Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999–2000
21 062
Grote-stedenbeleid
Nr. 81
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 28 september 1999 De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 24 juni 1999 overleg gevoerd met minister van Boxtel voor het Grote Steden- en Integratiebeleid en staatssecretaris Remkes van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over: – de brief van de minister voor GSI d.d. 2 februari 1999 inzake mogelijke betrokkenheid van andere gemeenten dan de huidige G25 bij het grotestedenbeleid (21 062, nr. 73); – de brief van de minister voor GSI en de staatssecretarissen van VROM en Economische Zaken d.d. 12 maart 1999 over afstemming termijn GSB en ISV (21 062, nr. 74); – het verslag van een schriftelijk overleg naar aanleiding van Kamerstuk 21 062, nr. 73 (21 062, nr. 76); – de brief van de minister voor GSI d.d. 17 juni 1999 inzake voortgang grotestedenbeleid (21 062, nr. 77). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
1
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP) en Balemans (VVD). Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Wijn (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP) en Essers (VVD).
KST40668 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999
Vragen en opmerkingen uit de commissies Mevrouw De Boer (PvdA) had met genoegen geconstateerd dat de motie over versterking van het groen in en om de steden is uitgevoerd en dat uitvoerig overleg plaatsvindt tussen de ministeries over integraal beleid.
2
Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Van Middelkoop (GPV), Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), AugusteijnEsser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA) en Udo (VVD).
Plv. leden: Leers (CDA), Stellingwerf (RPF), Dijksma (PvdA), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-Van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Bos (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van ’t Riet (D66), Spoelman (PvdA), Voorhoeve (VVD) en Waalkens (PvdA).
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
1
Een van de resultaten daarvan is de overheveling van de Montfransgelden en bovendien is heldere informatie gegeven over de voortgang van het GSB-beleid, over de besteding van alle extra comptabele middelen voor de G25-steden en is inzicht gegeven in de invulling van de pijlers waarop het GSB-beleid op moet rusten. Zij verzocht de bewindslieden wel om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de verdeling naar alle gemeenten, omdat zij alle bezig zijn met hun plannen en programma’s voor het komend jaar. Zij zag geen argumenten om de vijf toegevoegde gemeenten niet de status van rechtstreekse gemeente te geven. Hoewel allerlei details over de verdeling van het investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) nog ontbreken, stelde zij vast dat toevoeging van de vijf aan de lijst rechtstreekse gemeenten voor haar fractie vanzelfsprekend is. Zij steunde het voorstel om de toetsing op basis van integrale stadsvisies of regiovisies van de overige ISV-middelen aan de provincies toe te delen en pleitte ervoor dat de provincies de gemeenten zo snel mogelijk duidelijkheid over de beleidsvoornemens verschaffen. Zij zag voor de provincies eveneens een belangrijke taak weggelegd om het regionale centrum gemeenten terzijde te staan. Bovendien is dit een kans voor de provincies om, door niet verkokerd en bureaucratisch met deze nieuwe taken om te gaan, van het imago af te komen dat zij alleen voor de meer landelijke problematiek opkomen. In bijlage 2 van de brief van 7 juni wordt een overzicht gegeven van de vulling van de pijler-EZ, te weten 500 mln. fysieke economie en 220 mln. niet-fysieke economie. Maar uit de nota Regionaal economisch beleid blijkt dat er ook nog eens miljoenen te besteden zijn door middel van tenders voor provincies en gemeenten, ook voor grote bedrijfsterreinen. Waarom zit dat niet in deze pijler? Het gaat toch grotendeels om dezelfde doelgroep. In de eerder genoemde bijlage 2 is de invulling van de sociale pijler geheel blanco. Hoewel veel welzijnsgeld de afgelopen jaren naar de gemeenten is gedecentraliseerd, moet toch geconstateerd worden dat de afgelopen jaren op een onzorgvuldige manier met welzijnsactiviteiten is omgegaan. Daarin moet nu verbetering worden gebracht, eveneens op basis van toetsbare en afrekenbare integrale visies en programma’s. Evenals bij de fysieke en economische pijler is ook in de sociale pijler de kern van het GSB-beleid dat op basis van ongeoormerkte budgetten, maar wel afrekenbaar en controleerbaar, nieuw beleid kan worden gevoerd, maar helaas is van deze nieuwe aanpak in de sociale pijler niets terug te vinden. Wanneer het sociale beleidsveld niet wordt ontkokerd, worden in wezen de gemeenten opgezadeld met heel veel bureaucratische rompslomp: de gemeenten mogen integrale stadsvisies en uitvoeringsprogramma’s opstellen, deze worden getoetst en vervolgens mogen zij een aparte subsidieregeling aanvragen waarvan de uitvoering weer getoetst wordt, terwijl gebundelde en ontkokerde geldstromen juist als bonus van integrale stadsvisies zijn bedoeld. Mevrouw De Boer pleitte overigens niet voor meer geld voor de G25 ten opzichte van andere gemeenten maar wel voor een bundeling van de bestaande subsidies en wees in dit verband op de bundeling van twaalf aparte regelingen in de volkshuisvestingssfeer, waardoor de stads- en dorpsvernieuwing een groot succes is geworden. Zij herhaalde haar oproep aan de bewindslieden uit het overleg in december om af te zien van gedetailleerde bemoeizucht van het Rijk en het motto van het GSB-beleid «denken, durven, doen» nu vooral van toepassing te verklaren op het eigen beleid in de sociale pijler. Zij verzocht het kabinet voor het einde van het jaar om een voorstel tot een experimentenwet dan wel tot experimenteerartikelen in bestaande wetten om de regelingen die gericht zijn op de kwetsbare groepen en op versterking van de wijk als het ware in elkaar te schuiven tot een algemene regeling sociaal GSB-beleid. Met efficiency valt heel wat winst te behalen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
2
Mevrouw De Boer sloot niet uit bij de begrotingsbehandeling de inzet van de extra middelen voor deze sector aan de orde te stellen, maar in dit overleg wilde zij vooral voor de GSB-gemeenten de mogelijkheid creëren om met de bestaande regelingen te schuiven om de specifieke problemen efficiënt en creatief aan te pakken. Als dit beleid een succes wordt, kan een dergelijke aanpak na evaluatie voortgezet worden voor de overige gemeenten. Zij wees er echter op dat voor een integraal GSB-beleid ontkokering van de gemeentelijke apparaten noodzakelijk is. Inmiddels mag niet worden voorbijgegaan aan de problemen in de andere steden. Zo moet bijvoorbeeld Gouda met haar bekende hardekernproblematiek van jeugdcriminaliteit op de steun van het Rijk kunnen rekenen en is het jammer dat alle CRIEM-middelen (criminaliteit in relatie tot de integratie van etnische minderheden) voor de G25 bestemd zijn. Criminaliteit en prostitutie verplaatsen zich naar de randgemeenten als de centrale stad een strenger beleid voert. Ook hier zou de provincie een heel belangrijke taak in het kader van regionaal beleid kunnen voeren. Nieuwe concepten zijn nodig voor nieuwe inspiratie in het GSB-beleid. In de stedelijke gebieden ontstaat een mengkroes van interculturele kunsten cultuuruitingen, waarmee duidelijk wordt dat er niet alleen problemen zijn maar ook schatten. Vanuit die plussituatie kan ook naar de problemen gekeken worden en daarbij kan de steun van de kenniscentra van grote waarde zijn. Zonder inspiratie vaart geen enkel beleid wel. De heer Rijpstra (VVD) vond de belangrijkste vraag of het een verdienste is om toe te mogen treden tot het GSB-beleid of tot de rechtstreekse gemeenten in het kader van ISV? Als hij de reacties van de diverse steden mag geloven is het min of meer een eer om bij de GSB/ISV te horen. Maar daarbij had hij wel enkele vragen. De criteria voor toetreding zijn niet vergelijkbaar met elkaar, ondanks het feit dat zij redelijk objectief zijn. De gestelde indicatoren moeten echter voor de komende jaren uitgangspunt van het beleid zijn. Maar wanneer treedt een stad toe tot het GSB-beleid en wanneer valt zij daarbuiten? Hoe wordt met deze criteria omgegaan? Er is een partiële uitbreiding gekomen van vijf steden voor het GSB, maar dat betekent niet dat zij als volwaardig GSB-lid meedoen. Wanneer kunnen zij dat wel? De VVD-fractie begrijpt de teleurstelling als men niet mag meedoen, omdat het natuurlijk zuur is als men net niet volgens de indicatoren wordt toegelaten. Niettemin moet er ook in verband met het budget ergens een grens worden getrokken. Dat geldt voor subsidieregelingen maar ook voor andere verstrekkingen. Versnippering van gelden moet worden tegengegaan en de inzet moet erop geconcentreerd zijn dat de grote steden in de toekomst op eigen kracht kunnen varen. De inzet van VNG, de G4 en de G21 stemt de VVD-fractie positief. Natuurlijk zal een stad niet klagen als zij extra middelen krijgt, maar toch heeft de heer Rijpstra het idee dat zij ook daadwerkelijk willen. Het rijksbeleid moet zijn vertaling krijgen naar het lokale beleid. Convenanten worden gesloten en de gemeenten verplichten zich om afspraken na te komen. De heer Rijpstra hoopte dat ook op lokaal niveau naar de resultaten van het GSB-beleid wordt gekeken en dat analyses worden gemaakt om nog meer effect van het beleid te sorteren. De VVD-fractie complimenteerde de minister met het feit dat er binnen het jaar al een extra comptabel overzicht (ECO) wordt gegeven. Daarmee kan inzicht worden verkregen in de kengetallen en de prestaties die door de steden zijn geleverd. Maar die prestaties zullen als een automatisme jaarlijks in de gemeenteraad het GSB-beleid ter sprake komt. Uniformiteit is op dit vlak van belang. Kan het Rijk samen met VNG en IPO een model ontwikkelen, waarin de gemeenten het beleid snel en op een uniforme wijze in kaart kunnen brengen, zodat de macro-economische resultaten snel en efficiënt zichtbaar worden? De kern van het huidige beleid is ontkokering en deregulering en er dienen vooral op programmaniveau afspraken te worden gemaakt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
3
Terecht wordt niet in Den Haag bepaald hoe een werkloosheidsprobleem in een stad moet worden aangepakt maar de gemeenteraad van die stad dient wel in staat te worden gesteld om controle op dat beleid uit te voeren. Kan de minister inzicht geven in de wijze waarop gemeenten het GSB-beleid in hun bestuurs- en controleapparaat hebben ingebed? Het is van belang dat duidelijk wordt gesteld waaraan het beleid moet voldoen en waarop een stad wordt afgerekend. Dit toetsingskader moet echter wel op een uniforme wijze ingezet te worden. De minister van GSB heeft hier een coördinerende rol in. Het kan niet zo zijn dat de afzonderlijke departementen ieder hun eigen toetsingskader ontwikkelen, onafhankelijk van deze minister, Zorg heeft de VVD-fractie over met name de complexiteit van de pijler sociale infrastructuur. De minister schrijft dat de problematiek in de sociale pijler buitengewoon weerbarstig is. De door Rijk en steden gewenste versterking van de stedelijke regiefunctie kan niet uitsluitend bereikt worden door aanpassing van regelgeving en financieringsstructuren. Daarvoor is ook een cultuuromslag in het denken bij de steden noodzakelijk. Als in de gemeente geen duidelijke afspraken ten aanzien van GSB- en Integratiebeleid zijn gemaakt over de controle, wordt er geen resultaat geboekt. Kan de minister samen met VNG en IPO een model ontwikkelen waarin gemeenten kerncijfers, geld, beleid, streefcijfers en uitkomsten kunnen verwerken om inzicht te verkrijgen, zodat een gemeenteraad ook kan beslissen om uit de eigen begroting meer geld te investeren in die sociale pijler. Anders wordt een uniforme benadering de basis voor de Kamer om het landelijke beleid goed te kunnen evalueren en monitoren. De VVD-fractie kan zich vinden in de keuze dat de inzet er in eerste instantie op is gericht om perspectieven te bieden aan de jeugd in de stad, zoals de zorg voor nul- tot vierjarigen, de brede school, de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt, jeugdzorg en uitkeringen op het terrein van verslavingsbeleid, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, voorzover het de jeugd betreft. De minister benadrukt dat ook van de vakdepartementen de nodige inspanning verwacht mogen worden, maar op welke wijze gaat dat gebeuren? De heer Rijpstra vreesde namelijk dat elk departement zijn eigen toetsingskader ontwikkelt, waardoor het er voor de gemeenten niet eenvoudiger op wordt en hij pleitte voor een eenloketfunctie van de minister voor GSB. Het streven van het kabinet om een aantal bestaande en nieuwe budgetten samen te voegen tot een nieuw fonds leefbaarheid en veiligheid heeft de instemming van de VVD-fractie, maar waarom wordt voor de gelden voor vroegtijdig schoolverlaters voorgesteld om van de 61 mln. 48 mln. – 80% – naar de G25 te laten gaan. Dat nu leek de heer Rijpstra niet in overeenstemming met de problematiek van vroegtijdig schoolverlaters. Met andere woorden waarop is dit percentage gebaseerd? Betekent dit ook dat van het nieuwe fonds sociale integratie en veiligheid 80% naar de G25 gaat? Op 14 juni heeft de minister afspraken gemaakt met de G5, maar wat is precies de plaats van de G5? Ook met deze gemeenten moeten convenanten worden afgesloten, maar dan rijst de vraag wat precies het onderscheid is met gemeenten als Den Helder, Delft of Gouda? Het voorstel om de rechtstreekse ISV-gemeenten samen te laten vallen met de G25 is een goede beleidsmatige keuze. Dat de rol van de provincie versterkt wordt bij de verdeling van de gelden aan gemeenten niet zijnde rechtstreekse gemeenten, is eveneens een verbetering en versterking van het beleid mits de bureaucratie niet de overhand krijgt. De VVD-fractie pleit voor handhaving van de parallelliteit met het GSB, ook wat betreft de G5. Is overigens de angst van de vroegere rechtstreekse gemeenten die nu onder de provincie gaan vallen, terecht? Krijgen zij minder geld en moeten zij daar langer op wachten? Spelen Provinciale Staten hierbij ook een rol? In dat geval zou er namelijk een besluitlaag bijkomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
4
Er komt ongeveer 14 mln. uit Europa, in het bijzonder voor steden met een langdurige werkloosheid en lage inkomens. Welke zijn dat? Zijn dat alleen de GSB-steden of ook andere? Bijvoorbeeld Den Helder scoort in de grenswaarden hoog op lage inkomens en uitkeringen, maar komt zij hiervoor in aanmerking? Is het overigens niet verstandig om een knelpuntenpot te reserveren voor die steden, die nu buiten de boot vallen maar waar grote problemen voordoen? De heer Luchtenveld (VVD) memoreerde het algemeen overleg over de stedelijke vernieuwing op basis van de nieuwe insteek dat zal worden voortgezet naar aanleiding van de verdeelbrief. Hij vond het jammer dat deze verdeelbrief niet ook voor dit overleg beschikbaar was, doordat het overleg met VNG en IPO langer in beslag heeft genomen. Daardoor kan de Kamer pas na het reces over de verdeling van gedachten wisselen en blijft het voor de gemeenten onduidelijk, zeker als er weer een nieuwe discussie ontstaat over het aantal rechtstreekse gemeenten. Wat is het beeld voor de gemeenten die straks de budgetbrief krijgen? Voor de grote steden is het duidelijk: zij moeten op 1 november hun ontwikkelingsplannen hebben ingediend. Maar hoe moet het nu met de gemeenten die nog in onzekerheid zijn over hun status en de gemeenten, die al wel zeker kunnen inschatten dat zij geen rechtstreekse gemeente zijn. Hoe is het tempo en wat is de planning voor het uitwisselen van beleid en het formuleren van beleid door de provincies? Over het bijgevoegde beleidskader merkte de heer Luchtenveld op dat terecht wordt gepleit voor verschillende woonniveaus en verschillende schaalniveaus en dat aandacht wordt gevraagd voor het ouderenbeleid. De VVD-fractie vindt het van belang dat in gemeenten een verhuisstroom op gang wordt gebracht van ouderen, die nog te vaak in grote panden wonen en die graag een wat luxer, duurder appartement met meer veiligheid willen. Het aanbod daarvan in de buurt van winkels en voorzieningen is echter zeer gering. De gemeenten moeten worden gestimuleerd en uitgenodigd om ook daaraan voldoende aandacht te besteden. De VVD-fractie kan zich overigens goed vinden in de aandachtspunten en wil de discussie graag voeren in een volgend algemeen overleg aan de hand van de verdeelbudgetten en aan de hand van het in te dienen wetsvoorstel. De heer Rietkerk (CDA) pleitte voor een slagvaardig en daadkrachtig stedenbeleid. In de steden dient stimulerend gewerkt te worden aan het integratiebeleid. In het regeerakkoord wordt gesproken over drie pijlers van het grotestedenbeleid: economisch, fysiek en sociaal en vanuit deze pijlers vindt fondsvorming plaats met wisselend succes. Maar het integreren van verantwoordingslijnen is vers twee. Het zou fnuikend voor een succesvol GSB-beleid zijn als uiteindelijk alle sectorale verantwoordingslijnen intact blijven en er één verantwoordingslijn bij is gekomen. Het voorbeeldmodel is de integratie van GSB en Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV): geld én verantwoordingslijnen geïntegreerd met een gedeelde verantwoordelijkheid voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor VROM, dat navolging verdient bij de andere pijlers. Belangrijke onderdelen van de stadsconvenanten zijn monitoring en toetsing van de steden aan de hand van meetbare indicatoren. De CDA-fractie zag graag een duidelijke en transparante verantwoording op hoofdlijnen. Welke instanties zullen zich hiermee bezig houden? Dit lijkt op programmaniveau te gaan plaatsvinden en dat is positief te noemen. Gaat dit op voor alle onderdelen van de convenanten? Eén en ander hangt immers nauw samen met de wirwar van verantwoordingslijnen. Zal ook de rijksinzet op dezelfde wijze onafhankelijk getoetst worden? De heer Rietkerk pleitte daarvoor; het zal goed zijn voor zijn gezag als de minister
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
5
zich ten opzichte van steden op deze wijze kwetsbaar durft op te stellen en vanzelfsprekend neemt de Kamer de eindtoets voor haar rekening. De fysieke kant van het GSB is van niet te onderschatten betekenis. In het ISV is tot 2010 ongeveer 10 mld. uitgetrokken en meerdere steden hebben het belang daarvan benadrukt in hun reactie. Een stad die fris en vitaal oogt is het halve werk. De CDA-fractie kan zich minder vinden in de voorgenomen digitale gelijkschakeling van ISV-gemeenten met gemeenten die een GSB-status hebben. Gemeenten zonder GSB-status maar met een forse investeringsopgave in de fysieke sfeer moeten op dit vlak gelijkwaardig behandeld worden. De CDA-fractie zal bij de behandeling van de ISV-wet op deze inhoudelijke benadering terugkomen. Het is moeilijk voor te stellen dat de opgave van steden als Apeldoorn, Delft, Amersfoort kleiner is dan die van Helmond. De heer Rietkerk zag ook graag de aandacht van de bewindslieden voor gemeenten als bijvoorbeeld Smallingerland. De CDA-fractie vindt de positie van het MKB in de steden van groot belang. Bijzondere aandacht voor groeiers is nodig, zowel ruimtelijk als sociaal-economisch. Binnen het ISV zit een aparte «module» stadseconomie met een budget van ruim 1,1 mld., waarvan EZ 720 mln. voor haar rekening neemt. Welke rol speelt EZ in de toetsing van de ontwikkelingsprogramma’s? In bijlage 1 van het beleidskader wordt het onderdeel «niet fysieke economie» buiten het ISV geschetst en in bijlage 2 wordt het totale EZ-budget buiten het ISV en als onderdeel van de pijler economie en werkgelegenheid neergezet. Kan het totale EZ-budget derhalve als «schuifruimte» tussen de pijlers fysiek en economie – werkgelegenheid – worden gezien? Hoe ziet de minister de toetsingsverantwoordelijkheid. De sociale infrastructuur komt maar moeilijk van de grond. De stappen die voor dit najaar worden aangekondigd zitten vooral in de inventariserende en analytische sfeer en de CDA-fractie pleit voor meer daadkracht bijvoorbeeld in de jeugdzorg. Kan de minister een indruk geven van hetgeen hierover is besproken in de speciale Catshuissessie? Hoe beoordeelt de minister de claim van 1 mld. in het rapport-Etty? Sport moet wat de CDA-fractie betreft een stevige plaats krijgen in de pijler sociale infrastructuur. Moet de 55 mln. die voor sport zijn uitgetrokken over de G25 en overig Nederland verdeeld worden? De aandacht voor groen in de stad en voor speelruimte voor kinderen is bedroevend. Kinderen hebben ruimte nodig om te spelen. Uit onderzoek van de stichting Kinderen voorrang blijkt dat kinderen die niet buiten kunnen spelen achterstand oplopen. Wat doen de bewindslieden eraan om kinderen niet de sluitpost van de begroting te laten worden? Stadsbestuurders staan soms te popelen om aan de slag te gaan, maar lopen vast op rijksregels. Is de minister bereid aan steden tijdelijk wettelijke experimenteerruimte te geven, vooruitlopend op structurele wetgeving, niet alleen om in concrete situaties knelpunten en belemmeringen weg te nemen, maar ook als leerproces voor bestuurlijke antwoorden op weerbarstige materie. Zo’n experimenteerruimte geeft de steden een prikkel om goede resultaten te halen en geeft de departementen een duw om op te schieten met het ontschotten/ontkokeren. In het plan van aanpak voortijdig schoolverlaters worden gesproken over 48 mln. voor de grote steden, maar alleen de 61 mln. voor het totale beleidsterrein komt terug in het comptabel overzicht GSB. Kan het ontbreken van de 48 mln. opgevat worden als het wachten op besluitvorming in de Kamer? De CDA-fractie hecht grote waarde aan een kenniscentrum om economische en sociale processen in de steden beter inzichtelijk te maken. Over het profiel van het op te richten kenniscentrum GSB wordt nog weinig duidelijk gemaakt in de voortgangsbrief. Kan de GSI-minister hier meer over zeggen? Hoe is de relatie met het kenniscentrumcentrum ISV en
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
6
Bodemsanering en op welke wijze doen bedrijven en particuliere instellingen mee? De CDA-fractie had de minister verzocht geen onomkeerbare beslissingen te nemen over de verdeling van de 422 mln. voor de steden, de zogenaamde doelstelling 2. De heer Rietkerk feliciteerde de minister met het Europese geld of had hij meer verwacht? Hoe is de voordracht van Enschede, Arnhem, Nijmegen, Eindhoven en Maastricht totstandgekomen? Hoe past deze in het GSB-beleid? Waarom is bijvoorbeeld Emmen als bestaande doelstelling-2-stad en grensregio niet gehonoreerd? Waarom niet gericht gekozen voor vulling van één van de pijlers? Wat betreft het Europees sociaal fonds is er geen sprake van een investering in de nog onderontwikkelde pijler sociale infrastructuur. Wanneer kunnen trouwens de Urbanmiddelen verwacht worden? De methode om steden te selecteren voor partiële deelname aan het grotestedenbeleid doet arbitrair aan. Waarom niet gekozen voor de inhoudelijke lijn, namelijk steden laten aanhaken op die pijler waar zij specifieke problematiek hebben? De CDA-fractie betreurt deze wat rigide lijn, maar heeft verder geen aandrang hier aan een dood paard te trekken. Wil de minister op de (middel)lange termijn vasthouden aan het onderscheid tussen GSB- en niet-GSB-gemeenten? Hoe ziet hij een en ander over de grenzen van deze kabinetsperiode? Mevrouw Ravestein (D66) was zeer te spreken over de notitie «denken, durven, doen» over de voortgang van het GSB, omdat daarin een helder overzicht wordt gegeven van de doelstellingen en de criteria waaraan getoetst zal worden. Een integrale benadering is nodig om de steden werkelijk zo aan te pakken dat er sprake is van duurzame verbetering. Woorden als ontkokering, ontschotting en bundeling van subsidiestromen klonken haar dan ook als muziek in de oren. De problematiek van de oude wijken heeft veel te maken met de veelheid aan nationaliteiten – integratiebeleid – en de nog steeds veel te hoge werkloosheid onder allochtonen. Het GSB-beleid en het integratiebeleid moeten dan ook worden ontschot, zoals nu met het ISV al aardig lijkt te lukken. Natuurlijk moet er dan wel geld beschikbaar zijn voor integratiebeleid voor de rest van Nederland maar dat hoeft een totale deregulering bij de grote steden niet in de weg te staan. In de keuze van de wijken mag pas worden ingegrepen als de sociale structuur daarvan niet langer stabiel is. Het gaat om het wegtrekken of wegvallen van grote groepen oorspronkelijke bewoners. Voorkomen moet worden dat wijken een gedwongen keuze worden voor achterstandsgroepen, waaruit iemand zo snel mogelijk vlucht als het beter gaat. Een ander discussiepunt is het gedifferentieerd bouwen. Vele oude wijken vooral in de centra van de steden zijn wel degelijk aantrekkelijk te maken voor hogere inkomensgroepen, alleen al door hun gunstige ligging ten opzichte van bijvoorbeeld bioscopen, horeca, schouwburg en andere voorzieningen. Het naast elkaar bestaan van verschillende leefstijlen, nationaliteiten, inkomensgroepen en leeftijden is dan wel degelijk mogelijk. Het omgekeerde kan ook werken: sociale woningbouw in sociaal-economisch betere wijken, mits dit niet geforceerd wordt op een erg onlogische manier. Een andere manier om de sociale integratie te bevorderen is het openstellen voor de hele buurt van het restaurant van een woonvoorziening voor ouderen, zoals Humanitas in Rotterdam heeft gedaan. Een verheugende ontwikkeling is de toenemende belangstelling van het bedrijfsleven voor het GSB, die een steun in de rug kan zijn als het goed gecoördineerd wordt en gepaard gaat met een totale verbetering van die wijken. De regering heeft duidelijk aangegeven waar het om gaat, nu zijn de steden aan zet. Zolang de plannen voldoen aan de criteria en ten goede komen aan de zwakste wijken, is diversiteit mogelijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
7
Een nieuw Europees, communautair, initiatief levert circa 100 mln. tot 140 mln. euro op voor werk en integratie met als doelgroepen: langdurig werklozen en allochtonen. Wat moeten of kunnen steden doen om voor dit geld in aanmerking te komen en kan de minister dit op enigerlei wijze bevorderen? De fractie van D66 gaat vanzelfsprekend akkoord met de partiële deelname van Alkmaar, Amersfoort, Emmen, Lelystad en Zaanstad aan het GSB en met het gelijk oplopen van ISV en GSB, wat een belangrijke meerwaarde oplevert. Zij juicht de bundeling van geldstromen op het gebied van wonen, milieu, ruimte en economische activiteiten toe om stedelijke problemen te bestrijden, omdat stedelijke vernieuwing niet alleen om de fysieke kant van de zaak draait. Economische en culturele bedrijvigheid maken integraal onderdeel uit van dat proces van stedelijke vernieuwing. De steden die onderdeel uitmaken van het grotestedenbeleid worden rechtstreekse gemeenten in het kader van het ISV, maar wie verdienen deze status van rechtstreekse gemeenten nog meer? De fractie van D66 stelt zich op het standpunt dat vooralsnog alleen die steden rechtstreeks gefinancierd worden die ook nu al onder het GSB vallen. Hierbij is het wel van belang dat de provincie zich niet opstelt als een bureaucratische tussenlaag waardoor het een soort ongelijke behandeling wordt tussen rechtstreekse en niet-rechtstreekse gemeenten. Omdat de leefomgeving in achterstandswijken van zo groot belang is, mogen de welstandscriteria juist niet soepel worden toegepast. Verder moeten in achterstandswijken bedrijfjes – werkgelegenheid – maar vooral ook winkels in verband met sociale infrastructuur terugkomen. De fractie van D66 juicht de belangstelling van het midden- en kleinbedrijf voor het grotestedenbeleid dan ook toe. Er is sprake van een duidelijke relatie tussen groen in en om de stad en breedtesport. Kinderen in achterstandswijken kunnen minder sporten, omdat vaak de ouders het lidmaatschap van een vereniging niet kunnen betalen en omdat er te weinig groen en speelplaatsen zijn waar gesport kan worden. Sport is ook bij uitstek geschikt om integratie te bevorderen. De fractie van D66 ondersteunt de keuze voor het domein «perspectieven bieden voor jeugd in de stad». Hier komt heel veel samen: van zorg voor nultot vierjarigen tot verslavingsbeleid. Ook op dit terrein is er sprake van een grote samenhang met het integratiebeleid: een groot deel van de jeugd in de steden is immers allochtoon. Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) benadrukte de noodzakelijke investeringen in de grote steden en de verantwoordelijkheid van de steden en betreurde het dat er de laatste jaren op het sociaal-cultureel werk is bezuinigd. Zij juichte het toe dat er eindelijk iets redelijk concreets op de GSB-agenda staat: de toetsingskaders van het grotestedenbeleid, het investeringsbudget stedelijke vernieuwing en de versterking van de stedelijke economieën. Zij heeft al geruime tijd aangedrongen op duidelijkheid over de vraag welke onder GSB vallen en daarop is een redelijk helder antwoord gegeven in de suppletore begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties via het ECO-GSB. De steden moeten ontkokeren, maar in hoeverre lukt dit binnen het kabinet? De vraag wie verantwoordelijk is blijft dan ook actueel. Er zijn vele ministeries bij betrokken, maar over welke budgetten heeft de minister voor GSI zeggenschap, naast zijn zeggenschap over de gelden voor de leefbaarheid, zoals afgesproken in het regeerakkoord? Welke bewindspersoon kunnen de Kamer en de steden aanspreken? Wie wordt bijvoorbeeld verantwoordelijk gesteld bij zware bezuinigingen op gemeentelijke werkfondsen in het kader van de WIW? Met andere woorden: in hoeverre kan de minister van GSI garanderen dat de omvang van de genoemde budgetten in stand wordt gehouden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
8
Alle gemeenten die zichzelf als «stad» beschouwen, hebben gepoogd aansluiting te vinden bij GSB en ISV. Vele reacties zijn binnengekomen en het hoogtepunt vormde een pleidooi van de gemeente SchouwenDuiveland. Uiteindelijk zijn alleen Alkmaar, Amersfoort, Emmen, Lelystad en Zaanstad geselecteerd als aanleungemeente. Zij mogen meedelen in de leefbaarheidspot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van ongeveer één ton per aanleungemeente per jaar. Mevrouw Varma vond dit toch erg op een tombola lijken. Wat kan er gebeuren voor f 100 000? Zal deze in totaal f 500 000 altijd f 500 000 blijven en zijn de steden dan niet blij gemaakt met een klein snoepje? Wat is verder hun perspectief? Mevrouw Varma stemde in met het voorstel om GSB en ISV samen op te laten trekken, omdat dit de integraliteit van de stadsvisies en de ontwikkelingsprogramma’s ten goede zal komen. Maar de budgetten zijn bedoeld voor de jaren 1999 tot 2003. Wat betekent dit uitstel van betaling tot het jaar 2000 voor de steden? Kunnen de bewindslieden garanderen dat lopende projecten van1999 niet in gevaar komen? Welke besparingen levert dit uitstel van betaling voor de rijksbegroting? Kunnen deze gelden ten goede komen aan de steden? Er wordt een onwaarschijnlijk groot aantal malen voorgesteld de vinger aan de pols te houden: een ex-antebeoordeling van de ontwikkelingsprogramma’s, een GSB-monitor door het Instituut voor sociologischeconomisch onderzoek (ISEO), het Kenniscentrum GSB, door visitatiebezoeken en zelfbeoordeling, departementale monitorprogramma’s en accountantscontroles. Die is wat overdreven, gezien in het licht van de veel geroemde ontkokering en deregulering. GroenLinks zag graag dat de departementale programma’s kritisch worden bekeken. Kunnen overigens alle gemeenten vrijelijk gebruik maken van het Kenniscentrum GSB? Wat betreft de multiplier merkte mevrouw Varma op dat Amsterdam meer particulier geld kan inzetten dan bijvoorbeeld Groningen. Hoe denken de bewindslieden hierin te variëren? De fractie van GroenLinks had graag een scherpere formulering van de gewenste ontwikkeling van de stadseconomie gezien: duurzaam, schoon en kennisintensief. Aan de ontwikkeling van bedrijventerreinen wordt haars inziens te veel aandacht besteed. Is een rijksbijdrage aan de ontwikkeling hiervan wel nodig? Zij zag liever investeringen in de kleinschalige wijkeconomie: startende ondernemers, indienstneming minderheden/langdurig werklozen, verduurzaming productie en een intensiever ruimtegebruik. Zeker van de minister van GSI had mevrouw Varma toch een wat meer diepgaande analyse verwacht van sociale processen in een wijk in plaats van het klakkeloos verheerlijken van het eigenwoningbezit. Kunnen de bewindslieden ingaan op het onderzoek van de heer Duijvendak en dat van de VROM-raad? Die bevatten toch stevige waarschuwingen tegen de ontwrichting van de sociale samenhang binnen een wijk. Waarom dan toch een verheerlijking van het eigenwoningbezit? De fractie van GroenLinks is een voorstander van de zogenaamde wooncarrière in de wijk: bouwen voor de buurt. Als speciale doelgroepen van het huisvestingsbeleid worden de dak- en thuislozen genoemd. Graag zag mevrouw Varma hier de bijzondere aandacht uitgaan naar zwerfjongeren, gezien de problemen die de steden hebben met opvang en begeleiding van deze groep. Is overwogen een woningbehoeftenonderzoek verplicht onderdeel uit te laten maken van de ontwikkelingsprogramma’s? De aandachtgroepen zijn jongeren, daklozen, minderheden en (allochtone) ouderen. In het algemeen overleg over het ISV heeft de staatssecretaris van VROM gezegd dat «bewoners een van de belangrijkste partners zijn in het proces van stedelijke ontwikkeling». Deze opmerking is echter niet terug te vinden in de beleidskaders; daarin is «Bespreking van de wijze waarop met bewoners wordt omgegaan» de enige eis. Maar hoe krijgt dit vorm? Wie worden erbij betrokken? Zijn dat bewonersplatforms, wijkraden etc.?
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
9
Zij miste in de GSB-monitor het verband tussen de inzet van GSB-middelen en de effecten in de steden. De minister noemde dit slechts als een mogelijke onderzoeksopdracht. Het schrappen in departementale programma’s, het besteden van de opbrengsten aan de uitbreiding monitor (ISEO), een sterkere relatie tussen inzet en resultaten, een procesanalyse van stedelijk uitvoeringsbeleid, bijvoorbeeld over de communicatie met en de betrokkenheid van bewoners in relatie tot de effectiviteit; een analyse van de ontwikkelingen in GSB- en niet-GSB-gemeenten, bijvoorbeeld Schiedam versus Oss en behalve de uitkomsten van de accountantscontrole ook verantwoording aan de Kamer middels een monitoronderzoek zijn noodzakelijk voor een eventuele bijstelling en aanscherping van het beleid, evenals inzicht in best practices. Het idee van een kenniscentrum is niet erg duidelijk uitgewerkt. Is dit een fysiek centrum of een elektronisch? Is het een netwerk van lokale centra? Wie stuurt dit aan? Uit welk potje worden hiervoor middelen ter beschikking gesteld? Antwoord van de regering De minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid wees er allereerst op dat drie beleidskaders in elkaar geschoven zijn en wel het grotestedenbeleid, de stedelijke vernieuwing en de stedelijke economie. Met 25 steden is een discussie op gang gebracht over de vorming van een fonds werk en inkomen. Hij erkende dat op die twee gebieden de fondsstructuur zeer dicht wordt genaderd, terwijl de sociale pijler daarop achterblijft. Toch is daarop van een doorbraak sprake geweest, doordat in het plan modernisering AWBZ expliciet is opgenomen dat de G21 ook een eigen positie kunnen verwerven in de opstelling van de regiovisie. Zo wordt de jeugdketen versterkt en VWS is bereid om te bezien of de zorg voor nul- tot vierjarigen van de thuiszorg wordt overgeheveld naar de Wet collectieve preventie. Bovendien is op dit vlak een enorme bundeling van geldstromen tot stand gebracht: het fonds sociale integratie en veiligheid, de Van Montfransgelden, de gelden voor de taallessen voor de oudkomers, waarvan de bulk beschikbaar blijft voor de G25, en de geldstromen voor voortijdig schoolverlaten. In totaal gaat het daarbij om 600 mln. Daarbij worden wel prestatienormen opgelegd en wordt op output gemeten. Als de steden met die middelen de resultaten halen zijn zij vervolgens ook vrij om ze in dat domein naar eigen inzicht verder te besteden. Als de geformuleerde doelstellingen door de steden worden gehaald en zij na toetsing door het Rijk nog ruimte hebben, zijn zij vrij om die middelen naar eigen inzicht naar hun eigen prioriteiten toe te leiden. Desgevraagd antwoordde hij voortdurend in overleg te zijn over de controle en het afrekenen op een aparte subsidiestroom. In de nieuwe regeling worden een paar hoofddoelstellingen geformuleerd in plaats van talloze projecten met een eigen toetsmoment. Dat betekent dat er minder getoetst wordt maar dat het nog niet volledig vrij wordt. De minister voldeed graag aan het verzoek om binnen bestaande wet- en regelgeving binnen die sociale pijler te kijken of er niet meer experimenteerruimte kan komen. Alleen is wel vooral in de sociale pijler met de volksgezondheid een groot gedeelte functioneel georganiseerd en niet territoriaal. Hij had al vaak gepleit voor een betere afstemming tussen de rol van de steden versus de macht van de verzekeraars en de verbindingskantoren die de budgetten toedelen, maar de functioneel aangestuurde instellingen sluiten niet altijd nauwgezet aan op de instellingen die door de gemeenten worden aangestuurd. Ook de steden zelf zullen daar hun prestaties op moeten leveren in verband met om ontschotting en ontkokering. Desgevraagd merkte hij op dat de steden na de vaststelling van hun plannen zich niet ineens kunnen herprioriteren op andere doelen. In het GSB-beleid zijn dertien hoofddoelen benoemd met
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
10
een paar subdoelen. Werkende weg verdient men meer ruimte, maar voorlopig gebeurt het stap voor stap. Een andere, formele, reden is dat ook de Algemene Rekenkamer de plannen op projectniveau moet beoordelen in plaats van op rechtmatigheid en doelmatigheid. Dat heeft zijn weerslag op de wijze waarop de controle op de uitbesteding van de geldstromen gedecentraliseerd en verbreed wordt ingericht. De gemeenten zijn door het Rijk uitgedaagd om voor 1 november hun eigen prioriteiten in stedelijke visies neer te leggen. Het gaat niet alleen om meer geld maar ook om de manier van werken. De steden hebben in de afgelopen periode meer gehad in het Gemeentefonds. Er komt een intensivering op grond van de het grotestedenbeleid, waardoor 1 mld. oplopend tot 5 mld. in de komende jaren extra vrijkomt. Bovendien komt er 422 mln. voor de grote steden uit Brussel beschikbaar, waarop niet was gerekend en is er nog het communautaire initiatief Urban, waarvan de hoogte nog niet bekend is. Mevrouw De Boer pleitte voor een bundeling bijvoorbeeld in één regeling zwakke groepen. Dat is praktischer voor de gemeente, omdat niet iedere gemeente evenveel behoefte heeft om de gelden te besteden aan bijvoorbeeld vrouwenopvang maar wel aan verslavingszorg. Maar de minister wees erop dat in de vorige kabinetsperiode met de Kamer is vastgesteld dat de doelen onderling uitwisselbaar zijn en dat de steden hun prioriteit daarin mogen stellen. Hij bestreed het beeld als zou er in de sociale pijler niets gebeurd zijn en neemt van harte de suggestie mee om te bezien of er met experimenteerartikelen iets is te bereiken in de wet- en regelgeving. Als daaruit zou blijken dat er meer nodig is, wil hij de mogelijkheid van een experimenteerwet in brede zin bezien. Hij heeft daarvoor geen motie nodig, want dit signaal uit de Kamer betekent voor hem een ondersteuning van wat hij al van plan was. In het regeerakkoord is ten aanzien van de grote steden een experimenteerruimte is opgenomen, voor de steden en juist op verzoek van de steden. In de zogenaamde Catshuissessies is onder leiding van het SCP een analyse gemaakt van de problemen en de doelgroepen in de steden. Uit die analyse bleek een behoefte aan meer regie op lokaal niveau, die ook is vertaald in de eerste pijler. Dat is nog niet allemaal afgerond, want zo zal ook de gehele jeugdproblematiek erbij moeten worden betrokken. In ieder geval is hierover al in het kader van het bestuursakkoord nieuwe stijl met de VNG over gesproken en ook op dit punt zal de minister een eventuele motie als een steun in de rug ervaren. Wat betreft de uitvoering van de motie over meer groen in en om de stad heeft de minister van LNV toegezegd in de periode 2003 tot 2006 nog eens 15 mln. toe te voegen aan de reeds bestaande geldstroom. Dat heeft onmiddellijke repercussies op de inzet vanuit VROM en het bedrag van 35 mln. loopt daarmee op naar 50 mln. De bezuinigingen op het budget in verband met de herinrichtingsprojecten laten onverlet dat de afspraken in het kader van het GSB-beleid worden nagekomen maar dat geen nieuwe taken worden uitgevoerd. Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Varma over de beleidsterreinen waarvoor de minister verantwoordelijk is, merkte hij op dat hij een financiële medeverantwoordelijkheid heeft op alle dossiers van collega’s, die te maken hebben met het GSB-beleid. Binnen het kabinet wordt daaraan zeer loyaal en enthousiast meegewerkt en een voorbeeld hiervan is de wijze waarop de bewindslieden van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het ermee eens waren het voortijdig schoolverlaten via het GSB-beleid te regelen. In het extra comptabel overzicht staan alle bedragen, behalve de toen nog niet door het kabinet vastgestelde bedragen rondom ISV en het voortijdig schoolverlaten. Het voortijdig schoolverlaten is nu vastgesteld en de ISV-bedragen worden nog in het kabinet vastgesteld. Over beide onderdelen zal nog met de Kamer worden gesproken, maar hij hoopte dat in ieder geval de ontschotting en de ontkokering in de regeling ten
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
11
aanzien van het schoolverlaten gehonoreerd zal worden, omdat die echte winst voor de steden betekent. De minister van VWS heeft toegezegd een deel van de breedtesportintensivering ook te bestemmen voor groen in en rondom de stad, omdat sport- en speelruimte voor kinderen in de steden van essentieel belang is. Er is echter een beperkt bedrag voor breedtesport in het GSB-beleid beschikbaar. De trend in de steden, die de afgelopen jaren vaak te gemakkelijk sportvoorzieningen uit de stad hebben weggeorganiseerd, omdat de grond duur was en het interessanter was om daarop te bouwen, moet doorbroken worden. De minister was het volstrekt eens met mevrouw De Boer dat ook de andere gemeenten van deze exercitie van het GSB-beleid moeten kunnen profiteren. Destijds is er bewust voor gekozen om deze steden bijzondere aandacht te geven en met de VNG zijn daarover afspraken gemaakt. Maar als er ergens een grens wordt getrokken, zijn er altijd steden die er vlak onder liggen. Op grond van het regeerakkoord is de minister in debat gegaan met zeventien steden die zich extra meldden om te bezien of de kring verbreed kon worden. Met vijf steden is een afspraak gemaakt en wel met Alkmaar, Amersfoort, Emmen, Lelystad en Zaanstad. Gouda, Delft, Zoetermeer, Hilversum lagen weer net onder die grens. In een vorig debat met de Kamer is afgesproken dat het aantal op 25 steden zou worden gehouden. De overige steden krijgen overigens gedurende de convenantsperiode – 2000 tot 2003 – 0,5 mln. voor extra maatregelen ter versterking van de sociale infrastructuur. Uiteraard zijn deze steden enerzijds verheugd met de status van GSB+ maar anderzijds hadden ze het liefst natuurlijk nog meer gehad, maar dat was onmogelijk, ook gezien de afspraak in het regeerakkoord. Mevrouw De Boer (PvdA) wees erop dat zij geen pleidooi had gehouden voor een verhoging van het aantal van 25 steden met vijf aanleunsteden. Wel was zij ervan uitgegaan dat in 1999 in totaal 11 mln. beschikbaar was. Die in totaal 2,5 mln. voor de vijf aanleunsteden is daar een behoorlijke hap uit. Wordt in dit bedrag dezelfde progressie gehanteerd als in het resterende bedrag dat oploopt naar 22 mln., 24 mln., 29 mln. en 45 mln.? Zij waarschuwde overigens tegen een bestuurlijke tweedeling, omdat het GSB-beleid vooral gedomineerd lijkt te worden door een andere beleidsmatige aanpak. Wat gaat de minister doen met de gemeenten die niet onder de criteria voor de G25 vallen maar wel een venijnige problematiek hebben? De minister wilde graag nog eens naar eventuele progressie in de 2,5 mln. kijken, maar progressie in dat bedrag leidt tot verdunning op andere niveaus. Hij was het eens met mevrouw De Boer dat de provincies zelf de handschoen moeten oppakken wat betreft hun inzet ter versterking van het GSB-beleid en dan misschien wel in het bijzonder geconcentreerd op de steden, die geen deel uitmaken van de G25. Hij wees erop dat het integratiebeleid ook tot zijn portefeuille behoort. Daarnaast loopt er het CRIEM-project om te leren hoe om te gaan met criminaliteit, etnische minderheden en jeugdproblematiek. Hij hoopte hiermee duidelijk te hebben neergezet dat het niet bekent dat de steden die nu deelnemen aan die andere beleidsmatige benadering in feite afgesloten worden van allerlei andere geldstromen om projecten of programmatische veranderingen door te voeren. Elke gemeente kan gebruik maken van het kenniscentrum van de G25. Dit geldt ook voor het Rijk en eventuele andere partners. Dat zal een klein centrum zijn, zo virtueel mogelijk maar met een netwerk van instituten waar de expertise aanwezig is. Over de vormgeving worden nu gesprekken gevoerd en het is verheugend dat de steden hieraan willen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
12
meebetalen. Het wordt een cofinanciering, waardoor de steden er ook in bestuurlijke zin bij betrokken zullen zijn. Het GSB-beleid gaat uit van programmafinanciering en meerjarige afspraken over integrale ontwikkelingsprogramma’s. In dat kader wordt ook gestreefd naar vergroting van de effectiviteit van beleid en beperkte benchmarking tussen de steden onderling. Om die redenen worden zowel in het kader van het ISV als de stadseconomie een klein deel – circa 10% van het budget – afgezonderd voor een tender. Hij zegde toe de Kamer hierover verder schriftelijk te informeren, want dit bedrag is inderdaad niet volledig door EZ in de integrale benadering ingebracht. De toetsingskaders voor GSB, ISV en stadseconomie zijn zoveel mogelijk op elkaar afgestemd, maar dat neemt niet weg dat elk kader zijn specifieke onderdelen kent. Het feit dat de drie beleidskaders gezamenlijk zijn gepresenteerd, betekent pure winst maar dan nog zal een evaluatie moeten plaatsvinden. Alle plannen die door stadsbesturen worden opgesteld, moeten worden gedragen door de gemeenteraden. Daar vindt ook primair de democratische controle op de lokale inzet van de stadsbesturen plaats en bovendien is een systeem van monitoring en onderlinge visitatie afgesproken om een wisselwerking op gang te brengen. De minister gaf er de voorkeur aan eerst ervaringen op te doen met dit systeem in plaats van VNG en IPO te vragen om een model te ontwikkelen. Dat neemt niet weg dat hij de suggestie van de heer Rijpstra over een uniforme benadering in gedachten zal houden, maar het is de eerste verantwoordelijkheid van de colleges van BenW om hun raadsleden te informeren. In alle steden blijkt de betrokkenheid van wijkbewoners bij de plannen groot te zijn en wel door middel van paneldiscussies, themabijeenkomsten en officiële debatten. De minister wilde zich echter ook richten op het middenen kleinbedrijf om ook de interactie tussen de kapitaalstromen en de arbeidsmarkt beter op gang te brengen. Het Landelijk samenwerkingsverband achterstandsgebieden (LSA) heeft extra geld gekregen om juist op landelijk niveau te kunnen coördineren. Wat nog wel een probleem oplevert, is het contact met de nieuwe doelgroepen, de etnische minderheden. Ook Den Helder kan geld uit Europa krijgen. Er is 422 mln. beschikbaar uit doelstelling 2 en daarnaast is er ook nog geld voor het noorden van het land. Emmen valt onder de structuur noorden des lands (SNL) evenals Groningen en Leeuwarden en de rest van Noord-Nederland. Negen steden zijn voorlopig geduid om in doelstelling 2 te kunnen meedoen en daar komt nog bovenop de mogelijkheid van het communautair initiatief Urban. Misschien is dit een mogelijkheid voor Den Helder en andere steden, maar de minister kon daar nog niet verder op ingaan omdat de criteria uit Brussel nog niet helder zijn en het bedrag nog niet bekend is. De heer Rijpstra (VVD) had begrepen dat de selectie heeft plaatsgevonden op basis van een aantal kenmerken, die in de verordening van de Europese Commissie zijn geschetst. Op korte termijn wordt met de groep van GSB-steden gecommuniceerd over de finale selectie van steden en dat houdt in dat het alleen maar over die 25 gaat. De minister antwoordde dat dit alleen betrekking heeft op de doelstelling-2-gelden. Het communautaire initiatief Urbangelden is niet per definitie beperkt tot de 25. Gezien de ervaringen met Brussel, zal echter een groot deel van de Urbangelden ook in deze steden terecht komen. Het Rijk kan dat overigens niet zelf bepalen. Een van de criteria van doelstelling 2 is dat het moet gaan om wijken met 50 000 inwoners en het zal dan geen verbazing wekken dat behalve de G4 bijvoorbeeld Eindhoven, Arnhem, Nijmegen en Maastricht daar net aan komen en de andere niet. Hij herhaalde dat er in het kader van de afspraak van Paars 1 met het noorden van het land een inzet gepleegd zou worden om een
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
13
bedrag uit Brussel te krijgen en dat is ook doelstelling-2-geld. Groningen en Leeuwarden maken deel uit van dat traject. Emmen, waarover de heer Rietkerk sprak, is er later bijgekomen maar valt dus in die afspraak met het noorden van het land. Uit dat overigens behoorlijke budget – f 700 mln. à 800 mln. regionaal geld uit D-2 – moeten de projecten gefinancierd worden. Tot voor kort kwam er dus weinig geld uit Brussel. Nu komt er 422 mln. met daarbovenop de Urbangelden. De Kamer zal hierover zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd, evenals over de criteria. Wat betreft de programmalijn versus de projectfinanciering merkte de minister op dat de bundeling van de geldstromen programmatisch is bedoeld, zonder allerlei kleine projecten. Hij was het er van harte mee eens dat het midden- en kleinbedrijf weer terug naar de stad moet. Door middel van werkconferenties met VNO/NCW en MIKB wordt getracht het etnisch ondernemerschap te stimuleren. Het MKB heeft zichzelf ook gemeld met een projectbenadering om dat te gaan doen, omdat het essentieel is dat ook de kleine handel weer terugkomt in de problematische wijken. Een van de grote problemen hierbij is de mobiliteit. Overigens zal ook het MKB zich meer dan nu open moeten stellen voor dat eigen etnisch ondernemerschap. Het krijgen van een plaats op de markt of het krijgen van een winkeltje in een winkelcentrum is voor die groep nog vaak ongehoord moeilijk. Het VROM-rapport over het gedifferentieerd bouwen was iets gedifferentieerder dan dat van de heer Duijvendak, die van mening was dat niet per definitie de sociale cohesie terugkomt door gedifferentieerd bouwen. Daar heeft hij gelijk in, maar het is wel een conditie om die cohesie sneller te bereiken. Het gedifferentieerd bouwen wordt overigens ook beïnvloed door de Wet individuele koopbijdrage. Op het departement wordt getracht zoveel mogelijk schotten tussen het GSB-beleid en het integratiebeleid weg te halen, maar integratiebeleid is geen GSB-beleid. Het heeft een geweldige overlap, het heeft van alles met elkaar te doen en als het gaat om het ontwikkelen van stadsplannen en om wijken een bepaalde kleur of ruimte te geven om zich op een bepaalde manier te ontwikkelen, raakt dat ook heel vaak aan de kern van het integratiebeleid en het participatiebeleid. Maar integratiebeleid raakt alle mensen, autochtoon en allochtoon, die zich op allerlei plaatsen in Nederland bevinden en heeft daardoor heel verschillende aspecten in zich, zoals de opvang van statushouders, het antidiscriminatiebeleid en racismebestrijding, alle elementen die niet alleen aan de grote steden zijn voorbehouden. De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer was er verheugd over dat men erin is geslaagd in de fysieke kolom een aantal stappen voorwaarts te zetten en tot een substantiële vorm van fondsvorming te komen. De tweede stap is geweest om te zoeken naar een aantal andere VROM-middelen die aanpalend zijn en vervolgens bleek het mogelijk om afspraken met EZ te maken over de stadseconomie. Als laatste is LNV gevolgd in verband met groen in en om de stad. Het gaat weliswaar om een bescheiden bedrag, maar daarmee is de stap gezet naar integratie. Mevrouw De Boer heeft gevraagd naar de stand van zaken bij EZ. Daarmee raakte zij aan de discussie over de nota Ruimtelijk economisch beleid en de beslissing om een deel toe te voegen aan de ISV-middelen. Voor het andere deel – 500 mln. – wordt een tender ingericht, de zogenaamde TIP, in verband met bedrijfsterreinen en dergelijke. Daarbij is indicatief aangegeven dat daarvan minimaal 100 mln. globaal in de grote steden en in de G25 moet neerslaan. Op basis van de ervaringen met de TIP zal in de tweede ISV-periode een verdergaande slag worden gemaakt. In het beleidskader wordt gesproken over een kwalitatief hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte. Daar valt dus ook de gebruikswaarde van die openbare ruimte onder inclusief kinderspeelplaatsen. Concrete
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
14
invulling en vertaling daarvan moet op de gemeentelijke werkvloer plaatsvinden, vooral ook omdat door de Kamer is bepleit om de zaak zo weinig mogelijk bureaucratisch in te richten. De problematiek is lokaal verschillend. In de ene gemeente ligt een dwingender noodzaak om de komende jaren iets te doen aan ouderenhuisvesting dan in de andere gemeente, afhankelijk van demografische ontwikkelingen en afhankelijk van wat men de afgelopen jaren eraan heeft gedaan. In het kader van het ontwikkelingsprogramma wordt geprobeerd duidelijk te maken dat dit in ISV-verband, afhankelijk van de intensiteit op de lokale werkvloer, gaat werken. Dat geldt overigens voor alle twaalf prestatievelden. De gemeentebesturen zullen op een overtuigende wijze duidelijk moeten maken dat die twaalf prestatievelden ook in beleidsmatige zin op de gemeentelijke werkvloer vertaald worden. Dat geldt eveneens voor de betrokkenheid van de bewoners. Dat aspect komt bovendien in de wet terug. Daarin zijn formuleringen opgenomen ten aanzien van de betrokkenheid. De optelsom van de eisen gaat verder dan het voorschrift in de Gemeentewet dat er gemeentelijke inspraakverordeningen moet zijn. Het wetsvoorstel ligt voor bij de Raad van State voor spoedadvies. De staatssecretaris ging ervan uit dat het aan het einde van het reces mogelijk is om het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen. Wat betreft het budgettaire kader merkte de staatssecretaris op dat de voeding natuurlijk de bestedingsmogelijkheden bepaald. ISV-gelden moeten besteed worden in de fysieke kolom en daar zal ook in termen van rechtmatigheid achteraf op gecontroleerd worden. Het was hem gebleken dat de wethouders van economische zaken een groot voorstander waren van ontkokering, terwijl de wethouders van volkshuisvesting vreesden dat de volkshuisvestingsprioriteiten verdrongen zouden worden door de economische. De afgelopen maanden is men er uitstekend in geslaagd om de procedures op elkaar af te stemmen. Er zijn twee verschillen: GSB-breed en ISV. Het eerste verschil is de doorloopperiode. Het GSB kent een doorloopperiode tot 2003 en ISV tot en met 2004. Daardoor worden de gemeenten in de gelegenheid gesteld om langjarige afspraken te maken met marktpartijen en andere betrokkenen. Het tweede onderscheid is dat GSB uiteraard alleen betrekking heeft op de 25 en de 25+ en ISV in beginsel betrekking heeft op alle gemeenten. In april is de Kamer de verdeelbrief toegezegd, waarin zou worden ingegaan op de rechtstreekse en niet-rechtstreekse gemeenten. Eind juni zal de Kamer een brief bereiken over welke gemeenten rechtstreeks worden en welke gemeenten niet. Vooralsnog stond de staatssecretaris op het standpunt dat het lijstje beperkt moet worden tot 25 gemeenten. Zijn motief daarvoor is om aan te sluiten bij het GSB-beleid. Voor de omvang van de middelen die men krijgt maakt het verschil tussen rechtstreeks of niet-rechtstreeks niet uit. Met de provincies is afgesproken dat de niet-rechtstreekse programmagemeenten in beginsel niet anders behandeld zullen worden door de provincie dan de rechtstreekse gemeenten door het Rijk. Natuurlijk hebben zij enige beleidsmatige vrijheid om ten opzichte van het rijkskader ook afhankelijk van de provinciale omstandigheden wat accenten te leggen, anders worden zij alleen maar een doorgeefluik en dat kan niet de bedoeling zijn van die keuze. De staatssecretaris gaf in dit verband een voorbeeld van de indicatieve verdeling van aandelen in het ISV om aan te geven dat de criteria voor een GSB-gemeente anders zijn dan de criteria voor ISV. De VNG pleit ervoor om alle gemeenten die in redelijkheid programmagemeenten zijn ook rechtstreekse gemeenten te laten zijn. De staatssecretaris is tot dusverre heel terughoudend geweest en een van de reden daarvoor is dat de provincies zich minder verantwoordelijk zouden voelen voor het stedelijke proces terwijl juist de omgekeerde beweging nodig is. De staatssecretaris was overigens bereid om de vijf gemeenten te betrekken in de systematiek die toch al gekozen was, maar dan mag het
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
15
daarna niet zo zijn dat de discussie opnieuw wordt gevoerd met betrekking tot bijvoorbeeld Delft, Vlaardingen en Hilversum. Bovendien heeft dit financiële consequenties in verband met de toevoeging van EZ-middelen. Op kasbasis is er sprake van 175 mln. van EZ, bedoeld voor de rechtstreekse gemeenten, want de andere gemeenten worden met name. via de EZ-tender, TIP, bediend. Als het aantal rechtstreekse gemeenten wordt uitgebreid, krijgen de andere minder. Voor het zijn van rechtstreekse gemeente of niet-rechtstreekse gemeente is de verdeling van de EZ-middelen het enige verschil. De heer Rijpstra (VVD) zag die gegevens en de consequenties ook graag cijfermatig onderbouwd, want de staatssecretaris brengt een nieuw element in. De heer Rietkerk (CDA) herinnerde aan het vorige overleg, waarin de verdeelbrief werd aangekondigd. Had hij die brief gehad, dan had hij met de staatssecretaris een conclusie durven trekken. De staatssecretaris herinnerde aan het feit dat EZ niet aanwezig was bij het overleg in december. Bovendien is het gezien de ISV-opgave niet het meest logische lijstje en is het gebaseerd op de GSB-systematiek. De gemeenten hebben één totaalbedrag gecommuniceerd gekregen als resultaat van het bestuurlijk overleg. Overigens, om enige relativering aan te brengen, wees de staatssecretaris erop dat niet alle gemeenten uitputtend gebruik hadden gemaakt van de gelden voor 1999. In totaal zijn ruim 70 plannen ingediend. De door hem aangegeven gemeenten hebben geen plannen ingediend. Hij heeft in een eerder verband de term «beleidsneutraliteit» van de provincies gehanteerd om aan te geven dat provincies afhankelijk van de regionale omstandigheden drie mogelijkheden hebben. Zij kunnen de criteria bij de verdeling aanhouden en dat een op een vertalen in hun eigen verdeelmechanismen en dan krijgt bijvoorbeeld, met uitzondering van de EZ-discussie, Emmen bij wijze van spreken net zo veel als nu als rechtstreekse gemeente. Een andere mogelijkheid is om bijvoorbeeld Emmen meer te geven op grond van de eigen prioriteitsstelling en de laatste mogelijkheid is dat ze iets minder krijgen. Mevrouw Ravestein (D66) merkte op dat het ISV-budget kennelijk toch niet zo ontschot is als eenieder had gehoopt, gehoord de uiteenzetting van de staatssecretaris over de EZ-gelden. Zij zou graag alles cijfermatig onderbouwd zien. Mevrouw De Boer (PvdA) bleef er ook na de woorden van de staatssecretaris een groot voorstander van om de vijf gemeenten aan de lijst toe te voegen, omdat dit spoort met de systematiek ten aanzien van de G25. Zij plaatste uit een oogpunt van volkshuisvesting kanttekeningen bij de koppeling van ISV aan het GSB-beleid. De verwarring is toegeslagen bij de opmerkingen van de staatssecretaris over de gemeenten die een provinciale relatie hebben. Het kan heel wel zijn dat zo’n klein ISV-budget eigenlijk een te klein budget is om daar een behoorlijke opgave van te realiseren, maar dan ligt het voor de hand dat provincies een beleid vastleggen waarin de gemeenten die hun plannen klaar hebben als het ware hun budget voor tien jaar in één keer kunnen krijgen, zodat ze daarmee hun opgave kunnen realiseren. Daardoor moeten andere gemeenten weliswaar langer wachten om dat beleid te realiseren, maar daarover kan altijd overleg worden gevoerd. Overigens mag het niet voorkomen dat gemeentes die een provinciale relatie hebben volstrekt in het onzekere gelaten worden of zij ISV-middelen krijgen die zij anders, als zij rechtstreeks waren geweest, wel hadden gekregen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
16
De staatssecretaris merkte op dat in het bestuurlijk overleg met het IPO is afgesproken dat die gemeenten, die geen structurele opgave hebben gedaan in de sfeer van de stedelijke vernieuwing «projectgemeenten» genoemd worden. Voor de financiering van dat kleinschaliger project met een meerjarige uitvoering worden met de provincie afspraken gemaakt. De provinciale programmagemeenten vreesden dat zij automatisch minder geld zouden krijgen, maar van een dergelijk automatisme is geen sprake. Het enige verschil is de toevoeging van die EZ-middelen en de afspraak dat de EZ-middelen uitsluitend beschikbaar zijn voor de 25 rechtstreekse gemeenten. Hij vond het echter te gemakkelijk om op een achternamiddag te zeggen dat het allemaal wel door EZ betaald zou worden. De minister heeft een verdienstelijke poging gedaan om de vijf gemeenten te laten meeprofiteren van het GSB-beleid, wat in deze discussie een argument oplevert om ze ook voor ISV-middelen in aanmerking te laten komen. Dat wordt weer aangevoerd om alles in het GSB-beleid onder te brengen, maar de staatssecretaris waarschuwde ervoor dat verdunning tot niets leidt. Nadere gedachtewisseling Mevrouw De Boer (PvdA) meende dat bij provinciaal gerelateerde gemeenten niet ook nog eens het Rijk mag toetsen. Zij had er behoefte aan om het verslag van dit algemeen overleg op de agenda te plaatsen omdat zij ook nog een motie wilde indienen over de experimenteerwet. De heer Rietkerk (CDA) pleitte voor een zorgvuldige procedure op basis van alle informatie. De bedragen zijn hem helderder geworden maar ook bevoegdheden spelen een rol. De heer Rijpstra (VVD) herhaalde zijn vraag naar de uitkomst van het overleg op 14 juni met de vijf extra steden. Mevrouw Ravestein (D66) was benieuwd naar de visie van de staatssecretaris op het gedifferentieerd bouwen en op de welstandscriteria in de oude wijken. Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) miste het antwoord op haar vraag over de inkrimping van de departementale monitor op de diverse gelden van de diverse ministeries en over de multiplier. Zij vond het van groot belang om alles op papier te hebben, opdat de Kamer een besluit kan nemen. De minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid merkte op dat het gesprek met de vijf aanleungemeenten op 14 juni naar volle tevredenheid is gevoerd. In het voorjaar van 2000 wordt een convenant gesloten en eind 1999 met de 25. Aan het adres van mevrouw Varma merkte hij op dat in de brief over de toetsingskaders wordt gemeld dat er een GSB-toetsingskader is met dertien hoofdpunten en een ISV met twaalf. In de bundeling van geldstromen van Montfrans voor leefbaarheid zijn prestatiedoeleinden geformuleerd. Wat is afgeschaft, is het grotestedenmonitorboekwerk dat alleen maar leidde tot meer vragen om informatie terwijl juist wordt geprobeerd in dat opzicht wat te verdunnen. De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer verheugde zich op een discussie met de Kamer over de uitvoerings- en verantwoordingsstructuren. Hij zegde toe, de Kamer eind juni een brief te sturen. Mocht een besluit worden genomen dat niet in deze lijn valt, dan kan nog een motie worden ingediend. Hij had zelf de indruk dat het verhaal van de heer Duijvendak over gedifferentieerd bouwen wat te negatief in de pers is verschenen, omdat
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
17
het op één aspect van het verhaal inging. Uit woningmarkttechnische ontwikkelingsoverwegingen en het zoveel mogelijk vast willen houden van mensen in de stad, waar ook de VROM-raad op focust, is gedifferentieerd bouwen inderdaad wenselijk. De welstandscriteria zijn in de eerste plaats een gemeentelijke verantwoordelijkheid, maar in het kader van de wijziging van de Woningwet komt de Kamer nog uitvoerig te spreken over welstand en alles wat daarmee samenhangt. De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, De Cloe De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Reitsma De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Coenen
Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 21 062, nr. 81
18