Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1980-1981
2
Rijksbegroting voor het jaar 1981
16400 Hoofdstuk XV Departement van Sociale Zaken
Nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen 6 november 1980 1 In de passage in de memorie van toelichting, waarnaar de vraag verwijst, wordt niet zonder meer gesteld dat de maatschappij niet langer op bezit is gebaseerd, maar dat in de huidige maatschappij relatieve posities vooraf bepaald worden door de plaats in het arbeidsbestel en dat bezit bij de toedeling van maatschappelijke posities een minder centrale rol speelt dan in vroegere perioden. Voor de onderbouwing van deze stelling moge worden verwezen naar het waardevolle rapport «Over sociale ongelijkheid» dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in 1977 uitbracht. 2 De sterk toegenomen relaties tussen de economieën van de geïndustrialiseerde landen hebben ertoe geleid dat de ruimte voor het voeren van een eigen nationaal beleid aanzienlijk is beperkt. Voor een open economie zoals de Nederlandse geldt dit in sterke mate. Een tweetal voorbeelden kan dit verduidelijken. Een beleid gericht op stimulering van de binnenlandse bestedingen zou, wanneer dit niet gepaard gaat met soortgelijke impulsen bij de belangrijkste handelspartners, aanleiding kunnen geven tot een hogere groei van het eigen nationaal inkomen en/of een van het buitenland afwijkend inflatietempo. Zijn deze afwijkingen substantieel, dan zal dit leiden tot tekorten op de betalingsbalans, waardoor een meer restrictief beleid, op straffe van een neerwaartse beweging van de wisselkoers, noodzakelijk wordt. Een tweede voorbeeld kan gevonden worden bij eenzijdige introductie van maatregelen tot verdeling van arbeid zonder (volledige) neerwaartse aanpassing van de loonvoet. De kostenstijgingen die hieruit voortvloeien plaatsen het bedrijfsleven van het land dat deze maatregelen introduceert op de internationale markten in het nadeel. Dit leidt tot verlies van afzet gevolgd door tekorten op de betalingsbalans. In tegenstelling tot eenzijdige introductie van dergelijke maatregelen zal bij internationale coördinatie en afstemming, met name tussen de industrielanden in bij voorbeeld EEG- of OESO-verband sprake zijn van een meer evenwichtige ontwikkeling, waardoor de aanpassingen aan de aanbodzijden en de impulsen in de afzonderlijke landen omvangrijker en de resultaten groter kunnen zijn.
14 vel
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
1
3 Sedert het begin van de zeventiger jaren zijn subsidies verleend ten behoeve van de u i t v o e r i n g van e x p e r i m e n t e n op het gebied van medezeggenschap. Dergelijke e x p e r i m e n t e n zijn vooral uitgevoerd via de COB (eertijds COP)vandeSER. In dat v e r b a n d zijn de in 1975 gestarte projectenreeksen op deze terreinen van belang. Daarbij w o r d t , in het bijzonder als f o l l o w - u p van de e x p e r i m e n tenserie met betrekking tot taakverbreding, ook aandacht besteed aan de wijze w a a r o p o p bredere schaal belangstelling voor dit soort projecten bij o n d e r n e m i n g e n gewekt kan w o r d e n . Sedert 1977 w o r d t met de verschillende subsidieregelingen v o o r arbeidsplaatsverbetering de u i t v o e r i n g van projecten op het gebied van taakverbreding en reorganisatie van taakuitvoering gestimuleerd. In de loop der jaren is subsidie verleend v o o r de uitvoering van ongeveer zeventig projecten. Door dit soort projecten w o r d t uiteraard meer r u i m t e geboden aan de uitoefening van medezeggenschap d o o r de betrokken werknemers. In s o m m i g e gevallen w o r d t dit bereikt met de v o r m i n g van kleine werkgroepen binnen de o n d e r n e m i n g . 4 M i j n beleid is p r i m a i r gericht op het zoveel mogelijk beperken van onaangename arbeid. Voor zover de bestrijding van o n a a n g e n a m e kenmerken van arbeid (nog) niet mogelijk is, komt de compensatie ervan in a a n m e r k i n g , bij voorbeeld in de v o r m van extra b e l o n i n g , maar ook in meer vrije tijd of meer p r o m o t i e m o g e l i j k h e d e n . Werk kan als m i n d e r o n a a n g e n a a m w o r d e n ervaren als het slechts een deel van de n o r m a l e werktijd betreft of als er uitzicht is o p aangenamer w e r k in de toekomst. Een betere verdeling van o n a a n g e n a a m w e r k maakt ook deel uit van het streven naar herstructurering en n i v e a u v e r h o g i n g van de arbeid. Het beleid is d a a r o m mede gericht op het stimuleren van werkgevers o m het werk zodanig te organiseren dat zowel v e r a n t w o o r d e l i j k h e d e n als onaantrekkelijke en r o u t i n e m a t i g e taken beter verdeeld w o r d e n . Het probleem is echter, dat deze «nivellering in de arbeid» solidariteit vergt van bezetters van aantrekkelijke arbeidsplaatsen met lager uitvoerend personeel. B o v e n g e n o e m d e oplossingen zijn in de eerste plaats een taak v o o r de sociale partners. De overheid treedt waar mogelijk stimulerend op. In dit verband heeft het kabinet in het kader van het arbeidsvoorwaardenbeleid v o o r 1981 nader onderzoek voorgesteld naar bepaalde industriële arbeid die niet v e r a a n g e n a a m d kan w o r d e n en naar m o g e l i j k h e d e n o m onaangename arbeid over het kalenderjaar anders te organiseren. Voor een nadere uiteenzetting m o g e ik verwijzen naar de brief over het arb e i d s v o o r w a a r d e n b e l e i d 1981 aan de Stichting van de Arbeid dd. 16sept e m b e r j l . (gedr. st. 1 6 4 0 1 , nr. 1). 5 De interdepartementale w e r k g r o e p die zich met de financiering van de sociale zekerheid bezighoudt bestudeert daartoe mogelijkheden van premieheffing o.a. op basis van t o e g e v o e g d e waarde alsmede financiering uit de algemene m i d d e l e n . 6 De gevraagde informatie is niet volledig te leveren. Hoewel voor alle nierbeneden v e r m e l d e gegevens geldt dat ze een indicatief karakter hebben, zijn de gegevens met betrekking tot de VUT-regeling, g e d w o n g e n langer verblijf in het o n d e r w i j s enz., niet v o o r h a n d e n of zo o n v o l l e d i g dat v e r m e l d i n g niet v e r a n t w o o r d is. Onderstaande gegevens hebben zowel betrekking op personen als op manjaren. Dit o m d a t vanuit een meer e c o n o m i s c h gezichtspunt (denk aan het e c o n o m i s c h draagvlak) manjarengegevens interessant zijn, t e r w i j l v a n uit een meer sociaal gezichtspunt (denk bij v o o r b e e l d aan het nadeel van personen o m «niet-actief» te zijn) personengegevens de aandacht verdienen.
Tweede Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 1 6 4 0 0 hoofdstuk XV, nr. 9
2
Tabel 1. Actieven en niet-actieven; 1970 t/m 1981; x 1000 personen Bevolking
(1)
1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980* 1981*
13 13 13 13 13 13 13 13 13 14 14 14
038 195 329 439 545 666 774 856 942 038' 105 155
Werkzame Niet-actiepersonen ven excl. (= actieven) ziekteverzuim «1)-(2» (2) (3)
Niet-actie ven incl. ziekteverzuim
Verhouding actieven 2 niet-actieven
(4)
(5)
4 773 4 767 4 785 4 790 4 782 4814 4 859 4917 4 981 5 051
8 8 9 9 9 9 9 9 9 9
52 49 48 48 47 47 47 47 47 48
8 8 8 8 8 8 8 9 9 9
422 562 754 755 884 960 997 025 057 154
790 927 052 177 294 392 440 493 529 626
Tabel 2. Actieven en niet-actieven; 1970 t/m 1981; x 1000 manjaren
1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980* 1981*
Niet-actie ven incl. ziekteverzuim
Verhouding actieven 2 niet-actieven
(2)
Niet "actieven excl. ziekteverzuim <(1>-<2)) (3)
(4)
(5)
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
8 342 8 471 8 646 8 854 8 958 9 010 9 125 9 197 9 261 9315 9 387 9 456
8 704 8 839 9011 9 252 9 380 9 420 9 557 9 640 9 729 9 787 9 859 9 926
50 49 48 46 45 45 44 44 43 43 43 43
Bevolking
Arbeidsvolume (= actieven)
(1)
13 13 13 13 13 13 13 13 13 14 14 14
038 195 329 439 545 666 774 856 942 038' 105 155
696 724 683 685 687 656 649 659 681 723 718 699
* Prognose. 1 Voorlopig. Actieven excl. ziekteverzuim. Bron: CPB, CBS, NIPG.
2
Tabel 3. Enige categorieën niet-actieven; prognoses voor 1980; x 1000 manjaren Categorie
Jaargemiddelde
Werklozen Zieken Arbeidsongeschikten AOW-ers AWW-ers
240 472 590 1320 167
Bron: CPB, NIPG, SVZ.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
7 De hieronder vermelde gegevens hebben betrekking op de EEG-landen; zij zijn gepubliceerd door het Bureau voor de Statistiek der Europese Gemeenschappen. Op basis van «activity rates», die verkregen zijn door de «civilian working population» als een percentage van de totale bevolking uit te drukken, is een soort verhouding tussen actieven en niet-actieven berekend. Deze methode, die bestaat uit het delen van de «activity rate» door de «non-activity rate»1, heeft onder meer het nadeel dat er geen rekening gehouden is met het ziekteverzuim. Zoals ook bij vraag 6 is gebeurd, zou eigenlijk het ziekteverzuim van de actieven afgetrokken en bij de niet-actieven opgeteld moeten worden. Hiertoe ontbreken op dit moment de juiste gegevens. Ook zou gecorrigeerd moeten worden voor het militaire personeel, dat niet tot de civilian working population wordt gerekend. Derhalve dienen de onderstaande gegevens met voorzichtigheid gehanteerd te worden. Tabel. Activity rates en verhouding actieven—niet-actieven; 1978 Activity rate
Verhouding actieven—niet-actieven
% West-Duitsland Frankrijk Italië Nederland België Luxemburg Verenigd K o n i n k r i j k Ierland Denemarken
41,9 41,4 37,9 36,2 40,5 42,1 46,6 35,2 50,7
72 71 61 57 68 73 87 54 103
Bron: Eurostat.
8 De mededeling dat het beleid ten aanzien van de inkomens van vrije beroepen kritischer zal worden gevoerd naarmate sprake is van een grotere mate van overheidsregulering en "bescherming en/of financiering uit collectieve middelen, kan als volgt worden verduidelijkt. Van overheidswege worden ten aanzien van verschillende vrije beroepen regelen gesteld of overwogen, bij voorbeeld met het oog op de kwaliteit van de dienstverlening, die van invloed kunnen zijn op de inkomensvorming van de betrokkenen. Een voorbeeld is het standplaatsenbeleid met betrekking tot notarissen. Voorts vindt voor verschillende vrije beroepen bekostiging van de dienstverlening voor een aanmerkelijk deel plaats uit de collectieve middelen. Dit is bij voorbeeld bij de medische vrije beroepen het geval. Een beïnvloeding van de inkomens van vrije beroepen door de overheid is meer gelegitimeerd naarmate de omstandigheden waaronder de inkomensverwerving plaatsvindt, sterker en met een inkomensverhogend effect door overheidsingrijpen worden beïnvloed of naarmate de bekostiging voor een groter deel uit collectieve middelen geschiedt. Met een kritischer beleid wordt bedoeld dat voor de groepen waarvoor een inkomensbeleid van overheidswege sterker is gelegitimeerd, kritisch zal worden bezien of met name hogere inkomens aanvaardbaar kunnen worden geacht op grond van de uitgangspunten en criteria van het inkomensbeleid. 9 Voorbeelden van andere algemene factoren welke een rol spelen bij het knelpunt van moeilijk vervulbare vacatures zijn: - het absoluut tekort aan vakbekwaam aanbod in een aantal beroepen; - de geringe geografische mobiliteit bij een niet onbelangrijk deel van het ' Non-activity rate = totale bevolking minus
civilian working population.
aanbod;
_ de geringe kwaliteit van bepaalde soorten arbeid.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
4
Voorbeelden van specifieke factoren welke op moeilijk vervulbare vacatures betrekking kunnen hebben zijn: - geringe wervingskracht als gevolg van een ongunstig imago in het wervingsgebied; - het hanteren van te strenge selectiecriteria; - onaantrekkelijkheid van de aard van het werk en de werkomstandigheden al dan niet in samenhang met relatief geringe materiële en immateriële compensatie. Daarnaast kan ook een gereserveerde opstelling van de individuele werkzoekende ten aanzien van bij voorbeeld de aard van het werk, de bereikbaarheid en van de arbeidsplaats en de beloning een rol spelen. 10 Bij de uitvoering van de Wet melding collectief ontslag wordt de regel gehanteerd dat de voor ontslag voorgedragen groep werknemers een afspiegeling moet vormen van de leeftijdsopbouw van het personeel in het betrokken bedrijf. Het afspiegelingsprincipe wordt vooral gehanteerd omdat in de praktijk bleek, dat veel bedrijven, vaak in overleg met de werknemersbonden, een bepaalde leeftijdsgroep, te weten de 57'/2-jarigen en ouder, voor ontslag voordroegen in de veronderstelling dat de zogenaamde verlengde WWV wel de financiële gevolgen zou opvangen. Een dergelijk ontslag kreeg dan het karakter van een vervroegd pensioen ten koste van gemeenschapsgelden. De gewestelijke arbeidsbureaus gaan dan ook niet zonder meer akkoord met afvloeiingen waarbij het afspiegelingsprincipe wordt aangetast. De gegevens over de leeftijdsopbouw binnen een bedrijf komen uit de personeelsadministratie. Wanneer er geen reden tot twijfel is wordt op deze gegevens afgegaan. Bij de melding aan het gewestelijk arbeidsbureau geeft de werkgever het tijdstip op waarop de ondernemingsraad over het voornemen tot ontslag is of zal worden geraadpleegd, dan wel daarvan in kennis is gesteld en geraadpleegd over de uitvoering daarvan. De praktijk leert dat doorgaans aan deze verplichting wordt voldaan. 11 In de sfeer van zwaar en onregelmatig werk is in twee bedrijfstak-c.a.o.'s desgevraagd ontheffing verleend, te weten in de vleeswarenindustrie en de zuivelindustrie. Aan de vleeswarenindustrie is ingaande 1 april 1980 ontheffing verleend voor het doorvoeren van een aantal verbeteringen op het terrein van vuil en onaangenaam werk. De hieraan verbonden kosten konden worden gesteld op 0,25% loonkostenstijging. Onderde ca.o. vallen ca. 12 000 werknemers; op 80% hiervan was de ontheffing van toepassing. De ca.o. zuivelindustrie is van toepassing op ca. 22 000 werknemers. Het akkoord van de zuivel had betrekking op een toeslag van f 15,20 per week als een voorschot op het nog in gang zijnde functie-classificatie- en inconveniëntenonderzoek. De totale kosten konden worden gesteld op 2,5 a 3% loonkostenstijging. De ontheffing werd gegeven voor een toeslag van f 7,50 per week ingaande 1 juli 1980. Hiermede werd op jaarbasis de loonkostenstijging teruggebracht tot ca. 1,2 a 1,5%. Voorts werd door 20 ondernemingen gebruik gemaakt van de dispensatiemogelijkheid voor vuil en onaangenaam werk waarbij de kostenstijging zich rond de norm van 0,25% bewoog. 13 Deze zinsnede moet worden gezien tegen de achtergrond van de gehele aangeduide alinea. Daarin wordt er onder meer op gewezen dat een blijvende aansluiting op maatschappelijke ontwikkelingen en economische mogelijkheden vraagt om aanpassingen van ons stelsel van sociale zekerheid. Die stelselaanpassingen kunnen er ook toe leiden dat de uitkeringsvoorwaarden voor bepaalde groepen minder gunstig worden. Juridisch gezien
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
5
zijn er v o o r een dergelijke v e r m i n d e r i n g van aanspraken geen b e l e m m e r i n gen. Nog m i n d e r dan in het privaatrecht kan w o r d e n gesproken van verworven rechten. De sociale zekerheidswetgeving strekt er primair toe de in een bepaalde maatschappelijke en economische context geldende o p v a t t i n g e n over doelstellingen en begrenzingen van de sociale zekerheid concreet uit te w e r k e n . Een w i j z i g i n g van de maatschappelijke en e c o n o m i s c h e context kan een wijziging van de uitkeringsvoorwaarden noodzakelijk maken. Bij het v e r w e e r tegen een dergelijke wijziging w o r d t ten onrechte vaak een beroep gedaan op het juridische - aan het privaatrecht ontleende - argum e n t van de « v e r w o r v e n rechten». Bij wijziging van de privaatrechtelijke wetg e v i n g k o m t namelijk de vraag aan de orde welke betekenis de nieuwe w e t moet hebben v o o r individuele rechten die onder de oude w e t b.v. uit contract of testament zijn ontstaan. Daarbij is het a r g u m e n t van de v e r w o r v e n rechten overigens niet eens beslissend. Waar het gaat o m rechten en plichten die rechtstreeks uit de w e t v o o r t v l o e i e n , kan er geen beroep o p w o r d e n gedaan. De w e t g e v e r heeft de vrijheid en zelfs in zekere zin de plicht telkens o p n i e u w o p basis van maatschappelijke consensus over doelstellingen en begrenzingen van het stelsel van sociale zekerheid de rechten en plichten van het individu te bepalen, het is de mate waarin zo'n w i j z i g i n g d w i n g e n d noodzakelijk w o r d t geacht, die maatschappelijk - en dus niet juridisch - bepaalt, of ook bestaande uitkeringen al dan niet aan de n i e u w e situatie m o e t e n w o r d e n aangepast. Bepaalde opvattingen over v e r w o r v e n rechten - e n dus niet het juridische begrip v e r w o r v e n rechten - kunnen leiden tot starheid van het stelsel, als zij leiden tot het s t a n d p u n t dat stelselwijziging niet toelaatbaar is. 14 De Regering streeft ernaar zo mogelijk v ó ó r het eind van dit jaar de Sociaal-Economische Raad advies te vragen over de gelijke behandeling van m a n n e n en v r o u w e n uitsluitend in de A O W , zowel met betrekking t o t het recht op uitkering als de verplichting t o t p r e m i e b e t a l i n g . Wel zullen bepaalde o n d e r w e r p e n in de A O W - zoals bij voorbeeld de premieheffing en de regeling van de verzekeringsplicht - v a n w e g e de o n d e r l i n g e s a m e n h a n g , ook op de overige volksverzekeringen betrekking hebben. Bovendien k o m t thans nog ongelijke behandeling van m a n n e n en v r o u w e n v o o r in de W W V . De projectgroep die zich bezighoudt met de integratie van de w e r k l o o s h e i d s r e g e l i n g e n betrekt ook dit aspect in haar werkzaanv heden. 15 Een aanvaardbaar niveau van de w e r k l o o s h e i d is niet in één cijfer aan te geven. Het aantal werklozen is niet alleen van belang, maar ook de duur van de w e r k l o o s h e i d . Het is met name onaanvaardbaar, dat een groot aantal personen v o o r een lange tijd niet aan het arbeidsproces kan d e e l n e m e n . De Regering v i n d t het huidige werkloosheidsniveau veel te h o o g . Velen zijn i m m e r s l a n g d u r i g buiten het arbeidsproces geplaatst. Door een verm i n d e r i n g van het financieringstekort, een m a t i g i n g van de arbeidskosten en een gericht werkgelegenheidsbeleid w i l de Regering gunstige voorwaarden scheppen v o o r een herstel van de w e r k g e l e g e n h e i d in met name het particuliere bedrijfsleven. Of dit in 1981 reeds tot een substantiële t e r u g d r i n ging van de w e r k l o o s h e i d zal leiden, kan niet w o r d e n aangegeven. De effecten van het beleid zullen met name op wat langere t e r m i j n zichtbaar w o r d e n (zie bij v o o r b e e l d tabel I.5 van de MEV 1981). Daarbij komt dat onverwachte o n t w i k k e l i n g e n in het buitenland ertoe kunnen leiden dat het beoogde doel niet w o r d t bereikt. 16 Het in het kader van het gericht aanvullend beleid v o o r 1981 beschikbare bedrag van f 600 m i n . ten behoeve van arbeidsmarktbeleid is v o o r l o p i g als volgt verdeeld:
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
6
scholingsmaatregelen plaatsingsbevorderende maatregelen werkgelegenheidsverruimende maatregelen huisvesting ANS-bureaus vakopleiding schoolverlaters experimentele arbeidsprojecten voor jeugdige werklozen arbeidsplaatsverbetering overige activiteiten
f f f f f f f f
40 m i n . 100 min. 275 min.
f
600 min.
35 min. 35 20 45 50
min. min. min. min.
Over de definitieve invulling en verdere uitwerking vindt thans nog overleg plaats met verschillende betrokken partijen. 17 Ten aanzien van het gerichte werkgelegenheidsbeleid kan voor de laatste stand van zaken verwezen worden naar mijn brief aan de Stichting van de Arbeid dd. 17 oktober jl. (gedrukt stuk 16 401, nr. 5). In deze brief worden drie posten genoemd: - 200 min. uit de met de loonmatiging samenhangende optrekking van het financieringstekort, gericht op scheppen van arbeidsplaatsen op korte termijn; - een beperkt deel van 1,3 mld. extra aardgasbaten (aan te wenden door gerichte exportstimulering); - de 700 min. extra aardgasbaten die in 1982 worden ontvangen en waarvan de aanwending, na overleg met de sociale partners, nog nader moet worden ingevuld. 18
Minimumloon Modaal 1,5 x modaal 2 x modaal 4 x modaal
Bruto-inkomen
Beschikbaar inkomen
23 33 50 67 134
19 24 35 43 68
797 500 250 000 000
779 761 316 529 759
De tabel bevat de cijfers van het beschikbaar inkomen in plaats van het gevraagde netto-inkomen. In tegenstelling tot het netto-inkomen omvat het beschikbare inkomen de kinderbijslag. In bovenstaande tabel is dat de kinderbijslag voor twee kinderen (f 2732), omdat de inkomensplaatjes voor werknemers altijd voor die categorie met twee kinderen worden berekend. Er bestaan geen verschillende inkomens in 1980 voor modaal, 1,5 x modaal, enz., incl. en excl. incidenteel. Bovengenoemde cijfers zijn de startwaarden voorde berekening van de inkomenspolitieke plaatjes 1980-1981. Zowel voor de berekening van de inkomensmutatie incl. incidenteel als voor de excl. incidenteel worden dezelfde stadwaarden gebruikt. Het enige verschil tussen die berekeningen is dus, dat in het eerste geval de component incidenteel wel in de bruto-inkomensmutatie wordt meegenomen, in het tweede geval niet. 19 In het voorlopig verslag naar aanleiding van de vorige begroting is onder nummer 50 vrijwel dezelfde vraag gesteld. Deze is toen beantwoord met behulp van inkomensgegevens uit 1975. Het is thans nog niet mogelijk de vraag met gegevens uit 1977 te beantwoorden. Noodgedwongen moet ik dan ook naar het vorig jaar gegeven antwoord verwijzen. Toen is evenwel niet gevraagd naar het aantal inkomenstrekkers tussen modaal en 1,5 x modaal en naar het aantal tussen 1,5 x modaal en 2 x modaal. Daarom geef ik nogmaals dezelfde tabel als vorig jaar mèt de gevraagde uitbreiding.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
7
Volledige jaarinkomens 1975 Kerninkomens
Aantal inkomer istrekkers x 1000
23 t / m 64 jaar
Zelfstandigen Directeuren Werknemers
Gepensioneerden/ Zonder beroep
totaal
294 944 1327 403 293 49
324 134 65 14 7 1
618 1078 1392 417 300 50
Totaal
3310
545
3855
23 000 tot 37 000
1459
71
Tot 16 16 750 23 000 34 500 46 000 92 000
750 tot 23 000 tot 34 500 tot 46 000 tot 92 000 en meer
' Aan de cijfers kan niet direct een indicatie over de verhouding tussen aantallen inactieven en actieven worden ontleend. In de inkomensstatistiek worden namelijk de personen die een uitkering genieten op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWVl in één sociale groep met de werknemers genomen.
1530'
Inkomensgegevens van deze groepen uitkeringstrekkers apart zijn niet beschikbaar. De beide wetten kennen echter een maximale uitkering, die voor WWV resp. WW over 1975 afgerond f 33 000 resp. f 37 000 bedroeg. Bij gebruik van deze laatste grens kan enige indruk van de verhouding inactieven/actieven naar inkomensklassen worden verkregen. Het gemiddeld aantal personen dat over 1975 een gehele uitkering op grond van deze wetten genoot was 64 116 uit de WWV en 72 602 uit de WW.
20 Tabel: Actieven en niet-actieven (zie ook antwoord op vraag 61 1980
1981
(x 1000 manjaren) Actieven w.v. in kwartaire sector w.v. werknemers Niet-actieven (incl. ziekteverzuim) w.v. 65 jaar en ouder
4718 1256 4074 9859 1624
4699 1270 4060 9926 1639
Bron: CBS, CPB.
21 Het kabinet heeft zich - voor het laatst in de brief van 17 oktober jl. aan de Stichting van de Arbeid - duidelijk uitgesproken over de naar zijn mening gewenste omvang van de beheersing van de loonkosten alsook over de na te streven verdeling van de koopkrachtvermindering. De instrumenten om deze doeleinden te bereiken moeten in onderlinge samenhang worden bezien. In het pakket maatregelen in de brief ontbrak het element van de aftopping van de prijscompensatie, omdat de inkomensdoelstelling op dit punt door aftopping van de vakantietoeslag zou worden gerealiseerd (zie ook antwoord 23). 22 Bij een verder gaande matiging van inkomens is de Regering bereid tot het optrekken van het financieringstekort. Deze middelen kunnen worden besteed aan compensatie van koopkrachtverlies èn aan meer direct op werkgelegenheid gericht beleid.
Tweede Kamerzitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr. 9
In het nog lopende overleg met de sociale partners over het arbeidsvoorw a a r d e n b e l e i d voor 1981 komt de nadere besteding van deze middelen ook aan de o r d e . In m i j n brief aan de Stichting van de A r b e i d en de Raad van Overleg v o o r de Handel van 17 oktober j l . is, c o n f o r m de bij de algemene bes c h o u w i n g e n ingediende motie-Lubbers, v o o r g e s t e l d deze m i d d e l e n onder andere ter beschikking te stellen v o o r s t i m u l e r i n g van de b o u w en v o o r regionaal beleid en arbeidsmarktbeleid (scholing en zorg voor kwetsbare groepen). Tijdens de algemene politieke en financiële b e s c h o u w i n g e n in de Tweede Kamer is in het bijzonder aandacht g e v r a a g d v o o r de industriële sector. Voor deze o n d e r w e r p e n zijn in de brief ook enkele suggesties gedaan (zie ook antw o o r d o p vraag 17). 23 Zoals in de g e n o e m d e passage reeds is a a n g e g e v e n , kan w o r d e n gedacht aan wettelijke voorzieningen voor de vertaling van een algemene l o o n m a t i ging aan de niet-c.a.o."inkomens alsmede aan wettelijke o n d e r s t e u n i n g ten aanzien van de korting en de aftopping. Het eerste aspect zou gerealiseerd kunnen w o r d e n via het in de Eerste Kamer aanhangige w e t s o n t w e r p met betrekking t o t de niet-c.a.o."inkomens. De m o g e l i j k h e d e n van w e t g e v i n g met betrekking t o t korting en aftopping van de prijscompensatie en beperking van de vakantietoeslag v o r m e n nog o n d e r w e r p van kabinetsberaad. 24 De t e r u g l o p e n d e c o n j u n c t u u r heeft een aanzienlijke achteruitgang t o t gevolg gehad met name in het onroerend-goed-deel van de omzet van vele notariskantoren. Daardoor heeft het bedoelde onderzoek aan urgentie ingeboet. Het is thans dan ook niet mogelijk o m een d a t u m te n o e m e n w a a r o p het onderzoek, dat overigens wel w o r d t voortgezet, zal zijn afgerond. 25 Tot v o o r een aantal jaren lieten de resultaten van de LTD-onderzoeken een a f n e m i n g v a n het verschijnsel onderbetaling zien. Uit de resultaten van de begeleidende onderzoekingen, die in de jaren 1976 en 1977 w e r d e n g e h o u den, k w a m naar v o r e n dat deze dalende tendens zich in 1977 niet had voortgezet. De resultaten wezen uit dat in de onderzochte bedrijven (met max. 50 werknemers) het aantal gevallen van onderbetaling uitgedrukt in een percentage v a n het totaal aantal w e r k n e m e r s w a a r o p de Wet m i n i m u m l o o n en m i n i m u m v a k a n t i e b i j s l a g van toepassing is, respectievelijk 1,5% en 1,66% bedroeg. Tevens bleek dat het relatieve aantal gevallen van onderbetaling per bedrijfstak sterk uiteenloopt. Latere onderzoekingen w e r d e n daarom gericht op specifieke bedrijfssect o r e n , met name op een gedeelte van de industrie en op detailhandelsbedrijven met m i n d e r dan 10 w e r k n e m e r s . De resultaten, respectievelijk 0 , 5 % en 2 , 4 % , kunnen dan ook niet zonder meer met vroegere onderzoekuitkomsten w o r d e n vergeleken 26 Van de kant van de A l g e m e n e Nederlandse Organisatie voor Reisbegeleiding is bij mij een verzoek b i n n e n g e k o m e n gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 4, derde lid, van de Wet m i n i m u m l o o n en m i n i m u m v a k a n t i e bijslag biedt o m «alle door Nederlandse reisorganisatoren naar het buitenland uitgezonden reisleiders, ook v o o r zover zij buitenlands m o c h t e n «wonen»» onder de werkingssfeer van g e n o e m d e w e t te brengen. Bezien m o e t w o r d e n of een dergelijke maatregel in ons huidige systeem van arbeidsrecht past en welke consequenties deze eventueel zou hebben v o o r andere onderdelen van het arbeidsrecht dan het m i n i m u m l o o n . Ik streef ernaar de behandeling van dit verzoek v ó ó r het einde van dit kalenderjaar af te r o n d e n . Gaarne zeg ik toe aan de vaste Commissie v o o r Sociale Zaken een afschrift van mijn a n t w o o r d aan betrokkenen te zullen toezenden.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
9
27 Ik ben van plan binnenkort een verslag u i t t e brengen over de toepassing en de naleving van de thans van kracht zijnde l o o n m a a t r e g e l . In dit verslag zal aandacht w o r d e n besteed aan het gevoerde dispensatiebeleid. Tevens zal dit een rapportage bevatten van de dit jaar door de Loontechnische Dienst ingestelde onderzoeken naar de naleving van de L o o n m a a t r e g e l . Hierin zullen eveneens de b e v i n d i n g e n met betrekking tot de herwaardering van afzonderlijke functies w o r d e n betrokken. (Zie ook a n t w o o r d e n 11 en 28). 28 Op 15 oktober jl. was de stand van zaken aldus. Ingediend waren ca. 250 verzoeken van o n d e r n e m i n g e n . Hiervan w a r e n er 190 afgedaan. De overige verzoeken zijn nog in b e h a n d e l i n g . Van de 190 afgedane verzoeken w e r d r u i m de helft toegestaan. De o n d e r w e r p e n w a a r o p deze verzoeken betrekking hadden w a r e n : vuil en o n a a n g e n a a m werk, j u b i l e u m u i t k e r i n g e n , invoering c.q. v e r h o g i n g van pensioenen, f u n c t i e h e r w a a r d e r i n g en toekenning van prijscompensatie. De afgewezen verzoeken lagen in de sfeer van het o n g e d a a n maken van de halvering van periodieken, uitbreiding aantal vakantiedagen, v e r h o g i n g van de ploegendiensttoeslagen en extra v e r h o g i n g e n w e g e n s achterstandsituaties. Op het terrein van de herwaardering van afzonderlijke functies die door de LTD konden w o r d e n afgedaan, zijn 650 verzoeken o n t v a n g e n . Hiervan zijn er nog 110 in behandeling. Van de 540 afgedane verzoeken w e r d e n ca. 380 verzoeken i n g e w i l l i g d . In verscheidene gevallen is geen rekening g e h o u d e n met het kosteneffect van het dispensatieverzoek op de totale l o o n s o m , o m d a t het veelal te verwaarlozen was, gezien het feit dat het verzoek betrekking had op een zeer gering aantal w e r k n e m e r s ten opzichte van het totaal personeelsbestand. In de gevallen waar het de gehele o n d e r n e m i n g betrof b e w o o g het kostenpercentage zich binnen redelijke grenzen van de n o r m zoals die gesteld was v o o r v u i l en o n a a n g e n a a m werk.
29 De verzoeken tot dispensatie van bedrijfstakken w o r d e n als één geheel behandeld. De dispensatie w o r d t aan de totale bedrijfstak verleend in die zin dat aan werkgevers die g e b o n d e n zijn aan bepalingen van de betrokken c a . o . o n t h e f f i n g w o r d t verleend v o o r wat de toepassing betreft van hetgeen in de c a . o . is bepaald. 30 Bij de onderzoekingen naar de naleving van de l o o n m a a t r e g e l w o r d t door de LTD in de onderzochte bedrijven, w a a r v o o r een dispensatie geldt v o o r het t o e k e n n e n van toeslagen v o o r zwaar en vuil werk, tevens gekeken naar een eventuele d o o r w e r k i n g daarvan naar het i n k o m e n van w e r k n e m e r s die geen vuil en zwaar werk doen. Van een dergelijke d o o r w e r k i n g is t o t nu toe niet gebleken. 31 Op iedere houder van een v e r g u n n i n g voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten rust de plicht maandelijks gegevens te verstrekken over zijn w e r k z a a m h e d e n door het invullen van een staat, w e l k e h e m w o r d t toegezonden. Op deze wijze kan beleidsrelevant cijfermateriaal over uitzendactiviteiten w o r d e n verkregen. Gegevens over het totaal aantal uitzendingen w o r d e n niet verzameld, mede o m d a t het onjuist zou zijn alle uitzendingen, ongeacht de duur, zonder meer bij elkaar o p te tellen. Wel zijn gegevens .bekend over het aantal arbeidskrachten dat g e m i d d e l d per dag ter beschikking w o r d t gesteld. Achtereenvolgens w a r e n dit i n :
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
10
1975: 1976: 1977: 1978: 1979:
± ± ± ± ±
36 000 39 000 42 000 43 000 53000
arbeidskrachten; arbeidskrachten; arbeidskrachten; arbeidskrachten; arbeidskrachten.
Met name in 1979 was een grote stijging te constateren; ten opzichte van 1978 was deze stijging ± 2 4 % . Voorts is bekend het totaal aantal m e l d i n g e n van overschrijding van een t e r m i j n van terbeschikkingstelling van drie m a a n d e n . Dit aantal bedroeg in 1977 ± 27 000; in 1978 ± 27 000 en in 1979 39 000. In 1979 was, ten opzichte van 1978, een stijging in het aantal l a n g d u r i g e uitzendingen te zien van 4 4 % . 32 M e d i o 1979 is aan de Nederlandse Organisatie Kring BV te Utrecht een opdracht verstrekt tot het h o u d e n van een vooronderzoek naar de «eigenlijke» en «oneigenlijke» behoefte van bedrijven en instellingen aan ingeleend personeel. Dit vooronderzoek is in januari 1980 afgerond. Na dit vooronderzoek is hetzelfde bureau b e g o n n e n aan het hoofdonderzoek. Daarbij staat de volgende probleemstelling centraal: «Welke functie - v a n uit het o o g p u n t van p e r s o n e e l s b e l e i d - v e r v u l t tijdelijk en (bedrijfs)vreemd personeel bij het bedrijfsleven en bij de overheid»? De belangrijkste bron van informatie bij het onderzoek w o r d t g e v o r m d door bestudering van de praktijk. Dit betekent onder meer dat verschillende functionarissen in het bedrijf of de instelling aan het w o o r d k o m e n . Verder zal enig cijfermateriaal gevraagd w o r d e n . Het onderzoek w o r d t in - vermoedelijk vier - fasen uitgevoerd. De eerste fase nadert thans de v o l t o o i i n g . Met de tweede fase zal binnenkort b e g o n nen w o r d e n . Het is de bedoeling dat het onderzoek in de loop van 1981 w o r d t afgerond. 33 De t o t s t a n d k o m i n g van een stelsel van wederkerende educatie vergt een beleid gericht op een (her-)ordening van educatieve activiteiten voor w a t betreft de mogelijkheden tot deelname aan deze activiteiten. Binnen de arbeidssituatie kan zulks door het regelen van de modaliteiten van betaald educatief verlof. Hierin w o r d t begrepen de noodzakelijke nadere uitwerking van met betaald educatief verlof samenvallende vraagstukken als: - hoe de gewenste fasering in de o p b o u w van betaald educatief verlof via een keuze v o o r prioritaire doelgroepen v o r m te geven en een en ander goed af te w e g e n tegen tot stand te brengen v o r m e n van betaald educatief verlof in v e r b a n d met maatschappelijke vraag naar volwasseneneducatie; - de relatie van betaald educatief verlof tot andere v o r m e n van arbeidst i j d v e r k o r t i n g , dit in het kader van een zowel kwantitatief als kwalitatief andere verdeling van de a r b e i d ; - de mogelijkheden o m de financiering van betaald educatief verlof op te zetten door middel van een gedifferentieerd systeem dat v o r m e n van betaald educatief verlof verdeelt volgens categorieën van (potentiële) deelnemers, de gekozen educatiesoort en de wijze w a a r o p de educatie w o r d t overgedragen; - de ontwikkeling van educatief a a n b o d , dat toegesneden is op de ervarings- en belevingswereld van volwassenen. 34 Gezien de omschreven doelstellingen vereist het experiment met betrekking tot betaald educatief verlof ten behoeve van laag(st) opgeleide werknemers een zorgvuldige opzet en u i t w e r k i n g , waarover overleg met de sociale partners en andere betrokkenen is toegezegd. Ik streef ernaar dit overleg m e d i o 1981 te starten. Na deze overlegfase - waarin onder meer aan de orde moet komen in welk institutioneel kader het e x p e r i m e n t beheerd gaat w o r -
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
11
den - zal een d o o r d a c h t uitvoeringsplan m o e t e n w o r d e n o p g e s t e l d . Bezien zal w o r d e n of het mogelijk is begin 1982 te starten met de u i t v o e r i n g van het e x p e r i m e n t zelf. Voor zover bestaande s c h o l i n g s m o g e l i j k h e d e n opgevat zullen w o r d e n als v o o r het e x p e r i m e n t relevant educatief a a n b o d , za! men van dit aanbod (en meer in het algemeen ook van ander regulier educatief aanbod) in het kader van het e x p e r i m e n t gebruik kunnen maken, mits redelijkerwijze verwacht m a g w o r d e n , dat dit aanbod aansluit op de belevingswereld van de doelgroep (een functie van het experiment is o m dit na te gaan). Mogelijk voor het e x p e r i m e n t in a a n m e r k i n g k o m e n d educatief aanbod zijn bij voorbeeld de v o o r z i e n i n g e n die in het kader van het projectenbeleid volwasseneneducatie o n t w i k k e l d dan w e l gestimuleerd w o r d e n . Voor zover de vraag naar de relatie tussen het e x p e r i m e n t en de bestaande s c h o l i n g s m o g e l i j k h e d e n tevens doelt op de aan het scholingsaanbod ten grondslag liggende regelingen, v e r m e l d ik dat dit aspect zal w o r d e n opgen o m e n in het plan van uitvoering van het e x p e r i m e n t . 35 Mij zijn geen gevallen bekend waarin het de o n d e r n e m i n g s r a a d als g e v o l g van het ontbreken van financiële middelen niet mogelijk w a s o m een procedure bij de kantonrechter of de O n d e r n e m i n g s k a m e r van het Gerechtshof te A m s t e r d a m aanhangig te maken. De adviesaanvrage aan de SER van 7 januari 1980 betreffende de kosten van rechtsbijstand aan o n d e r n e m i n g s r a d e n berustte dan ook o p andere o v e r w e g i n g e n , nl. t w i j f e l over de billijkheid en doeltreffendheid van de regeling zoals deze per 1 september 1979 in de Wet op de o n d e r n e m i n g s r a d e n is neergelegd. Deze t w i j f e l is naar voren g e k o m e n bij de m o n d e l i n g e behandeling van het w e t s o n t w e r p t o t herziening van de Wet op de o n d e r n e m i n g s r a den in de Tweede Kamer in september 1978. Bij die gelegenheid heeft de Regering aangekondigd de SER over dit o n d e r w e r p advies te zullen v r a g e n . Overigens wil de o m s t a n d i g h e i d , dat mij geen concrete gevallen bekend zijn, waarin de o n d e r n e m i n g s r a a d als gevolg van o n v o l d o e n d e financiële m i d d e l e n geen beroep kon doen op de rechter, niet zeggen dat zulke gevalien zich nooit zouden hebben v o o r g e d a a n . 36 Het is niet de taak van de Regering o m druk te oefenen o p werkgevers o m te v o l d o e n aan hun verplichting o m een o n d e r n e m i n g s r a a d in te stellen. AIleen de betrokken vakorganisaties en de eigen w e r k n e m e r s hebben de m o gelijkheid o m van de o n d e r n e m e r de naleving te eisen van zijn v e r p l i c h t i n g o m een o n d e r n e m i n g s r a a d in te stellen. Wel tracht ik door goede v o o r l i c h ting de medezeggenschap van w e r k n e m e r s en het instellen van ondernem i n g s r a d e n te s t i m u l e r e n . Voorts houd ik mij o p de hoogte van de o n t w i k k e ling met betrekking tot het instellen van o n d e r n e m i n g s r a d e n door m i d d e l van periodieke enquêtes. Zoals in de m e m o r i e van toelichting op de begroting is a a n g e k o n d i g d , zal binnenkort weer een dergelijke enquête plaatsvinden. 37 Uit het a n t w o o r d op vraag 36 m o g e blijken dat er geen maatregelen w o r den o v e r w o g e n . 38 In ambtelijk overleg tussen m i j n departement en het departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk is dit o n d e r w e r p diverse malen aan de orde geweest. Sinds 1979 zijn de faciliteiten van o n d e r n e m i n g s r a d e n in de welzijnssector echter geregeld in een collectieve arbeidsovereenkomst.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
12
39 Van de vijftien maal dat er in de periode van 1 juli 1979tot 1 juli 1980 bij mij beroep is ingesteld op grond van artikel 44 van de Wet op de ondernemingsraden, gebeurde dit zeven maal door een ondernemingsraad of groepsondernemingsraad. In totaal zijn er vier beroepen gegrond, vijf beroepen ongegrond en twee beroepen niet ontvankelijk verklaard. In twee gevallen is het beroep tijdens de behandeling ingetrokken en met betrekking tot één beroep is mij door de indiener ervan verzocht een uitspraak tot nader bericht te willen aanhouden. Van de in deze periode ingestelde beroepen is er thans nog één - daterend van medio april jl. - in behandeling. Binnenkort zal ik de Kamer een bijgewerkt jurisprudentie-overzicht doen toekomen, waarin ook de hiervoor genoemde uitspraken zijn opgenomen. 40 Bij beschikking van 11 december 1979 heb ik aan een stichting die werkzaam is op het terrein van de ambulante geestelijke gezondheidszorg voor de tijd van vier jaren ontheffing verleend van de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad voor de door haar in stand gehouden instelling. De reden voor deze ontheffing was gelegen in het feit dat deze stichting bezig is haar werkzaamheden zodanig te herstructureren en te decentraliseren, dat na afloop van dit reorganisatieproces de feitelijke zeggenschap over het personeel zal komen te berusten bij een aantal afzonderlijke stichtingen in de regio's, die elk als ondernemer zullen zijn aan te merken in de zin van de Wet op de ondernemingsraden. Afhankelijk van het aantal personen dat in de instelling werkzaam is, zal eventueel de verplichting gelden tot het instellen van een ondernemingsraad. Ik heb dit reeds in gang gezette decentralisatieproces een bijzondere omstandigheid geacht die een goede toepassing van de Wet op de ondernemingsraden in de thans door de stichting in stand gehouden instelling in de weg staat. Een belangrijke overweging bij het verlenen van deze ontheffing was dat het decentralisatieproces mede begeleid wordt door een commissie van overleg, waarin zowel vertegenwoordigers van de werknemers als van de landelijke verenigingen van overheidspersoneel zitting hebben. Overigens is tegen mijn beschikking door de bedrijfscommissie voor de Welzijnssector op grond van de Wet AROB beroep ingesteld bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State. 41 Er vindt nog overleg plaats tussen mijn vertegenwoordigers in het Overlegorgaan werkloosheids- en arbeidsvoorzieningen (OWA) en die van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de keuze van de regio's waar het experiment met de regionale coördinatiecommissies zal starten. Het realiseren van de in de memorie van toelichting uitgesproken verwachting, dat nog dit najaar de introductie van de regionale coördinatiecommissies kan worden afgerond, is thans vooral afhankelijk van de vraag hoe snel het mogelijk zal blijken de daartoe benodigde samenwerking van gemeenten in een achttal proefregio's tot stand te brengen. 42 Er is geen directe relatie tussen de taak van de regionale coördinatiecommissies (coördinatie in de begeleiding van werklozen) en de bevindingen van de Staatscommissie vereenvoudiging en codificatie van de sociale zekerheidswetgeving. 43 Ten aanzien van het op korte termijn aanscherpen van richtlijnen die betrekking hebben op het ontslag van werknemers die langer dan twee jaar arbeidsongeschikt zijn, streef ik ernaar binnen enkele maanden een richtlijn voor de directeuren van de gewestelijke arbeidsbureaus uit te vaardigen die beoogt te bevorderen dat eerst de mogelijkheid tot herplaatsing van de be-
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16 400 hoofdstuk XV, nr. 9
13
trokken werknemers zal worden bekeken alvorens eventueel tot verlening van een ontslagvergunning wordt overgegaan. Deze richtlijn zal worden besproken met de Centrale Commissie van Bijstand en Advies. 44 Uit paragraaf 2.1.1 van hoofdstuk II van de memorie van toelichting blijkt duidelijk, dat de quotumregeling niet geïsoleerd bezien moet worden, maar in samenhang met andere maatregelen te verbetering van de arbeidsmarktpositie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Via de quotumregeling wordt in beginsel een bepaald aantal arbeidsplaatsen gereserveerd voor gehandicapten; de naleving van de quotumverplichting zal na stimulering en sanctionering worden geëffectueerd. Deze quotumregeling beoogt in samenhang met de andere maatregelen de factoren weg te nemen die de mogelijkheden van gehandicapten beperken om arbeidsplaatsen te behouden ofte verwerven. Een daadwerkelijke feitelijke reservering van arbeidsplaatsen zou naar mijn mening te ver gaan. De mate waarin dit samenhangende pakket maatregelen gerealiseerd wordt, is bepalend voor de arbeidsmarktpositie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Als gevolg van genoemde verbetering van de arbeidsmarktpositie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten is er geen aanleiding meer om de huidige interpretatie van de artikelen 12, tweede lid, onder a, van de AAW en 21, tweede lid, onder a, van de WAO, waarbij er a priori van wordt uitgegaan, dat de bij de gedeeltelijk arbeidsongeschikten bestaande werkloosheid een gevolg is van hun handicap, tenzij het tegendeel blijkt, te handhaven. In plaats daarvan zal het uitgangspunt moeten zijn dat geen verdiscontering van werkloosheid meer plaatsvindt, tenzij het uitvoeringsorgaan factoren aanwezig acht, die het aannemelijk maken dat de werkloosheid het gevolg is van de handicap. Dit betekent geenszins, dat er geen redenen meer aanwezig zouden zijn om in daarvoor in aanmerking komende gevallen de werkloosheid in het arbeidsongeschiktheidspercentage te verdisconteren. Met deze gedragslijn wordt tevens het - niet te rechtvaardigen - verschil opgeheven tussen minder-valide werklozen, die thans in het algemeen hun werkloosheid verdisconteerd zien in het arbeidsongeschiktheidspercentage en de werklozen, die uitsluitend zijn aangewezen op de werkloosheidsregelingen. 45 en 46 Het voorgestelde pakket omvat drie maatregelen, te weten - een andere wijze van verdiscontering van de werkloosheid in de arbeidsongeschiktheidsregelingen; - herplaatsing van gedeeltelijk arbeidsongeschikten als resultaat van het op basis van de WAG te voeren beleid; - afschaffing van de laagste arbeidsongeschiktheidsklasse in de WAO. Van de eerste twee maatregelen wordt in het eerste jaar een effect verwacht van respectievelijk 2500 en 2000 manjaren en van de derde maatregel een eenmalig effect van 1000 manjaren. Het totale effect zal aan het eind van het tweede jaar na in werking treden van de maatregelen op een niveau liggen van 10 000 manjaren. Van een eindjaar kan overigens niet worden gesproken, omdat ook na deze jaren nog additionele effecten worden verwacht. Een berekening van de besparing in het eindjaar is dan ook moeilijk te maken. 47 De verscherpte toepassing van het begrip passende arbeid zal omvatten: a. Het uitvaardigen van een circulaire aan de directeuren van gewestelijke arbeidsbureaus, die onder meer betrekking heeft op de strikte toepassing van de jurisprudentie inzake passende arbeid en andere toetsingscriteria, waarin nauwgezet de procedure wordt omschreven voor de aanleiding tot het tijdstip en de wijze van afhandeling van mededelingen, kennisgevingen en bezwaarschriften aan uitkeringsorganen.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr. 9
14
A a n l e i d i n g tot dit administratief voorschrift is onder meer het rapport van de A l g e m e n e Rekenkamer over de uiteenlopende procedures die o p de gewestelijke arbeidsbureaus w o r d e n gehanteerd. Deze circulaire zal over ± 6 weken gereed zijn. b. Gesprekken van d e p a r t e m e n t s w e g e met de directies van g e m e e n t e l i j ke sociale diensten van enkele grote steden over de v e r h o g i n g van de effectiviteit van de rapportage door de gewestelijke arbeidsbureaus en over de s a m e n w e r k i n g in het algemeen. c. Het uitgeven van een circulaire w a a r i n enkele aspecten van het begrip passende arbeid nader w o r d e n toegelicht, op basis van de bestaande, maar niet gemakkelijk objectiveerbare jurisprudentie. De indruk, dat door de ontwikkeling van de w e r k l o o s h e i d de selectiviteit van de werkzoekende sterk afneemt, w o r d t bevestigd door de zeer sterk toeg e n o m e n «omzet» per week van in- en uitschrijvingen en door de gelijktijdige daling van de vraagsaldi aan het eind van elke maand bij de gewestelijke arbeidsbureaus. De openstaande vraag is in de afgelopen m a a n d e n gedaald tot 43 000. Daarin zit dan ook nog een flink deel frictievraag. In de berichten van de hoofdinspecteurs-directeuren voor de arbeidsvoorziening w o r d t deze t o e g e n o m e n bereidheid o m , welke werkkring dan ook te accepteren, steeds meer gesignaleerd. De indruk bestaat, dat de v o o r l i c h t i n g over het gewenste zoekgedrag op de arbeidsmarkt en het t o e n e m e n d eigen inzicht van werkzoekenden in de eisen, die de actuele arbeidsmarkt stelt, tot een aanzienlijke daling van de «onnodige» werkloosheid leiden. Door de gelijktijdige stijging van de totale werkloosheid is niet aan te geven welke «besparingen» nu precies toegerekend kunnen w o r d e n aan de v e r m i n d e r d e selectiviteit. Ten aanzien van de v o l u m e b e s p r e k i n g spelen twee aspecten een rol. Ten eerste een t o e n a m e van het aantal werklozen als gevolg van een v e r m i n d e r de w e r k g e l e g e n h e i d ; ten t w e e d e een v e r m i n d e r i n g van de t o e n a m e als gev o l g van de verscherpte toepassing van het begrip passende arbeid. O m de v o l u m e b e p e r k i n g te bepalen, moeten nu per saldo t w e e schattingen gemaakt w o r d e n . Hierdoor is dit aspect nauwelijks in te schatten en is ook geen inschatting mogelijk van het totaal te besparen bedrag. 48 De in de artikelen 47 W A O en 35 A A W o p g e n o m e n anticumulatieregeling is van toepassing o p alle personen die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en in een dienstbetrekking ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening werkzaam zijn. Het gaat hier o m ca. 49 000 personen (jaarg e m i d d e l d e 1979).
49 De uitgaven voor de totale sociale zekerheid nemen van 1980 tot 1981 toe met ca. 7,8 m l d . , zoals blijkt uit bijlage vier van de bij de m e m o r i e van antw o o r d g e v o e g d e «Meerjarenramingen sociale zekerheidsregelingen 1981». De belangrijkste groeioorzaken zijn de t o e g e n o m e n uitkeringen ten behoeve van ziekengeld en ziektekosten (ca. 2 mld.), van o u d e r d o m s p e n s i o e nen (ca. 2 mld.), van werkloosheidsuitkeringen (ca. 1,2 mld.) en van invaliditeitspensioenen (ca. 1,7 mld.). Zoals eveneens uit deze meerjarenramingen blijkt, w o r d t het totaaleffect van de o m b u i g i n g s m a a t r e g e l e n in 1981 in de sociale zekerheidssector geraamd op 1285 m i n . In t e r m e n van de groei van de uitgaven is dit ca. 16,5 %. In t e r m e n van de totale uitgaven ad ca. 107,8 m l d . is dit ca. 1,2 %. Overigens zij o p g e m e r k t dat in de uitgaven van de sociale zekerheid zijn o p g e n o m e n de pensioenverzekeringen die grotendeels buiten de invloedssfeer van de rijksoverheid liggen.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
15
50 De SER richt zich erop v o o r een aantal v o o r n e m e n s uit de adviesaanvraag van 28 augustus 1980 de u i t t e brengen adviezen v a s t t e stellen in zijn raadsv e r g a d e r i n g van eind n o v e m b e r 1980. Met name ten aanzien van het pakket van maatregelen tot reïntegratie van arbeidsongeschikten zal de SER echter vermoedelijk eerst adviseren, w a n neer het mogelijk is de voorstellen in uitgewerkte v o r m en in hun onderlinge s a m e n h a n g te overzien.
51 Bij de berekening van het bedrag van 820 m i n . is ervan uitgegaan dat de daarvoor noodzakelijke w e t s w i j z i g i n g e n op een zodanig tijdstip gereed zijn dat invoering van de v o o r g e s t e l d e maatregelen begin 1981 kan plaatsvinden. Overigens zij verwezen naar het a n t w o o r d op vraag 50. 52 Zoals bekend is het kabinet van plan een aantal w e t s o n t w e r p e n in te dienen, waarover de SER nog een advies moet u i t b r e n g e n . Het is mij bekend dat de SER sinds a u g u s t u s veel werk verzet o m t o t een tijdige advisering te k o m e n . In die situatie v i n d ik geen aanleiding te veronderstellen dat wetso n t w e r p e n zullen m o e t e n w o r d e n i n g e d i e n d , zonder dat daarover d o o r de SER is geadviseerd. 53 en 58 Zoals bekend zijn sedert 1977 enige experimentele VUT-regelingen van start gegaan (in het Bouwbedrijf, de Metaalindustrie, het O n d e r w i j s , de Havens A m s t e r d a m en R o t t e r d a m en bij de Hoogovens). Een aantal van deze e x p e r i m e n t e n is geëvalueerd door het Gemeenschappelijk Instituut v o o r Toegepaste Psychologie (GITP) te N i j m e g e n . De resultaten van de gedane onderzoekingen w o r d e n vastgelegd in verschillende deelrapporten. Ten behoeve van de overzichtelijkheid is besloten de i n h o u d van deze deelrapporten samengevat in een eindrapport te bundelen. Aangezien de ontwikkeling van VUT na bedoelde e x p e r i m e n t e n niet heeft stilgestaan is gekozen v o o r een ruimere aanpak dan uitsluitend een weergave van de ervaringen die met de e x p e r i m e n t e n zijn opgedaan. Het toegezegde rapport over de verschillende aspecten van VUT is dan ook, voor zover relevant in dit kader, geïntegreerd in het rapport over de geëvalueerde e x p e r i m e n t e n . Zo is een van de aspecten waaraan in dit rapport aandacht w o r d t besteed de relatie met het arbeidsverleden. Uitvoerig w o r d t ingegaan o p de vraag of het ten aanzien van VUT gehanteerde leeftijdscriterium integraal zou moeten w o r d e n vervangen d o o r het i n d e motie-Van der Doef c.s. bedoelde dienstjarencriterium. A l g e m e ne toepassing van het dienstjarencriterium lijkt zowel o m redenen van principiële als van praktische aard, niet v o o r verwezenlijking vatbaar, w a a r d o o r uitv o e r i n g van bedoelde m o t i e waarschijnlijk niet mogelijk zal zijn. Het rapport, dat in s a m e n w e r k i n g met het GITP is opgesteld, zal rond de jaarwisseling verschijnen, waarna het aan de Kamer zal w o r d e n aangeboden. 54 A d v i e s is gevraagd aan al die organen die directe adviserende bevoegdheden hebben ten aanzien van het terrein van de organisatie van de sociale zekerheid in sociaal-politiek, bestuurlijk c.q. financieel opzicht. Er zijn een groot aantal beleidsterreinen (o.a. arbeidsmarkt, arbeidsvoorziening, bedrijfsgezondheidszorg, algemene gezondheidszorg, gehandicaptenbeleid en welzijnsbeleid), w a a r v o o r de organisatie van de sociale zekerheid vanuit de noodzaak t o t coördinatie in indirecte zin van betekenis is. Op ieder van die terreinen zijn een of meer adviesorganen werkzaam. Het lijkt niet v o o r de hand te liggen al die adviesorganen, kijkend ook naar hun taako p d r a c h t , in te schakelen. Dat geldt ook voor de v o o r l o p i g e Raad v o o r harm o n i s a t i e van beleid en w e t g e v i n g op het terrein van het specifiek welzijn. Onder andere met het o o g op de in de vraag bedoelde decentralisatie-aspecten is mede advies gevraagd aan de Raad v o o r het Binnenlands Bestuur.
T w e e d e Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
16
55 Het standpunt van het kabinet over het interimrapport «Organisatie van de beheersing van de sociale zekerheid» en het in het eerste deel daarvan uitgewerkte beheersingsorgaan is verwoord in de aanbiedingsbrief bij dat interimrapport (zitting 1978-1979, 15 594, nr. 1). Een nader standpunt van het kabinet is bepaald bij de vaststelling van de adviesaanvrage over het interimrapport aan de SER en enkele andere organen. Die nadere standpuntbepaling is mede gebaseerd op de concretisering en amendering van de gedachten uit het interimrapport over het beheersingsorgaan in een conceptwetsontwerp. In beide gevallen heeft de gedachtenvorming binnen het kabinet zich gericht op de hoofdlijnen van respectievelijk interimrapport en concept-wetsontwerp. De conclusies van dat kabinetsberaad over de hoofdlijnen zijn neergelegd in de aanbiedingsbrief bij het interimrapport respectievelijk de adviesaanvragen. Het zou de positie van de adviesorganen tekort doen, indien het kabinet zich over de gedetailleerde uitwerking die het concept-wetsontwerp geeft, reeds nu had uitgesproken. Duidelijk heeft het kabinet zich echter gesteld achter de voorstellen ten aanzien van doelstelling, samenstelling, taken en bevoegdheden van het beheersingsorgaan voor de sociale zekerheid. Dat geldt ook voor de in het concept-wetsontwerp uitgewerkte gedachte tot instelling van een College van Advies en Bijstand voor de Sociale Zekerheidsraad en van commissies van overleg. 56 Zoals in de memorie van toelichting bij deze begroting is medegedeeld, zal het ontwerp-Prestatiewet Sociale Zekerheid in 1981 gereedkomen. Intussen wordt ook gewerkt aan de definitieve lezing van de zogenaamde algemene bepalingen waarvan de behandeling in eerste aanleg in 1977 werd afgerond. Verwacht wordt dat ook deze definitieve lezing in 1981 gereed zal komen. Er resteren dan de bepalingen die in verband met het actuele beleid nog niet voor verdere vereenvoudiging en codificatie in aanmerking komen, waarbij vooral gedacht moet worden aan de bepalingen betreffende de pensioenwetgeving en de organisatiewetgeving. Na afronding van de Prestatiewet en de algemene bepalingen in definitieve lezing zal de systematische invoeging plaatshebben in het voorontwerp Algemene Wet Sociale Zekerheid. Ten aanzien van de definitieve voltooiing van de codificatie- en vereenvoudigingsopdracht ben ik in overleg met prof. Veldkamp; ik verwacht hieromtrent spoedig mededeling te kunnen doen. 57 Nauwkeurige gegevens over aantallen en percentages van deelnemers aan VUT-regelingen in de marktsector zijn niet voorhanden, aangezien hiervan geen centrale administratie wordt bijgehouden. Uiteraard kunnen hierover wel schattingen worden gemaakt, doch deze pretenderen dan niet meer dan aan te geven in welke orde van grootte moet worden gedacht. Zo zal naar schatting, rekening houdend met een zekere overloop uit voorgaande jaren en het wegvallen van 65-jarigen door pensionering, het totaal aantal deelnemers aan VUT in de marktsector in 1980 ongeveer 18 000 bedragen. In 1981 zal dit cijfer, rekening houdend met dezelfde factoren, kunnen zijn opgelopen tot ongeveer 25 000. Uitgaande van een gemiddeld bruto jaarinkomen van werkzame personen in de leeftijd van 60 tot en met 64 jaar van ca. f41 000 zal de VUT-loonsom in 1980 ongeveer f 738 min. en in 1981 ongeveer f 1 mld. bedragen. Wat betreft de verwachte groei met betrekking tot VUT van 1981 t/m 1985 kan worden opgemerkt, dat, ervan uitgaande dat de uittredingsleeftijd enigszins zal dalen en de belangstelling voor VUT zal toenemen, het totaal aantal deelnemers aan een VUT-regeling in de marktsector in 1985 zal kunnen zijn opgelopen tot ongeveer 40 000.
Tweede Kamerzitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
17
Ten aanzien van de kwartaire sector zij o p g e m e r k t , dat deze sector geen VUT-regeling kent. In de gesubsidieerde sector is echter van toepassing de d o o r het PGGM getroffen o v e r b r u g g i n g s r e g e l i n g , welke zowel kenmerken vertoont van v e r v r o e g d e pensionering, v e r v r o e g d e uittreding als functioneel leeftijdsontslag. Naar schatting zullen in 1980 4500 en in 1981 5000 deelnemers gebruik maken van deze regeling. 59 Het tijdstip, w a a r o p een maatregel tot taakverlichting en dus tot verbetering van de l e v e n s o m s t a n d i g h e d e n van oudere o n g e h u w d e w e r k e n d e n kan w o r d e n i n g e v o e r d , hangt in de eerste plaats af van het tijdstip w a a r o p de gevraagde adviezen w o r d e n uitgebracht. Zoals bekend, is de Sociaal-Economische Raad g e v r a a g d , de b e o o g d e maatregel op zijn sociaal-politieke aspecten te bezien. De Sociale Verzekeringsraad zal desgevraagd de sociaal-verzekeringstechnische kanten van c o m m e n t a a r voorzien. Het is noodzakelijk, beide adviezen af te w a c h t e n . Thans is nog niet bekend w a n n e e r deze adviezen gereed zullen zijn. Bovendien is het tijdstip van invoering mede afhankelijk van het a n t w o o r d op de vraag, o p welke wijze de kosten van zulk een maatregel kunnen w o r d e n ingepast in de totale uitgaven van de sociale zekerheid. 60 Het ligt in de bedoeling o m van het burgerrechtelijk begrip « o n g e h u w d » uit te gaan, zodat de d o e l g r o e p mede o m v a t de v e r w e d u w d e n en gescheidenen. 61 In de adviesaanvragen aan SER, SVR en E m a n c i p a t i e - K o m m i s s i e is niet v o o r g e s t e l d het korter werken als een recht te regelen. Wel is v o o r deze w i j ze van taakverlichting een sterke voorkeur uitgesproken. Indien korter werken voor betrokkenen niet mogelijk is, dan kunnen forfaitaire v e r g o e d i n g e n w o r d e n gegeven voor kosten die gemaakt zijn o m op andere wijze dan d o o r w e r k t i j d v e r k o r t i n g tot taakverlichting te k o m e n . Het korter w e r k e n w o r d t niet als een recht van de betrokkene geregeld, o m d a t daardoor de positie op de arbeidsmarkt in nadelige zin zou kunnen w o r d e n beïnvloed. Aan de SER is verzocht, te bezien hoe pensioenschade kan w o r d e n voorkomen. 62 Gedacht is p r i m a i r aan een v e r g o e d i n g o m d e r v i n g van i n k o m e n in geval van korter w e r k e n tegen te gaan. Wanneer korter werken niet mogelijk is, w o r d t - als t w e e d e m o g e l i j k h e i d - een v e r g o e d i n g v o o r g e s t e l d o m kosten v o o r het verlichten van huishoudelijke taken op te v a n g e n . 63 De verzwaring van de referte-eis W W en W W V t o t 130 dagen zal naar verw a c h t i n g in 1981 tot een besparing leiden v a n per saldo f 200 m i n . 64 De voorgestelde verlenging van de referteperiode heeft niet tot g e v o l g , dat part-timers, die minder dan 130 dagen per jaar w e r k e n , onredelijk in hun aanspraken w o r d e n beperkt. In het w e t s o n t w e r p zal w o r d e n gekozen v o o r een regeling, w a a r b i j v o o r degenen, die o p minder dan vijf dagen per week w e r k e n , in plaats van de 130-dagen-eis het 26-voudige van het n o r m a a l per w e e k gewerkte aantal dagen zal gelden. Voorgesteld zal w o r d e n daarbij een m i n i m u m van 65 dagen aan te h o u d e n , o m d a t ook thans i e m a n d , die op één dag per week werkt, n i m m e r aan de in de W W vereiste 65-dagen-eis kan v o l d o e n . Deze regeling sluit ook aan op het beleid, dat gericht is op s t i m u l e r i n g van deeltijdarbeid.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
18
65 Zoals in het a n t w o o r d op vraag 50 is gesteld richt de SER zich erop eind n o v e m b e r te adviseren over de o m b u i g i n g e n in de sociale zekerheid. Zo spoedig mogelijk daarna zal een w e t s o n t w e r p t o t wijziging van de referte-eis w o r d e n ingediend. 66 Naar verwachting zal de rapportage over het evaluatie-onderzoek betreffende de criteria niet-betaalde werkzaamheden begin 1981 gereed zijn. 67 Een door de Sociale Verzekeringsraad ingestelde w e r k g r o e p heeft een rapport uitgebracht inzake scholing, onderwijs en v o r m i n g tijdens uitkering wegens w e r k l o o s h e i d . In dit rapport, w a a r m e e de SVR zich heeft kunnen verenigen, w o r d e n een aantal aanbevelingen gedaan met het verzoek hierover een oordeel kenbaar te maken. De Staatssecretaris en ik hopen op korte t e r m i j n ons standpunt ter zake te bepalen. 68 Artikel 36 W W V draagt de gemeentebesturen o p o m sociaal-cultureel werk te organiseren ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid van werknemers, die uitkering ingevolge de W W V en de W W o n t v a n g e n . De daarin gelegen beperking, w a a r d o o r werklozen met een W A O - , A A W - of RWW-uitkering van deelname w o r d e n uitgesloten, dient naar m i j n mening te w o r d e n opgeheven. Een andere reden v o o r de v o o r g e n o m e n w i j z i g i n g van g e n o e m d wetsartikel ligt in het feit, dat in de in het kader van dit sociaal-culturele werk opgezette p r o g r a m m a ' s in de loop der jaren steeds meer cursussen zijn opgenom e n , die, hoe nuttig en zinvol deze als v o r m van tijdsbesteding s o m s ook m o g e n zijn, nochtans slechts indirect van w a a r d e zijn voor het herstel, het b e h o u d en de b e v o r d e r i n g van de arbeidsgeschiktheid van de werkloze w e r k n e m e r s . Deze activiteiten liggen veeleer in het vlak van het specifiek welzijn, dat tot het werkterrein van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk behoort. Het ligt d a a r o m in het v o o r n e m e n in het voorzieningenpakket krachtens artikel 36 W W V slechts die activiteiten te doen o p n e m e n , die meer direct en eenduidig zijn gericht op herintreding van werkloze uitkeringsgerechtigden in het arbeidsleven en als zodanig een duidelijke s a m e n h a n g hebben met andere beleidsverantwoordelijkheden van dit d e p a r t e m e n t ; zoals het arbeidsmarktbeleid, de voorzieningen ex artikel 57 en 58 A A W en artikel 35 W W V , en de sociale w e r k v o o r z i e n i n g . Daar er zich in de praktijk gevallen kunnen v o o r d o e n , waarvan het niet altijd mogelijk is direct te bepalen, of een activiteit gericht is op arbeidsinpassing in de zin van artikel 36 W W V , gaan de gedachten ernaar uit dergelijke kwesties te laten beoordelen door een in te stellen s u b c o m m i s s i e van de plaatselijke W W V - c o m m i s s i e . 69 Er w o r d t naar gestreefd de m e m o r i e van a n t w o o r d op het w e t s o n t w e r p aansprakelijkheid v o o r betaling van premie en loon- en omzetbelasting bij o n d e r a a n n e m i n g en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten v ó ó r 1 december a.s. te doen uitgaan. 70 De netto-uitkeringsbedragen v o o r bejaarden en w e d u w e n zijn v e r m e l d in onderstaande tabellen. Daarbij is in de netto A O W - p e n s i o e n e n rekening gehouden met de p r e m i e v o o r de bejaardenziekenfondsverzekering in de laagste premieklasse (1979: f 20,20,1980: f 28,40 per maand). De netto A W W pensioenen zijn berekend v o o r verplicht verzekerden. Geen rekening is gehouden met de eventueel te o n t v a n g e n kinderbijslagen.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
19
Ontwikkeling netto-uitkeringen ingevolge de AOW (op maandbasis) 1979—1980 Gehuwd
1 1 1 1 1
januari 1979 juli 1979 oktober 1979 januari 1980 juli 1980
Ongehuwd
per maand
vakantie-u itkering per maand
per maand
vakantie-ui tkering per maand
1265,10 1285,60 1296,60 1332,03 1364,65
75,32 76,69 77,48 83,25 86,11
875,30 886,80 895,30 932,42 955,25
64,36 65,45 66,11 58,27 60,28
Ontwikkeling netto-uitkeringen ingevolge de AWW (op maandbasis) 1979—1980 Hoog pensioen
1 1 1 1 1
januari 1979 juli 1979 oktober 1979 januari 1980 juli 1980
Laag pensioen
per maand
vakantie-uitkering per maand
per maand
vakantie-uitkering per maand
1188,12 1207,56 1217,95 1258,75 1291,91
75,32 76,69 77,48 83,25 86,11
830,16 840,99 849,08 890,32 913,12
51,49 52,36 52,89 47,79 60,28
70a Aan de SVR is verzocht zo mogelijk advies uit te brengen v ó ó r 1 januari a.s. 71 In het kader van de A A W beslist op dit m o m e n t de Gemeenschappelijke Medische Dienst (GMD) aan de hand van in de loop van de tijd ontwikkelde criteria over de erkenning van een sluisinternaat en een herstellingsoord. In de brief aan de Tweede Kamer van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) over de indirecte financiering van de A B W (Gedr. st. nr. 16 070, nr. 2) is echter de a a n k o n d i g i n g gedaan dat o p zo kort mogelijke t e r m i j n de herstellingsoorden onder het beleid van CRM en de sluisinternaten onder het beleid van Volksgezondheid zullen w o r d e n gebracht. Op advies v a n de SVR zal, in afwachting v a n de o v e r n a m e d o o r deze dep a r t e m e n t e n , zo spoedig mogelijk een nadere beschikking ingevolge de A A W w o r d e n getroffen, waarin v o o r l o p i g gedurende m a x i m a a l een jaar een v o o r z i e n i n g kan w o r d e n verleend. 72 Na o n t v a n g s t van het desbetreffende advies van de SVR is overleg geo p e n d met m i j n a m b t g e n o o t van Volksgezondheid en Milieuhygiëne over een nadere invulling van het door de SVR geadviseerde kader. Voorts dient alvorens een beschikking kan w o r d e n getroffen nog een aantal knelpunten in het juridische v l a k t e w o r d e n opgelost. Ook is er n o g o n v o l d o e n d e inzicht in de o m v a n g van de potentiële g r o e p r e c h t h e b b e n d e n , die v o o r een v e r g o e d i n g op g r o n d van de te o n t w e r p e n beschikking in aanmerking komt. Een dergelijk inzicht is met het oog op de financiële consequenties noodzakelijk. 73 Over vier kwartalen is g e m i d d e l d van de i n g e k o m e n aanvragen o m kinderbijslag:
T w e e d e Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
20
5 0 % b i n n e n 19 werkdagen betaalbaar g e s t e l d ; 7 5 % b i n n e n 29 werkdagen betaalbaar g e s t e l d ; 9 0 % b i n n e n 40 werkdagen betaalbaar gesteld. Over vier kwartalen van 1979 is g e m i d d e l d van de ingekomen aanvragen o m kinderbijslag: 5 0 % b i n n e n 20 werkdagen betaalbaar g e s t e l d ; 7 5 % b i n n e n 30 werkdagen betaalbaar g e s t e l d ; 9 0 % b i n n e n 40 werkdagen betaalbaar gesteld. Over het 1e en 2e kwartaal 1980 is g e m i d d e l d van de i n g e k o m e n aanvragen o m kinderbijslag: 5 0 % b i n n e n 19 werkdagen betaalbaar g e s t e l d ; 7 5 % b i n n e n 29 werkdagen betaalbaar g e s t e l d ; 9 0 % b i n n e n 41 werkdagen betaalbaar gesteld. In deze opgave zijn buiten b e s c h o u w i n g gelaten ± 450 000 aanvragen o m kinderbijslag van overheidspersoneel en bijstandgenietenden. Deze aanvragen zijn o p g r o n d van een o v e r g a n g s r e g e l i n g v o o r 1980 betaalbaar gesteld v ó ó r de eerste dag van ieder kalenderkwartaal. Het is op korte t e r m i j n helaas niet mogelijk de gegevens te verstrekken per Raad van A r b e i d . 74 Met het v e r d w i j n e n van het instituut (super)zelfdoeners per 1 januari 1981 zullen de w e r k z a a m h e d e n , verspreid over de 22 Raden van A r b e i d , w o r d e n v e r m e e r d e r d met 356 000 aanvragen o m kinderbijslag. Het betreft hier 213 000 van de zelfdoeners en 143 000 van de superzelfdoeners. Ook hier is het niet mogelijk o m o p korte t e r m i j n gegevens per Raad van A r b e i d te verstrekken. 75 Het is duidelijk dat de noodzakelijke kosten van l e v e n s o n d e r h o u d per kind dalen naarmate het aantal kinderen t o e n e e m t . Dit is een van de belangrijkste kenmerken van de kosten-per-kind-theorie. Anderzijds neemt het v e r m o g e n v a n ouders o m bij te dragen in de noodzakelijke kosten van levensonderh o u d af naarmate het kindertal t o e n e e m t . Dit laatste, het kenmerk van de gezinswelvaartstheorie, is niet relevant, indien de kinderbijslag een volledige dekking biedt voor de noodzakelijke kosten v a n l e v e n s o n d e r h o u d . In de adviesaanvrage aan de SER van 31 maart 1980 is uiteengezet dat o m verschillende redenen - eigen financiële v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d van de ouders en budgettaire neutraliteit - niet w o r d t gekozen v o o r een stelsel w a a r b i j de noodzakelijke kosten van l e v e n s o n d e r h o u d v o l l e d i g w o r d e n v e r g o e d . In een van de varianten van model III w o r d t bij v o o r b e e l d op basis van een stelsel dat de noodzakelijke kosten van l e v e n s o n d e r h o u d volledig vergoedt (degressief v e r l o o p op g r o n d van de kosten-per-kind theorie) een reduclic t o e gepast op de kinderbijslag v o o r het eerste kind, t e r w i j l v o o r de volgende kinderen de noodzakelijke kosten van l e v e n s o n d e r h o u d volledig w o r d e n verg o e d . A l d u s ontstaat een verschil tussen de noodzakelijke kosten van l e v e n s o n d e r h o u d en de kinderbijslag. Dit verschil neemt evenwel procentueel af naarmate het gezin groter w o r d t . Daarmee w o r d t recht gedaan aan de gezinswelvaartstheorie of w e l het a f n e m e n d e v e r m o g e n van ouders o m bij te dragen in de noodzakelijke kosten van l e v e n s o n d e r h o u d van een
T w e e d e Kamer, zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 1 6 4 0 0 hoofdstuk XV, n r . 9
.'1
77 De jaargemiddelden met betrekking tot het WSW-bestand als vermeld in tabel 17 van de memorie van toelichting op de begroting 1980 waren gebaseerd op interne onderzoeksgegevens, welke per kwartaal worden verzameld. Bij de voorbereiding van de begroting 1981 zijn deze gegevens gecorrigeerd met de officiële cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze gegevens berusten op de maandelijkse tellingen. 78 In 1979 kregen 12 000 personen een dienstbetrekking ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening. Dit aantal was als volgt opgebouwd: Aantal — instroom via WAO ZW WW WWV ABW/RWW — overige incl. interne mutaties en mutaties uit andere
gemeenten Totaal
%
2 500 400 400 1 600 1800
21 3 3 13 15
5 300
45
12 000
100
Ontwikkeling in de plaatsingsprocedure Aantal aanmeldingen i n : 1976
1977
1978
1979
26 800
24 200
23 800
20 800
Aantal geplaatsten i n : 1976
1977
1978
1979
15 900
14 300
14 000
12 000
Het verschil tussen het aantal aanmeldingen en het aantal geplaatsten omvat degenen die niet tot de personenkring konden worden gerekend, personen die wel tot die kring behoren maar waarvoor nog geen passende plaatsingsmogelijkheid beschikbaar was, alsmede personen die uiteindelijk van een aangeboden plaatsingsmogelijkheid hebben afgezien. Er zijn geen gegevens bekend over de omvang van deze categorieën afzonderlijk. 79 Het voornemen bestaat om bij cumulatie van arbeidsongeschiktheidsuitkering en WSW-loon dezelfde regeling van toepassing te doen zijn als die welke ingevolge artikel 45 van de WAO geldt bij cumulatie van arbeidsongeschiktheidsuitkering met andere inkomsten uit arbeid. Daartoe zal een wijziging van de WAO worden bevorderd. De wijziging zal onder meer tot gevolg hebben, dat in plaats van de z.g. standaardionen, de werkelijke WSW-lonen als uitgangspunt bij de anti-cumulatie zullen gaan dienen. 80 De op de gemeentebesturen rustende plicht tot het bevorderen van plaatsingsmogelijkheden in de sociale werkvoorziening maakt het noodzakelijk dat deze besturen in het licht van plaatselijke behoeften en omstandigheden
Tweede Kamerzitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr. 9
22
bij v o o r t d u r i n g aandacht schenken aan het beschikbaar zijn van v o l d o e n d e aangepaste w e r k g e l e g e n h e i d in W S W v e r b a n d . Het a n t w o o r d op de vraag, of zulks ertoe kan leiden dat in WSW-kader aan meer mensen werk w o r d t geboden dan nu i n s t r o m e n , is afhankelijk van factoren welke mede lokaal worden bepaald. Hierbij valt te denken aan de mogelijkheden voor het v e r w e r v e n van werk door de w e r k v e r b a n d e n , het plaatselijk wisselend u i t s t r o o m p a t r o o n en de aanwezigheid van (tijdelijk) niet benutte capaciteit. Voor w a t het landelijk beeld betreft kan v e r m e l d w o r d e n dat de mogelijkheden t o t g r o t e r e i n s t r o o m v o o r n a m e l i j k w o r d e n bepaald door de mate w a a r i n u i t s t r o o m plaatsvindt, o m d a t de groei van het totale bestand aan beperkingen o n d e r h e v i g is. I m m e r s de sterke groei van het aantal W S W - w e r k nemers in de afgelopen jaren stelt hoge eisen aan het in stand houden van een toereikende w e r k v o o r r a a d , t e r w i j l i n d i e n s t n e m i n g van nieuwe werknemers slechts v e r a n t w o o r d is w a n n e e r naar v e r w a c h t i n g passende arbeidsm o g e l i j k h e d e n met v o l d o e n d e continuïteit v o o r het beschikbaar zijn. 81 Er is geen direct v e r b a n d tussen de ontwikkeling van het aantal W W V - u i t keringsgerechtigden en de ontwikkeling van het aantal W S W - w e r k n e m e r s . Ter illustratie dient het v o l g e n d e overzicht. Jaar
WWV gemiddeld aantal uitkeringsgerechtigden
1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980
22 36 45 48 71 90 89 85 82 + 86
100 600 200 000 400 400 800 100 500 000
WSW groei t.o.v. voorgaand jaar (in %)
+ + + + +
65,5 23,5 6,5 48,8 26,6 - 0,7 — 5,2 - 3,1 ca. + 4,2
gemiddeld aantal werknemers
44 46 48 52 56 61 65 69 71 ± 73
400 000 800 200 200 400 600 300 600 600
groei t.o.v. voorgaand jaa r (in %)
+ + + + + + + + ca. +
3,6 6,1 7,0 7,7 9,3 6,8 5,6 3.3 2,8
Zoals uit de b e a n t w o o r d i n g van vraag 78 blijkt, v o r m t de vanuit een WWV-situatie b i n n e n k o m e n d e groep slechts een klein deel van de i n s t r o o m in de W S W . 82 Naar v e r w a c h t i n g zal het onderzoek van het Instituut v o o r sociaal-wetenschappelijk onderzoek IVA te Tilburg naar de Beeldende Kunstenaars Regeling circa t w e e jaar in beslag nemen. Er zijn geen maatregelen o p v o o r h a n d g e n o m e n . 83 De leden, die op v o o r d r a c h t van de V N G , de Raad voor de Kunst en de Centrale C o m m i s s i e C o m p l e m e n t a i r e Arbeidsvoorziening Beeldende Kunstenaars zitting hebben in de advies- en begeleidingscommissie van het o n derzoek BKR, hebben meegedeeld dat zij naar aanleiding van de wijziging van artikel 14 van het Financiële-Verhoudingsbesluit 1960 hun m e d e w e r k i n g aan de werkzaamheden van de c o m m i s s i e v o o r l o p i g hebben opgeschort. Op g r o n d van de reactie van de betrokken bewindslieden en na overleg met de verschillende achterbannen zullen deze leden van de begeleidingscommissie een beslissing nemen of zij hun werkzaamheden zullen hervatten.
Tweede K a m e r z i t t i n g 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 1 6 4 0 0 hoofdstuk XV, nr. 9
23
Het IVA heeft zijn activiteiten niet opgeschort, maar medegedeeld dat de niet-rijksambtenaren in de begeleidingscommissie van het onderzoek hun medewerking hebben opgeschort. 84 Het CPB spreekt in zijn aanvulling op CPB-monografie 22 de verwachting uit dat het arbeidsaanbod in de periode 1981-1985 met 219 000 manjaren (44 000 's jaars) zal toenemen. Naar oorzaken is dit aantal als volgt opgebouwd (x1000): Onderwijsdeelneming WAO/AWW Deelneming vrouwen Vervroegde Uittreding Overige factoren Totaal
— + — + -
Natuurlijke groei Groei trendmatig arbeidsaanbod
65 86 59 15 29 78 297 219
Zoals bovenstaand overzicht toont is rekening gehouden met de VUT. Het CPB heeft geen verder gaande uitsplitsing. 85 De werkloosheid naar duur van inschrijving vertoont het navolgende beeld.
1975 1976 1977 1978 1979
< 1 maand
1 —<3 maanden 3—<6 maanden
34 31 29 28 28
60 100 53 000 50 200 51 000 52 400
600 000 300 500 500
43 500 44 100 38 800 38 800 39 900
>& maanden
56 83 85 87 89
400 600 200 100 600
De uitstroom van werkzoekenden naar inschrijvingsduur vertoont in de periode 1976-1979 het volgende beeld. Percentage uitgeschreven na:
Totaal (mannen + vrouwen)
1 maand
3 maanden
6 maanden
30
55
75
Ik moge erop wijzen dat deze gegevens viermaal per jaar in het maandbericht Arbeidsmarkt en eenmaal per jaar in het jaarverslag Arbeidsmarkt worden opgenomen.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16 400 hoofdstuk XV, nr. 9
24
86 Onderstaande tabel toont het aantal in- en uitschrijvingen per provincie. Jaartotaal 1979 Inschrijvingen
mannen Nederland Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg
vrouwen
380 766 242 568 20 17 13 28 41 18 54 80 9 61 35
483 924 400 921 139 749 066 102 386 385 211
10 10 7 20 28 13 36 48 6 36 23
517 133 331 388 201 738 992 643 202 682 741
Uitschrijvingen plaatsingen
Afvoeringen
Totaal
totaal
mannen
vrouwen
mannen
vrouwen
mannen
vrouwen
totaal
623 334
58 816
26 069
331 931
204 116
390 747
230 185
620 932
31 28 20 49 69 32 91 128 15 98 58
3 3 2 3 5 2 7 11 1 7 9
1 060 1 328 860 1 875 2 492 1 381 3 696 4819 810 2 967 4 781
17 617 15 306 12 043 26 601 36 725 15 973 45 587 69 190 8212 56 047 28 630
000 057 731 309 340 487 058 745 588 067 952
052 125 552 860 151 845 382 551 553 858 887
8 8 5 17 24 11 31 42 5 31 17
530 324 956 516 099 665 842 229 065 797 093
20 669 18431 14 595 30 461 41 876 18818 52 969 80 741 9 765 63 905 38517
9 9 6 19 26 13 35 47 5 34 21
590 652 816 391 591 046 538 048 875 764 874
30 28 21 49 68 31 88 127 15 98 60
259 083 411 852 467 864 507 789 640 669 391
87 Ten aanzien van verreweg de meeste discrepanties op de arbeidsmarkt geldt dat de sociale partners (of een van deze partners) de sleutels in handen hebben voor opheffing daarvan. Dit geldt met name voor de primaire en secundaire beloningselementen, die in het arbeidsvoorwaardenoverleg kunnen worden overeengekomen en voor factoren, die te maken hebben met de inhoud en het niveau van functies. De beleidsmogelijkheden van de overheid beperken zich in het algemeen tot het scheppen van wettelijke kaders (waartoe ook de inkomensverhoudingen tussen actieven en niet-actieven kunnen worden gerekend), tot het doen aansluiten van het op de arbeid voorbereidende onderwijs op deze arbeid. Bovendien kan de overheid de sociale partners stimuleren - eventueel via financiële prikkels - om de binnen hun verantwoordelijkheden liggende voorzieningen te treffen. Daartoe kunnen bij voorbeeld investeringsfaciliteiten worden geschapen, scholings- en plaatsingsbevorderende maatregelen worden gerealiseerd etc. Ook bij deze zaken is evenwel de actieve bijdrage van de sociale partners onontbeerlijk. Een goed voorbeeld daarvan is de Arbeidsomstandighedenwet. De overheid kan een aantal minimumeisen vaststellen waaraan het werk moet voldoen en de naleving daarvan via haar controle-apparaat afdwingen. Wanneer echter de sociale partners niet zelf hun directere betrokkenheid bij het arbeidsplaatsgebeuren benutten door de noodzakelijke en de wenselijke verbeteringen door te voeren, kan de effectiviteit van deze wet nooit optimaal zijn. 88 In 1979 is een aanvang gemaakt met de ontwikkeling van een gestructureerd proces van evaluatie van arbeidsvoorzieningsmaatregelen. Onder evaluatie wordt verstaan het in kwalitatieve en kwantitatieve zin nagaan in welke mate de arbeidsvoorzieningsmaatregelen effecten hebben op enerzijds de arbeidsmarkt als geheel en anderzijds op de specifieke probleemvelden van de arbeidsmarkt waarvoor deze maatregelen zijn bedoeld. Ten einde een en ander systematisch te doen plaatsvinden, is een lijst van aandachtspunten voor evaluatie vastgesteld die de basis zal vormen van een nader in te richten informatiesysteem. Aandachtspunten zijn o.a.: a. de persoons- en arbeidsmarktkenmerken van de groepen werknemers c.q. werklozen waarop de maatregelen worden toegepast; b. de toepassingskaders van de maatregelen; c. de effecten die met toepassing van de maatregelen worden beoogd respectievelijk zijn gerealiseerd.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr.9
25
89 Hierbij is met name gedacht aan de inschakeling van de commissies van advies voor de directeuren van de gewestelijke arbeidsbureaus. Met uitzondering van het voorzitterschap, dat wordt bekleed door een lid van B. en W. van de gemeente van de plaats van vestiging van het arbeidsbureau, bestaan deze commissies geheel uit werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers. 90 Zoals aangegeven in de memorie van toelichting op de begroting voor 1980 is het de bedoeling van het taakstellend beleid om maatregelen voorde arbeidsvoorziening door middelvan uniforme verdelingsgrondslagen af te stemmen op de positie van een aantal onderscheiden doelgroepen op de arbeidsmarkt. Inhoudelijk is het taakstellend beleid er in de eerste plaats op gericht de arbeidsinpassing van kwetsbare categorieën werklozen te bevorderen. Criterium bij de toebedeling van de beschikbare gelden per provincie en arbeidsbureau is dan ook het aantal moeilijk plaatsbare werklozen. Als maatstaf bij de beoordeling van plaatsbaarheid wordt de duur van de werkloosheid gehanteerd. Naarmate leden van minderheidsgroepen langdurig werkloos zijn, beïnvloeden zij dan ook de omvang van de toegewezen gelden en komen zij in het kader van het taakstellend beleid volledig in aanmerking voor toepassing van maatregelen op basis van de voor die doelgroep vastgestelde criteria. Daarnaast is er binnen het algemene taakstellend beleid ruimte voor een toepassing van maatregelen, gericht op het wegnemen van bijzondere knelpunten die arbeidsinpassing van minderheden in de weg staan. Voorbeelden daarvan zijn de werkgelegenheidsprojecten voor Molukkers en scholingsprojecten voor Surinamers en andere minderheden in de grote steden. Deze meer specifieke toepassingen van de in het kader van het taakstellend beleid bestaande regelingen zullen in de toekomst verder worden bevorderd. 91 De doorstroming in het vacaturebestand vertoont in de jaren 1975-1979 het volgende beeld. Percentage vervuld of vervallen na
Totaal
1 maand
2 maanden
3 maanden
50
75
85
Voor wat de duur van openstaan der vacatures betreft zij vermeld dat eind mei 1978, middels een handtelling, hiernaar een onderzoek is gehouden. Bedoeld onderzoek gaf de volgende resultaten te zien: Duur openstaan <1 maand 1 - < 2 maanden 2 - < 3 maanden >3 maanden Permanente vraag Totaal
In % totaal 26,2 31,0 12,2 26,2 4,4 100
Zoals bekend zal in de nabije toekomst de vraagregistratie geautomatiseerd worden. Gegevens hierover kunnen dan periodiek worden verkregen.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
26
92 Het j a a r g e m i d d e l d e van de geregistreerde openstaande vraag bedroeg in 1975 t / m 1980: 1975 1976 1977 1978 1979 1980 circa
47 47 55 63 68 54
200 100 400 300 100 000 (geraamd cijfer)
De enquête moeilijk vervulbare vacatures 2 gaf het navolgende resultaat te zien: oktober 1976: 88 000 vacatures; oktober 1977: 92 300 vacatures; oktober 1978: 86 000 vacatures. De u i t k o m s t e n van deze enquête zijn uitgebreid o p g e n o m e n in de Sociale Maandstatistiek, laatstelijk nog in het o k t o b e r n u m m e r van 1979. In januari 1980 is w e d e r o m een dergelijke enquête g e h o u d e n , de resultaten zullen eerst over enige maanden bekend zijn.
93 De verwijzing van werkzoekenden naar bestaande vacatures w o r d t niet op zodanige wijze centraal geregistreerd, dat daaruit een algemeen inzicht van het aantal v e r w i j z i g i n g e n kan w o r d e n verkregen. Als gevolg daarvan is het ook niet mogelijk vast te stellen welk percentage verwezen werkzoekenden door de werkgever w o r d t aanvaard of de redenen v o o r het niet-aanvaarden daarvan. Bovendien k o m e n naast expliciete verwijzing door het GAB, reacties op openstaande vacatures voor een belangrijk deel tot stand door middel van de bij de (G)AB's aanwezige vacaturebanken, die vrij geraadpleegd kunnen w o r d e n door het publiek (en dus ook door ingeschreven werkzoekenden) en w a a r b i j geen registratie plaatsvindt. 94 De resultaten van het onderzoek bij 18 GAB's zullen binnenkort w o r d e n toegezonden aan de vaste Commissie v o o r Sociale Zaken.
95 De versnelde aanstelling van arbeidsmarktonderzoekers bij de GAB's gaat n i e t t e n koste van het aantal arbeidsbemiddelaars. Op basis van de toewijzing van de 500 formatieplaatsen ten behoeve van de invoering van het Arbeidsbureau N i e u w e Stijl, is het totale personeelsbudget verdeeld over de provincies. Hierbij is voorzien in alle noodzakelijke functies van de N i e u w e Stijl-formatie inclusief de arbeidsmarktonderzoekers. Stijl-formatie inclusief de arbeidsmarktonderzoekers. 96 Voor het scheppen van tijdelijke arbeidsplaatsen in het kader van het lntegraal Structuurplan Noorden des L a n d s z i j n in 1979 en 1980 de v o l g e n d e m i d d e l e n beschikbaar gesteld:
2
Wellicht ten overvloede zij vermeld dat het hier niet alleen om (niet-vervulde) vacatures gaat. In de aantallen zijn ook begrepen de vacatures voor functies waar zich een groot personeelsverloop voordeed en de vacatures waarvoor noodgedwongen personeel werd geworven dat niet geheel beantwoordde aan de gestelde eisen.
750 tijdelijke arbeidsplaatsen t.b.v. jeugdige werklozen 600 tijdelijke arbeidsplaatsen voor voormalige E-werknemers t.l.v. VRUT-middelen regiewerken t.l.v. VRUT-middelen (± 150 arbeidsplaatsen)
1979
1980
f
22,5 min.
f
22,5 min.
f
20
min.
f
20
f
10
min.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
min.
27
De in het kader van de Perspectievennota Zuid-Limburg beschikbaar gestelde middelen voor tijdelijke arbeidsplaatsen zijn als volgt verdeeld: 1979 500 tijdelijke arbeidsplaatsen t.b.v. jeugdige werklozen 250 tijdelijke arbeidsplaatsen ter beperking van de gevolgen van de beleidsombuigingen op een aantal CRM-terreinen extra middelen voor combinatie W V M en scholing (± 125 arbeidsplaatsen) extra middelen t.b.v. Ieerlingbouwplaatsen (± 100arbeidsplaatsen)
1980
f
15
min.
f
15
min.
f
8
min.
f
9
min.
f
3,5 min.
f
5
min.
De beschikbare middelen zullen - voor zover dit nog niet gebeurd is - volledig worden aangewend. 97 In het cursusjaar 1979/1980 waren er 111 groepsopleidingen onder auspiciën van de Stichting Vakopleiding Bouw. Op deze 111 groepsopleidingen waren 1037 leerlingen in opleiding, waarvan 576 timmeren en 461 metselen. Op 30 september 1980 waren er 181 groepsopleidingen, waarvan 43 in voorbereiding. Op de 138 in uitvoering zijnde opleidingen waren 1226 leerlingen, waarvan 678 timmeren en 548 metselen. Op 30 september 1979 waren er 958 leerlingen, waarvan 527 timmeren en 421 metselen. Ter vergelijking: in de jaren 1977 en 1978 waren er respectievelijk 55 en 53 groepsopleidingen met respectievelijk 532 en 586 leerlingen. Bij de Stichting Bevordering Wegenbouw zijn op dit ogenblik 64 groepsopleidingen met 531 leerlingen. Hiervan volgen 440 de opleiding tot straatmakeren 91 de opleiding vakman wegenbouw. In het cursusjaar 1977/78 waren er 16 opleidingen met 128 leerlingen, in het cursusjaar 1978/79 22 opleidingen met 178 leerlingen en in 1979/80 34 opleidingen met 268 leerlingen. 98 De periodieke gesprekken met het Ministerie van Binnenlandse Zaken zijn thans in het bijzonder gericht op de samenwerking tussen de gewestelijke arbeidsbureaus en de Rijks Psychologische Dienst. Voorts is met het oog op de bevordering van deeltijdarbeid bij de overheid een gezamenlijke werkgroep van start gegaan, waaraan ook het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen deelneemt evenals het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in verband met emancipatie-aspecten. 99 Belangrijke voorbeelden van arbeidsmarktaangelegenheden die aan de orde zijn gekomen, zijn de evaluatie van de toepassing van arbeidsvoorzieningsmaatregelen ten behoeve van kleinere bedrijven (toepassing van scholingsmaatregelen voor garagebedrijven en elektrotechnische installatiebedrijven), behartiging midden- en kleinbedrijfbelangen door het arbeidsbureau, en de concurrentie die uitgaat van z.g. alternatieve werkgelegenheid. Een belangrijk effect van het overleg is dat de omvang van bedrijven meer als aparte factor wordt meegewogen bij beleidsvoorbereiding, uitvoering en evaluatie. Daarnaast worden de ondernemersorganisaties beter geïnformeerd over doelstellingen en instrumenten van het departement. Als concreet resultaat kan de ontwikkeling van het zogenaamde «twee sporen beleid» genoemd worden, waarop ik reeds in de memorie van toelichting (blz. 86/87) ben ingegaan. Bij de ontwikkeling van een geautomatiseerd maatregelensysteem zal de factor bedrijfsgrootte een aparte plaats kunnen krijgen.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
28
100 1. Bovag-experiment In mei 1978 werd in Den Haag gestart met een proef om doormiddel van een gedeeltelijke opleiding op een centrum voor vakopleiding, aangevuld met een bedrijfsopleiding in het kader van de SOB, het tekort aan automonteurs (ca. 2400 vacatures) versneld op te heffen. Deze proef is dermate succesvol verlopen (ca. 45 man vonden in Den Haag hun weg naar de garagebedrijven) dat werd besloten het experiment landelijk toe te passen. Het landelijke experiment verliep minder succesvol. Van de ca. 800 belangstellenden kwam ca. 40% op de voorlichtingsbijeenkomsten. Hiervan bleken slechts enige tientallen geschikt voor de hierboven bedoelde opleiding tot automonteur. Inmiddels trad ook de malaise in de autobranche in, waardoor de noodzaak verviel met bovenbedoelde opleidingsvorm verder te gaan. 2. Horeca-opleidingen Al enige jaren worden op drie (sinds 1979 vier) opleidingsplaatsen in samenwerking tussen mijn departement en de bedrijfstak horeca-opleidingen voor werklozen georganiseerd die uitmonden in het diploma derde restaurant-kok respectievelijk kelner. De opleidingskosten komen ten laste van de begroting van mijn departement. De cursisten behouden hun uitkering gedurende de opleiding. De gemiddelde groepsgrootte is dertig cursisten. De cursussen worden één maal per jaar gegeven. Daarnaast is in 1979 in Den Haag een experiment gestart waarbij de opleiding door de werkgever wordt gegeven. De werkgever krijgt van mijn departement een vergoeding in de loon-en opleidingskosten. In 1979 konden op deze manier veertig werklozen aan een baan worden geholpen. 101 In de te starten experimentele fase (21/2 jaar) zullen dearbeidsmarktconsulenten werken onder de verantwoordelijkheid van een nog in te stellen begeleidingscommissie, waarin zowel de overheid als de ondernemingsorganisatie vertegenwoordigd zullen zijn. De kosten zullen in deze fase door beide partijen gedragen worden, in zoverre dat gedurende de anderhalf jaar de kosten volledig op de begroting van mijn departement drukken en in het jaar daarop voor 80%. 102 Het CBS telde in oktober 1978 86 000 moeilijk vervulbare vacatures, niervan kwamen er 64 500 op naam van het midden- en kleinbedrijf (ondernemingen met minder dan 100 werknemers). In relatie tot het aantal arbeidsplaatsen ontstaat het volgende beeld. Grootteklasse van de onderneming
Absoluut
Aantal vacatures per 100 werknemers
1— 9 werknemers 10—49 werknemers 50—99 werknemers
29 700 26 100 8 700
6,2 3,6 2,6
Subtotaal
64 500
4,2
>100 werknemers Totaal
21 400 86 000
1,2 2,6
Wellicht ten overvloede zij vermeld dat het (relatief) grote aantal vacatures bij kleine ondernemingen voor een deel wordt veroorzaakt door het feit dat zij bij vervulling van vacatures vrijwel altijd een beroep moeten doen op de «externe» arbeidsmarkt.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr. 9
29
103 en 104 In onderstaande tabel zijn v o o r de belangrijkste arbeidsvoorzieningsmaatregelen de aantallen v r o u w e l i j k e deelnemers en j e u g d i g e deelnemers gerelateerd aan het j a a r g e m i d d e l d e w e r k l o o s h e i d v o o r beide categorieën. 1
2
3
4
52
Maatregel
Totaal aantal deelnemers 1979
Aantal vr. deelnemers 1979
3als% van 2
Aantal 3 als % jaargem. jeugd. werkl. deelnevrouwen mers 1979 « 2 3 j.)
6
7
8
6 als % van 2
6 als % jaargem. werk jeugd « 2 3 j.)
CVV SOB' SKR 30% LKJ LW TAP WVM Stim. Vakopl School veri.
3 980 7010 9910 2 770 2 270 1 710 3 045 7910
70 2 380 3 300 270 1 450 330 920 2 570
1,8 34,0 33,3 9,7 63,9 19,4 30,2 32,5
0,1 3,5 4,3 0,3 1,9 0,4 1.2 3,3
2 450 2 060 3 450 530 2 270 440 820 2 480
61,5 29,4 34,8 19,1 100,0 25,7 26,9 31,3
3,2 2,8 4,6 0,7 3,1 0,6 1,1 3,3
25 760
6 450
25,0
8,3
25 760
100,0
34,6
Totaal
64 365
17 740
27,6
23,0
40 260
62,5
54,1
Inel. centrale projecten en confectieregeling.
2
In kolom 5 is gepercenteerd op gemiddelde stand; de potentiële doelgroep is vanwege het vlottend karakter van de werkloosheid veel groter.
105 Inzicht hierin kan w o r d e n verkregen indien w e het aantal werklozen dat op een zeker m o m e n t 0 - 6 maanden w e r k l o o s is (uit. maart 1980) vergelijken met de categorie 6-12 maanden w e r k l o o s een halfjaar later (uit. september 1980). Leeftijdscategorie
0—6 mnd. werkl.
6—12 mnd. werkl.
Uitstroomkans
<19 jaar 1 9 - 2 2 jaar 2 3 - 2 4 jaar 2 5 - 3 9 jaar 4 0 - 4 9 jaar 5 0 - 5 4 jaar 5 5 - 5 9 jaar 6 0 - 6 4 jaar
14 868 27 691 11 490 44 331 12610 3 685 2 996 1 624
3 8 3 16 4 1 1
75% 71% 67% 63% 62% 57% 50% 40%
729 134 848 337 757 587 487 981
Zoals bovenstaand overzicht laat zien is er duidelijk verband tussen leeftijd en uitstroomkans 3 . Evenzo geldt dat de uitstroomkansen afnemen bij een t o e n e m e n d e w e r k l o o s h e i d s d u u r . Tabel 31 van het Jaarverslag Arbeidsmarkt 1979 van het Ministerie van Sociale Zaken laat zien dat na een werkloosheidsduur van 10,5 m a a n d en langer de kans o m u i t t e s t r o m e n erg gering is. Een c o m b i n a t i e van beide factoren, oudere werklozen/langdurig w e r k l o o s , reduceert de u i t s t r o o m k a n s nog verder.
3
Uitstroomkans staat niet gelijk aan het vervullen van een nieuwe betrekking. In de uitstroom zijn ook begrepen: bereiken pensioengerechtigde leeftijd, inschrijving niet verlengd (bij voorbeeld gehuwde vrouwen), afkeuring etc.
106 In overleg tussen de d e p a r t e m e n t e n van O n d e r w i j s en Wetenschappen en v a n Sociale Zaken is een eerste inventarisatie gemaakt van mogelijke taken/ functies van op te zetten regionale contactcentra o n d e r w i j s - a r b e i d s m a r k t en van partijen die daarbij betrokken zouden kunnen w o r d e n . Mogelijke taken/functies liggen o p het terrein v a n :
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
30
- coördineren en intensiveren van de v o o r b e r e i d i n g op en de begeleiding van de overgang van school naar b e r o e p s l e v e n ; - informatieverstrekking tussen partijen o n d e r l i n g en aan leerlingen/ schoolverlaters; - advisering in de richting van de centrale en regionale overheden en van regionale instanties werkzaam op het terrein van de aansluiting o n d e r w i j s arbeid(smarkt). Bij de activiteiten van de centra zouden in de gedachten van de beide departementen, ten minste de centrale en de regionale overheid, het onderwijsveld en werkgevers- en werknemersorganisaties dienen te w o r d e n betrokken. Over deze eerste inventarisatie w o r d t m o m e n t e e l overleg gevoerd met centrale organisaties van werkgevers en w e r k n e m e r s . Het ligt in de bedoeling o m bij de concretisering zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij bestaande v o r m e n van s a m e n w e r k i n g in de regio en bij bestaande regionale activiteiten op dit terrein. 107 In het taakstellend beleid w o r d t in zoverre bijzondere aandacht aan werkloze meisjes/vrouwen gegeven, dat als taakstelling v o o r de besteding van de in totaal beschikbare m i d d e l e n in het kader van de werkgelegenheidsverruimende maatregelen prioriteit is toegekend aan 16-23-jarigen ten opzichte van de oudere leeftijdscategorieën in een v e r h o u d i n g van 3:2. Daarnaast geldt, zoals bekend, dat m a n n e n en v r o u w e n naar evenredigheid van het aandeel in de totale w e r k l o o s h e i d v o o r toepassing van deze maatregelen in aanmerking moeten k o m e n . Voorts kan gewezen w o r d e n op de «Experimentele regeling emancipatieprojecten voor werkloze meisjes». Deze regeling v o r m t een deel van het geheel van maatregelen die getroffen zijn in het kader van de recent, onder de gezamenlijke v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d van de Departementen van Onderwijs en Wetenschappen en van Sociale Zaken, opgestarte projecten, die gericht zijn op het toegankelijk maken voor meisjes van traditionele j o n g e n s o p l e i d i n g e n in het kader van het leerlingwezen. Deze maatregelen zijn erop gericht o m de (verwachte) bestaande belemm e r i n g e n , die zich v o o r d o e n wanneer meisjes een keuze maken voor een traditioneel mannelijke beroepsrichting, zoveel mogelijk te verlagen, zodat meisjes gestimuleerd w o r d e n een niet-traditionele keuze te maken en ze hun opleiding ook afmaken. G e n o e m d kunnen w o r d e n : - een gerichte v o o r l i c h t i n g ; - het samenstellen van een s c h a k e l p r o g r a m m a o m hiaten in de v o o r o p leiding op te v a n g e n ; - extra begeleiding vanuit de s c h o o l ; - het doorlichten van de l e e r m i d d e l e n , zowel die van school als die van het bedrijf, w a a r d e praktijkopleiding w o r d t g e v o l g d ; - extra begeleiding v a n u i t de praktijk (het bedrijf); - subsidiëring van de werkgever. Zo financiert mijn departement een subsidie aan werkgevers, die meisjes, die deelnemen aan projecten, in dienst n e m e n . Deze financiële ondersteuning is gericht op het w e g n e m e n van aan de vraagzijde (werkgevers) bestaande b e l e m m e r i n g e n en moet naast de v o o r l i c h t i n g aan werkgevers gezien w o r d e n als een middel o m de bereidheid van werkgevers te bevorderen o m meisjes aan te nemen in het kader van het project. De subsidie verschaft een t e g e m o e t k o m i n g in de extra kosten in verband met het in dienst nemen van v r o u w e l i j k e leerlingen in «traditioneel» mannelijke beroepen in het kader van het leerlingwezen. Enerzijds gaat het o m extra kosten, in verband met het scheppen van extra voorzieningen in de materiële sfeer, anderzijds o m extra kosten die gemaakt kunnen w o r d e n in de begeleidende sfeer (zie ook a n t w o o r d 103 en 104).
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16 400 hoofdstuk XV, nr. 9
31
108 Onderstaand overzicht van projecten die zijn ingediend in het kader van het Plan van de Jeugdarbeid van het NVV-jongerencontact bevat onder A projecten die v o o r uitvoering zijn vrijgegeven (stand per 3 n o v e m b e r 1980) en onder B de overige projecten (zie ook a n t w o o r d 124). Benaming Jeugdwerkloosheid en Bedrijfskunde Verbeteren woning en woonomgeving Project administratie Project type- en stencilservice Het onderwijs-ondersteuningsproject Onderwijs aan buitenlanders Het Bouwproject Project sportieve recreatie Project speelvoorzieningen Bouwproject «de 4e sector» «de 4e sector» Zee f drukker ij/Offsetdrukkerij/ grafisch ontwerpen Bosbouw/natuurbeheer
Gemeente
Aanvrager
Enschede
TH Twenthe
Breda Den Helder Breda Breda
Stgn. Werkgelegenheid Molukkers Breda i.o. Stgn. Administratiewinkel B. en W. B. en W.
Utrecht Breda Breda Breda Vught Amsterdam Utrecht Amsterdam
B. en W. B. en W. B. en W. B. enW. Stgn. Werkgelegenheid Molukkers Stng. Wijkdienstverlening Amsterdam Stng. Klassenkollektief Akhnaton
Arnhem
Gelderse Stuurgroep t.b.v. Stgn. Rheden Stgn. Space-Jongerencentrum Kralingen Ver. voor gezinsverzorging Stgn. Maatschappelijke dienstverlening Walcheren
Jongerenvoorziening
Rotterdam
Extra murale zorg Bejaarden- en gezinshulp Walcheren
Oostzaan Middelburg
Speel goedwe r kpl aats Bosbouw/natuurbeheer
Tilburg Arnhem
Documentatie/informatieverschaf f ing/publ iciteitsverzorg. Zeef drukkerij/offsetdrukkerij/ grafisch ontwerpen Project kinderopvang Verbouwing/inrichting accommodaties c a . Kinderopvang AmsterdamNoord Kinderopvang Wellestein Secretariaat kinderopvang Kinderdagverblijf Dercksen Centrum Kinderdagverblijf Buitenveldert Opzetten beheerssystemen Houtbewerking Druten Buitenschoolse kinderopvang «De Koevoet» Filmwerkplaats Buitenschoolse kinderopvang Jongerenvoorzieningen Kinderopvang Rivierenbuurt Knipseldienst Praktijk-oriënterende leer(werk)-plaatsen (POL) Arbeidsproject (sier)smederij Arbeidsproject kinderdagverblijf Werkgemeenschap (USE) Onderhoud gebouwen welzi jnsinstellingen Project plantsoenen
Stichting TWG Gelderse Stuurgroep Werkl.h. t.b.v. Stgn. Rheden Leeuwarden Fries Serv. Centr. Jeugd- en Jongerenwerk Amsterdam Akhnaton Breda B. en W. Leeuwarden Jeugd- en jongerencentrum 't Vliet Amsterdam
Stgn. opvang schoolkinderen
Amsterdam Amsterdam Amsterdam
Idem Idem S. J. P. Dercksen centrum
Amsterdam Gasselte Druten Amsterdam
Stgn. Vrouwenkindercentrum i.o. B. en W. Gelderse Stuurgroep Werkloosheid Oudervereniging «De Koevoet»
Stgn. Projectief Stgn. Tobias i.o. Samenw. Buurt- en Clubhuizen Kralingen Amsterdam Stgn. Kinderdagverblijf Rivierenbuurt Leeuwarden Stgn. K R A T S STUW Venray
Breda Amsterdam Rotterdam
Venlo Venlo Utrecht Maastricht
Stgn. Mensen zonder werk Idem Stgn. Sul B. en W.
Oss
B. en W.
T w e e d e Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
32
Gemeente
Aanvrager
Project administratieve dienst Administratief-Technische Dienstverlening Administratief arbeidsproject
Oss Capelle a.d. IJssel Dokkum
B. en W. Stgn. Capelse Gemeenschap
Extra murale zorg aan zieken, gehandicapten en bejaarden en hun gezinnen Ziekenverzorging/verpleging
Zaandam
Benaming
Bejaarden- en gezinshulp Walcheren Het verlenen van hand en spandiensten, dienende t o t het verbeteren van de leefbaarheid van (oude) woningen Behandeling alarmmeldingen Selectief slopen Spel begeleiders Bewaakte fietsenstallingen Project hulp aan bejaarden te Gorinchem Werkplaats Groningen Dorpsvernieuwingsproject Voorbereiding en adm. begeleiding Werkgelegenheidsprojecten Onderhoud en aanleg van groenen speelvoorzieningen Metaalbewerkingswerkplaats Drukwerkplaats Bouwproject voor Zuidmolukse jongeren Verbouw kinderboerderij
Streekarchivariaat «noord-oost Friesland» Ver. voor Gezinsverzorging «waterland-Zuid»
Weststelling- Verpleeghuis «Nieuw Lindeoord» te werf Wolvega Middelburg Stgn. voor Maatschappelijke Dienstverlening «Walcheren» 's-GravenB. en W. hage
Goes 's-Gravenhage Amersfoort 's-Gravenhage Gorinchem
Bescherming Bevolking A-kring Zeeland B. en W. Speeltuinverbond Amersfoort B. en W. Gem. Dienst voor Soc. Zaken
Groningen Grootegast Grootegast
Algemene reclasseringsvereniging B. en W. B. en W.
Groningen
B. en W.
Emmen Assen Assen
Stgn. Exp. Drentse Werkplaatsen Idem B. en W.
Culemborg
B. en W.
109 Uit ontvangen interimrapporten van de Stichting Experimentele Drentse Werkplaatsen over de voortgang van de werkplaatsen in de periode april tot en met december 1979, bleek dat de beoogde doelgroep, jongeren die langdurig werkloos waren met een laag opleidingsniveau, bereikt werd. In totaal werkten ongeveer 40 jongeren in de experimentele werkplaatsen. In de vermelde periode stroomden er zes door naar functies elders. Alhoewel een evaluatie over de gehele experimenteerperiode thans nog ontbreekt, kunnen de eerste resultaten positief worden genoemd. Binnen de begroting van mijn departement ontbreken mogelijkheden om de werkplaatsen in de huidige opzet op structurele basis te financieren. Er zijn evenwel overeenkomsten c.q. raakvlakken met activiteiten die door mijn departement financieel ondersteund worden. Ik doel daarbij op de Centra voor Beroepsoriëntatie en Beroepsoefening en op de activiteiten in het kader van artikel 36 WWV. In de loop van 1981 zal nader overleg plaatsvinden over het opnemen van de werkplaatsen in een van deze activiteiten. Bezien wordt of de voortzetting van de bestaande werkplaatsen in 1981 mogelijk kan worden gemaakt. 110 Dat is, zij het met een aantal beperkingen, mogelijk. Bijgaand een overzicht van de standcijfers in de desbetreffende jaren. Tot 1977 zijn hierin opgenomen personen werkzaam bij sociale werkplaatsen en op aanvullende werkgelegenheidsobjecten.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
33
De werkloosheid onder ingezetenen van Surinaamse en Antilliaanse herkomst is eerst vanaf 1973 geregistreerd. Na 1975 geven deze cijfers een beeld van de werkloosheid onder Surinamers die hebben gekozen voor de Nederlandse nationaliteit. De werkloosheid onder personen met de Surinaamse nationaliteit is aanvankelijk ondergebracht onder «overige nationaliteiten» omdat het om geringe aantallen ging. De grote toestroom van Surinaamse onderdanen naar Nederland heeft vanaf 1979 geleid tot de aparte registratie van de werkloosheid onder hen. In 1979 stonden er bij de arbeidsbureaus401 Surinaamse onderdanen als werkzoekend ingeschreven, in 1980 waren dit er 1061. De werkloosheid onder ingezetenen van Molukse herkomst is niet apart geregistreerd doch ondergebracht onder overige nationaliteiten als het statenloze of Molukkers met de Indonesische nationaliteit betreft. Werkloosheid van buitenlanders en personen afkomstig uit Suriname en de Nederlandse Antillen 1970—1980 (Stand cijfers per einde jaar) 1970 Griekenland Marokko Portugal Spanje Tunesië Turkije Joegoslavië Sub-totaal Italië Overige nationaliteiten (incl. EEG-onderdanen) Rijksgenoten uit Suriname Nederlandse A n t i l l e n
13 171 16 70 5 214 14 503 143 169
Totaal
815
In % van de afhankelijke beroepsbevolking In % van de totale werkloosheid
(Stand per 30/9) 1974
1977
1972
1973
58 774 83 191 33 746 51 1 936 321 444
66 487 110 244 40 724 135 1 806 465 509
56 376 95 225 29 621 102 1 504 336 590
84 768 88 245 55 1 402 152 2 794 466 1 096
162 2 410 220 474 143 3 857 329 7 595 746 2 825
183 2 089 596 422 118 3 423 330 7 161 802 4 718
80 2 354 668 449 108 4 394 426 8 579 769 5 374
170 2 489 575 483 101 4 645 405 8 868 735 5 570
154 2 657 557 426 151 5 088 382 9415 752 5 958
187 3 610 536 530 171 6 985 439 12 485 860 7 970
3 852 420
5 594 536
13 008 1 002
9 302 1 162
8 048 1 309
7 470 1 607
7 277 1 753
8 759 2 243
-
— -
— -
1975
1976
1978
1979
1980
1971
2 701
2 780
6 702
10 486
25 176
23 145
24 079
24 250
25 145
32 290
0,02
0,07
0,07
0,17
0,27
0,64
0,58
0,59
0,59
0,60
0,75
1,4
2,5
2,2
1,9
2,4
4,9
5,8
6,7
6,9
7,4
7,9
Bron: Ministerie van Sociale Zaken.
111 Bij de totstandkoming van een geïntegreerd beleid is vooral gewenst dat voorzieningen die ten behoeve van minderheden worden aangewend, op elkaar worden afgestemd. Naast regelingen waarin het taakstellend beleid voorziet, denk ik in dit kader met name aan de onderscheiden vormen van volwasseneneducatie, schakelcursussen, CBB's en CVV's. Indien samengesmeed tot een onderling samenhangend geheel zijn alfabetisering, vorming, onderwijs, beroepenoriëntatie en -voorlichting, beroepskeuze en beroepsgerichte scholing alle bouwstenen voor het tot stand brengen van een alles omvattend werkgelegenheidsbeleid ten behoeve van minderheden. Bij het realiseren van een geïntegreerd werkgelegenheidsbeleid ten behoeve van minderheden in al zijn facetten is een interdepartementale aanpak vereist. In de subcommissie werkgelegenheid van de lnterdepartementale Commissie Minderhedenbeleid (ICM) zijn daartoe naast mijn departement zeven andere departementen vertegenwoordigd. Een eerste aanzet tot dit specifieke en geïntegreerde beleid kan tegemoet worden gezien in een nota Minderheden die op korte termijn aan de Kamer zal worden aangeboden.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
34
112 De bedoelde werkgelegenheidsprojecten voor Molukkers betroffen in hoofdzaak groepsprojecten in de bouwnijverheid (B en U en GWW), veelal gericht op de woon- en leefsituatie van de Molukse gemeenschap. In een groot aantal projecten ging het om een combinatie van werken, arbeidsgewenning, vorming en scholing. 113 Zoals bekend is besloten tot de verdubbeling van de capaciteit van de Centra voor vakopleiding van volwassenen. Deze voorgenomen uitbreiding van de capaciteit zal naast de reeds op de centra voorkomende opleidingsrichtingen met name worden gericht op sectoren van werkgelegenheid met opnamecapaciteit èn op doelgroepen, die zonder de aangeboden opleiding niet tot arbeidsinpassing kunnen geraken. Als voorbeeld hiervan kan het reeds gerealiseerde opleidingscentrum voor administratieve beroepen in Utrecht worden genoemd. Anderzijds zal de uitbreiding van de opleidingsmogelijkheden op de eentra een belangrijke bijdrage kunnen leveren ter ondersteuning van de opleidingsactiviteiten die met de SOB-regeling worden uitgevoerd. Ik denk hierbij aan basisopleidingen als voorbereiding op de eigenlijke vakopleidingen. Om een zo groot mogelijke doelmatigheid in de uitvoering te realiseren zal, waar nodig, de studiekostenregeling worden toegepast voor het onderbrengen van (deel)opleidingen bij particuliere opleidingsinstellingen. 114 Een van de principiële uitgangspunten van het gevoerde en te voeren scholingsbeleid is de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor de scholing van jeugdigen en volwassenen. De overheid kan hierbij stimulerend en aanvullend optreden. De overheid beschikt niet over een dwangmaatregel om het uitgangspunt tot doel van het te voeren beleid te maken. Zoals bekend is met de sociale partners overleg gevoerd inzake de mogelijkheid tot het instellen van opleidingsfondsen ten behoeve van jeugdigen. Ofschoon enkele bedrijfstakken dergelijke fondsen reeds kennen, heeft de gedachte vooralsnog niet tot overeenstemming tussen de sociale partners geleid. Zolang het bedrijfsleven als geheel onvoldoende mogelijkheden ziet tot het stichten van opleidingsfondsen, is een koerswijziging in het te voeren scholingsbeleid niet gewenst. Het accent in het te voeren scholingsbeleid ligt voor de komende jaren dan ook op stimulering van scholing, mede met behulp van financiële middelen en verbreding van opleidingsmogelijkheden op de centra op de wijze zoals in het antwoord op vraag 113 is aangegeven. 115 In het rapport inzake scholing, onderwijs en vorming tijdens uitkering wegens werkloosheid, dat in de beantwoording van vraag 67 is genoemd, wordt er met aandrang voor gepleit te bevorderen dat de beleidsmatige aspecten van de relatie tussen onderwijs, arbeidsmarkt en sociale zekerheid in een breder verband worden bezien. Tot die aspecten worden ook gerekend de wijze van financiering van het inkomen tijdens en de kosten van de scholing. Met betrekking daartoe wordt de gedachte aan een fonds niet uitdrukkelijk genoemd; wel wordt gezinspeeld op een overleg dat in 1967 in de SER over die gedachte is gevoerd. Zoals bekend zal zijn kon daarover toen geen overeenstemming worden bereikt. Voorts merk ik op, dat de gedachten ten aanzien van egalisatiefondsen voor het leerlingwezen nog niet zijn aanvaard door de sociale partners. Op dit moment worden binnen mijn departement geen concrete alternatieven uitgewerkt.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr. 9
35
116 In 1980 en 1981 zijn respectievelijk w o r d e n de v o l g e n d e m i d d e l e n beschikbaar gesteld v o o r scholing en plaatsingbevorderende maatregelen (structurele b e g r o t i n g + gericht aanvullend beleid):
CVV SOB SKR Totaal scholingsmaatregelen
Verplaatsingskostenregeling Loonkostenregeling 30%-regeling Gehandicaptenregeling LW-regeling Experimentele reg. deeltijd Totaal plaatsingbevorderende maatregelen
1980
1981
(x 1 min.)
(x 1 min.)
97,9 88,7 10 196,6
3,6 19,3 21,2 20,8 55,1 10 130
109,95 48 8,2 166,15 + 40 gericht aanvullend beleid 1981 3 15
18
+ 100 gericht aanvullend beleid 1981
De procedure ter vaststelling v a n de budgetten voor de onderscheiden maatregelen in het kader van het gericht aanvullend beleid v o o r 1981 is nog niet a f g e r o n d . Overleg zal w o r d e n gevoerd met de commissies van advies van de directeuren van de GAB's, de hoofdinspecteurs-directeuren voor de A r b e i d s v o o r z i e n i n g en de Centrale C o m m i s s i e van Bijstand en Advies. 117 Aan de hand van de v o o r t g a n g s i n f o r m a t i e betreffende het taakstellend beleid blijkt dat de beschikbare m i d d e l e n ten behoeve van de scholing en plaatsingbevorderende maatregelen niet volledig aangewend zullen w o r den. Een en ander hangt samen met de verslechterde arbeidsmarktsituatie; met name de aanzienlijke daling van de openstaande vrsag beperkt de toepassingsmogelijkheden van de maatregelen. Thans w o r d t bezien in welke o m v a n g de onderscheidene budgetten bijgesteld dienen te w o r d e n en op welke wijze de daarmee g e m o e i d e bedragen elders a a n g e w e n d kunnen w o r d e n (zie ook a n t w o o r d 178). 118 Op 15 september 1980 is de «Bijdrageregeling vakopleiding werkloze schoolverlaters 1980» van kracht g e w o r d e n . Doe! van deze tijdelijke regeling is o m arbeidsmarktgerichte steun te verlenen aan de vakopleiding van schoolverlaters 1980, die zonder overheidsbemoeienis er niet in kunnen slagen een l e e r - e n arbeidsovereenkomst af te sluiten v o o r e e n primaire opleiding in het leerlingwezen. De regeling geldt alleen voor schoolverlaters 1980, die na 1 september 1980 14 dagen of langer als werkloos werkzoekende ingeschreven hebben gestaan, en met w i e een leer- en arbeidsovereenkomst w o r d t afgesloten.
Tweede K a m e r z i t t i n g 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
36
De volgende arbeidsvoorzieningsjeugdmaatregelen zijn thans van kracht: Ter beschikking gestelde middelen in 1980 c.q. het cursusjaar 1 9 8 0 / 1 9 8 1 : 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Bijdrageregeling vakopleiding werkloze schoolverlaters 1980 Cursussen Jeugdige Werklozen (Schakelcursussen) K-MBO Experimentele regeling emancipatieproject voor werkende meisjes Tijdelijke regeling loonkostensubsidie jeugdigen Leerlingbouwplaatsen Experimentele Arbeidsprojecten Jeugdige Werklozen WVM-jeugd in ISP en PNL gebied TAP (tijdelijke arbeidsplaatsen) .. W V M (werkgelegenheidsverruimende maatregel ( LW (regeling langdurig werklozen) J
' In 1979 werd ook f 15 min. ter beschikking gesteld. Het totaal bedrag van f 30 min., drukkend op het Aanvullend Beleid 1979 èn 1980, kan door het Ministerie van O & W tot 1985 worden uitgegeven.
f f f
35 7 15
min. min min
f f f f f
0,35 19,3 25 20 37,5
min min min min min
f
97
min.
2
In 1980 is voor deze maatregelen f 290,8 m i n . ter beschikking gesteld (TAP: f 59,8 min., W V M : f 1 71,2 min., LW: f 59,8 min.). Als streefgetal voor het bereik van jeugdigen door deze maatregelen gezamenlijk geldt: 1/3 deel van het totaal.
119 Om te voorkomen dat bedrijven die reeds vóór 1 september schoolverlaters in dienst hebben genomen, deze jongeren alsnog ontslaan ten einde andere schoolverlaters - met subsidie - in dienst te nemen, is aan de arbeidsbureaus de gedragslijn opgedragen een werkgever - indien ontslag op die gronden heeft plaatsgevonden - uit te sluiten van een verdere toepassing van de Bijdrageregeling vakopleiding werkloze schoolverlaters 1980. 120 De opleidingen van de centra voor vakopleiding van volwassenen stonden en staan open voor vrouwelijke cursisten. Er is een toenemend aantal vrouwen dat zich voor een technisch beroep wil laten scholen, en dat gebruik maakt van deze faciliteiten. Zoals bekend is een begin gemaakt met het opleiden voor administratieve beroepen. Ook deze opleidingen staan open voor mannen en vrouwen. Verwacht mag worden dat de aantrekkingskracht van dit soort opleidingen op vrouwen groter zal zijn dan van technische opleidingen. In dit verband wil ik ook wijzen op initiatieven van het bedrijfsleven, met name de metaalindustrie, gericht op het werven van vrouwen voor technische functies. In dergelijke gevallen is het denkbaar dat een speciaal voor deze doelgroep aangepaste opleiding wordt gegeven binnen het kader van de scholingsmaatregelen van de overheid. Op dit moment is daarvan nog slechts incidenteel sprake. 121 Naar de huidige stand van informatie blijkt nog geenszins dat invoering van de chips (op ruimere schaal dan thans) leidt tot grote werkloosheid in de administratieve beroepen. Voor zover dat het geval zal zijn is niet of nauwelijks te voorzien in welke sectoren van deze beroepen zich dat zal voordoen. De bedoelde administratieve opleidingen zoals die zijn of zullen worden gestart richten zich op een vrij breed veld en wel zodanig dat de opgeleiden zich na een korte inwerkperiode in de doorsnee administratieve functies zullen kunnen handhaven. Zoals dat met alle opleidingen het geval is, zal ook voor de administratieve opleidingen worden geschoold zolang en voor zover er op de arbeidsmarkt een reële vraag is.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr. 9
37
122 Het aantal Centra voor Beroepsoriëntatie en Beroepsoefening (CBB) wordt uitgebreid, afhankelijk van de totale omvang van de potentiële doelgroep, waaronder Surinamers en Antillianen. Een toename van het aantal werkzoekenden met een zwakke arbeidsmarktpositie beïnvloedt de omvang van de totale doelgroep en speelt dan ook een belangrijke rol in de besluitvorming over de vestiging van nieuwe CBB's of capaciteitsuitbreiding van de bestaande instituten. 123 Vanwege de zeer ongunstige ontwikkeling van de opneming van leerlingen door het bedrijfsleven, is sinds 1976 jaarlijks een tijdelijke arbeidsvoorzieningsmaatregel getroffen, die het mogelijk moest maken om aan patroons, die in het kader van de Wet op het Leerlingwezen de praktijkopleiding van schoolverlaters verzorgen, een tegemoetkoming te geven in de daarvoor te maken kosten. Daarbij is destijds gekozen voor een voorziening in de vorm van een z.g. generieke maatregel, dat wil zeggen die kon worden toegepast voor alle schoolverlaters die het leerlingwezen ingingen. In de nota van toelichting bij de «Tijdelijke regeling stimulering vakopleiding van schoolverlaters 1977 en 1978» is het streven naar voren gebracht om in 1979 te komen tot een meer structurele aanpak voor het veilig stellen van de opleiding van jonge vaklieden in het kader van de Wet op het Leerlingwezen. Gehoopt werd dat dit o.a. gerealiseerd zou kunnen worden door de totstandkoming van egalisatiefondsen, waaraan de overheid in de aanloopperiode zou bijdragen. Omdat het overleg tussen de betrokken partijen over deze aangelegenheid niet voldoende tijdig op gang kon komen, is toendertijd besloten om per 1 juli 1979 eenmaal een generieke maatregel te treffen. Daarbij is uitdrukkelijk gesteld dat het niet in de bedoeling lag deze regeling na het cursusjaar '79-'80 te verlengen. Wel bleef de belofte van de overheid tot financiële steunverlening aan te ontwikkelen egalisatiefondsen van kracht voor het tijdstip waarop die wèl zouden kunnen worden gerealiseerd en voor zover dan middelen beschikbaar zouden zijn. Deze belofte zou voor het cursusjaar '80-'81 slechts kunnen worden ingewilligd, indien de betrokken partijen ruim vóór de aanvang van het cursusjaar tot overeenstemming zouden komen. Een steunverlening aan bedrijfstakgewijze opleidingsfondsen is ook voor het lopende cursusjaar helaas niet realiseerbaar gebleken. De sociale partners hebben niet kunnen komen tot een gemeenschappelijk standpunt over fondsvorming. Bovendien bleef de belangstelling voor fondsvorming vanuit de afzonderlijke bedrijfstakken vooralsnog matig. Gezien de omvang van de voor steunverlening aan fondsvorming beschikbaar gestelde middelen (f 35 min.) was een verlenging van de generieke regeling ter stimulering van de vakopleiding van schoolverlaters uitgesloten. Daarnaast werd een dergelijke verlenging ook om meer principiële redenen afgewezen, omdat structurele oplossingen, waartoe de totstandkoming van bedrijfstakgewijze opleidingsfondsen nog steeds gerekend wordt, hiermee niet dichterbij zouden komen. Naar aanleiding hiervan is besloten om het bedrag van f 35 min. te reserveren voor een meer arbeidsmarktgerichte maatregel op het terrein van de vakopleiding ten behoeve van werkloze schoolverlaters, hetgeen betekent dat de steunverlening beperkt blijft tot die schoolverlaters die zonder een dergelijke steun een leer- en arbeidsovereenkomst zouden blijven ontberen. 124 Met de vrijgave van de drie experimentele arbeidsprojecten voor jeugdigen ten laste van de beschikbare middelen in 1979 zijn ca. 135 manjaren gemoeid. Het aantal projecten bleef in 1979 tot drie beperkt aangezien er niet meer projecten waren waarvan de procedure voor 31 december 1979 kon worden afgerond. In de loop van 1980 zijn tot dusverre 14 projecten voor uitvoering vrijgegeven.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
38
125 Uit de in het antwoord op vraag 97 vermelde gegevens blijkt, dat de groepsopleiding de laatste jaren in de lift zit. De huidige stagnatie in de bouw heeft ook gevolgen voor de groepsopleiding. Vooral in de woningbouw komen moeizaam groepsopleidingen van de grond. Dat desondanks het aantal leerlingbouwplaatsen van de Stichting Vakopleiding Bouwbedrijf nog op het hoge aantal van 181 ligt (waarvan 43 in voorbereiding) is mede een gevolg van het feit, dat 55 leerlingbouwplaatsen worden uitgevoerd met de f 20 min. die ik eind 1979 voor dit doel beschikbaar heb gesteld. 126 Zoals in de miljoenennota staat vermeld, vervult de ontwikkeling in de bouwnijverheid de Regering met grote zorg. Binnen het kader van de financiële mogelijkheden zijn maatregelen getroffen ten behoeve van de werkgelegenheid in de bouwnijverheid. Ingeval deze niet tot het beoogde resultaat zouden leiden en als de financiële mogelijkheden aanwezig zouden zijn, kan worden overwogen het instrument van de aanvullende werkgelegenheid in te zetten. Het huidige voorraadbestand van werken bedraagt ca. f 25 mld. en betreft ca. 7 min. manweken. 127 Zie antwoord 31. 128 In 1979 zijn in totaal 6017 personen door Start geplaatst. Het aantal manjaren dat hiermee is gemoeid bedraagt ±1250. 129 Aangezien Start geen subsidie van de overheid ontvangt zal uitbreiding van het aantal vestigingen moeten geschieden aan de hand van de gebleken behoefte. Dat de uitbreiding van het aantal vestigingen voorziet in de behoefte blijkt uit de voorspoedige groei. 130 De gebiedsindeling van het Rijk ten behoeve van de werkzaamheden van het directoraat-generaal voor de Arbeidsvoorziening met uitzondering van de provincies Zuid-Holland en Overijssel ligt vast bij beschikking van 15 oktober 1980 (zie Stcrt. 205, dd. 22 oktober 1980). Die van de provincies ZuidHolland en Overijssel, waarover het overleg nog gaande was, volgt op zeer korte termijn. 131 Enige onzekerheid zit in het gegeven dat, op basis van ongewijzigde meerjarenramingen en gerichte programma's t/m 1981 voor de noodzakelijke aanpassing van de huisvesting van de arbeidsbureaus in het lopende vijfjarenplan tot op heden f 106,9 min. (zie bijlage) beschikbaar zou kunnen komen. In de komende jaren zullen nog beslissingen moeten worden genomen over definancieringsproblematiekna 1983. Daarnaast is er nog een aantal onzekerheden ten aanzien van de tijdfactor welke samenhangen met lokale bouwkundige mogelijkheden (niet zelden onmogelijkheden), mede in het licht van bepaalde bestemmingsplannen. Hierbij komt nog dat ook de automatisering van de arbeidsbemiddeling aanpassing van de huisvesting noodzakelijk maakt.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr. 9
39
Financieel overzicht t.b.v. huisvesting ANS (in min. guldens) Voorlopig overzicht, vooruitlopende o p de definitieve cijfers RGD
Claim 1979 Voorgaande dienstjaren (RGD) Aanvullend beleid
1979
1980
1981
1982
1983
1984
1985
Totaal
3
4 2,6
9 6,7
9,1 0,5
9,2
9,3
10
53,6 9,8
1979 Aanvullend beleid 1981 Totaal 1
8,5'
8,5 35
35 106,9
f 7,5 t.b.v. Heerlen f 1,0 t.b.v. Amsterdam.
De voor 1979 en 1980 beschikbare middelen zijn besteed aan: - Dordrecht: aankoop (1979) - Ridderkerk: aankoop (1979) - Tilburg: aankoop (1979) - Hoogeveen: (ver)bouw) (1979) - Deventer: (ver)bouw (1979) - Enschede: (ver)bouw (1979) - Heerlen: (ver)bouw (1980) - Lelystad: (ver)bouw (1980) - Terneuzen: (ver)bouw (1980) - Schiedam: (ver)bouw (1980) - Ridderkerk: (ver)bouw (1980) - Amsterdam: (ver)bouw (1980) - Veenendaal: (ver)bouw (1980)4 In dit overzicht is niet begrepen de f 1 min. voor bouwkundige voorzieningen ten behoeve van automatisering ten laste van het Aanvullend Beleid 1980. 132 Het bemiddelingsproces wordt ingewikkelder doordat terwijl de werkloosheid toeneemt tegelijk meer aandacht wordt besteed aan bemiddelingssystematiek, zoals die samenhangt met de modernisering van de arbeidsbemiddeling en het daaruit voortvloeiend taakstellend beleid, dat gericht is op specifieke doelgroepaanpak. De toepassing van de zeer gevarieerde ter beschikking staande scholingsen plaatsingsbevorderende maatregelen eist daarenboven voor elk afzonderlijk geval een extra overlegsituatie met zowel de werkzoekende als de werkgever; bovendien is administratieve vastlegging/verantwoording noodzakelijk, mede ten behoeve van de evaluatie als bedoeld in antwoord 88.
4
Nog niet verplicht
133 Mede naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet arbeid buitenlandse werknemers op 1 november 1979, ontstond er in diverse sectoren ongerustheid over het personeelsvoorzieningsprobleem. Men verwachtte dat door het vrijkomen van door illegale buitenlandse werknemers bezette arbeidsplaatsen onvervulbare vacatures zouden ontstaan. Ten einde deze knelpunten op te lossen heeft het directoraat-generaal voor de Arbeidsvoorziening van mijn departement overleg gevoerd met werkgeversorganisaties uit o.a. glastuinbouw, dienstensector en houtverwerkende industrie. Op grond daarvan werd besloten voor de glastuinbouw een extra wervingsactie te starten. Aangezien in het gebied zelf geen voldoende aanbod voorhanden
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
40
was w e r d besloten de GAB's in de grote steden r o n d de t u i n b o u w c e n t r a bij de actie te betrekken. Voor het vervoer van de n i e u w e arbeidskrachten naar de bedrijven w e r d op m i j n d e p a r t e m e n t een vervoersregeling o n t w o r p e n , op g r o n d w a a r v a n de kosten voorshands gedeeltelijk ten laste van de begroting van m i j n d e p a r t e m e n t k w a m e n . Uit de b e v i n d i n g e n tijdens deze acties kan w o r d e n geconcludeerd dat van een echt knellende problematiek geen sprake was. Het aantal werkelijk openstaande vacatures bleek geringer dan aanvankelijk w e r d v e r w a c h t en kon via deze acties in v o l d o e n d e mate w o r den v e r v u l d . 134 Er zijn geen speciale a m b t e n a r e n bij de Loontechnische Dienst ten behoeve van het toezicht op de naleving en de o p s p o r i n g van overtredingen van de voorschriften van de Wet A r b e i d Buitenlandse W e r k n e m e r s . Deze aan de ambtenaren van de Loontechnische Dienst toegewezen taak w o r d t verricht binnen het totaalpakket van werkzaamheden van deze Dienst. Mede met het oog daarop is de buitendienst van de Loontechnische Dienst vanaf 1977 t o t en met 1980 uitgebreid met in totaal 35 a m b t e n a r e n . Ook voor 1981 is een uitbreiding v o o r z i e n , te w e t e n van 15 a m b t e n a r e n . 135 Bij vraagstukken zoals die van de buitenlandse w e r k n e m e r s moet er een evenwicht bestaan tussen het te voeren beleid en de maatregelen v o o r het toezicht op de naleving van gestelde regels. Vanzelfsprekend is het van belang dat v o l d o e n d e mankracht kan w o r d e n ingezet v o o r de controletaak. Niet alleen de a m b t e n a r e n van de Loontechnische Dienst zijn belast met het toezicht op de naleving en de o p s p o r i n g van overtredingen van de hier besproken w e t ; ook aan de ambtenaren van rijksen g e m e e n t e p o l i t i e is deze taak o p g e d r a g e n . Er hebben al vele acties in gezamenlijk o p t r e d e n van politie en Loontechnische Dienst plaatsgevonden. Verder zendt de politie veelal door haar o p g e m a a k t e processen-verbaal van verhoor aan de Loontechnische Dienst ter verdere afwikkeling. Ten slotte w i l ik niet o n v e r m e l d laten dat de Loontechnische Dienst eveneens reageert o p initiërend optreden van een officier van justitie. 136 In onderstaand overzicht is een uitsplitsing gegeven van de in 1979 via w e r v i n g b i n n e n g e k o m e n buitenlandse w e r k n e m e r s . In al deze gevallen is, alvorens onder de Wet arbeidsvergunning v r e e m d e l i n g e n van 1964 toes t e m m i n g t o t w e r v i n g w e r d verleend, een g r o n d i g onderzoek ingesteld op de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarbij ging het in o v e r w e g e n d e mate o m w e r k n e m e r s w a a r v o o r ook binnen het kader van EG-verordening 1612 geen m o g e l i j k h e i d aanwezig was op de g r o n d e n van de Wet arbeidsvergunning v r e e m d e l i n g e n de gevraagde w e r v i n g te w e i g e r e n .
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr. 9
41
In 1979 nieuw geworven buitenlandse werknemers 1 1 1 2 1 1
Turkse Turkse Turkse Turkse Turkse Turkse
7
Turkse werknemers
17 2 1 1 1 3 21 6 4 1 16
3
kok kok metselaar gieterijpers. automonteur autoplaatwerker
Joegosl. Joegosl. Joegosl. Joegosl. Joegosl. Joegosl. Joegosl. Joegosl. Joegosl. Joegosl. Joegosl.
inpaksters kokkinnen kok kok kok bankwerkers ijzerwerkers koperslagers stellingmakers pneum. werker metaalbewerkers
Joegosl. administratieve krachten
Rest. Istanboel Rest. Kervan Sondermeijer Vulcanus Kinesis Vermaat
Utrecht Roosendaal Schiedam Doetinchem Delft Hellevoetsluis
Ouwehand Rest. Dubrovnik Rest. Dubrovnik Rest. Den Hoorn Pension Jadran IHC Verschure IHC Verschure IHC Verschure IHC Verschure IHC Verschure Weson
Katwijk Nijmegen Nijmegen Texel Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam Utrecht
ten behoeve van Technomont
Amsterdam
76
Joegosl. werknemers
83
Totaal aangekomen via werving
tijdelijke detachering in dienst van het Joegoslavische bedrijf Technomont tijdelijke detachering in dienst van het Joegoslavische bedrijf Monting
137 In veel gevallen wordt bedrijven op voorhand ontraden een formele aanvraag tot werving in te dienen zodat kan worden aangenomen dat de meeste potentiële aanvragen achterwege blijven. In 1979 werden wervingsaanvragen voor 15 werknemers afgewezen. 138 De arbeidssituatie van betrokken vreemdelingen vormt een ingewikkelde problematiek met onder meer sociale en juridische aspecten. Het is niet precies te bepalen wanneer het onderzoek voltooid zal zijn. Ik zeg echter toe, dat ik aan deze aangelegenheid hoge prioriteit zal geven. 139 In 1979 heefteen werkgroep binnen het directoraat-generaal van de Arbeid van mijn departement zich beziggehouden met de opzet van een intern trainings- en opleidingsprogramma met het oog op de invoering van de Arbowet. Dit programma strekt zich in principe uit over een periode van twee jaar. Het eerste studiejaar is gebaseerd op een algemene kennismaking van de Arbowet (inhoud van de wet, parlementaire behandeling) en het effect van de wet op de eigen werksituatie. Het eerste studiejaar zal eindigen op 1 april 1981. Het tweede studiejaar zal vooral gericht zijn op gerichte opleidingen voor specifieke groepen; daarbij zal ook aandacht besteed worden aan dat deel van de wet dat op de invoeringsdatum van kracht wordt. In het programma zullen onder meer worden opgenomen: juridische aangelegenheden, inhoudelijke zaken (bij voorbeeld ondernemingsraden, bedrijfsgezondheidszorg) en gevallenbehandeling. 140 In het licht van de Structuurnota Bedrijfsgezondheidszorg, welke door het College van Bijstand en Advies voor de Bedrijfsgeneeskunde als advies aan mij is uitgebracht en waarin onder meer een aantal knelpunten en aanbeve-
Tweede Kamerzitting 1980-1981, 16400 hoofdstukXV, nr. 9
42
lingen is o p g e n o m e n met betrekking tot de kwalitatieve aspecten van de bedrijfsgezondheidszorg in het a l g e m e e n , w o r d t nagegaan hoe deze aspecten verbetering c.q. verscherping kunnen o n d e r g a a n . Voor erkende bedrijfsgeneeskundige diensten houdt dit in, dat de periodieke toetsing van deze diensten zal w o r d e n geïntensiveerd. Wanneer een bedrijfsgeneeskundige dienst niet juist functioneert, kan een verleende erkenning w o r d e n ingetrokken. 141 In m i j n adviesaanvraag van 30 m e i 1980 aan de Voorlopige Arbeidsraad w o r d t onder andere advies gevraagd over de taakconceptie en de financieringsmogelijkheden van de Stichting Het Veiligheidsinstituut. De V o o r l o p i g e Arbeidsraad besloot o p 21 augustus 1980 o m de opstelling van het gevraagde advies op te dragen aan een commissie die zal zijn samengesteld uit drie v e r t e g e n w o o r d i g e r s van de centrale w e r k g e v e r s o r g a n i saties, drie v e r t e g e n w o o r d i g e r s v a n de centrale werknemersorganisaties en drie a m b t e n a r e n van de respectieve Ministeries van Sociale Zaken, van Binnenlandse Zaken en van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Deze c o m m i s s i e is recentelijk s a m e n g e s t e l d . Verwacht mag w o r d e n , dat de c o m m i s s i e haar werkzaamheden nog deze maand zal aanvangen. Gelet op de adviesaanvrage aan de V o o r l o p i g e Arbeidsraad acht ik het m i n der juist op dit m o m e n t nadere uitspraken te d o e n . 142 Bedoeld advies heeft - gelet op de desbetreffende adviesaanvraag - betrekking op de problematiek welke is v e r b o n d e n aan de t o e n e m e n d e verspreiding van (nieuwe) chemische stoffen in het milieu en de aanpak van deze problematiek in bestuurlijk en w e t g e v e n d opzicht. Deze problematiek behoort in eerste instantie tot de beleidsverantwoordelijkheid van mijn ambtgenote van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Het lijkt mij dan ook niet juist hier een afzonderlijke standpuntbepaling weer te geven. Overigens kan ik u mededelen dat op mijn departement wettelijke regelingen w o r d e n v o o r b e r e i d met betrekking tot (nieuwe) gevaarlijke stoffen in het arbeidsmilieu, ter b e s c h e r m i n g van de w e r k n e m e r s die bij hun arbeid met deze stoffen moeten o m g a a n . Over deze wettelijke regelingen ook reeds v e r m e l d in de m e m o r i e van toelichting - zal door mij aan de Sociaal-Economische Raad advies w o r d e n gevraagd. 143 Volgens artikel 2 van het Asbestbesluit is het v e r b o d e n crocidoliet, dan w e l crocidoliethoudende produkten te bewerken, te verwerken of ten verkoop v o o r h a n d e n te hebben. In bijzondere gevallen kan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie ontheffing verlenen, nadat hij de A d v i e s c o m m i s s i e Asbestbesluit in de gelegenheid heeft gesteld te adviseren en b o v e n d i e n rekening h o u d e n d met vervangende m o g e l i j k h e d e n . Als gevolg van deze regeling is de toepassing van crocidoliet zeer sterk t e r u g g e d r o n g e n . O n t h e f f i n gen van dit v e r b o d w o r d e n vrijwel alleen verleend ten behoeve van de ins t a n d h o u d i n g van bestaande leidingnetten van crocidoliethoudend asbestcementbuis. Voor de overige asbestsoorten is o p m i j n departement een publikatie over v e r v a n g i n g s m i d d e l e n in v o o r b e r e i d i n g . De publikatie vergt veel v o o r b e r e i dingstijd in verband met de aandacht v o o r de arbeidshygiënische aspecten van v e r v a n g i n g s m i d d e l e n . Het bedrijfsleven heeft in dit verband slechts enkele suggesties gedaan. Daarmee zal rekening w o r d e n g e h o u d e n . Ik merk nog op dat bij diverse toepassingen van asbest door het bedrijfsleven reeds op ruime schaal op vervangende materialen is of w o r d t overgegaan. Hierbij kan gedacht w o r d e n aan warmte-isolerende en geluidsabsorberende bekleding van w a n d e n en daken, en aan steunmateriaal bij toepassing en fabricage van vloerbedekking.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16 400 hoofdstuk XV, nr. 9
43
144 Alvorens over een vergunningsaanvraag wordt beslist, wordt in het algemeen door de Arbeidsinspectie een onderzoek ingesteld naar de achtergronden van het door de onderneming noodzakelijk geachte overwerk. Dit geldt met name in die gevallen waar het om overwerk voor een langere periode gaat. Waar overwerk een langdurig karakter dreigt te krijgen, is het beleid erop gericht dit overwerk af te bouwen door maatregelen in de personele, technische en/of organisatorische sfeer. Verder worden in de overwerkvergunningen veelal bepalingen opgenomen met betrekking tot compensatie van overuren. Doel van deze bepalingen is de gemiddelde arbeidsduur van werk te beperken. Het beleid is er daarbij op gericht de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd binnen de wettelijke normen te houden (zo bij voorbeeld in de industrie maximaal 48 uur). 145 In de motie-Van der Doef c.s. wordt gevraagd wettelijke maatregelen te treffen ter beperking van het overwerk. Ik heb daartoe een wijziging van de Arbeidswet-1919 doen voorbereiden die beoogt het aantal werkdagen zodanig te beperken, dat een gemiddelde 5-daagse werkweek wordt verwezenlijkt. (De Arbeidswet stelt thans nog dat per week 51/2 dag of meer moet worden gewerkt). Door het terugdringen van het aantal werkdagen per week wordt - gelet op de geldende dagmaxima - in feite ook het bij de wet toegestane maximumaantal werkuren per week verlaagd. Doorvoering van de beoogde wijziging van de Arbeidswet-1919 zal voor belangrijke sectoren, zoals de industriële en de administratieve sectoren, tot gevolg hebben dat de maximaal wettelijk toegelaten werktijd per week wordt teruggebracht van 48 naar 421/2 uur per week. Dit betekent dat een bedrijf eerder dan nu het geval is een overwerkvergunning van de Arbeidsinspectie nodig heeft. Over deze wetswijziging heb ik op 7 februari 1980 advies gevraagd aan de Sociaal-Economische Raad. Gelet op het belang dat door de Kamer wordt gehecht aan een spoedige totstandkoming van een wettelijke regeling, heb ik verzocht het advies op korte termijn uit te brengen. 146 Volgens de laatst bekende gegevens zijn bij controles op de naleving van werk- en rusttijd bepalingen in inrichtingen, waarop de Arbeidswet-1919 van toepassing is, in 1979 1067 overtredingen vastgelegd, waarvan 873 door ambtenaren van de Arbeidsinspectie. Het overgrote deel hiervan, namelijk 594 respectievelijk 569, had betrekking op overschrijding van de wettelijk toegestane arbeidsduur (8V2 uur per dag en 48 uur per week) in fabrieken en werkplaatsen. Een gedetailleerd beeld over de intensiteit van de gehouden controles kan niet worden gegeven. Controlebezoeken aan inrichtingen waarop de Arbeidswet-bepalingen van toepassing zijn, vinden voornamelijk plaats naar aanleiding van klachten. Verder worden speciale controle-acties gehouden. Zo is door de Arbeidsinspectie in 1979 een landelijke controle gehouden op de naleving van de arbeidswettelijke bepalingen in winkelbedrijven, met name wat betreft het arbeidsverbod voor jeugdigen in winkels op de koopavond (na 19.00 uur). 147 Aan tien streekscholen worden sinds 1979 blokcursussen voor het chauffeursvakbekwaamheidsdiploma gegeven. Deze streekscholen hebben een totale opleidingscapaciteit van ongeveer 1500 leerlingen per jaar. De capaciteit wordt niet voor de volle honderd procent benut. Voor de blokcursus aan de streekscholen is tot en met dit schooljaar de SOB-regeling van toepassing. Het komende schooljaar zal deze opleidingsmogelijkheid aan de streekscholen niet gecontinueerd worden. In het cursusjaar 1979/80 zijn ongeveer 1400 leerlingen opgeleid. De diplomaplichtige chauffeurs die het volgend schooljaar nog geen diploma hebben, dienen hun diploma bij een der
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
44
overige ongeveer tien opleidingsinstellingen te behalen. Gelet op het aantal overige opleidingsinstellingen mag aangenomen worden dat, vóór 1 januari 1983, de datum waarop de vrijstelling afloopt, de resterende diplomaplichtige chauffeurs de opleiding hebben kunnen volgen. Vanaf 1 januari 1983 zullen alle chauffeurs die geboren zijn na 30 juni 1955 en die een vrachtauto met een totaalgewicht van meer dan 7,5 ton besturen een vakbekwaamheidsdiploma moeten hebben. Deze regeling is tot stand gekomen in overleg met de Voorlopige Adviescommissie Uitvoering Rijtijdenwet 1936. 148 De afhandeling van erkenningszaken behoort tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie. Namens deze ambtgenoot moge ik de vraag, welke de reden is dat tot 1982 nog achterstand in afhandeling van erkenningszaken moet worden ingelopen, als volgt beantwoorden. Bij het van kracht worden van de gewijzigde Wet gewetensbezwaren militaire dienst wachtte nog een grote groep gewetensbezwaarden op behandeling van hun beroep. Van de gedachte deze groep tot buitengewoon dienstplichtig te verklaren is destijds afgezien. Ik moge hierbij verwijzen naar de brief van de Minister van Sociale Zaken en de Staatssecretaris van Defensie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dd. 4 oktober 1979 (gedr. st. nr.41 976)? De reden dat nog achterstand in de afhandeling van erkenningszaken moet worden ingelopen is gelegen in de toename van het aantal ontvangen beroepen van gewetensbezwaarden en in het feit, dat de invoering van de nieuwe erkenningsprocedure per 14 januari 1980 gepaard ging meteen aantal aanloopmoeilijkheden. Deze moeilijkheden bestonden onder meer uit het inwerken van nieuw secretarieel personeel en het opzetten van en ervaring opdoen met de uitvoering van de nieuwe erkenningsprocedure door het secretariaat van de enkelvoudige kamers, het ter beschikking stellen van voldoende tijd door de leden van de Commissie van Advies en het uitbreiden van die commissie met nieuwe leden. 149 Het tewerkstellingsbeleid kent als stelregel, dat de inpassing van erkende gewetensbezwaarden in de vervangende dienst in principe niet mag plaatsvinden in (harde) vacatures waarin door de vrije arbeidsmarkt kan worden voorzien. Bedoeld beleid richt zich dan ook in de eerste plaats op het verwerven van zinvolle arbeid waarvoor beperkt financiële middelen beschikbaar zijn (z.g. 13 000-regeling). Plaatsingsmogelijkheden onder die condities zijn nog steeds aanwezig, maar zij worden wel schaarser. 150 Rekening houdend met een stijgend aantal te plaatsen kandidaat-tewerkgestelden is gezocht naar methoden om dezen binnen redelijke termijnen op een arbeidsplaats te brengen. Daartoe is in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een plan ontwikkeld, waarbij de kandidaat-tewerkgestelde de gelegenheid wordt geboden zelf een arbeidsplaats te vinden in die zin, dat in de woongemeente of omliggende gemeenten inzage kan worden verkregen bij die gemeente(n) in ten behoeve van erkende gewetensbezwaarden verzamelde gegevens omtrent arbeidsplaatsen. Hem wordt dan tevens de gelegenheid geboden in overleg te treden met de potentiële werkgever. Kan de betrokkene op de gewenste arbeidsplaats worden tewerkgesteld dan treedt het ministerie regelend op. Het plan bevindt zich thans in een fase waarbij proefprojecten worden gestart. 151 Met de verlangens die erkende gewetensbezwaarden in het algemeen koesteren ten aanzien van hun verplichting tot tewerkstelling en de inhoud daarvan wordt rekening gehouden, voor zover dat binnen de wettelijke be-
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr.9
45
palingen en regelingen mogelijk is. Hun rechtspositie is namelijk gewaarborgd in de Wet, het Besluit en de Beschikking gewetensbezwaren militaire dienst. Voor zover de hierin opgenomen bepalingen daartoe ruimte laten, wordt deze zo ruimhartig mogelijk toegepast. Daarnaast staat tegen iedere genomen beslissing op rechtspositioneel gebied beroepsmogelijkheid open krachtens de Wet AROB. Ten aanzien van een aantal aspecten bestaat niet de mogelijkheid om aan de in de vraag bedoelde verlangens tegemoet te komen. Dit geldt onder meer voor de tijdsduur van de vervangende dienst, die - na een vrij langdurige parlementaire behandeling - wettelijk is vastgesteld op een en een derde maal de duur van de diensttijd van het merendeel der dienstplichtige militairen, met een minimum van 18 maanden. Daar deze wettelijke regeling vrij recentelijk van kracht is geworden, zie ik geen aanleiding om op dit punt thans van mijn kant initiatieven te ontwikkelen. Op het gebied van de bestaande werkobjecten bestaat een ruime keus. Er zijn thans meer dan 600 instellingen, waar vervangende dienst wordt verricht of kan worden verricht, terwijl regelmatig nieuwe mogelijkheden aan de bestaande worden toegevoegd. Een overzicht van de werkobjecten is een en andermaal aan de vaste Commissie voor Sociale Zaken verstrekt. Bij deze mogelijkheden is ook die van tewerkstelling bij instellingen, die werkzaam zijn op het gebied van vredesproblematiek e.d. ledere kandidaat-tewerkgestelde krijgt in principe inzage in de bij deze instellingen voorhanden zijnde vacatures, aan de hand waarvan hij zelf zijn keuze kan bepalen. Dat daarbij niet iedere gewetensbezwaarde, die aspiraties in die richting heeft, op dit punt aan zijn trekken kan komen, houdt verband met de meestal beperkte opnamecapaciteit van dit soort instellingen, terwijl bij een aantal van hen, die normaal uitsluitend met vrijwilligers werken, ook de financiën ontbreken. Daarnaast stellen deze instellingen, die vaak op wetenschappelijk niveau opereren, soms hoge opleidingseisen, waaraan niet alle kandidaattewerkgestelden kunnen voldoen. 152 Het onderzoek naar de motieven van emigranten om zich buiten Nederland te willen vestigen, is nog niet afgesloten. Enerzijds is het daarom te vroeg om aan de hand van de bevindingen van dat onderzoek een prognose te maken over de actieve belangstelling voor emigratie in de komende jaren, anderzijds mag toch wel als vaststaand worden aangenomen, dat de bevolkingsdichtheid van Nederland een voornaam element is geweest in de besluitvorming van emigranten over de gehele na-oorlogse periode. De meeste belangstelling voor emigratie is verhoudingsgewijs steeds voorgekomen in de dichtstbevolkte provincies Noord- en Zuid-Holland. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat daarin verandering zal komen. Een andere belangrijke factor wordt gevormd door de toelatingsmogelijkheden in de ontvangende landen. Indien deze duidelijk zouden achterblijven bij een toegenomen belangstelling om te emigreren, gaat daarvan op den duur een ontmoedigende invloed uit. Het toelatingsbeleid van de traditionele bestemmingslanden wordt, zoals bekend, mede bepaald door de economische ontwikkeling in die landen en door de daarmee samenhangende situatie op de arbeidsmarkt. Voor de continuïteit van onze emigratie is het daarom des te belangrijker dat de Nederlandse emigratie-ambtenaren in deze bestemmingslanden het uiterste verrichten om voor aspirant-emigranten arbeidsplaatsen te vinden en hen gedurende de periode van eerste aanpassing waar nodig en mogelijk bij te staan. De hulp die zij daarbij ontvangen van de eigen relaties van betrokkenen is van grote betekenis. 153 Aan de kwalitatief hogere eisen, die aan de voorlichting en de verdere begeleiding van aspirant-emigranten moeten worden gesteld, wordt op drie manieren aandacht gegeven. In de eerste plaats worden door de Nederlandse emigratievertegenwoordigers in het buitenland met grote aandacht en zorg al die gegevens verza-
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
46
meld die voor een juiste besluitvorming van de aspirant-emigrant van betekeniszijn. In de tweede plaats wordt met name aan aspirant-emigranten die zelfstandige vestiging overwegen en tenderen naar de beslissing tot emigratie, dringend in overweging gegeven om, wanneer zij de middelen daarvoor overhebben, zich ter plekke te oriënteren. Bij een dergelijk oriënteringsbezoek wordt zoveel als mogelijk is door de emigratievertegenwoordigers ter plaatse medewerking verleend, o.a. door verzorging van een introductie bij die instanties, die voor een juiste besluitvorming van betekenis kunnen zijn. In de derde plaats wordt in samenwerking met de maatschappelijke emigratie-organisaties grote aandacht besteed aan de deskundigheidsbevordering van allen, die met de voorlichting zijn belast. 154 Krachtens de Emigratiewet is het Emigratiebestuur belast met de bevordering van de eenheid in de bemoeienis van het Rijk en van particuliere organisaties met de emigratie. Het Bestuur komt zeven tot acht maal per jaar bijeen. Daarnaast vindt maandelijks overleg plaats tussen de directeuren van de maatschappelijke organisaties en de directeur voor de Emigratie van mijn departement over lopende aangelegenheden, terwijl een commissie voorlichting van het Emigratiebestuur zich in het bijzonder bezighoudt met de coördinatie op dat gebied. 155 Berekend over de laatste twee jaar behoorden de emigranten tot de volgende leeftijdsgroepen: 0-14 15-17 18-20 21-30 31-44 45-64 65 jaar
jaar jaar jaar jaar jaar jaar en ouder
30% 4% 7% 28% 21% 7% 3% 100%
Er zijn geen uitsplitsingen voorhanden naar geslacht. Wel kan als ervaringsfeit worden vermeld dat vrouwen overwegend emigreren in gezinsverband, dat wil zeggen als medereizende minderjarigen of als echtgenote/moeder. Anders dan in de eerste periode van de na-oorlogse emigratie vindt het vervoer van emigranten niet meer plaats met gecharterde schepen en vliegtuigen. Heden ten dage vertrekken emigranten het gehele jaar door op lijnvluchten op data, die zoveel mogelijk overeenkomstig hun wensen worden vastgesteld.
156 Het ontbreken van een stelsel van passende sociale voorzieningen in Suriname maakt het nodig bij bevordering van de remigratie na te gaan of er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat betrokkenen in staat zullen zijn na aankomst in hun onderhoud te voorzien. In gevallen van twijfel wordt het advies gevraagd van de aan de Nederlandse Ambassade te Paramaribo verbonden remigratie-attaché van zijn departement. In de tweede plaats wordt aan remigranten na aankomst een z.g. Iandingsgeld uitbetaald, dat hen in staat stelt de periode te overbruggen dat zij een arbeidsplaats hebben gevonden en hun eerste verdiensten ontvangen. In de derde plaats wordt aan remigranten, die in moeilijkheden van enigerlei aard geraken, nazorg gegeven welke erop gericht is hen de aansluiting op de samenleving te doen hervinden. Bij het verlenen van deze nazorg wordt samengewerkt met Surinaamse overheids- en particuliere instanties.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
47
157 en 158 a. Bij het aanstellingsbeleid w o r d t bijzondere aandacht gegeven aan personen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt, w a a r o n d e r gehandicapt e n ; er vindt e v e n w e l geen registratie als zodanig plaats. b. Sedert 1 januari 1978 traden 858 v r o u w e n in dienst; dit is bijna 4 0 % van het totaal aantal n i e u w e medewerkers in die periode. c. Sedert 1 januari 1978 traden 193 oudere (50 j a a r e n ouder) medewerkers in dienst; dit is bijna 9% van het totaal aantal.
159 De gewestelijke arbeidsbureaus vervullen een belangrijke functie bij de attendering o p de aanwezigheid van langdurig werklozen met betrekking tot een bepaalde vacature. Bij een situatie van gelijkwaardig a a n b o d krijgt de langdurig werkeloze v o o r r a n g . 160 Over de jaren 1978, 1979 en de eerste tien m a a n d e n van 1980 waren gem i d d e l d 80 uitzendkrachten bij het Ministerie van Sociale Zaken w e r k z a a m ; dat is ± 1 V2% v a n het totaal aantal medewerkers. 161 In 1979 zijn 27 500 overuren geregistreerd. 162 De vraag of ten aanzien van de medezeggenschap van personeel kan w o r den gesproken van een voorbeeldfunctie, kan uiteraard beter w o r d e n beantw o o r d door de v e r t e g e n w o o r d i g e r s van de ambtenarenorganisaties die bij dat overleg en het georganiseerd overleg in het algemeen zijn betrokken. Waar ik als Minister van Sociale Zaken v o o r het bedrijfsleven een bepaald beleid inzake de democratisering van de o n d e r n e m i n g uitstippel, acht ik mij g e h o u d e n v o o r m i j n d e p a r t e m e n t volgens overeenkomstige intenties te handelen. In die geest w o r d t ook het georganiseerd overleg in de diverse organen gevoerd en w o r d t de inspraak van de medewerkers geregeld. Voorbeelden van sterke betrokkenheid van het personeel zijn: de o n t w i k k e l i n g van het ANS-project, de u i t v o e r i n g van de strategische beleidsontwikkeling, het organisatie-ontwikkelingsproces van het directoraat-generaal van de arbeid (Project Ontwikkeling Arbeidsinspectie) de inspraak bij b e n o e m i n g e n en het n i e u w b o u w p r o j e c t van het Ministerie in Den Haag. 163 In een circulaire, waarin aan de medewerkers van het departement enige besluiten inzake de invoering van strategische beleidsplanning w e r d e n bekendgemaakt, staat onder het onderdeel «uitgangspunten» in dit verband o.a.: Aan goede s a m e n w e r k i n g s v o r m e n zal méér w o r d e n gehecht dan aan scherpe v o o r r a n g b o v e n solistisch m a n a g e m e n t , horizontale s a m e n h a n g e n zullen in het algemeen w o r d e n versterkt ten opzichte van de verticale sam e n h a n g e n , het persoonlijke (kunnen) f u n c t i o n e r e n zal prevaleren boven f o r m e l e structuren.
164 De resultaten van de analyse van p r o b l e e m v e l d e n w o r d e n door projectg r o e p e n vertaald in beleidsalternatieven en uitvoeringsaanwijzingen. De leden van projectgroepen w o r d e n gerecruteerd uit alle directoraten-generaal. De coördinatie van dit projectgroepensysteem w o r d t in eerste aanleg verzorgd vanuit de directie A l g e m e n e Beleidsplanning onder bewaking door het coördinatie-orgaan Strategische Beleidsplanning. De directeur A l g e m e ne Beleidsplanning is daarvan voorzitter, en elk directoraat-generaal heeft daarin een v e r t e g e n w o o r d i g e r op directieniveau en v o o r t s maakt het h o o f d van de Centrale A f d e l i n g Financieel-economische Zaken deel uit van het coördinatieorgaan.
T w e e d e Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
48
165 De in de vraag bedoelde medewerkers zijn degenen die binnen de directie Algemene Beleidsplanning belast worden met de analyse van de probleemvelden, alsook degenen die binnen de beleidsplanningsorganen van andere onderdelen van het departement werkzaam zullen zijn. 166 In afwachting van de behandeling van de Wet op de Persoonsregistratie worden in het volgende automatiseringsplan van mijn departement de aanwijzingen opgevolgd inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met geautomatiseerde systemen waarin persoonsgegevens zijn opgenomen (Besluit van de Minister-President van 7 maart 1975). Dit houdt in dat voor de opzet en het gebruik van geautomatiseerde persoonsregistraties binnen mijn departement door de minister reglementen worden vastgesteld. Hierin wordt onder meer bepaald voor welk doel de registratie gebruikt mag worden, wie de registratiehouder en bewerker is, welke gegevens mogen worden bewaard, aan wie zij worden doorgegeven, wie toegang tot het systeem heeft, alsmede de wijze waarop de geregistreerde inzage in de hem betreffende gegevens kan verkrijgen en eventueel correcties kan verlangen. Deze reglementen worden gepubliceerd in de Staatscourant. 167 De overleg- en de organisatiestructuur vallen voor een belangrijk gedeelte samen. Er zijn drie bijzondere commissies van overleg, te weten voor het departement in zijn geheel, voor het directoraat-generaal voor de Arbeidsvoorzieningen en voor het directoraat-generaal van de Arbeid. Deze structuur is in overeenstemming met het georganiseerd overleg, in 1978 tot stand gekomen. 168 Het ministerie kent tweeëntwintig dienstcommissies, t.w.: - een voor het departement in engere zin; - een voor de centrale dienst van het directoraat-generaal voor de Arbeidsvoorziening; - een voor elk district van het directoraat-generaal voor de Arbeidsvoorziening (totaal 11); - een voor elk van de gewestelijke arbeidsbureaus in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht; - een voor het directoraat-generaal voor Sociale Voorzieningen; - een voor de directie Emigratie; - een voor de Loontechnische Dienst; - een voor de Arbeidsinspectie en de Inspectie van de Havenarbeid; - een voor de Dienst voor het Stoomwezen. Het aantal mensen dat in elk van die werkverbanden werkzaam is varieert van 50-500 medewerkers. Hiermede is bereikt dat nagenoeg iedere hier te lande werkzame ambtenaar van het departement zich vertegenwoordigd weet. Er zijn geen concrete voornemens tot instelling van meer dienstconv missies. 169 De dienstcommissies vormen een onderdeel van het georganiseerd overleg. De afbakening tussen de bijzondere commissie(s) en de dienstcommissies is geregeld in het ARAR. Een en ander is ook vastgelegd in eigen richtlijnon voor het dienstcommissieoverleg. De afbakening met werkoverleg-vormen is (nog) niet in zijn algemeenheid geregeld. Meestal wordt er wat dit betreft per situatie (bij voorbeeld een reorganisatie) een bepaalde afspraak gemaakt. Randvoorwaarde hierbij is hetgeen in de artikelen 113 en 123, tweede lid, van het ARAR is aangegeven.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
49
170 Geregistreerde werkloosheid'; jaargemiddelden Duitsland
Frankrijk
Italië
Nederland
België
Luxemburg
497,7 839,7 933,5 1071,8 1166,9 1349,9
997,2 1106,9 1181,7 1381,9 1528,6 1653,4
134,9 195,3 210,8 203,5 205,6 210,0
124,1 207,8 266,6 307,6 333,4 352,2
0,058 0,265 0,457 0,821 1,166 1,055
4,8 5,3 5,6 6,4 7,1 7,5
2,8 4,0 4,3 4,0 4,1 4,1
3,2 5,3 6,8 7,8 8,4 8,8
Engeland
Ierland
Denemarken
615,1 977,6 1358,8 1483,6 1475,0 1390,5
67,2 96,2 107,8 106,4 99,2 89,6
47,9 113,5 118,2 147,0 169,8 137,5
2,4 3,8 5,3 5,7 5,7 5,3
6,0 8,5 9,5 9,4 8,7 7,9
2,0 4,6 4,7 5,8 6,5 5,3
A. absoluut (x 1000) 1974 1975 1976 1977 1978 1979
582,5 1074,2 1060,3 1030,0 992,9 876,1
B. in % van de totale be 'oepsbevolking 1974 1975 1976 1977 1978 1979
2,2 4,2 4,1 4,0 3,9 3,4
2,3 3,9 4,3 4,8 5,2 6,0
0,0 0,2 0,3 0,5 0,7 0,7
' De niveaus van de verschillende landen zijn door definitie- en registratieverschillen niet onderling vergelijkbaar. Bron: Statistisch Bureau van de Europese Gemeenschappen (Eurostat).
171 In opdracht van de Europese Gemeenschap heeft het «Institutfür Arbeitsmarkt- und Berufsforschung der Bundesanstalt für Arbeit», te Nürnberg een onderzoek gedaan naar een internationale vergelijkbaarheid van werkloosheidscijfers. De publikatie: «Beitrage zur Arbeitsmarkt- und Berufsforschung» (nr. 29) van dit instituut doet verslag van het onderzoek «lnternationaler Vergleich der Arbeitslosenquoten». Naast dit onderzoek, dat betrekking heeft op de landen van de Europese Gemeenschap, is er ook door anderen onderzoek gedaan, bij voorbeeld door het «U.S. department of Labor, bureau of labor-statistics», dat in augustus 1978 het bulletin 1979 «International comparisons of Unemployment» uitbracht. Deze publikatie heeft betrekking op de grotere landen; Nederland, België, Denemarken, Ierland en Luxemburg zijn daarbij niet onderzocht. Uit berekeningen, die door het Duitse instituut gemaakt zijn op basis van ILO-definities voor de EG-landen, komen de gevolgen van een aanpassing duidelijk naar voren. Onderstaande tabel geeft die gevolgen aan (blz. 184 van Beitrage 29). De International Labor Organisation streeft, samen met de OECD en de Raad van Europa, naar internationale harmonisatie van werkloosheidsstatistieken. In het kader daarvan is een aantal werkgroepen bezig.
V
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr. 9
50
Ubersicht 17. Offizielle und angepaszte Arbeitslosenquoten im Vergleich für 1975 Lander
Offizielle Arbeitslosenquoten'
Angepaszte Arbeitslosenquoten 2
Belgien Bundesrepublik Deutschland Danemark Frankreich Irland Italien Niederlande Vereinigtes Königreich USA
6,7
5,7
15
4,7 11,1 (3,5) 7,9 3,5 4,3 4,3 8,5
4,4 6,2 6,2 9,2 6,1 4,2 4,9 6,5
— 6 — 44
1 Die französische Quote ist in Klammern gesetzt, da es eigentlich, wie erwahnt, keine offizielle Berechnung gibt. 2 lm Zahler stehen bei Frankreich, Italien und den USA die Arbeitslosenzahlen ausden Haushaltsstichproben (entsprechend den offiziellen Veröffentlichungen), aber auf ILO-Basis bereinigt (Tab. 30, Zeile 3); in den übrigen Landern wurden (ebenfalls den offiziellen Ausweisen
Prozentuale Abweichung
+ + +
49 16 74 — 2 + 14 — 24
folgend) die Zahlen der registrierten Arbeitslosen verwendet, aber gleichfalls auf ILO-Basis bereinigt (Jahresdurchschnitte) (vgl. Tab. 30, Zeile 15). Die Nenner werden nach einheitlichem Muster aus bereinigten Daten der zivilen Erwerbstatigen (Jahresdurchschnitte), im Alter von 15 bis 64 Jahren, Inlanderkonzept (ahnlich wie beim Minimalprogramm in Punkt 2) und den bereinigten Zahlergroszen errechnet.
172 In het s t a n d p u n t van de Regering ten aanzien van de aanbevelingen van de A d v i e s g r o e p Maatschappelijke Gevolgen van de Micro-Electronica (dd. 16 september 1980, gedr. stukken 16 407, nrs. 1 en 2) w o r d t gewezen op de problematiek r o n d de beheersing van en anticipatie op technologische ontwikkelingen. De Regering trekt daarmee de in de Innovatienota (gedr. stukken 15 885, nrs. 1 en 2) uitgezette beleidslijnen door. Gezien de principiële betekenis van het adequaat kunnen reageren van de s a m e n l e v i n g op technologische o n t w i k k e l i n g e n is de Regering ervan o v e r t u i g d , dat «technology assessment» (aspectenonderzoek) in Nederland sterk g e s t i m u l e e r d dient te w o r d e n als onderdeel van de b e s l u i t v o r m i n g over technologische ontwikkelingen. Het o n t w e r p e n van een mechanisme v o o r deze b e s l u i t v o r m i n g en het v r o e g t i j d i g onderkennen van mogelijke effecten van n i e u w e technologieën, zijn geen e e n v o u d i g te verwezenlijken zaken. Institutionalisering van de t e c h n o l o g y assessment w o r d t vooralsnog niet wenselijk geacht. Bedacht dient te w o r d e n , dat er thans ook al activiteiten gaande zijn die bedoeld zijn o m inzicht te verkrijgen in de diverse aspecten en consequenties van technologische o n t w i k k e l i n g e n . Over de aspecten van de micro-elektronica die meer op het sociale terrein liggen, kan in dit v e r b a n d v e r m e l d w o r d e n , dat in opdracht van m i j n depart e m e n t onderzoek is verricht naar de consequenties van de micro-elektronica v o o r de vraag naar arbeid, zowel kwalitatief als kwantitatief, v o o r de kwaliteit van de arbeid zelf en v o o r de a r b e i d s v e r h o u d i n g e n . Dit onderzoek heeft inmiddels geleid t o t t w e e r a p p o r t e n : - Chip T e c h n o l o g y and the Labour market, een rapport van Metra Consult i n g in Londen, dat in hoofdzaak de in het buitenland bestaande o p v a t t i n g e n over de consequenties v o o r de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt inventariseert; en - Maatschappelijke gevolgen van de Chiptechnologie, een rapport van drs. T. Huppes van de Rijksuniversiteit G r o n i n g e n , dat een aanzet geeft tot «technology assessment», toegespitst op de sociaal-economische beleidsproblematiek. Op mijn d e p a r t e m e n t zijn plannen tot n i e u w onderzoek in v o o r b e r e i d i n g , gericht op de inventarisatie van in hoofdzaak in het buitenland bestaande opvattingen en ervaringen ter zake van de verschuivingen die kunnen optreden in de b e l o n i n g s t r u c t u u r als g e v o l g van verschuivingen in de gevraagde kwalificaties bij invoering van micro-elektronica.
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr. 9
51
De Regering spreekt in haar reactie op de aanbevelingen van de Adviesgroep voorts de w e n s uit, dat de Minister voor Wetenschapsbeleid een c o m missie instelt die haar adviseert met betrekking tot de diverse aspecten die te onderscheiden zijn aan t e c h n o l o g y assessment. Naast de vraag welke o n derzoeksgroepen zich op dit terrein zouden kunnen bewegen zou ook de vraag van de coördinatie tussen deze groepen tot de taak van deze c o m m i s sie dienen te b e h o r e n . Hieraan dient evenwel een gedachtenwisseling met het parlement vooraf te gaan, gezien de bijzondere betekenis van t e c h n o l o gy assessment voor de politieke b e s l u i t v o r m i n g . Voor w a t de scholingsaspecten betreft, zij hierbij verwezen naar hoofdstuk III van het regeringsstandpunt naar aanleiding van v o o r n o e m d rapport w a a r i n uitvoerig aandacht w o r d t besteed aan zaken op het terrein van o n derwijs en o p l e i d i n g . Volledigheidshalve kan hieraan w o r d e n t o e g e v o e g d , dat in Nederland over de o n t w i k k e l i n g e n in werkgelegenheid en arbeidsmarkt in meer algemene zin geregeld overleg plaatsvindt in de tripartite Centrale C o m m i s s i e van Bijstand en A d v i e s voor de directeur-generaal voor de Arbeidsvoorziening. Specifieke sectoriale o n t w i k k e l i n g e n komen bovendien ter sprake in diverse s t r u c t u u r c o m m i s s i e s in het kader van het sectorherstructureringsbeleid. 173 en 174 Op het gebied van sociale zekerheid, premieheffing en kinderbijslag bestaan geen nadelige verschillen v o o r Nederlandse w e r k n e m e r s , die onder het Belgische of L u x e m b u r g s e sociale zekerheidsstelsel vallen. Het beginsel van gelijke behandeling brengt met zich dat w e r k n e m e r s die in een van de Beneluxlanden verzekerd zijn, dezelfde rechten en verplichtingen hebben als de w e r k n e m e r s die de nationaliteit van het betrokken land hebben. Wel bestaan tussen de sociale verzekeringsstelsels van de drie landen verschillen in aanspraken op prestaties en in premieheffing ongeacht de nationaliteit van de betrokken verzekerde. Deze verschillen komen duidelijk tot uitdrukking in de vergelijkende tabellen van de in deze landen geldende sociale verzekeringsstelsels, zoals deze d o o r het Secretariaat-Generaal van de Benelux Economische Unie zijn aangeboden aan de leden van de Raadgevende lnterparlementaire Beneluxraad. Op het gebied van de belastingen zijn geen gegevens beschikbaar. Bij de regelmatige bijeenkomsten van de Ministeriële W e r k g r o e p v o o r Sociale Zaken w o r d t steeds aandacht besteed aan de verschillende knelpunten o p het gebied van de sociale zekerheid, w a a r b i j door wederzijdse i n f o r m a t i e over v o o r g e n o m e n w e t s w i j z i g i n g e n zoveel mogelijk w o r d t gestreefd naar elkaar benaderende stelsels. 175 In het kader van de W e r k g r o e p arbeidsmarktpolitiek van de S u b c o m m i s s i e Arbeidskrachten, welke deel uitmaakt van de C o m m i s s i e v o o r Sociale Vraagstukken van de Benelux, w o r d e n periodiek vergelijkende overzichten opgesteld van de in de drie landen geldende arbeidsvoorzieningsmaatregelen, inclusief de in deze landen bestaande scholingsfaciliteiten. Deze overzichten dienen in de eerste plaats ter s t i m u l e r i n g van de gedachtenwisseling op ambtelijk en ministerieel niveau over het te voeren sociale en arbeidsmarktbeleid. Er zijn evenwel geen afspraken gemaakt o p het gebied van de in de landen te hanteren scholingsfaciliteiten.
De v e r h o g i n g met f 900 m i n . bestaat Jjt de v o l g e n d e c o m p o n e n t e n : - extra rijksbijdrage A O W en rijksbijdrage A W W in het kader van de A O W - p l u s : f 310 m i n . Gewijzigde belastingen en p r e m i e p l a n n e n (inclusief v e r m i n d e r i n g bejaardenaftrek) en een stijging van het m i n i m u m l o o n leiden tot hogere bruto-uitkeringen, w a a r u i t hogere rijksbijdragen v o o r t v l o e i e n .
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16400 hoofdstuk XV, nr. 9
52
- rijksaandeel in de WW-premie: f 290 min. In de begroting-1980 is rekening gehouden met een rijksaandeel van 0,5 % in de WW-premie. Het begrotingsbedrag 1981 is gebaseerd op een rijksaandeel van 0,75 %. In de verhoging is tevens begrepen de aanpassing van het begrotingsbedrag-1981 aan de loonontwikkeling-1980. - rijksbijdrage AKW: f 140 min. Dit bedrag bestaat uit verhogingen die voortvloeien uit verschillen tussen de rijksbijdrage op transactiebasis en op kasbasis en uit indexeringsbijstelling tegenover rijksbijdrageverminderingen met f 150 min. in 1980 en met f 400 min. (extra) in 1981. - vroeggehandicapten AAW: f 110 min. De verhoging vloeit voort uit aanpassing van de raming aan de ontwikkeling van het aantal vroeggehandicapten, de groei die zich voordoet bij de toekenning van voorzieningen en de invloed daarvan op de overige uitgaven. - overige bijstellingen: f 50 min. Deze bestaan voornamelijk uit aanpassingen van de ramingen-1981 aan de loonontwikkeling in 1980. 177 Een verhoging van de WW-premie tot 1,67% betekent ten opzichte van het premiepercentage van 1,5, waarmede in de begroting is gerekend, een extra uitgaaften laste van de begroting 1981 van circa f90 min. Zowel het begrotingsbedrag-1981 als voormeld effect van circa f 90 min. is gebaseerd op de loonsom 1980, vermeerderd met 2 % nominale bijstelling. Overigens is in de premie van 1,67 % geen rekening gehouden met een aanvulling van de benodigde financieringsdekking en met de aangekondigde ombuigingsmaatregel, waarbij de z.g. referte-eis wordt verzwaard. Bij het bepalen van het in de begroting opgenomen bedrag, afgeleid van 1,5 % WW-premie, is met die beide factoren wel rekening gehouden. 178 Voor aanvullend beleid 1981 zijn meer realistische kasbedragen uitgetrokken. Aanleiding hiertoe vormde het bestedingspatroon na de kasramingen voor het aanvullend beleid 1980. Dat betekent overigens niet, dat het aanvullend beleid 1980 niet volledig (op transactiebasis) aangewend wordt. In september was reeds voor een bedrag van ca. f 300 min. aan verplichtingen aangegaan. Voorts is nog voorf 75 min. aan verplichtingen aangegaan voor speciale jeugdmaatregelen. De verwachting is, dat over het gehele jaar 1980 de geraamde bedragen in het kader van het z.g. taakstellend beleid ook op kasbasis een bestemming zullen krijgen. Voor 1981 zijn de voorbereidingen voor een definitieve invulling van het aanvullend beleid in het kader van het taakstellend beleid in volle gang. Uit het bovenstaande blijkt, dat het aanvullend beleid 1980 redelijk goed aan de verwachtingen beantwoordt. Het aangaan van verplichtingen, waarop het beleid is gebaseerd, en de feitelijke betalingen liggen, in de tijd gezien, nogal uiteen. Voor 1981 zal dat niet anderszijn. Wel worden thans beleidsmatige en administratief-organisatorische stroomlijningen aangebracht die tot versnelling van de kasuitgaven zullen leiden. 179 In het kader van het ombuigingsbeleid en het financieel-economisch beleid is besloten in 1981 de rijksbijdragen aan de verplichte ziekenfondsverzekering te verminderen met 310 min. en de rijksbijdragen aan de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met 660 min. Een deel van deze verminderingen wordt gedekt door ombuigingen in dezelfde sfeer en een ander deel door premieverhogingen. Met name is het laatste het geval geweest in
Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16 400 hoofdstuk XV, nr. 9
53
de WAO. Vanwege de reeds plaatsvindende mutatie in de WAO-premie is niet overwogen tot een verdere verhoging van deze premie over te gaan. De thans nog in de WAO resterende rijksbijdrage is overigens nog ca. 190 min. In het antwoord op vraag 79 naar aanleiding van de Miljoenennota 1981 (gedr. st. nr. 16 450) is een indicatie gegeven van de inkomenseffecten van een eventuele franchiseverhoging in de WAO, gevolgd door premieverhoging. 180 Inmiddels is de personeelsbezetting met 250 arbeidsplaatsen uitgebreid, waarvan een substantieel deel bestemd is voor uitbreiding van de centra voor vakopleiding. De Minister van Sociale Zaken, W. Albeda
Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16400 hoofdstuk XV, nr. 9
54