebben wij reeds gesproken over de sterkte-ontwikkeling bij de politie. Onder andere ben ik daarbij ingegaan op de vraag welke activiteiten worden ondernomen om de beoogde sterkte-uitbreiding ook daadwerkelijk tot een goed resultaat te brengen. Ik heb daarbij aangegeven op basis van de (concept-)begrotingen 1997 met de regiokorpsen te zullen spreken over de daadwerkelijke omzetting van het bij de Miljoenennota 1997 extra ter beschikking gestelde budget in «blauw op straat» en uw Kamer over de stand van zaken op de hoogte te zullen stellen. In deze brief wordt aangegeven welke stappen tot op dit moment in het traject zijn gezet en welke stappen nog zullen volgen, waarbij vooraf wordt ingegaan op de factoren die verband houden met sterkteontwikkeling bij de politie in de komende jaren.
6K3901 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 016, nr. 6
1
Inleiding Veiligheid is voor de burger van groot belang. Aan dat thema wordt – terecht – een hoge prioriteit toegekend en om die reden zijn in de afgelopen jaren extra budgetten ter beschikking gesteld voor de politie. In het overleg met uw Kamer heb ik meer dan eens aangegeven dat die budgetten zich niet onmiddellijk laten omzetten in daadwerkelijke politiesterkte; naast de klemmende financie¨le problemen bij verschillende regionale korpsen, waarop ik later in deze brief inga, treedt vanwege werving, selectie en opleiding van politie-personeel in het algemeen een vertragingseffect van ca. anderhalf tot twee jaar op, afhankelijk van de intake van surveillanten of agenten. Met inachtneming van dit onvermijdelijk uitvoeringsaspect kan worden geconstateerd dat de effecten van de financie¨le impulsen op de omvang van de politiesterkte thans reeds duidelijk zichtbaar zijn. Die positieve ontwikkeling zal zich – en ik ben daarin bevestigd – door de korpsbeheerdersin de komende jaren verder doorzetten. Tijdens de begrotingsbehandeling op 10 oktober jl. heb ik deze positieve ontwikkeling in grote lijnen reeds aan de Kamer geschetst. Met verwijzing naar de aan uw Kamer toegezonden rapportages op basis van het Beleidsinformatiesysteem (BIS) Politie, stel ik vast dat er naast de geleidelijke groei van het politiebudget in budgetverdeeleenheden (BVE’s), die ik u in deze brief nog gedetailleerd zal uiteenzetten, thans reeds een aanmerkelijke groei van de feitelijke sterkte in full-timeequivalenten (FTE’s) plaatsvindt. De daadwerkelijke sterkte bij de regionale korpsen heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld: toename Feitelijke sterkte
1994: 1995: 1996:
geprogn.
37 139 38 431 39 216
1881 1292
De voorzichtig geprognostiseerde groei in het jaar 1996 laat zich vooral verklaren door een terughoudendheid van de korpsen met de intake van nieuw personeel met het oog op het overleg over en de invoering van het nieuwe budget-verdeelsysteem (BVS). Bij de invoering van het PKP-verdeelsysteem deed zich een soortgelijke situatie voor. Naar mag worden aangenomen zal die terughoudendheid worden bee¨indigd wanneer de meerjarige financie¨le kaders van de korpsen na het overleg met uw Kamer op 2 december a.s. definitief vorm kunnen krijgen. In overeenstemming met de wensen van de Kamer heeft de ontwikkeling van de feitelijke sterkte de voortdurende aandacht van mijn ambtgenote van Justitie en van mij en is voortdurend onderwerp van overleg met de korpsbeheerders. In dat overleg wordt de nadruk gelegd op de noodzaak het maximale te doen om binnen de gegeven financie¨le kaders de feitelijke sterkte zo snel als mogelijk op een zo hoog mogelijk niveau te brengen. Daarbij kan naar onze mening evenwel niet voorbij worden gegaan aan een aantal factoren die met de uitbreiding van feitelijke sterkte in meer of mindere mate interfereren. Voordat ik nader in ga op de geprognostiseerde sterktegroei in de komende jaren en de inspanningen in verband daarmee, wil ik eerst de bedoelde factoren nader belichten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 016, nr. 6
2
Systematiek Bij eerdere gelegenheden heb ik reeds aangegeven dat de mogelijkheden voor de minister van Binnenlandse Zaken om binnen de kaders van de Politiewet 1993 en daarop gebaseerde regelgeving te sturen op de sterkte-ontwikkeling bij de politie, in verhouding tot de systematiek in de Politiewet 1957, beperkt zijn. Onder de vigeur van de Politiewet 1957 stelde de minister van Binnenlandse Zaken de organieke sterkte en de formatie van de gemeentelijke politiekorpsen vast en werd een personele normvergoeding ter beschikking gesteld voor iedere medewerker die feitelijk in dienst was. Gerelateerd aan de organieke sterkte werd daarnaast een materie¨le normvergoeding uitgekeerd. Gaandeweg moest van die systematiek in toenemende mate worden geconstateerd dat deze de korpsen over onvoldoende eigen beleidsvrije ruimte beschikten om de organisatie en de bedrijfsvoering op een adequate wijze de politie¨le taakuitvoering toe te snijden. Ook de mutaties die tussentijds in de systematiek werden aangebracht, de vaststelling van een procentuele beleidsvrije ruimte en het relateren van de volledige normvergoeding aan de centraal vastgestelde organieke sterkte, bleken de korpsen nog niet de gewenste ruimte te bieden. Daarbij dient ook in aanmerking te worden genomen dat in de toenmalige systematiek de investeringen in de huisvesting van de korpsen en de automatisering/ informatievoorziening nagenoeg geheel voor rekening van het ministerie van Binnenlandse Zaken kwamen. Om noodzakelijke ruimte te cree¨ren werd, vooruitlopend op de reorganisatie van de politie en de fusie van korpsen, de vrije beleidsruimte enigszins vergroot. Bij de parlementaire behandeling van de Politiewet 1993 is de vraag aan de orde geweest of en in welke mate een deel van het politiebudget geoormerkt zou moeten worden voor personeel. Ook is gesproken over de bestemming van een deel van het budget voor de basispolitiezorg, om op dat punt een minimum niveau van zorg te bewerkstelligen. Na uitvoerig overleg is destijds niet voor die opties gekozen. De financieringssystematiek diende de regio’s in staat te stellen om als zelfstandig orgaan te functioneren en binnen de beschikbare budgettaire kaders eigen afwegingen te maken voor personele en materie¨le voorzieningen, op een zodanige wijze dat daarmee de politie¨le taakuitvoering in de regio en daarmee de bijdrage van de politie aan het verhogen van de veiligheid maximaal zou worden gediend. Met de invoering van de Politiewet 1993 is de grens aan de vrije beleidsruimte dan ook komen te vervallen. In de nieuwe systematiek kent de minister van Binnenlandse Zaken de korpsen op basis van het budgetverdeelsysteem budget toe in de vorm van een aantal budgetverdeeleenheden (BVE’s) vermenigvuldigd met een normbedrag. De verantwoordelijkheid voor de verdeling van het beschikbare budget van de regio over personeel en materieel is in de Politiewet 1993 bij het regionale college gelegd. In de afgelopen jaren is onder die systematiek de eerder aangeduide sterkte-uitbreiding gerealiseerd. De regionale verantwoordelijkheid op dit punt laat natuurlijk onverlet de mogelijkheid om met korpsbeheerders overleg te voeren en afspraken te maken over de vertaling van extra ter beschikking gestelde budgetten in daadwerkelijke sterkte-uitbreiding. Een en ander uiteraard zonder dat in de regio een gezonde financie¨le situatie in gevaar wordt gebracht of eventueel bestaande financie¨le problematiek wordt vergroot. In eerste instantie wil ik daarom de door uw Kamer beoogde uitbreiding van politiesterkte dan ook langs die weg, regiospecifiek en dus in nadrukkelijk overleg met de korpsbeheerders, realiseren. Naarmate dit evenwel me´e´r gebeurt, is er sprake van een toenemende spanning in relatie tot het bij de reorganisatie van de politie gekozen primaat van de regio’s op het punt van de sterktevaststelling en de besteding van toegekende budgetten. Bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 016, nr. 6
3
gelegenheid van de evaluatie van de Politiewet 1993 zal ik op deze aspecten uitgebreid nader ingaan. Hoogte van de normvergoeding Door de korpsen werd en wordt herhaaldelijk de aandacht gevraagd voor de hoogte van de normvergoeding per BVE. De doorgevoerde bijstellingen van die normvergoeding door het Rijk zouden onvoldoende aansluiten bij de werkelijke kosten en de stijging van die kosten. Als gevolg daarvan zouden de meerkosten in toenemende mate moeten worden gedekt uit dat deel van het budget dat feitelijk zou moeten worden aangewend voor personele sterkte. Ook door uw Kamer is daarvoor in de vorm van de motie van het lid Scheltema-De Nie c.s. (Kamerstukken II 1994/1995, 23 900 VII en 23 900 VI, nr. 22) de aandacht gevraagd, voortkomend uit de wens dat de budgettaire toevoeging ook daadwerkelijk zal leiden tot meer politiepersoneel. Volgens de motie is daarvoor noodzakelijk dat de normvergoeding per BVE zodanig is dat deze ook de werkelijke kosten dekt. De Kamer heeft de regering verzocht te bezien in hoeverre er buiten de voor daadwerkelijke sterkte gereserveerde gelden in de politiebegroting ruimte is voor een nadere ophoging van de normvergoeding en binnen een jaar te evalueren of de toegekende normvergoeding per BVE toereikend is voor de dekking van de werkelijke kosten. Hierboven is reeds aangegeven dat het budget van een regiokorps de resultante is van het procentuele aandeel van de regio in het totale aantal te verdelen budgetverdeeleenheden vermenigvuldigd met de vastgestelde normvergoeding per BVE. Binnen dat financie¨le kader zijn de korpsen gehouden in de behoefte aan politiezorg binnen de regio te voorzien. De normvergoeding wordt periodiek aangepast aan algemene loon- en prijsbijstellingen, zoals die ook voor andere zorggebieden van de overheid worden toegekend. Kostenstijgingen als gevolg van specifiek rijksbeleid worden via bijstelling van de normvergoeding gecompenseerd. Bij de aanpassingen van de normvergoeding gaat het om het macrobeeld. Er wordt vanuit gegaan dat de aanpassingen van de normvergoeding gemiddeld genomen voldoende zijn om de kostenstijgingen voor de korpsen als geheel te dekken. In de praktijk kan de compensatie onder omstandigheden lager, maar ook hoger uitvallen dan de werkelijke, concrete kosten. Het past niet binnen de gekozen financieringssystematiek om in die gevallen extra te compenseren, danwel een korting toe te passen. In het geval de werkelijke kosten de verstrekte compensatie overstijgen, is het de verantwoordelijkheid van de regio de meerkosten zelf op te vangen binnen de eigen meerjarige budgettaire kaders. Tijdens de meergenoemde begrotingsbehandeling kwam het verschil tussen het normbedrag per BVE in 1994 (f 88 000,00) en 1997 (f 98 700,00) aan de orde. De geconstateerde substantie¨le verhoging met ruim 12% in drie jaar wordt vooral veroorzaakt door de volgende bijstellingen (> f 1 000): – opname bijzondere bijdrage huisvesting in het normbedrag f 3 500 – verhoging i.v.m. Stuurgroep Regionaal Politiebudget f 1 400 – kosten Fuwa f 1 170 – kosten uitvoering ABP-complex1 f 2 803 – kosten Politie CAO 1995 f 1 360
1
Financie¨le gevolgen van de invoering van de Wet financie¨le voorzieningen privatisering ABP (FVP/ABP).
In de praktijk blijkt het toegekende budget toereikend voor het grootste deel van de regiokorpsen. Een aantal korpsen kampt evenwel met financie¨le problemen, die overwegend verband houden met de achterstandssituatie van waaruit ze bij de reorganisatie van de politie zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 016, nr. 6
4
gestart. Aan die korpsen wordt tijdelijk extra budget verstrekt om de achterstandssituaties zo veel als mogelijk op te heffen en ze in een meer gelijkwaardige positie met de overige regiokorpsen te brengen, zodat mag worden verwacht dat ook zij op termijn binnen de reguliere budgettaire kaders op een adequate, structureel gezonde wijze in de behoefte aan politiezorg kunnen voorzien. Korpsen met financie¨le problemen In 1994 schreef de eerdergenoemde Stuurgroep Regionaal Politiebudget in haar eindrapport dat de financie¨le situatie van de regiokorpsen zorgwekkend was. Met name in de korpsen die als gevolg van sterktereallocatie in de PKP-operatie in personeelsomvang moesten krimpen (zogenaamde daalkorpsen), zouden knelpunten kunnen ontstaan als gevolg van de hoge personele lasten en het gebrek aan reserveringsmogelijkheden om toekomstige vervangingsinvesteringen te kunnen financieren. De stuurgroep adviseerde daarom de normvergoeding te verhogen en deze nog eens tijdelijk extra te verhogen voor de daalkorpsen, teneinde de bedrijfsvoering te verbeteren en de financie¨le knelpunten weg te nemen. Het advies is in overleg met uw Kamer ten dele gevolgd door met ingang van 1995 de normvergoeding voor alle korpsen te verhogen met de aangeduide f 1 400 per BVE. Door een verbeterde informatiehuishouding, een verbetering en verheldering van de begrotingen/jaarrekeningen en door vergelijkend onderzoek van die regionale begrotingen en jaarrekeningen is in 1995 en 1996 het inzicht in de financie¨le positie van de regio’s in toenemende mate verbeterd. Geconstateerd kan worden dat de financie¨le mogelijkheden van de korpsen sterk uiteen zijn gaan lopen. Er zijn korpsen die de afgelopen jaren op grond van het op PKP gebaseerde budgetverdeelsysteem ruime budgetuitbreidingen hebben ontvangen. Die korpsen kunnen jong en daardoor goedkoper personeel laten instromen. Het beslag van de personeelskosten op het regiobudget blijft daarmee relatief laag. Zij zijn daardoor ook beter in staat om de benodigde investeringen in de materie¨le sfeer te doen of anders hiervoor reserveringen te plegen. Een aantal korpsen is de laatste jaren echter geconfronteerd met daaltaakstellingen; zij hebben daardoor de gemiddelde loonsom niet of nauwelijks in gunstige zin kunnen beı¨nvloeden. Uitstroom van personeel ging in die korpsen gepaard met afname van het budget, zodat voor gelijktijdige instroom van goedkoper personeel geen financie¨le ruimte aanwezig was. Deze korpsen hebben veelal gebruik gemaakt van uitstroommogelijkheden voor personeel, zoals die tijdens en na de reorganisatie van de politie mogelijk waren. De meerkosten van de toepassing van deze mogelijkheden drukken nog enkele jaren op de reguliere begrotingen. In de jaren tot en met 1996 ontvangen daalkorpsen een vergoeding voor PKP-boventalligheid, zolang de daaltaakstelling nog niet volledig is ingevuld. Korpsen die op grote schaal gebruik hebben gemaakt van de uitstroommogelijkheden, hebben in een vroegtijdig stadium hun daaltaakstelling (grotendeels) vervuld. Als gevolg daarvan hebben zij de laatste jaren geen of slechts een geringe vergoeding voor boventalligheid ontvangen. Niet alleen op personeel gebied doch ook wat het materie¨le voorzieningenniveau betreft, zijn niet alle korpsen na de reorganisatie in een gelijkwaardige uitgangspositie gekomen. Destijds is besloten tot een vereveningsoperatie op het punt van de omvang van de huisvesting, maar daarbij is de bedrijfseconomische waarde van de huisvesting en de overige bezittingen buiten beschouwing gebleven. In een aantal korpsen zullen de bedrijfsmiddelen, door veroudering of door ongeschiktheid voor de nieuw gevormde organisaties, op korte termijn vervangen moeten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 016, nr. 6
5
worden, terwijl de daartoe benodigde reserveringen ontbreken. De betreffende korpsen zullen of hebben reeds geld moeten aantrekken op de kapitaalmarkt, met als gevolg relatief hoge rentelasten. Gelet op het vorenstaande heb ik besloten de korpsen die in een financie¨le achterstandssituatie verkeren, een bijdrage te verstrekken om die achterstand zo veel mogelijk in te lopen. Daarbij heb ik mij niet beperkt tot die korpsen die wegens een tekort op de begroting onder preventief toezicht zijn geplaatst. Andere korpsen met vergelijkbare problemen hebben hun tekorten tot nu toe veelal alleen kunnen voorkomen door de reserves aan te spreken, met als gevolg dat ook hun financie¨le weerstandsvermogen belangrijk is afgenomen. Door uitputting van de reserves zullen sommige van die regio’s de komende jaren ook met tekorten te maken kunnen krijgen. Korpsen met de genoemde problemen zullen hoe dan ook in staat moeten worden gesteld om binnen een afzienbare periode de samenstelling en omvang van hun personeelsbestand in overeenstemming te brengen met het aan hen beschikbaar gestelde budget. Noodzakelijke investeringen in materie¨le sfeer, waaronder bijvoorbeeld die op het terrein van de informatievoorziening, kunnen en mogen hier niet onder lijden. Daarnaast is herstel van het financie¨le weerstandsvermogen van deze regio’s van groot belang. Het gaat hier in het bijzonder om een tiental regio’s, te weten Groningen, Friesland, Drenthe, IJsselland, Noord- en Oost-Gelderland, Gelderland-Midden, Gelderland-Zuid, Noord-Holland-Noord, Zeeland en Noord-Brabant-Noord. Als bijdrage aan het oplossen van de beschreven problematiek is voor de jaren 1996, 1997 en 1998 een voor dat doel opgebouwd budget van 44 miljoen gefaseerd beschikbaar. Die extra financie¨le impuls wordt over de genoemde regio’s verdeeld op basis van aan de aard van de problematiek gerelateerde criteria, die vooral verband houden met de personele lasten, met als uitgangspunt de openingsbalans van die regio’s. Over de uitgangspunten en criteria voor de verdeling van het budget heb ik overleg gevoerd met het Korpsbeheerdersberaad. Bij de berekening van de bijdrage aan de genoemde korpsen is uiteraard ook het perspectief van een eventuele budgetuitbreiding op basis van het nieuwe budgetverdeelsysteem Politie (BVS 1996) in de beschouwingen betrokken. Er is daarbij van uitgegaan dat korpsen die met de invoering van het BVS sterk zullen groeien een deel van die groei kunnen en moeten inbrengen voor het herstel van hun financie¨le positie. In overleg met die korpsen zal ik uiteraard bezien in hoeverre daarnaast uit de budgettaire groei een zo groot mogelijke instroom van nieuw personeel kan worden gerealiseerd, zoals dat ook voor de andere korpsen geldt. Een aantal van de betrokken regio’s ziet zich genoodzaakt om, voor het bereiken van structureel evenwicht in de begroting en meerjarenraming, maatregelen in personele sfeer te nemen. Het betreft hier bijvoorbeeld de regio’s IJsselland en Gelderland-Midden. De betreffende korpsen worden geconfronteerd met een te groot of relatief vergrijsd personeelsbestand. Het is in deze situaties onvermijdelijk om zowel de omvang als het gemiddelde salarisniveau van het personeelsbestand omlaag te brengen. Ik wijs erop dat bij het achterwege blijven van een dergelijke sanering evenmin extra personeel kan instromen, terwijl voor de financiering van het bestaande personeel wel toevoeging van extra budget noodzakelijk zou zijn. Met de betreffende regio’s wordt intensief overleg gevoerd en zijn ten dele reeds afspraken gemaakt om de financie¨le problematiek zo spoedig mogelijk op te lossen. Met de hiervo´o´r uiteengezette methodiek wordt beoogd zo veel mogelijk te voorkomen dat een betrekkelijk groot aantal regio’s de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 016, nr. 6
6
komende jaren onder preventief toezicht zou moeten worden geplaatst of een aanvraag zou moeten indienen voor een aanvullende bijdrage op grond van artikel 4 van het Besluit financie¨n regionale politiekorpsen. Naar het zich thans laat aanzien biedt voor een beperkt aantal regio’s het toekomstig budgettaire kader, inclusief de bijdrage voor de financie¨le knelpunten, nog onvoldoende ruimte voor een sluitende begroting in meerjarig perspectief. Hierover wordt met die regio’s voortdurend overleg gevoerd. Zo nodig zal voor die regio’s worden bezien in hoeverre een aanvullende bijdrage onder het regime van artikel 4 van het Besluit financie¨n regionale politie-korpsen alsnog noodzakelijk is om te komen tot een sluitend financieel perspectief. In dat geval zal ik na een terzake uitgevoerd begrotingsonderzoek besluiten op welke aanvullende bijdrage en onder welke voorwaarden deze regio’s aanspraak kunnen maken. Asielbeleid gerelateerde politiesterkte In het aantal budgetverdeeleenheden (BVE’s) dat als basis wordt genomen voor de berekening van de algemene bijdrage zijn vaak ook BVE’s opgenomen die zijn toegekend vanwege de aanwezigheid in een regio van een of meerdere centra voor asielzoekers. De voor dat doel aan de regio’s toegekende BVE’s zijn per definitie tijdelijk van aard. Dit betekent dat de toekenning van de betreffende BVE’s wordt bee¨indigd zodra de betreffende bestuursovereenkomst voor een centrum wordt bee¨indigd en het centrum wordt gesloten. Indien in de komende jaren sluiting van centra zal plaatsvinden, zal ook het aantal aan die centra gerelateerde BVE’s worden afgebouwd. Daardoor zal de geprognostiseerde groei in negatieve zin worden beı¨nvloed, danwel zal een deel van de budgetgroei moeten worden ingezet voor de bekostiging van het personeel dat anders zou moeten afvloeien vanwege de sluiting van centra. In relatie tot de geprognostiseerde sluiting van centra gaat het hier in totaal om ca. 150 BVE’s tot het jaar 2000. Bijzondere bijdragen Naast de algemene bijdrage voor de regionale korpsen kan er sprake zijn van bijzondere bijdragen. Bijzondere bijdragen worden vooral verleend indien er specifieke voorwaarden worden gesteld aan de besteding, wanneer het gaat om tijdelijke zaken of de spreiding van kosten tussen regio’s sterk onevenwichtig is. Zoals is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling op 10 oktober jl. volgt hieronder een meerjarig overzicht van de belangrijkste bijzondere bijdragen (x f 1 mln.).
FLO GVP postactieven Milieu1 Bijdrage fin. knelpunten Bijdrage landelijke syst. Noodopvang Sterktereductieregeling Overig
1996
1997
1998
1999
2000
2001
49 202 19 931 51 129
70 387 25 712 51 666
76 520 26 044 51 666
78 336 26 472 51 666
78 637 26 863 51 666
78 775 26 928 51 666
20 000
12 000
12 000
12 000
12 000
12 000
4 000 6 700
2 000 3 500
2 096 3 500
2 000 3 500
2 000 3 500
2 000 3 500
24 496 4 000
– 763
– –
– –
– –
–
1
In 1997 zal opnieuw worden bezien of er reden is voor een overheveling van de milieubijdrage naar de algemene bijdrage. Omwille van de inzichtelijkheid is in het overzicht van de geprognostiseerde groei tot het jaar 2000 rekening gehouden met de continuering van ca. 500 BVE’s voor milieu.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 016, nr. 6
7
Het BVS 1996 is gebaseerd op algemene en landelijk geldende omgevingsvariabelen. Een aantal regio’s ziet zich evenwel geconfronteerd met specifieke problemen waaraan, naar hun mening, door de algemene omgevingsvariabelen onvoldoende recht wordt gedaan. Zij hebben aangegeven daarvoor extra budget nodig te hebben. Die specifieke situaties zullen in overleg met de betreffende regio’s nader worden onderzocht, waarna zal blijken of en in welke mate de verzoeken zullen worden gehonoreerd. Het gaat daarbij om de volgende regio’s: – Friesland en Zeeland (recreatiedrukte in de zomermaanden); – Haaglanden (regeringsstad en diplomatieke objecten); – Rotterdam-Rijnmond (havenpolitie en de aan de haven gerelateerde drugsproblematiek); – Limburg-Noord en Limburg-Zuid (grensproblematiek); – Flevoland (extensieve bevolkingstoename). Voor een aantal van deze regiokorpsen (Haaglanden, RotterdamRijnmond en Flevoland) was ook onder het huidige PKP-verdeelsysteem reeds een specifieke voorziening getroffen. Geprognostiseerde groei 1996–2000 Een belangrijk deel van de budgetuitbreiding wordt, zoals ik reeds eerder aangaf, in de komende jaren gefaseerd tot en met 2000 gerealiseerd. Daarbij gaat het onder meer om de relevante toevoegingen voortkomend uit het regeer-akkoord (300 mln.) en om de extra toevoeging van 100 mln. in de Miljoenennota 1997. Budgettair is de ontwikkeling in deze kabinetsperiode als volgt: Intensivering vreemdelingendiensten Herstel reductie vorig kabinet Regeerakkoord Miljoenennota 1997 Diversen
f 70 mln. f 100 mln. f 200 mln. f 100 mln. ca. f 20 mln.
700 BVE’s 1 000 BVE’s 2 000 BVE’s 1 000 BVE’s ca. 200 BVE’s
Totaal
ca. f 490 mln.
ca. 4 900 BVE’s
De budgetten worden niet onmiddellijk voor de volle omvang aan mijn begroting toegevoegd, maar komen eerst geleidelijk ter beschikking, waardoor in BVE’s het volgende beeld ontstaat:
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 Totale groei 1
algemene maatstaf BVS
bijzondere maatstaf1
totaal
37 211 38 524 40 112 40 359 41 664 41 864 42 064
1 542 1 750 1 725 1 594 1 594 1 594 1 594
38 753 40 274 41 837 41 953 43 258 43 458 43 658
jaarlijkse groei
1 521 1 563 116 1 305 200 200 4 905
Dit betreft NMP, rivierpolitie Rotterdam-Rijnmond, Haaglanden regeringsstad en asieldossier.
De verdeling van het beschikbare budget over de vijfentwintig regionale politiekorpsen is op dit moment nog afhankelijk van de instemming van uw Kamer met het kabinetsstandpunt met betrekking tot het nieuwe budgetverdeelsysteem Politie 1996 (BVS). Mijn ambtgenote van Justitie en ik hopen op 2 december a.s. die instemming te verkrijgen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 016, nr. 6
8
Voor veel regio’s betekent het nieuwe BVS een belangrijke wijziging in de budgetontwikkeling, zoals die tot nu toe jaarlijks – in de maand juni – per circulaire door mij kenbaar wordt gemaakt. De meeste regio’s zijn bij de voorbereiding van de begroting 1997 en de meerjarenraming 1997–2000 vooralsnog van die circulaire van juni 1996 uitgegaan. Om een realistisch meerjarig perspectief te bevorderen en teneinde te bewerkstelligen dat de financie¨le ramingen zowel qua inkomsten als qua uitgaven zoveel mogelijk zouden aansluiten op de geplande budgetuitbreidingen, heb ik, vooruitlopend op het overleg van 2 december a.s., besloten de regio’s in een vroegtijdig stadium op de hoogte te stellen van de te verwachten effecten van het nieuwe budgetverdeelsysteem. In de afgelopen maanden heeft daarover op ambtelijk niveau met de leiding van de politiekorpsen intensief overleg plaats gevonden en zijn aan de regio’s onder het voorbehoud van instemming door uw Kamer de voor de regio relevante cijfers met betrekking tot het verdeelsysteem en de budgettaire uitbreidingen bekend gemaakt, met het verzoek die zo mogelijk nog in de begroting 1997 en de meerjarenraming te verwerken, teneinde daarmee een goed beeld te verkrijgen van de mate waarin de budgetuitbreidingen daadwerkelijk in personeel zouden worden omgezet. Een deel van de regio’s is daarin inderdaad nog geslaagd. Bij de andere regio’s was de begrotingsvoorbereiding daarvoor al te ver gevorderd. Die regio’s zullen na vaststelling van de begroting 1997 en de meerjarenraming door het regionale college via een begrotingswijziging alsnog inzicht bieden in de feitelijke invulling van de ramingen. Op grond van het Besluit financie¨n regionale politiekorpsen worden de begrotingen van de regiokorpsen medio november door de korpsbeheerders aan mij verstrekt. De begrotingen en meerjarenramingen worden thans door mij geanalyseerd. Ik verwacht dat ik u tijdens het overleg op 2 december a.s. over de resultaten nader zal kunnen informeren, voor zover althans de begrotingen zijn ingezonden en de analyses kunnen worden afgerond. Aan de hand van de resultaten zal ik met de korpsbeheerders van de regio’s die het betreft in overleg treden om te bezien in hoeverre binnen de budgettaire mogelijkheden een optimale sterktegroei kan worden gerealiseerd en om daarover met deze regio’s afspraken te maken. Indien ik, met inachtneming van de hierboven aangegeven interfererende factoren, zou moeten constateren dat de sterkte-ontwikkeling in de komende jaren desondanks geen gelijke tred houdt met de geplande budgetuitbreidingen van de regiokorpsen, dan zie ik mij genoodzaakt het in de Miljoenennota 1997 toegevoegde budget van f 100 mln aan de inzet van die gelden bijzondere bestedingsvoorwaarden te koppelen en daarmee aan de algemene bijdrage te onttrekken. In dat geval zal uiteraard ten aanzien van de nader door mij te bepalen bestedingsvoorwaarden een relatie worden gelegd met de realisering van personele sterkte binnen de kaders van de algemene bijdrage aan de regiokorpsen. Op die wijze zal invulling kunnen worden gegeven aan de door uw Kamer geuite wens bij de algemene politieke beschouwingen en het begrotingsonderzoek om tot een maximale uitbreiding van daadwerkelijke politiesterkte te komen. Door de centrale besluitvorming over de budgetten enerzijds en de decentrale omzetting van aan regio’s toegekende budgetten in personele sterkte anderzijds ontstaat een voortdurende spanning op het sterktebeleid van de politie, welke spanning nog verder wordt versterkt door de eerder genoemde onvermijdelijke vertraging die optreedt in de uitvoering van dat beleid. Zoals reeds aangegeven verwacht ik bij gelegenheid van de behandeling van de evaluatie van de Politiewet 1993 op dit aspect terug te komen en met u te overleggen over de mate waarin de huidige regelgeving op dit punt eventuele bijstelling behoeft.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 016, nr. 6
9
De Kamer heeft tijdens de begrotingsbehandeling gevraagd naar de vertaling van het aantal BVE’s in formatieplaatsen voor de periode van 1997 tot en met 2000. Ik merk op dat de formatie van een regiokorps jaarlijks door het regionaal college wordt vastgesteld en in belangrijke mate afhangt van de financie¨le kaders, de wenselijke verhouding tussen de personele en de materie¨le component van het beschikbare budget. Om die reden is geen overzicht van formatieplaatsen tot en met het jaar 2000 te geven. Voorshands gaan wij ervan uit dat wij u met deze brief in voldoende mate over de huidige situatie en de voorgenomen ontwikkelingen hebben geı¨nformeerd. De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 016, nr. 6
10