Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1998–1999
26 288
Solidariteit in de ziektekostenverzekeringen
Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 12 november 1998 Hierbij zend ik u een nota over solidariteit in de ziektekostenverzekeringen, waarin tevens wordt ingegaan op de kosten van 65-plussers in ZFW en WTZ, dit naar aanleiding van een toezegging aan de Kamer tijdens het debat over de WTZ98. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers
KST32038 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1998
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 288, nr. 1
1
DE VERDELING VAN DE (PREMIE)LASTEN IN HET TWEEDE COMPARTIMENT 1. Aanleiding Tijdens het debat over de Wtz 1998 op 16 juni 1998 heeft de Kamer gevraagd om een notitie over de verdeling van de (premie)lasten in de zorgverzekering. In deze notitie wordt dit verzoek van de Kamer uitgewerkt. Hierbij wordt alleen gekeken naar de uitgaven in het tweede compartiment met dien verstande dat de publiek-rechtelijke ziektekostenverzekeringen niet in de analyse worden meegenomen. De notitie is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 wordt kort de historie van het ziektekostenstelsel weergegeven. Dit overzicht maakt duidelijk welke keuzes – impliciet dan wel expliciet – in het verleden zijn gemaakt met betrekking tot de lastenverdeling van ziektekostenpremies en de solidariteit tussen de diverse categorieën verzekerden. Paragraaf 3 beschrijft diverse vormen van solidariteit. De paragrafen 4 en 5 gaan in op de vormen van solidariteit in respectievelijk de ZFW en de particuliere verzekeringen. Paragraaf 6 bevat een samenvatting met een korte conclusie. In bijgevoegde bijlage zijn de technische uitgangspunten voor de becijferingen in de notitie beschreven, terwijl tevens wordt ingegaan op de kostenverschillen tussen particuliere en ZFW-verzekerde 65-plussers. 2. Historie Tot 1941 werden ziekenfondsen opgericht op vrijwillige basis. Met ingang van 1941 werd met het Ziekenfondsbesluit een wettelijke basis gelegd voor de ziekenfondsen. Vanaf dat moment bestond er een verplichte ziekenfondsverzekering (met inkomensafhankelijke premieheffing) voor werknemers tot een bepaald looninkomen en een particuliere verzekering voor het overige deel van de bevolking. In de loop der jaren is de groep van verzekerden die toegang tot de verplichte ziekenfondsverzekering heeft enkele malen gewijzigd. In 1966 werd de Ziekenfondswet van kracht. Er kwam een verplichte verzekering voor werknemers en daarmee gelijkgestelden (bijvoorbeeld personen met een uitkering), een bejaardenverzekering voor personen van 65 jaar en ouder en een vrijwillige verzekering voor hen die niet onder de verplichte verzekering of de bejaardenverzekering vielen. De vrijwillige ziekenfondsverzekering was een door de ziekenfondsen uitgevoerde zorgverzekering met acceptatieplicht waarbij de overheid de nominale premie en het verzekeringspakket vaststelde. Iedere particulier verzekerde die dat wenste kon toetreden tot deze verzekering. In de particuliere verzekeringen was er in de jaren vijftig en zestig niet of nauwelijks sprake van risicoselectie en premiedifferentiatie. De snel stijgende kosten in de gezondheidszorg en de toenemende concurrentie zorgden ervoor dat in de jaren zeventig risico-selectie een steeds profijtelijker zaak werd en dit leidde dan ook tot een toenemende premiedifferentiatie door particuliere ziektekostenverzekeraars. In de jaren tachtig introduceerden de particuliere verzekeraars een systeem van leeftijdsafhankelijke premies. De leeftijdsafhankelijke premies maakten het voor ouderen die aangewezen waren op een particuliere verzekering moeilijk om een verzekering af (of over) te sluiten. Er ontstond een toestroom van particulier verzekerden met een slecht risico naar de vrijwillige ziekenfondsverzekering. De exploitatie van de vrijwillige ziekenfondsen kwam hierdoor onder druk te staan. Vanwege de toene-
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 288, nr. 1
2
mende exploitatietekorten besloot de overheid in 1986 om de vrijwillige ziekenfondsverzekering op te heffen. Om toch een ziektekostenverzekering voor iedereen mogelijk te maken werd de WTZ (Wet op toegang tot ziektekostenverzekering) op 1 april 1986 ingevoerd. In deze wet werd bepaald dat particuliere verzekeraars een acceptatieplicht hadden tegen een door de overheid vast te stellen premie en verzekeringspakket. Het verlies op de verzekeringspolis van deze verzekerden werd omgeslagen over alle particulier verzekerden. In 1994 is deze mogelijkheid beperkt. Geen omslag was meer mogelijk voor particulier verzekerden die gebruik maakten van de meerbetalingsregeling. In 1994 werd de Wet Van Otterloo van kracht die bepaalde dat bejaarden tot een bepaald inkomen verplicht verzekerd waren via de Ziekenfondswet en dat bejaarden boven die inkomensgrens particulier verzekerd waren. In 1997 is de inkomensgrens tweemaal naar boven bijgesteld. Met ingang van 1998 is de wet Herstructurering Ziekenfondswet van kracht geworden. Deze wet herstelde het principe van vóór de Wet Van Otterloo namelijk: «het blijf zitten waar je zit» principe. Dit betekent dat ziekenfondsverzekerden die 65 jaar worden, verplicht verzekerd blijven via de Ziekenfondswet. Particulier verzekerden die 65 jaar worden kunnen gebruik maken van een opt-in regeling. Zij kunnen kiezen voor een ziekenfondsverzekering voorzover hun belastbaar huishoudinkomen lager is dan f 39 550,– (in 1998). Vormen van vrijwillige zorgverzekering met een element van solidariteit bestaan al heel lang. De vrijwilligheid is echter nooit een basis gebleken voor een probleemloze financiering. Steeds was wetgeving nodig om een scheve lastenverdeling te corrigeren. De ontwikkelingen in de laatste jaren zijn niet anders geweest. De Wet Van Otterloo is tot stand gekomen omdat de Tweede Kamer vond dat bejaarden met een laag inkomen en een particuliere verzekering een te hoge premie moesten betalen. Met andere woorden: de wijze van premieheffing in de particuliere markt kon naar de mening van de Kamer geen oplossing bieden voor de onevenwichtige (premie)lastenverdeling en het gebrek aan solidariteit. De oplossing kon gevonden worden door deze verzekerden toegang te geven tot de ZFW. 3. Vormen van solidariteit Solidariteit kan worden omschreven als: het bewustzijn van saamhorigheid en de bereidheid om de consequenties daarvan te dragen. In de zorgverzekering kan onderscheid worden gemaakt naar risico- en inkomenssolidariteit. De risico-solidariteit valt uiteen in de solidariteit tussen ziek en gezond, alleenstaand en (echt)paar alsmede oud en jong (65+/65-). De inkomenssolidariteit heeft betrekking op hoge en lage inkomens. In het tweede compartiment is de mate waarin deze vormen van solidariteit zich voordoen afhankelijk van de verzekeringsvorm. In de ZFW komen alle hierboven onderscheiden solidariteitsvormen voor. In de particuliere verzekering is de solidariteit beperkt tot ziek en gezond en jong en oud via de WTZ. Solidariteit tussen alleenstaanden en (echt)paren en tussen hoge en lage inkomens komt in de particuliere verzekering niet voor, gegeven de nominale premieheffing per verzekerd individu. Wel is er nog een (beperkte) solidariteit met premiebetalers in de ZFW via de zogenaamde MOOZ-bijdrage. Daarnaast betalen de particulier verzekerden via de rijksbijdrage buiten het verzekeringsstelsel om mee aan de Ziekenfondswet. In onderstaande tabel is deze solidariteit kort weergegeven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 288, nr. 1
3
Tabel 1. Vormen van solidariteit in de ZFW en particuliere verzekeringen.
Risico-solidariteit – Ziek en gezond – Alleenstaande en (echt)paar – Oud en jong Inkomenssolidariteit – Hoge en lage inkomens
ZFW
Particulier
ja ja ja
ja nee ja
ja
nee
4. Ziekenfondswet
4.1 Risico-solidariteit Om enig inzicht te geven in de mate van risico-solidariteit is voor een aantal categorieën (alleenstaanden, eenoudergezinnen, (echt)paren echtpaar met en zonder kinderen) een gemiddelde premie per polis berekend. Deze is vervolgens gedeeld door de gemiddelde kosten per polis. Het aldus resulterende verhoudingscijfer wordt in het vervolg aangeduid als de P/K-ratio. De gemiddelde premie is berekend op basis van een inkomensverdeling die gebaseerd is op gegevens van het CBS. De gemiddelde kosten voor elke categorie ziekenfondsverzekerden zijn berekend op basis van gegevens van de Ziekenfondsraad. Een P/K-ratio groter dan één betekent dat de gemiddelde premie die betaald moet worden hoger is dan de gemiddelde kosten die de desbetreffende categorie heeft. In de eerste kolom van tabel 2 zijn de door ZFW-verzekerden te betalen premies sec verwerkt. Gemiddeld betaalt een ZFW-verzekerde ongeveer 70 procent van zijn schade zelf (zie de laatste regel). De overige 30 procent wordt gefinancierd via de MOOZ-bijdragen door particulier verzekerden en de rijksbijdrage. Tabel 2. Premie/kosten naar categorie ziekenfondsverzekerden. excl. rijksbijdrage & MOOZ-bijdrage
incl. rijksbijdrage & MOOZ-bijdrage
alleenstaand een oudergezin (echt)paar zonder kinderen (echt)paar met kinderen gemiddeld 65-
1,4 0,7 1,3 0,8 1,1
1,9 1 1,7 1,1 1,4
65+ alleenstaand 65+ (echt)paar gemiddeld 65+
0,3 0,2 0,2
0,5 0,4 0,4
Gemiddeld totaal
0,7
1
Ziek en gezond In de Ziekenfondswet wordt voor acceptie en premieheffing geen onderscheid gemaakt tussen mensen met een goede en een slechte gezondheid. Een ziekenfonds moet iedere verzekerde die recht kan doen gelden op een ziekenfondsverzekering accepteren ongeacht de gezondheidsrisico’s. De premiestelling is onafhankelijk van de gezondheidsrisico’s van de verzekerde. Er bestaat dus een volledige solidariteit tussen ziek en gezond in de Ziekenfondswet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 288, nr. 1
4
Alleenstaand en (echt)paar Uit tabel 2 blijkt dat alleenstaande ziekenfondsverzekerden (verzekerden die alleen op een polis staan) gemiddeld 1,4 maal hun gemiddelde kosten betalen. Het gaat hier om gemiddelden. Voor mensen met lage inkomens zal het cijfer lager zijn en voor mensen met een relatief hoger inkomen zal het cijfer hoger uitvallen. Een alleenstaande die een halve week werkt (inkomen op de helft van het wettelijk minimumloon) betaalt bijvoorbeeld 0,7 maal zijn kosten, terwijl een alleenstaande boven de premiegrens gemiddeld 2,1 maal zijn kosten betaalt. Uit tabel 2 blijkt dat niet alleen alleenstaanden maar ook (echt)paren zonder kinderen meer betalen dan hun gemiddelde eigen kosten. Eenouder gezinnen en (echt)paren met kinderen betalen daarentegen een premie die lager is dan hun gemiddelde lasten. Oud en jong Voor 65- bedraagt de P/K-ratio (exclusief rijksbijdrage en MOOZ) gemiddeld 1,1. Voor 65+ is dit 0,2. De 65-minners betalen gemiddeld ongeveer hun eigen kosten, terwijl 65-plussers slechts een deel van hun kosten zelf betalen. Het aldus resulterende tekort in het Ziekenfonds wordt op een andere wijze gefinancierd. Dit gebeurt via de rijksbijdrage (ruim 6 mld) en in mindere mate door de MOOZ (circa 0,7 mld).
4.2. Inkomenssolidariteit In tabel 3 zijn de premie en eigen betalingen voor ziektekosten die samenhangen met het tweede compartiment uitgedrukt als percentage van het netto besteedbaar inkomen. Uit onderstaande cijfers blijkt dat alleenstaanden en (echt)paren (kostwinner met partner zonder inkomen en twee kinderen) in de Ziekenfondswet bijna evenveel betalen. Tabel 3. Premie en eigen betalingen voor ziektekosten (tweede compartiment) als % van netto besteedbaar inkomen voor ziekenfondsverzekerden.
minimum modaal
alleenstaand
(echt)paar
14% 15%
11% 13%
5. Particuliere verzekering
5.1. Risico-solidariteit In tabel 4 is voor particulier verzekerden aangegeven of zij als groep meer of minder dan hun gemiddelde kosten betalen. Zonder de wettelijke heffingen is verondersteld dat 65-minners gemiddeld hun eigen kosten betalen. Inclusief de wettelijke heffingen betalen alle particulier verzekerden tesamen iets meer dan hun eigen kosten vanwege de MOOZ-bijdrage voor de Ziekenfondswet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 288, nr. 1
5
Tabel 4. Premie/kosten per categorie voor particulier verzekerden. excl. MOOZ- en WTZ-bijdrage
incl. MOOZ- en WTZ-bijdrage
alleenstaand een oudergezin (echt)paar zonder kinderen (echt)paar met kinderen gemiddeld 65-
1,0 1,0 1,0 1,0 1,0
1,4 1,4 1,4 1,4 1,4
65+ alleenstaand 65+(echt)paar gemiddeld 65+
0,5 0,5 0,5
0,5a 0,5a 0,5a
Gemiddeld totaal
0,8
1,1
a) Door afronding blijft de P/K-ratio 0,5 met en zonder de MOOZ. De 65-plusser betaalt sinds 1 januari 1998 geen WTZ omslagbijdrage meer. In de berekeningen is de afschaffing verwerkt.
Ziek en gezond In de particuliere verzekering bestaat geen inkomenssolidariteit maar wel een risicosolidariteit. De premie die een particulier verzekerde betaalt wordt vooral door leeftijd bepaald. Naarmate de leeftijd toeneemt stijgt de premie. Gemiddeld betalen jongeren te veel premie en ouderen te weinig. De verzekeraar vormt gedurende de looptijd van de verzekering een reserve waarin de teveel betaalde premie wordt gestort. Als de verzekerde ouder wordt en de premie gemiddeld niet meer kostendekkend is wordt de reserve aangesproken. Door collectieve contracten, gratis medeverzekering van het derde en volgende kind en de keuzevrijheid ten aanzien van de hoogte van het eigen risico kan de eerder genoemde solidariteit groter of kleiner worden. In tegenstelling tot ziekenfondsen hoeft de particuliere verzekeraar niet iedereen te accepteren voor een maatschappij-polis. De verzekeraar is wel verplicht om iedereen een SPP (StandaardPakketPolis) aan te bieden. Ongeveer 100 000 mensen die jonger zijn dan 65 jaar hebben een dergelijke polis. Daarnaast zijn er nog circa 125 000 studenten en 400 000 bejaarden met een dergelijke polis. Het tekort op een SP(P)-polis mag worden omgeslagen over de overige particulier verzekerden tot 65 jaar via de zogenaamde WTZ-omslagbijdrage. Sinds 1994 mag het tekort van nieuwe particulier verzekerden die jonger zijn dan 65 jaar en geen student zijn niet worden meegenomen in de WTZ-omslagbijdrage. De solidariteit tussen zieken en gezonden onder de 65 jaar is aanwezig voor zover het gaat om studenten en circa 100 000 verzekerden met een slechte gezondheid, immers zij vallen onder de hierboven genoemde groepen. Maar het grootste deel van de particulier verzekerden betaalt gemiddeld zijn eigen kosten (circa 85%). De overige particulier verzekerden (circa 15%) hebben een polis waarvan de kosten voor een deel worden omgeslagen over de particulier verzekerden jonger dan 65 jaar. Het grootste deel van deze verzekerden met een niet kostendekkende premie betreft ouderen (circa 65%). Alleenstaand en (echt)paar In tegenstelling tot de Ziekenfondswet wordt in de particuliere verzekering de premieheffing op individuele basis geregeld en wordt er geen onderscheid gemaakt naar samenlevingsvormen. Iedereen betaalt zijn eigen premie. Medeverzekering tegen een veel lagere premie zoals in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 288, nr. 1
6
Ziekenfondswet kent de particuliere verzekering in beginsel niet (met uitzondering van de gratis medeverzekering van het derde en volgende kind op een aantal polissen). Oud en jong In de particuliere verzekering zou zonder overheidsingrijpen vrijwel geen solidariteit bestaan. De overheid heeft via de WTZ ingegrepen in de particuliere markt en daar gezorgd voor een meer evenwichtige lastenverdeling tussen oud en jong. Verzekerden die 65 jaar en ouder zijn betalen een door de overheid vastgestelde premie die gemiddeld lager is dan de gemiddelde kosten binnen deze groep. Het tekort dat verzekeraars hierdoor lijden mogen zij verhalen op alle particulier verzekerden die jonger zijn dan 65 jaar via de WTZ-omslagbijdrage. Via de MOOZ bestaat een verplichte solidariteit tussen ziekenfonds- en particulier verzekerden ter bekostiging van het – mede door de instroom uit de particuliere verzekering – relatief grote aantal 65-plussers in de Ziekenfondswet.
5.2. Inkomenssolidariteit In tabel 5 zijn de ziektekostenpremies en eigen betalingen van particulier verzekerden (b.v. zelfstandigen) in het tweede compartiment uitgedrukt als percentage van het netto besteedbaar inkomen. Voor particulier verzekerden met een inkomen lager dan de loongrens is een netto besteedbaar inkomen uitgegaan van dat vergelijkbaar is met het netto besteedbaar inkomen van ziekenfondsverzekerden. In de particuliere verzekering is de premie volledig nominaal. Dit betekent dat lage inkomens een hoger percentage van hun besteedbaar inkomen betalen aan ziektekosten. Omdat de premie onafhankelijk is van de gezinssamenstelling betalen (echt)paren een hoger percentage van hun netto besteedbaar inkomen aan ziektekosten dan alleenstaanden. In tegenstelling tot de Ziekenfondswet waar ongeveer 10 tot 15 procent van het besteedbaar inkomen aan ziektekosten wordt besteed (zie tabel 3), lopen de percentages in de particuliere verzekering behoorlijk uiteen. Met name (echt)paren met lage inkomens zijn een relatief groot deel van hun inkomen kwijt aan ziektekosten. Tabel 5. Premie en eigen betalingen voor ziektekosten (tweede compartiment) als % van netto besteedbaar inkomen.
minimum modaal 2x modaal
alleenstaand
(echt)paar
10% 6% 4%
24% 16% 11%
6. Samenvatting De aard en omvang van de solidariteit tussen verzekerden in de ziekenfondsverzekering en in de particuliere verzekering zijn zeer verschillend. In de particuliere verzekering is sprake van een beperkte solidariteit die vorm krijgt via de WTZ. In de Ziekenfondswet kent de solidariteit een aantal vormen. Niet alleen bestaat er solidariteit tussen ziek en gezond maar ook tussen alleenstaanden en (echt)paren alsmede oud en jong. Bovendien is er in de Ziekenfondswet sprake van inkomenssolidariteit. In tabel 6 is te zien dat in de ZFW alleenstaanden gemiddeld 1,4 keer hun kosten betalen. Voor (echt)paren zonder kinderen geldt ongeveer hetzelfde. (Echt)paren met kinderen alsmede de 65-plussers betalen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 288, nr. 1
7
gemiddeld een premie die lager ligt dan hun ziektekosten. In de particuliere verzekering betaalt iedereen – met uitzondering van de 65-plussers – ongeacht de gezinssamenstelling gemiddeld een premie waarmee de gemiddelde kosten worden gedekt. Particulier verzekerden jonger dan 65 jaar betalen 1,4 keer hun kosten. Dat is inclusief MOOZ en WTZ. Tabel 6. Premie/kosten per categorie.
ZFW
Particulier incl MOOZ en WTZ
alleenstaand een oudergezin (echt)paar zonder kinderen (echt)paar met kinderen Gemiddeld 65-
1,4 0,7 1,3 0,8 1,1
1,4 1,4 1,4 1,4 1,4
65+alleenstaand 65+(echt)paar Gemiddeld 65+
0,3 0,2 0,2
0,5 0,5 0,5
Totaal gemiddeld
0,7
1,1
In grafiek 1 is voor alleenstaanden, (echt)paren met kinderen en 65-plussers de P/K-ratio afgezet tegen het inkomen. Daarin is te zien dat voor ziekenfondsverzekerde alleenstaanden de kosten/premie oploopt tot boven de 2,0 voor inkomens boven de premiegrens (circa f 53 000). Voor particulier verzekerde is de factor 1,4 ongeacht het inkomen. De grafiek geeft een paar «knikken» te zien die samenhangen met het verzekeringsstelsel. Zo geldt voor 65-minners in de ZFW een premiegrens van f 51 939 (1997). Dit betekent dat boven dit inkomen in de grafiek een horizontale lijn ontstaat omdat ziekenfondsverzekerden met een inkomen boven de premiegrens allemaal dezelfde premie betalen. Verzekerden met een inkomen boven de loongrens f 60 750 (1997) moeten zich particulier verzekeren en betalen een particuliere premie. Particulier verzekerden met een maatschappij-polis gaan dan aanzienlijk minder betalen in vergelijking tot iemand die ziekenfondsverzekerd is. Dit is de verklaring voor de forse val van de P/K-ratio bij f 60 750. Voor verzekerden van 65 jaar en ouder is er een forse «knik» bij f 38 300 (1997) omdat boven dit inkomen een particuliere verzekering moet worden afgesloten. Grafiek 1. Kosten/premie naar inkomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 288, nr. 1
8
De grotere mate van solidariteit in de ZFW blijkt ook als gekeken wordt naar de premie en eigen betalingen voor de ziektekosten als percentage van het netto besteedbaar inkomen. Alleenstaanden die ziekenfondsverzekerd zijn betalen ongeveer hetzelfde percentage als (echt)paren die met meer personen verzekerd zijn. Voor particulier verzekerden geldt het omgekeerde. Alleenstaande particulier verzekerden betalen relatief weinig, terwijl (echt)paren met kinderen meer betalen. Vooral particulier verzekerden met een laag inkomen betalen een groot deel van hun netto besteedbaar inkomen aan ziektekosten (zie tabel 7). De verschillende vormen van solidariteit maken het mogelijk dat huishoudens met gelijke draagkracht in zeer verschillende mate bijdragen aan de financiering van de gezondheidszorg. Naarmate het inkomen van huishoudens toeneemt, neemt het inkomensaandeel besteed aan zorg af.1 Tabel 7. Premie en eigen betalingen voor ziektekosten (tweede compartiment) als % van netto besteedbaar inkomen.
minimum modaal 2x modaal
alleenstaand ZFW
Particulier
(echt)paar ZFW
Particulier
14% 15% –
10% 6% 4%
11% 13% –
24% 16% 11%
1
H.G. van der Burg en E. van Doorslaer (1997). De verdeling van de lasten en de baten van de Nederlandse Gezondheidszorg. Rotterdam: iBMG.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 288, nr. 1
9
BIJLAGE
Uitgangspunten In de berekeningen is uitgegaan van het jaar 1997. In dat jaar waren er 9,8 mln ziekenfonds- en 5,0 mln particulier verzekerden. Tabel B1 geeft een uitsplitsing van deze aantallen naar kinderen, volwassenen onder en boven de 65 jaar. Tabel B1. Aantal verzekerden 1997a (mln)
Ziekenfondsverzekerden Particulier verzekerden Totaal a
0 tot 18 jaar
18 tot 65 jaar
65+
Totaal
2,0 1,5 3,5
6,3 3,0 9,3
1,5 0,5 2
9,8 5 14,8
exclusief KPZ-verzekerden.
Tabel B2. Premieheffing 1997 Ziekenfondswet. Procentuele werknemerspermie Procentuele werkgeverspremie Nominale premie (per jaar) Gemiddelde eigen betaling (per jaar) Premiegrens Loongrens
1,35% 5,55% 216 85 51 939 60 750
De gemiddelde premie voor de particuliere verzekering is afkomstig uit het Vektis jaarboek. De gemiddelde eigen betalingen zijn berekend op basis van de gemiddelde kosten van een particulier verzekerde en de gemiddelde premie die hij betaalt. In de berekeningen is geen rekening gehouden met een eventuele bijdrage van de werkgever in de zorguitgaven van particulier verzekerden. Tabel B3. Premiestelling 1997 particuliere verzekering. Gemiddelde premie (per jaar) Gemiddelde eigen betaling (per jaar) MOOZ-omslagbijdrage (per jaar) WTZ-omslagbijdrage (per jaar)
1 382 324 155 324
Overigens zij hierbij aangetekend dat in tegenstelling tot de ziekenfondsverzekerde de bijdrage van de werkgever voor een particuliere verzekering wel afhankelijk is van de gezinssamenstelling. Bijlage kosten ZFW 65+ en WTZ 65+ In deze bijlage worden voor verzekerden van 65 jaar en ouder de gemiddelde kosten gegeven voor een ziekenfondsverzekerde en een particulier verzekerde. Volgens het laatste MOOZ-advies van de ziekenfondsraad bedroegen de gemiddelde kosten van iemand van 65 jaar en ouder in het ziekenfonds f 5531,31 in 1997 en f 5417,23 in 1996. De laatste gegevens van de SUO laten zien dat de gemiddelde kosten voor een particulier verzekerde bejaarde met een SPP-polis gemiddelde f 4942,– bedroegen voor het jaar 1997. De gemiddelde kosten voor een particulier verzekerde bejaarde met een SP-polis bedroegen gemiddeld f 6829,– voor het jaar 1997.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 288, nr. 1
10